RADIO-RUBRIEK. DE OVERVAL OP CURACAO. }E GESCHIEDENIS VAN EEN HOED. De geysers van Amerika. WARE WOORDEN. Wat gebsurt er in Nederland op Radio-gebied? Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 15 Juni 1929. No. 8475. Nederland, weest op je hoede, Ieder vraagt: „Wat is dat nou?" Was me dat een consternatie In de West op Curagao?! Kon dat daar maar zóó gebeuren, Dat 't gezag werd aangerand, Weggevoerd en meegenomen, Gouverneur en commandant?! 't Maakt een wat benepen indruk, Wat je noemt „een mal figuur" De kolonie is geschrokken En behoorlijk overstuur. Maar gelukkig zijn de heeren, Ongedeerd en ongedacht, Ommegaand per keerend mailschip, Franco weer naar huis gebracht. Nu gaan onze oorlogsbodems Snel en dreigend naar de West, Om den veegen kiel te wagen In dit pijnlijk wespennest! Ziet ze trotsch de zeeën klieven Met hun kloeke mariniers, Dat wekt schitt'rend zelfvertrouwen, Iets doortastends en iets fiers! Dit herinnert aan de dagen Van de Ruyter en Piet Hein, En we zullen ze bewijzen, Dat we niet gemakkelijk zijn! Straks keert onvervaard de hoofdmacht, Zooals dit den zeeheld past, Weer terug naar Holland's stranden Met de bezem in de mast! Rijk met lauweren beladen Koerst de vloot naar 't moederland, Hoog de vaderlandsche drie-kleur In den vrijen wind geplant! Maar de nucht're Nederlander Vraagt, en ver is ie niet mis: „Waarom steeds de put te dempen „Als bet kalf verdronken is?!" KROES (Nadruk verboden.) Vrij naar een Engelsch motief, door SIROLF. (Nadruk verboden. Alle rechten voorbehouden). Toen ik van de week mijn oude vriend Doffers te- inltwam, keek hij somber en afwezig en eerst her- jnde hij mij niet eens. Maar na eenige moeite, kreeg dan toch het volgende uit hem. „Je moet dan weten, dat ik verleden week je weet el, toen het zoo verschrikkelijk waaide mij van Iets kwaads bewust thuiskom, vroolijk neuriënd. Ik iep mijn vrouw een vroolijke groet toe, maar krijg een antwoord. Ik kijk goed... en zie dat mijn vrouw, iet stijfopeengeperste lippen star voor zich uit zit te ijken. Ik vraag verbaas wat er is, maar haar eenig ntwoord is een vernietigende blik. Eindelijk verwaar- Igt ze zich, op een ijzigen toon te zeggen: „Hoe lang dat al aan den gang, bedrieger?!" De woorden ontbraken me, om hierop wat te ant- 'oorden. Ik vreesde, dat ze plotseling onwel was ge- 'orden of een nachtmerrie had gehad. Op mijn vragen- e blik zei ze ironisch: „Ja, kijk maar niet zoo stom, weet heel goed wie ik bedoel! Dat meisje met dat Pl'e daeen «leden hebben we ie pas losgelaten en nu kom ie weer zes weken zitten r I"a- alleen maar om weer een beetie uit te rusten van de vermoeienissen. (IyUstijje Sachse). bleeke, interessante gezichtje en dat zwarte haar, met dat rooie hoedje!" Ik begreep er geen snars van: bedrieger...?... meisje... zwart haar... rood hoedje? „Ja," ging mijn vrouw voort, „ontken maar niet en hou je armzalige leugens maar voor je! Ik heb je gesnapt! Met dat wicht... Je moest je oogen uit je hoofd schamen, om me zoo te beleedigen en je in het openbaar ermee op straat te vertoonen. Het is een schande, een blamage, vreeselijk... ontzettend...!" En toen begon ze te huilen, en vreeselijk verontwaar digde dingen te zeggen en allerlei schandelijke beschul digingen naar me te slingeren. Ik begreep er geen laars van! Ik was me nota bene van niets bewust, ik kende geen bleeke meisjes, eh heelemaal niet met in teressante gezichtjes en nog minder met zwarte haren en rooie hoedjes! Ik was regelrecht van kantoor naar huis gegaan en had den heelen dag hard gewerkt, zon der op of om te kijken! Maar of ik mijn vrouw dat nu al vertelde, ze geloofde er niemendal van! Ik prakki- zeerde en prakkizeerde, wat het toch wel geweest kon zijn. Ik ging na, hoe ik het kantoor verlaten had om vijf minuten over half zes. Het waaide hard, zoodat ik amper den hoek om was, of mijn oude, trouwe slappe hoed waaide me van mijn hoofd,en het ding zou beslist de gracht ingewaaid zijn, als een juffrouw hem niet toevallig had opgevangen. Zonder hier of daar voor een winkel te blijven staan, was ik naar huis gegaan. Dus wat mijn vrouw nu beweerde van vreeselijke bedriege rij, en, die zeker al maandenlang aan den gang waren, met een interessant meisje met een rooie hoed... Waar ik overdreven beleefd tegen was, beleefder dan ik ooit tegen, haar was geweest, zelfs in onzen verlovingstijd... daar begreep ik niets van. Ik had met mijn hoed in mijn handen voor haar gestaan, en allerhande zachte dingen gefluisterd... afspraakjes, natuurlijk... Toen plotseling ging me een licht op. Dat moest het meisje geweest zijn, dat mijn oude dopje had opgevangen, dat afge waaid was! Toen begon ik te schateren en legde haar het geval uit. Maar mijn vrouw geloofde er niets van, en sprak over scheiding en de schuld op me nemen en zoo meer. Na een-uurtje bedaarde ze wat en .eischte, dat ik mijn excuses zou aanbieden, dan zou ze me mis schien willen vergeven. Maar ik moest onmiddellijk mijn betrekkingen met met meisje-met-den-rooien-hoed afbreken! Ik redeneerde en argumenteerde en had mijn vrouw eindelijk zoover,, dat ze geneigd was 1 procent te gelooven, van wat ik vertelde. Toen gingen we samen uit, -om een nieuwe hoed te koopen. Want je moet weten, ik was toch zonder hoed thuis gekomen, want bij een tweede windvlaag was het ding toch nog in de gracht gewaaid! Nu hou ik niet van nieuwe hoeden koopen en ik volgde mijn vrouw dus met afschuw naar een winkel. Er waren allemaal spiegels van binnen. En dat maakte me al zóó naar, dat ik er al genoeg van had, voor ik bij de toonbank was aangeland. Ik keerde me dus om, om weer weg te loopen, maar een heer, die er uitzag als een minister, trad buigend op me toe. De man keek zóó deftig, dat ik me geneerde, om hem om een hoed te vragen. Maar omdat ik toch wat moest zeggen, vroeg ik hem, of hij bij geval ook wist, hoe laat het was. Hij wierp mij een beleedigende blik toe, wierp een andere op zijn horloge, en zei: Donderdag. Daarna maakte hij nog eenige opmerkingen over de vi'eeselijke gevolgen van drankzucht. Ik wilde hem zeggen, wat ik van hem dacht,- maar ik zag juist de deur openstaan en wilde erdoor glippen. Maar mijn vrouw pakte mij bij mijn arm en trok mij mee naar een toonbank. De deftige heer kwam erook bij en zei tot de winkeljuffrouw: „Een hoed voor dit... voor die, hm... voor deze... meneer! Dat „meneer" sprak hij op zoo'n toon uit, alsof hij eigenlijk wilde zeggen: Voor dit drankzuchtige, mise rabele wrak! „Waar houd U van?", vroeg het bleeke winkeljuffie en schudde haar zwarte manen. Mijn vrouw keek mij scherp aan en perste haar lippen op elkaar. „O." zei het winkelmeisje opeens en lachte tegen me, „maar wij zijn oude bekenden, nietwaar, meneer? Weet U nog wel, daar straks, op de gracht?" „Zie je wel", snerpte mijn vrouw bleek van woede, „zie je wel, bedrieger? Had ik geen gelijk? Bah, wat ben je toch een doortrapte aartsbedrieger. Maar nu z a 1 je een hoed koopen. En bij dat vrouwspersoon!" „Wat mag het zijn?", vroeg het meisje verder, „Een stijve of een zachte hoed?" „O, geeft U maar iets middelsoort", zei ik. Ze zocht in een lade, onder de toonbank, en legde een handmof op de toonbank. Ten minste, in mijn verbouwereerd heid zag ik het rafelige ding ervoor aan. Want het noodlot had me te pakken: Het winkel juffie was het meisje, dat dien middag mijn hoed had opgevangen! „Dit is iets buitengewoons", zei het meisje, „past U die eens op." „Lieve deugd," riep ik uit, „Is dat een hoed? Ik meende, dat het een stofdoek was. Wat een krankzinnig model! „Hm, ja, wel een beetje buitengewoon, maar past precies bij Uw gezicht", zei ze en lachte vriendelijk. Ik zette het ding op en kreeg het gevoel, of ik een beren muts van een huzaar op had. In den spiegel leek ik er ook sprekend op. „Stel je niet zoo bespottelijk aan!", beet mijn vrouw mij toe, „sloof je niet zoo uit voor die menschen hier!" „Geeft U mij toch maar wat anders, juffrouw", zei ik. De juffrouw kwam met een heele stapel aandragen. De minister kwam er ook bij, en later nog de portier in zijn livrei, die om de een of andere reden zijn mouwen aldoor opstroopte en met zijn oogen den afstand mat van mij, naar de deur. Ik werd er wat zenuwachtig van en koos in de haast een hooge hoed, die een aapjes koetsier eer zou hebben aangedaan. Toen ik ermee op straat kwam, werd ik voortdurend nageroepen. Maar gelukkig zag ik er niet veel van, want het ding zakte me aldoor over mijn hoofd, en alleen mijn tamelijk om vangrijke neus belette, dat de rand op mijn kin zakte. Toen ik eindelijk alleen thuiskwam mijn vrouw was onderweg op de tram gesprongen had ik een proces verbaal, wegens het veroorzaken van een volksoploop. Mijn nieuwe hoed ben ik kwijt. Het ding woei onder de tram. Al durf ik je niet te bezweren, dat het heele maal uit eigen beweging is gegaan. Mijn vrouw spreekt al drie dagen niet tegen me, en als ze wat zegt, dan is het over echtscheiding, schijnheilige mannen en interes sante bleeke meisjes met rooie hoeden. En nu begrijp je zeker wel, dat ik niet bepaald vroolijk gestemd ben. Ik voel me net zoo lekker als een gestroopte paling in het zout. Adieu..." En zuchtend ging mijn oude vriend Doffers verder. YELLOWSTONEPARK, HET LAND VAN DE HEETE BRONNEN. Een van de meest schoone en zeldzaamste natuurverschijnselen. Taag- ie zonder geweer? Ta, om het wild niet af te schrikken. (Moustique.) Er is geen geldkist zoo diep of men vindt er een bo dem in. -r-.O Een van de voornaamste plichten van de opvoeding bestaat hierin, den geest en het lichaam te wapenen te gen indrukken, die pijn veroorzaken. o Wie zijn gemoed niet beheerscht, wordt door zijn ger moed beheerscht. o De weg tot verbetering is lang. Een menschenleeftijd gaat er allicht mee heen, alvorens geoogst kan worden, wat men voor een goed deel nog beginnen moet met te zaaien. o Men heeft menschen, die zeer gevoelig zijn en toch fijn gevoel missen. o De arbeid is het voedsel der sterke zielen. Het Yellowstone park is het grootste enwel ook hel beroemdste der Amerikaansche nationale parken. Geen andere streek kan met dit natuurmonument worden vergeleken. Het Yellowstonepark ligt in den staat Wyoming. Het is honderd K.M. lang en negentig K.M. breed. Het is een vulkanische hoogvlakte met een gemiddelde hoogte van 2400 meter, omgeven door bergtoppen, die daar uitsteken van 600 tot 1200 meter hoogte. Het park heeft boven ongeveer 100 geysers, meer dus dan de geheele overige wereld. In het geysersbekken puft, sist, en rookt de aarde, als waren hier duizende onderaardsche fabrieken aan den arbeid. Er zijn hier zoowat vierduizend heete, even als talrijke koude bronnen, waarvan er vele genees krachtig water leveren. Waterpoelen schitteren in alle mogelijke, meestal zachte kleuren. De geysers behooren tot de schoonste en zeldzaamste natuurverschijnselen. Deze heete fonteinen bevinden zich op de meest verscheidene plaatsen der aarde, doch het is eigenaardig, dat ze niet in de tropen, doch hoofd zakelijk in de gematigde en koude streken voorkomen. Dit, met groot geweld uit den bodem, opborrelende wa ter, is bijna kokend, wanneer het aan de oppervlakte komt. Het geyserbekken van het Yellowstonepark is door hooge, met bosschen begroeide bergen omgeven, welke een prachtig panorama bieden over het dal, waaruit overal stroomwolken opstijgen. De lucht is met zwavel dampen overvuld en de aarde gromt en bromt. Geweldige fonteinen met kokend water springen in de hoogte, schitterend en kleurenschieterid tot de straal in een regen van schitterende paarlen iheer valt. Ofschoon de oude vulkanen geen teekenen van leven meer geven, sist de aarde uit duizenden spleten. Talrijke poelen puffen en koken. Menige geyser heeft zijn bek ken met de uitgezochte-kleuren van saffier en smaragd vex*sièrd. Andere hebben terr-assen gebouwd. Hier staat een klip uit een glas, een berg uit zwavel.- Aan een bex-ghelling vertoonde zich de versteende over blijfselen van een voor-historisch woud, dat nu uit agaat, jaspis, amethist enz. is samengesteld. In een wolk van waterstofjes stort, donderend een geweldige rivier honderden voeten in een bergkloof, waai-van het ge steente in een kleurensymphonie gloeit. Intusschen spi'ingt de gids, die ons vergezelt, als een gems van rots op rots en de bezoekers volgen hem, zoo goed en zoo kwaad als het gaat, ofschoon uit ieder gat en onder iederen steen rook te voorschijn komt. Een warme beek glijdt tusschen rotsen en kleine steenen voort. Overal ziet men warme bronnen, kokende en op borrelende. Zwarte openingen, des te afschrikwekken der, omdat men daarin geen water ziet, doch waaruit wolken rook opstijgen, dat is de afgrond van den geyser. Naar verluidt zou de A.(lgemeene) V.(ereeniging) R.(adio) O.(mroep) afstand doen van haar aanspra ken op zendtijd op de aan Nederland door de Praag- sche conferentie toegewezen twee hoofdgolven, als de A.Y.R.O. de beschikking zou kunnen krijgen over een zoogenaamde „gemeenschappelijke golf" (onde com mune) op 250 meter. Althans, in dien geest rekwee- teerde de A.V.R.O. Hoewel voor de Nederlanders in Ne derland de uitvoering van dit plan van de A.V.R.O. geen bezwaar zal oplevex-en, zullen de buitenlandsche luisteraars de oudste en meest bekende omroeporgani satie (de vroegere Hilversumsche Draadlooze Omroep) toch moeten missen. De practische uitvoering komt na melijk neer op één stuur-zender, die zelf uitzendt, maar tevens een aantal, men spreekt voor Nederland van tien, kleine plaatselijke zenders „bedient". Alle zenders hebben slechts een geringe energie, kunnen dus slechts een gedeelte van het land bestrijken. Maar met zijn allen bedienen zij toch geheel Nederland. Ver over de grenzen van Europeesch Nederland zal men dus, zoo dit plan doorgaat, de A.V.R.O. wel niet meer kun nen hooren. Wat de Nederlanders in Nederland betreft, een doel matige uitvoering zou voor de' ontvangst, waar ook in Nederland, geen bezwaar zijn. De kans is gering, dat er blinde plekken" zullen ontstaan en bij een technisch goede uitvoering, is het elkaar „overlappen" van de onderzenders ook geen bezwaar. Het technisch goed uitvoeren kost echter heel veel geld. In de praktijk is vastgesteld, dat aan dit systeem geen bezwaren verbonden zijn. Althans, deze zijn met weinig moeite, doch veel kosten, op te heffen. In Duitschland bijvoorbeeld kent men dit systeem reeds (daar genoemd het „Gleichwelleri'-systeem). Berlin II, Magdeburg en Stettin zijn verbonden en zenden dezelfde programma's uit. Wil men nu storing van deze zenders onderling voor komen, dan is het noodzakelijk, dat de golflengten absoluut gelijk zijn. Dit is nu niet anders go e d te berei ken, dan door ééxx zendstation als centrale stuur- zender den voornaamsten rol toe te bedeelen. De di verse zenders behooren dan onderling verbonden te worden, waarbij dan de taak van de onderzenders be staat in het opnieuw uitzenden. In het boven aangehaalde voorbeeld van Duitschland is deze verbinding tot stand gebracht met behulp van kabelleidingen (dit moet ook de bedoeling van de A.V.R.O. zijn). Hierbij doet zich dan de moeilijkheid voor, dat de eigenlijke zender-frequentie, die meer dan één millioen perioden bedraagt, per kabel niet over te brengen is. De oplossing, in Berlijn toegepast is, dat men niét de eigenlijke zenderfrequentie per kabel aan de onderzénders toestuurt, maar een frequentie die belangrijk lager is. Er zijn n.1. verschillende methoden om de frequentie te vermenigvuldigen; in de onder- zendex-s bx-engt men dus eerst de frequentie „op peil" en versterkt daarna, of juister gezegd: men vermenig vuldigt eerst de frequentie, versterkt daarna en her haalt dit driemaal, om ten slotte uit te zenden. Deze oplosing voldoet in Duitschland goed. Er zijn dus gron den aanwezig om te veronderstellen, dat dit in Holland ook het geval zal zijn. Ondertusschen zijn wij voor ons van meening, dat dit als geheel wel een goede locale, of liever nationale op lossing zal kunnen zijn. Maar voor over de grenzen is het toch wel jammer, dat de unieke Nederalndsche radio-ruzie dit gevolg zal hebben.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 19