n
o*'c HOF"JE.
'J,
5&
DE TUINMAN.
HET CADEAU.
DE VALKUIL
OM2fc JEU&03
VOOR ONZE JEUGD
j o*r
Hier, mijnheer, hier is een tarief
Neemt u het nu dad'lijk mee.
Moeder zei, het komt in Haarlem,
Morgenmiddag, kwart voor twee.
'k Heb geschreven aan de kind'ren
Van de Haarlemsche Courant,
„De Opréchte moet u weten,
Die je leest in heel het land.
'k Woon, dat ziet u, heel in Arnhem.
En al is het er ook fijn,
Ik kan nooit eens bij de meisjes
In de Groote Houtstraat zijn.
Nu stuur ik een groet aan allen,
Hier vandaan uit Gelderland.
Aan de meisjes en de jongens
Van de Haarlemsche Courantv
H. H. DE BRUIN-LEON.
(Vervolg.)
Op dat oogenblik kon het hem al weinig
schelen, of. de spreeuwen in den boomgaard
snoepten. Hij liet zijn werk in den steek en
holde dwars door de tuinen op den weg toe.
Hij nam een flinken aanloop, deed een forschen
sprong en plof, kwam hij in het gras aan de
helling van den weg neer. Juist bijtijds. Het
paard naderde meer en meer en trok in razende
vaait het heen en weer slingerende rijtuig mee.
Daar verscheen plotseling een man midden
op den weg; hij deed een fermen greep en had
het paard en den teugel te pakken.
Het angstige dier steigerde en sloeg, maai
de tuinman hield goed vast. Hij werd een eind
meegesleurd, maar wist zich op de beenen te
houden. Toen sprong de koetsier van den bok
en hielp mee. Nu kostte het geen moeite meer,
het paard geheel tot staan te brengen. Thans
lette de tuinman op het meisje, dat in het
rijtuig zat. 't Was een aardig juffertje in een
luchtig zamertoiletje. Maar, o wat schreide ze.
Ze had de grootste moeite gehad om zich vast
te houden en had niet anders gedacht of ze
zou neer zijn gesmeten.
„Ik wil er uit, help me er uit."
De koetsier durfde het paard niet loslaten,
maar de tuinman reikte het juffertje de hand
en hielp haar uit het rijtuig.
„Bent u zoo geschrokken?" vroeg hij mede
lijdend.
„O, ja", antwoordde ze. „Wat ben- ik blij, dat
Je ons geholopen hebt. Dank je wel hoor."
„Wat zullen we doen?" vroeg de koetsier.
„Breng jij het rijtuig maar naar huis", sprak
het meisje. „Ik zal wel volgen".
„Rijdt niet mee?"
„Dank je wel. ik durf vandaag niet meer."
„Wilt u niet een glas water drinken?" vroeg
de tuinman. „O, asjeblieft Zou ik bij u mis
schien niet even mogen zitten?"
„Zeker!"
„Maar wat zal uw papa wel zeggen, als ik
zonder u thuis kom?" sprak de koetsier.
„Vraag hem, of hij mij komt halen, dan blijf
ik hier zoo lang."
,,'t Is zoo ver."
„Och kom, met de tram is hij er In een
oogenblik."
De koetsier gehoorzaamde. Het meisje volgde
haar redder dwars door den tuin en werd in
een kamer gelaten, waar de vrouw des huizes
een heerlijk glas frisch water voor haar neer
zette. ,,'t Is Jammer," sprak de vrouw, „dat de
druiven nog" niet rijp zijn."
„Weet je wat, ik heb nog een sappigen perzik,
die zal ik halen", sprak de tuinman.
Het meisje vond dat die eenvoudige menschen
heel hartelijk waren en ze was daar zeer er
kentelijk voor. Toen ze een uurtje gezeten had.
sprong ze plotseling op en klapte in de
handen
„Daar komt papa", riep ze. en ze ging hem
verheugd tegemoet.
Het was een deftig heer; bedaard stapte hij
den tuin door. maar toen hij zijn dochtertje
zag, versnelde hij zijn tred en sloot haar toen
dankbaar in zijn armen. „O", riep hij hartelijk,
„wat ben ik blij, dat alles zoo goed is afge-
loopen."
„Ik ook, papa! Maar vindt u het niet mooi,
heèl mooi van dien tuinman, dat hij me gered
heeft?"
„Ja zeker is dat mooi. En heel moedig ook.
Dank je wel, beste man. Ik zal het nooit ver
geten."
Dit vond de tuinman heel a&rdig. maar toen
de heer sprak van een belooning, zei hfj een
voudig: „Neen mijnheer, dat wil ik volstrekt niet
hebben. Een belooning neem ik niet aan."
„Dat spijt me; uw daad is er te mooier om,
maar ik zou het toch aardig vinden, als ik wat
geven mocht, een aardigheidje voor uw kinde
ren bijvoorbeeld."
„Neen. mijnheer, volstrekt niet; maar als u
graag uw dankbaarheid wilt toonen, wel, schenk
mij dan uw klandizie. Daar zal ik heel blij mee
zijn"
„Daar zeg Je zoo wat. Maar dan moet ik
weten, wat ik koopen kan."
„O, ik heb van alles. Groenten, zooveel ge
hebben moet. Maar ook kostelijke vruchten."
„Druiven misschien?"
„Een heele druivenkas. Wilt u ze eens zien?"
„Ja, eventjes. En dan gaan we heen, Nelly.
i Mama zal wel naar je verlangen,
j En ze gingen den tuin door en in dien tijd
vertelde Nelly, hoe het ongeluk eigenlijk veroor
zaakt was. Haar papa sprak met den tuinman
nog eens over zijn moedigen daad.
De druivenkas met haar heerlijke trossen
wekte terecht de bewondering der bezoekers.
„Ik beloof je, tuinman, dat je aan mij een
kooper zult hebben van wat ben je me."
„Dat doet me pleizier, mijnheer".
„En al vast moet je deze trossen voor mij
bewaren. Die krijgt Nelly van me, als ze Jarig is,
tenminste, als ze rijp zijn."
„Dat zal nog een week of vier duren".
„Mooi, dat komt net goed uit. Dus afgespro
ken; over vier weken komen we bij Je en krijgen
deze trossen".
„Ik zal er voor zorgen mijnheer".
De bezoekers namen afscheid.
De tuinman was nieuwsgierig, of ze hem ook
vergeten zouden. Hij zag met blijdschap, dat
de trossen zich prachtig ontwikkelden en ^hoopte
van harte, dat Nelly met haar papa ook zouden
komen.
Nu, dit deden ze, 't Was op een prachtigen
morgen dat een rijtuig voor het hek stil hield.
Dadelijk herkende de tuinman het meisje en
hij zei: „Komt u de druiven halen? Gaat u
maar mee, dan zullen we de trossen afplukken".
„Zijn ze flink gegroeid?"
,,'t Is een lust om er naar te kijken
Al pratend, wandelden ze naar de kas.
„U bent al vroeg mijnheer!" zei de tuinman.
Ja, we moeten nog heel veel verder, niet,
Nelly?"
„Wat is dat, de kas staat open! Dan is de
knecht er zeker al geweest. Neen, dat kan niet.
Hij werkt in een heel anderen hoek van den
tuin!"
,Heb je wel eens last van dieven?"
„Nooit!"
„Je moet een flinken hond nemen."
„Dien heb ik, maar 's morgens vroeg leg ik
hem vast!"
Ongerust liep de tuinman vooruit en in de
kas gekomen riep hij: „O!!., die schavuiten!"
„Wat is er?"
„Ze hebben de mooiste trossen weggestolen!"
„Wat érg! Wie kan dat gedaan hebben?"
„Er komen hier wel eens hengelaars voorbij.
Misschien zijn er een paar van die snuiters in
mijn tuin gekropen
„Maar dan is het pas gebeurd!"
„Misschien zijn ze er nog!"
„Niet onmogelijk! Wacht ik zal m'n koetsier
roepen!"
„Zegt u dan tegen mijn vrouw, dat ze den
hond los maakt".
„Den hond?" vroeg Nelly ongerust.
„Hij zal u geen kwaad doen", zei de tuinman.
Spoedig kwam de heer terug met den koetsier
en niet lang daarna kwam de hond snuffelend
aangeloopen.
„Ik geloof dat de dieven er nog zijn", zei de
tuinbaas. Maar dan zullen wij ze hebben!"
Op hetzelfde oogenblik sloeg de hond aan.
Aan den anderen kant van de kas bewoog
iets. Allen vlogen er op af, den hond achterna.
Toen sprongen twee kerels voor den dag; ze
vluchten als hazen en toen ze bij den sloot
waren deden ze een sprong.
Plons! Ze kwamen in de moddersloot terecht
en toen liepen ze zoo gauw ze konden het land
over.
„Pak ze, Karo! pak ze! riep de tuinman.
En Karo. ook niet lui, sprong ook de sloot
over, holde de dieven na en beet den achtersten
een stuk uit z'n broek.
De tuinman lachte, ,,'t Spyt me van de
trossen", zei hij, „maar ik heb toch schik, dat
ze den angst te pakken hadden!"
„Hier liggen nog een paar trossen baas, die
heben ze weggegooid".
„Die rakkers 't meeste hebben ze opge
geten."
„Wee je wat, baas?" zei Nel. „geef ons maar
gauw wat andere mee".
Dit deed hij en kort daarna vertrokken de
bezoekers.
„Ze treffen mooi weer!" zei de tuinman. „Wat
zal het warm worden!"
„Als we maar geen onweer krijgen!" zei de
knecht, ,,'t Is zoo broeierig in d$-lucht".
„Vooruit, nu maar aan het werk!" zei de
baas.
Tegen den middag was het in den tuin niet
om te harden, zóó stak de zon.
Maar spoedig betrok de lucht. Nog een
uurtje en het onweer barstte los,
Blij was de baas met den regen, maar min
der prettig vond hij het den hagel te hooren
kletteren. „Foei! wat een weer!" sprak zijn
vrouw.
..Er vallen hagelsteenen als knikkers!" zei de
knecht.
De tuinman was stil. Hij dacht aan zijn
kassen. Ineens sprong hij op.
,.Wat is er?" vroeg zijn vrouw.
„Hoorde je niets rinkelen?"
„Ik heb niets gehoord", antwoordde ze.
(Slot volgt.)
WIE HAD HET GEDAAN?
Ingezonden door HENNY, oud 14 Jaar.
„Nettie. ben je klaar
„Hè Bep, haast je toch niet zoo. We heb
ben nog tijd genoeg. De winkels zijn tot acht
uur open", antwoordde Nettie kalm.
„Ais je maar weet, dat 't nu al over zeven ls",
drong Bep aan.
„Kind, houd toch op met je gezeur", zei
Nettie tamelijk bits.
Dit gesprek werd gevoerd in een der slaap
kamers van een schattig buitenhuis, dat onge
veer tien minuten van de stad af gelegen was.
Het huis had een vroolijk aanzien met de
mooie voortuin en pracht van bloemen. Binnen
was het niet minder gezellig: twee kamers en
suite en een groote serre beneden, vijf ruime
kamers boven en dan nog een groote zolder,
die voor de kindéren onmisbaar was. Want be
halve Bep en Nettie hadden deze twee meisjes
nog een grootere zuster Lies en Puck, die nog
geen drie Jaar was en eigenlijk Tineke heette.
Mijnheer en mevrouw Esberg waren wat blij,
dat, als er regenachtige dagen voorkwamen, ze
die zolder hadden.
Intusschen was Nettie ook klaar en gingen de
twee zusjes, beiden 15 jaar op weg. Waar ze
toch naar toe gingen? Wel, dat zal ik u vertel
len. Morgen was Mevrouw Esberg jarig. De
meisjes wilden nu bloemen voor moeder gaan
koopen. ofschoon zij ieder al wat voor haar ge
maakt hadden. Bep, de ongeduldige Bep, had
drie zakdoekjes keurig omgehaakt. 't Was wel
een heel werk geweest, want ze hield niet van
handwerken en had er trouwens geen geduld
voor. Nettie had daarentegen een mooi raffia-
kussen voor de tuinbank gemaakt. Bep en zij
hadden samen de kleuren uitgekozen het was
werkelijk heel aardig geworden. Nettie had het
heusch voldoende gevonden. Maar Bep wist er
op aan te dringen bloemen te gaan koopen. Dat
was toch veel feestelijker. Nettie had zich einde
lijk laten overhalen, ofschoon ze bedenkelijk
keek toen ze aan haar beurs dacht. Want Nettie
tracteerde nogal eens op school.
Eindelijk waren zij in de stad gekomen. Na
eenige straten te hebben doorgeloopen kwamen
ze aan „hun bloemenwinkel". Want hier gingen
de meisjes meestal. De bloemen waren er niet
te duur en toch mooi. De Juffrouw kende Bep
en Nettie zoo langzamerhand wel, en wist altijd
wat ze moesten hebben. Nu ook weer.
„Ja ziet u," begon Nettie, „morgen is Moeder
jarig en nu willen we haar bloemen geven."
„Mooie bloemen juffrouw, want Moeder houdt
zoo van bloemen."
,,'t Mag niet meer dan f2.50 kosten," vond
Nettie.
„O! juffrouw daar kunt u een fatsoenlijk
bouquet voor krijgen. Meer kost ie vast niet
hoor!" stelde de juffrouw haar gerust.
„Hoe kon je zoo onbeschaamd zijn Nèttie," zei
Bep, toen ze weer op straat waren.
„Onbeschaamd!" riep Nettie zoo luid, dat een
heer die voor hun liep omkeek, „je bent niet
lekker."
„Zoo lekker als kip. Maar waarom mag het
niet meer als een riks kosten?"
„Nou, betaal Jij het overige dan maar. Mijn
portemonnaie laat het niet toe".
„Je hebt natuurlijk weer gesnoept en taartjes
in deze of gene lunchroom gegeten. Versnoep je
geld toch niet zoo!" snipte Bep.
„Kind, wat ben je weer hartelijk. Je moet naar
bed. 't Is hoog tijd voor je".
Gelukkig dat ze reeds bij huis waren, anders
had het wel eens op ruzie kunnen uitdraaien.
Bep had voor alle zekerheid de huissleutel mee
genomen, zoodat ze ongemerkt binnen konden
komen, en ieder naar hun eigen kamer konden
gaan.
Zoodoende had Moeder niets van hun uitgaan
gemerkt. Dit was ook Juist de bedoeling van de
De volgende dag werd Nettie het eerst van
allen wakker. Eerst wist ze niet welke dag het
was, maar plotseling herinnerde ze zich de ver
jaardag harer Moeder. Hoe laat zouden de bloe
men ook weer komen? O, Ja! Voor half negen.
Want de meisjes moesten om kwart voor negen
weg, wilden ze niet te laat op school komen. Ze
waschte en kleedde zich vlug en ging naar Bep's
kamer. Bep was ook al haast .klaar.
Ondertusschen' was er meer leven in het huis
gekomen. Boven zich hoorden ze stommelen, een
deur open en direct daarna weer dicht doen
en iemand zachtjes de trap af komen. Dit was
Dien, het werkmeisje. Bep en Nettie waren juist
ook klaar.
„Morgen Dien." zeiden de meisjes met de
schoenen in de hand, die Dien 's-morgens
poetste.
.Morgen Bep en Nettie, wel gefeliciteerd met
je Moeder hoor! Heb jelui goed geslapen?"
„Dank Je, best hoor." antwoordde Nettie.
Maar Bep zei, dat ze erge last van muggen
gehad had, want Anne, het tweede meisje, had
vergeten haar ramen tegen de avond dicht te
doen. Maar geen van drieën had tijd om hier
lang over te spreken, want ze moesten voor ze
naar school gingen en voor Moeder beneden
kwam nog heel wat doen. zooals: tafeldekken,
kamer versieren, stoel versieren, de gekomen
brieven bij Moeder's bordje leggen en2. Dit alles
ging nogal van een leien dakje, zoodat ze al een
poosje klaar waren, toen ze op de trap voetstap
pen hoorden. Na hartelijke gelukwenschen werd
er ontbeten. Ongeveer 5 minuten later ging de
bel. Spoedig kwam Anne met een prachtige bou
quet rozen, waartusschen een kaartje: „Van de
tweelingen."
„Maar kinderen, wat heerlijk!" riep Moeder
verrukt uit. 't Is eigenlijk veel te veel. Hè, wat
een mooi grien zit er tusschen. Ik dank jullie wel
hoor!" En moeder pakte de tweelingen een voor
een. Ze was er blijkbaar erg mee ingenomen en
dit deed de meisjes veel plezier Ze vonden het
erg jammer, dat het tijd was om naar school te
gaan.
Onderweg vroeg Bep aan Nettie waar ze de
cadeux had geborgen.
„Bij Dien en Puck op de kamer", antwoordde
Nettie, (want Puck sliep bij Dien op de kamer),
„ik vond 't daar wel de geschikste plaats naast
Puck's bedje waar de winterdekens worden ge
borgen. Daar komt toch nooit iemand."
„Ja, Net," zei Bep verheugd, „dat is een heele
goede plaats. Om 12 uur als we uit school komen
cadeaux had geborgen.
„Dag Ma. dag Ma", zeiden de meisjes toen ze
uit school kwamen.
..Dag kinderen," groette Ma terug. .Puck is
zoo heerlijk zoet geweest zei Anne; zeker ter
eere van mijn verjaardag."
„De lieverd," vond Nettie. „Ik ga direct even
naar haar kijken. Waar is ze?"
.pij Anne, denk ik," antwoordde Moeder.
Nettie ging, gevolgd door Bep naar de kinder
kamer. In de kamer speelde werkelijk Puck met
gen gummie beestje. Anne, die kousen zat te
stoppen, hield toezicht over haar.
„Dag kinders," zei Anne hartelijk, „wel gefeli
citeerd met je Ma. Puck is zoo zoet geweest. Ik
heb geen kind aan d'r gehad. Eerst kon ik 'r niet
vinden. Eindelijk vond ik haar voor Dien's ka
merdeur. Ze heeft daar zeker zitten spelen."
.Misschien wel," zei Bep, terwijl ze Puckie
eens lekker knuffelde.
,Maar kom, Nettie, laten we nu gaan."
„Ja, anders komen we te laat op school en we
moeten nog koffie drinken ook. Dag Puckl Tot
straks. Speel maar lief hoor!"
De meisjes liepen vlug naar Dien's kamer om
de cadeaux te halen en dan aan Moeder te ge
ven. Maaro, schrik! Wat was dat? Het
kussen lag uit het papier. Haast alle raffia-
draadjes waren doorgeknipt. De schaar lag er
naast. Wie zou dat gedaan hebben?
Nettie barste in tranen uit. Maar Bep hield
zich kalm. Wat gaf al dat gehuil? Het kussen
werd er toch niet heel mee. Op Nettie's geschrei
kwam Lies de trap op stormen en vroeg wat er
aan de hand was. Maar ze wist al genoeg, toen
ze het tooneel daar voor haar in Dien's kamer
zag."
„Stil maar Nettie," zei Lies en streek haar
zusje liefkoozend over het haar. „We zullen de
zaak eens gaan onderzoeken Toe lieve Nettie
wees nou stil.
En werkelijk, de kalmeerende woorden yan
Lies deed Nettie wat tot bedaren brengen. Eerst
zouden ze Dien daarna Anne ondervragen (die
het natuurlijk geen van beiden zouden gedaan
hebben). Maar opeens ging Bep een licht op.
„Zou Puck het soms gedaan hebben? Ze was
de geheele morgen zoo stil!"
„Dat kan best," zei Lies. „Haal haar eens hier
Bep!"
Deze voldeed aan haar verzoek. Weldra kwam
zij met Puck binnen.
„Puck, kom eens bij Lies? Heeft Puckie dat
ook gedaan?Nu?"
„Ja!" zei het kind triomfantelijk. „Puckie al
lemaal doorgeknipt. Knip knap, knip knap!"
„Maar stoute Puck, hoe kon je zoo iets doen?
vroeg Nettie. Doch zq lachte terstond weer om
het beteuterde gezichtje, waarvan het lipje ver-
radelijk begon te trillen. Ze pakte het kleintje
op, en zei, dat het een lieve deugniet was. Ver
volgens trok de heele 6toet naar beneden om
Maatje het geval te vertellen. Deze vond het erg
jammer van het kussen en het werk wat Nettie
er aan had gehad en zei, dat het haar erg speet,
dat Puck zoo „zoet" was geweest.
door
K. VAN PANHTJYS.
„Bah!" zei Wim tot zijn broertje Kees, die
naast hem op het strand te Zandvoort een
beetje lag te luieren, „bah, wat verveel ik me!
Van dat eeuwige kuilen graven krijg je ook
genoeg; als je een mooie diepe hebt, komt de
badman en gooit hem dicht, omdat het hem te
lastig is. En vliegers oplaten! Wat heb je er
eigenlijk aan? Als het ding in de luoht staat,
krijg je kramp in je nek, omdat je er aan
houdend naar moet kijken, en dat touw snijdt
ook zoo in je handen als er wat wind staat!"
„Kom, antwoordde Kees, mopper niet zoo;
ik vind het hier wat fijn hoor. Vrij wat pretti
ger dan in dat muffe Amsterdam I Be weet wat
letiks zeg! We graven een kuil en leggen er dan
een groote krant over heen, die we aan de
kanten vastleggen met zand en dan strooien
we er ook zand over heen, zoodat niemand er
iets van zien kan. De eerste de beste die er
over loopt, zal zoo qioppig op zijn neus vallen!"
„Hè ja, zeg, begin jij maar vast met scheppen
dan ga ik in de badstoelen kijken of er niet
iemand een paar kranten heeft laten liggen."
Na een half uurtje hard werken, hadden de
jongens alles keurig in orde gemaakt en ook
werkelijk zou niemand gezegd hebben, dat het
strand op die plaats niet nèt zoo was, als overal
anders. Kees en Wim gingen nu op een af
standje rustig zitten afwachten, wat er gebeu
ren ging. Bij iedereen die langs kwam popelden
ze van ongeduld of hun list gelukken zou,
maar het was verbazend, zóó veel menschen
hun voorbij gingen zonder juist te loopen, waar
d3 jongens het graag gezien hadden. Eindelijk
kwam er een oud vrouwtje aan, met een mand
op haar rug. Zonder iets te vermoeden sjokte
ze voort, tot ze ineens met een schok in het
gat weg zakte. De oude stakker bleef eerst ver
suft van schrik liggen, maar toen ze een poging
deed om op te staan, gaf ze een schreeuw van
pijn.
„Oh! mijn been, help me toch! O, ik kan ine
niet bewegen!"
Toen de jongens zagen, hoe hun grap afge-
loopen was, schrokken ze hevig! Zóó hadden ze
het heelemaal niet bedoeld; ze hadden er geen
oogenblik aan gedacht, dat ze er iemand
kwaad mee konden doen.
„Zeg, Wim! Ik vind het vreeseliJk, fluisterde
Kees, hadden we het maar nooit gedaan. Wat
moeten we beginnen! Ik ben zoo vreeselijk bang
dat die vrouw dood gaat en dan is het onze
schuld!"
Ook Wim zat te trillen van schrik. „Het
beste wat we doen kunnen, is, zoo gauw moge
lijk naar Vader te loopen en hem eerlijk te
zeggen, wat we gedaan hebben, misschien dat
hij haar nog bet'! kan maken!"
De vader van de jongens was een heele be
kende dokter uit Amsterdam, die nu. om wat
uit te rusten van zijn drukke bezigheden, een
huisje gehuurd had aan zee, en daar met zijn
familie de vacantie doorbracht. Op het oogen
blik dat de jongens hun „grap" uithaalden,
zat hij een eind verder zijn krant te lezen. Het
duurde dan ook niet lang of de jongens hadden
hem gevonden. „Vader", zei Kees. „er is een.
ongeluk gebeurd en het is onze schuld!" „Ja",
lichtte Wim nader toe, „we hebben er zoo'n
spijt van! Wilt u ons als 't u blieft helpen en
haar weer beter maken?"
„Wat, een ongeluk? en Jullie schuld? Ik be
grijp er niets van. Wat is dan gebeurd, en wie
moet ik beter maken?"
„O, komt u nu gauw mee, anders is ze vast
dood" en de jongens trokken hun vader zoo
vlug ze konden mee. Op de plaats van het
ongeluk aangekomen, baande de dokter zich een
weg door de omstanders en knielde naast het
oudje neer. Al gauw had hij bemerkt dat het
vrouwtje een been gebroken had. en bij nader
onderzoek bleek het noodzakelijk haar naar een
ziekenhuis te vervoeren.
De badman, die er ondertusschen ook bij
gekomen was, vertelde aan den dokter, dat het
vrouwtje woonde met haar kleindochtertje, die
haar ouders verloren had, en dat ze samen
moesten leven van wat de grootmoeder met was-
schen verdiende. Nu was ze ook onderweg ge
weest met de gebruikte handdoeken, die ze in
een mand van het badkantoor gehaald had.
„Vader", zei Wim, die dit verhaal met angstig
kloppend hart had aangehoord, mogen wij aan
Moeder vragen, of dat kleindochtertje zoo lang
bij ons mag komen, als haar grootmoeder in
een ziekenhuis moet?" „En Vader", fluisterde
Kees den dokter in, „als het geld kost, wilt u
het dan uit onze spaarpot betalen, want we
hebben zoo'n vreeselijke spijt, dat we die kuil
gegraven hebben."
De moeder van de jongens vond het plan best
en toen 't vrouwtje hoorde, hoe alles geregeld
was, liet ze zich gewillig vervoeren, ook al om
dat ze te veel pijn had om zich te verzetten.
Mientje schrok hevig, toen ze hoorde, wat
haar grootmoeder overkomen was en eerst had
ze in 't geheel geerrzin bij die vreemde menschen
te gaan woren, maar ze wilde haar grootmoeder
geen verdriet doen en na een paar dagen begon
ze er zich al meer thuis te voelen. lederen dag
mocht ze haar grootmoeder even bezoeken, die
gelukkig veel minder pijn had en langzamer
hand vooruitging. Ook het doktersgezin begon
aan Mientje te hechten en vooral de moeder
had een aardige hulp aan het meisje, dat ge
wend was thuis flink de handen uit de mouwen
te steken, en nu ook, tusschen haar spelletjes
met de jongens door, graag kleine huiselijke
bezigheden verrichtte. Na eenige weken goede
verzorging was de oude vrouw weer zoover her
steld, dat ze met behulp, .van een stok,, de kamer
eens op en neer mocht loopen.
Toen Mientje 's middags in hc
kwam en hoorde hoe goed alles
juichte ze van genoegen, want ho
het ook in hèt doktersgezin vond,
er heel erg naar, weer met haar
moeder samen te zijn. Ze vroeg i
ook wist wanneer het been wat
genezen zou zijn en Grootmoeder!
komen. En toen het bleek, dat dit
dag of tien duren moest, keek ze i
sip, maar al gauw klaarde haar
ze had namelijk een plannetje
wilde er voor zorgen, dat hun ihi
feestelijk uit zou zien, als groot
terug kwam.
Toen de doktersvrouw hiervan
ze dat zoo'n reoht aardig idee, da
Mientje hiermede te helpen. Met
het keukenmeisje werd er in het
een groote schoonmaak begonnen
moest terdege blinken en glimm
Jongens hielpen braaf mee, ze klop
de stoelen rond met een matt<
schuierden ze dan tot er geen st
te zien was. Eén dag voor grootmi
komst, trokken Mientje met hm
samen het duin in, om groote ból
te plukken en bramen te zoek®
vonden ze van beiden héél wat en
Volgenden morgen alles in va
schaaltjes geschikt hadden en het 2
met een vroolijk licht overgoot, za|
gezellig uit. De Jongens hadden aat
groot geheim, waarvan ze zelfs
niets wilden vertellen. Ze liepen
het raam om den weg af te ziel
elkaar aan of ze zeggen wilden, dB
van begrepen, tot ineens Kees t
Wim, daar komt hij eindelijk!"
Die hij was een koekebakkersjomi
groote doos. Wim holde naar de
kwam in triomf met de doos binne
groote taart in bleek te zijn, waar
suikerletters te lezen stond: „Wei
De jongens hadden vaiy hun opgesj
geld samen deze taart besteld, om
vrouwtje te toonen, hoe blij ze we
ze weer genezen terug kwam.
De dokter en zijn vrouw hadi
grootmoeder in hun auto van het
gaan halen en tegen twaalven za|
de kinderen, die zioh voor het raai
verdringen om beter te kunnen zie
op den weg aan komen. Het was
van belang, toen het oudje binnen
Nu brak er voor Mientje een 1
flink -werken, want het bleek al
grootmoeder lang niet meer zoo f
vóór het ongeval. Vooral het wassol
zwaar, en ze dacht reeds met a
toekomst, als ze niet genoeg meer
nen voor haar en haar lief kl(
Ondertusschen raakte de zomen
einde, en het doktersgezin begon i
maken, weer naar de stad terug te
was echter de familie zoo buitenga
Zandvoort bevallen, en de kinder
zóó best uit, dat ze allen niets lieve
dan er het volgend jaar weer ten
Op een middag aan de koffietafel
gen voor ze zouden vertrekken, z
ineens: „Jongens, ik heb een nieu
heel goed nieuwtje ook. Raden
eens". Ja, dat was makkelijk ge
maar wat zou het zijn? De een ze:
is afgebrand en nu hebben we lf
tle" en de ander riep: „we krijge:
daag" of „wij krijgen een nieuwe
riep vader, niets van dat alles. Ik
maar zeggen, ik heb het huis gekoe
wat er in is en nu kunnen wij led'
komen."
„Hoera, hoeral" klonk het van
zóó'n heerlijk nieuwtje hadden
wacht. Dat was nog eens een pret
de vacantie! „En Vader! riep Win
hier dan ook met Pasohen en Pin
en als het mooi weer is van
Maandag?" „Ja, jongen, dat zou i
willen, maar juist in verband daa
nog een ander plannetje bedacht, j
leeg blijft staan, kunnen we niet, t
in hebben, zoo maar ,eens een dag
doorbrengen, want dan zóu alle
in orde gebracht moeten worden. I
ik aan Mientje en haar grootmoe
len of zij hier in huis willen kom
alls in orde houden, dan kunnen w
terecht. Als we dan den volgenden
komen, kunnen zij moeder mooi h«
huishouding, zoodat moeder ook
heeft".
„Heerlijk, heerlijk, riepen de ki
elkaar, mogen we het gauw ga
vader?" „Nog even wachten Jonge
len we er vanmiddag allen met
gaan; Moeder zal dan ook wel van
praten hebben". Toen de familie 'i
het oude vrouwtje kwam, zat deze
moeid en treurig gezicht voor zlot
ren, maar nauwelijks had ze verr
plannetje men bedacht had, of
klaarde op.
„O, riep ze verheugd, meent u
Wonen in dat mooie huis en nooi
schen? Wat zal ik mijn best doen o
in orde te houden!" Ook Mientje
dit idee, vooral ook omdat haar
dan niet meer zoo hard behoefde
Wel kostte het hun veel moeite, v:
dige huisje afscheid te nemen, n
gauw hadden ze zich een alle
kamer in het groote huis ingericl
eigen bekende meubeltjes en voeldi
weldra geheel thuis. In de eerste
September vertrok de doktersfamill
Amsterdam, tot groote spijt van al)
vooral voor Wim en Kees, die san
sproken hadden, dat Zandvoort,
het midden in den winter, hen d
zou zien. En ze hebben woord ge
want als hun ouders het goedvoni
even kans toe zagen met hun huis
ze Zaterdagsmiddags naar Zandvo
tram om Zondagsavonds terug
Wat waren dat voor Mientje en
moeder een feestdagen en de jong
niet minder, vooral als ze dan n
strandwandeling weer bij hun sr
kacheltje zaten en het oudje dien
lijke pannekoeken op, die volgei
Wim, niemand zoo lekker kon bal
Dikwijls hebben ze er nog over ge
eigenlijk de valkuil, die de jong'
warmen vacantiedag maakten, de i
alles was. „Ja", zegt dan de grootr
was wel heel ondeugend van jul
Mientje en ik hier niet zóó'n heer
maar toch ben ik er dankbaar vi
hadden wij elkaar nooit gekend
hebben,