Mratiniit- LullniM Stoomwasscherij „De Lelie" Schap. GEESTELIJK LEVEN. GEZOND SLAPEN Uit een Balkanstaat ZEGT HET U NIETS Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN Co., Schagcn. Eerste Blad. AUP1NG MAT RASSEN Beeldenfabriek M. KLERCQ Reclames. Uw werk mag mlet blijven liggen door Uw Rheumatiek. dat wij in een driejarige periode den omzet bijna verdubbeld hebben? De waarde van het geloof. Zaterdag 15 Juni 1929. 72ste Jaargang No. 8475 Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver- tentiën nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomend nummer geplaatst. POSTREKENING No. 23330. INT. TELEF. No. 20. Prijs per 3 maanden fl.65. Losse nummers 6 cent. ADVEBTEN- TlëN van 1 tot 5 regels f 1.10, iedere regel meer 20 cent (bewijsno. inbegrepen). Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend. DIT NUMMER BESTAAT UIT ZES BLADEN. kunt ge op een 3-iIeelig bedstel, vakkundig afgewerkt in eigen werkplaatsen. 3-deelig Kapokmatras 190 X 120, schuine Peluw en 2 Kussens met prima Java-kapok gevuld f 37.50, 1-persoons 190 X 90 f 18. Alles eigen fabrikaat. in alle maten verkrijgbaar. Staaldraad-Matrassen in ijzeren raam, 1-pers. 17.75, 2-pers. f 9.75. Bijvullen en opnieuw opmaken van Kapokmatrassen Salon- en Woonkamer Ameublementen. Spoorstraat 32-34 DEM HELDER Tel. 206 HET DAL, DAT EEN MEER VORMT. DE ADRIATISCHE ZEE. EEN NEDERLANDSCH SCIIIP EN ERWTENSOEP. TRANSPORT MOEILIJKHEDEN. EEN DER JONG- STE OORLOGSVLOTEN. (Van onzen reizenden correspondent), GRUZ (DUBROVNIK II), 8 Juni 1929. Zelfs als men bijna geheel het Koninkrijk der Serven, Kroaten en Slovenen heeft doorreisd, staat men toch telkens weder voor nieuwe verrassingen in dit land der onbegrensde mogelijkheden. Tusschen Mostar en de Dalniatische kust b.v. passeert men een diep dal, dat men vanuit den trein in de diepte ziet liggen, het Popovo-veld, een dal van 25 K.M. lengte en afwisselende breedte. Dit dal behoort tot de vruchtbaarste deelen van het geheele koninkrijk en toch staat er geen huis in. De huizen zijn gebouwd tegen de berghellingen, want dit vruchtbare dal wordt in den herfst een groot meer. Uit ondergrondsche kanalen treedt er dan het water binnen, dat zelfs visschen medevoert en de men- schen, die er in den zomer boeren zijn, varen er in den herfst, den winter en het vroeg-voorjaar rond in bootjes over een plas, die hier en daar twintig meter diep is. Waar ze in den zomer hun landbouwproducten oogsten, visschen ze in de rest van het jaar. Nu nog is het dal niet geheel droog, maar waar het water reeds ver dwenen is in de bodemspleten, waaruit het in den herfst weder opbruist, is de grond gedeeltelijk reeds begroeid. De wegen zijn er duidelijk herkenbaar door hun zeer groene kleur. Vermoedelijk is op de wegen de grasgroei bijzonder sterk tengevolge van de uitwerpselen der transportdieren, anders kan ik me het verschijnsel niet verklaren. Bij elke woning ligt een bootje, dat alleen in een deel van het jaar dienst doet en een reiziger, die hier in den vollen zomer komt, zal zich wel met verbazing afvragen, wat de menschen er toch met bootjes doen, terwijl er op tientallen ki lometers geen bevaarbaar water is. Nadat men het dal van de Naretva verlaten heeft, gaat de trein van Mostar naar de kust weder slinge rend door het gebergte. Het is een der laatste étappen die ik in Joego-Slavië maak en ik verbaas me weder over de sterke tegenstellingen in dit merkwaardige land, waar men uitgestrekte vlakten, hooge rotsge bergten, maagdelijke oerwouden vindt; waar gedeelten volkomen staan op het West-Europeesche beschavings peil en andere deelen meer tot Azië schijnen te be- hooren; dit rijk, waar Morgen- en Avondland elkander beroeren en hier en daar zich zelfs te zamen smelten. Maar... „het beslissende wonder van onze geestelijke evolutie heeft zich steeds voorgedaan in de grensge bieden van twee sterk verschillende menschengroepen", heeft de Fransch staatsman Clemenceau gezegd. (Tou- jours est-il que le phénomène décisif de notre évolutlon mentale s'est produit aux règions limitrophes de deux humanités trop différentes). Stijgend gaat de trein weder, zuchtend, puffend, steeds nieuwe schoonheden onthullen zich voor het oog. Na het Popovo-veld is het landschap weder verlatener en tegelijk indrukwekkender geworden, tot de trein verdwijnt in een langen tunnel. Maar aan de andere zijde van den tunnel was voor mij plotseling in het avondduister de groote verrassing: beneden lag In het maanlicht het zilvergeschubde vlak van de Adriatische Zee en door het geopende coupévenster woei mij haar zilte adem tegemoet. Ach de Adriatische Zee is niet onze trotsche, sterke, ondoorgrondelijke, oprechte Noordzee, maar ze is toch... een zee. En toen mijn blik baar zilveren glanzen aanschouwde, mijn longen haar adem dronken,toen wist ik plotseling hoe in de heu velen van Slovenië, in de bergen van Macedonië, tus schen de rotswanden van Bosnië en Herzegowina mijn hart vele maanden naar haar verlangd had. De trein daalde iii groote spiralen naar Gruz (Gra- Vosa) of (zooals het tegenwoordig heet) Dubro/nik II, de havenplaats van Dubrovnik I, het vroegere Raguza, Het was reeds volkomen donker, toen ik er aan kwam. Den volgenden morgen was mijn eerste wande ling naar de haven om weder eens het bedrijvige leven op schepen en op kaden gade te slaan. De kust van Dalmatië is een fjordenkust als die van Noorwegen. Tusschen hooge bergen dringen zee-armen diep het land in. Duizenden eilandjes zijn er, steile rotswanden, maar de vorm der bergen is hier anders dan die in Noorwegen en vooral de plantengroei is een andere. Overal ziet men de trotsche, peinzende cy- pressen en hier en daar ook palmen, Vriendelijker zijn de fjorden hier dan de machtiger, grootscher, fan tastischer fjorden in Noorwegen. De haven van Gruz ligt aan het einde van zulk een fjord. Toen ik er aan de kade kwam, zag ik op de reede voor anker liggen, wachtend op een losplaats, een schip met de Nederlandsche vlag, een onzer nieuw ste en grootste vrachtschepen, de „Zonnewijk", die cokes aanbracht. Later, toen het schip een ligplaats aan de kade had gevonden, sprak ik er voor het eerst na langen tijd Nederlandsch. Dan rookte ik er een goede Nederlandsche sigaar en at er zelfs (hoewel het hier al zeer warm is) erwten soep en toen ik den eersten lepelvol naar binnen liet glijden, zong mijn maag het „Wilhelmus". Ik wil geen woord kwaad spreken van paprika-goulach, van sji- wapsjisji, van rasjnitsi, van sjigeritsje, spijzen, die ik hier toch met veel smaak heb verorberd, maar ook een maag kan heimwee krijgen. De haven van Gruz is nog onvoldoende geoutilleerd en de groote los- en laadwerktuigen, die o.a. Rotterdam tot een der eerste havens der wereld maken, ontbreken hier nog. Er is geen geld ze aan te schaffen, al doet Joego-Slavië alles wat het kan om zijn scheepvaart en havenbedrijf uit te breiden. Gruz is een natuurlijke haven, waarvan de kaden reed3 nu aan het steeds toe nemend aantal binnenloopende schepen vaak geen vol doende plaats meer bieden. De oude Donau-monarchie heeft weinig of niets gedaan om deze haven tot hooger bloei te brengen. Aan de kust van Dalmatië vindt men zeer vele natuurlijke havens, doch ze lijden onder één fatale omstandigheid: het ontbreekt hun aan een goede verbinding met het binnenland. Langs de kust loopen hooge bergketens, die het verkeer belemmeren. Van Gruz voert de smalspoorbaan naar Sarajewo en vandaar naar Brod, waar ze den normaalspoorweg be reikt, maar deze smalspoorbaan door de wilde geberg ten van Herzegowina en Bosnië heeft slechts een trans portcapaciteit naar het binnenland van 430.000 ton per jaar (dat is ongeveer 2 percent van het goederen transport naar het achterland te Rotterdam in 1927) en deze spoorweg met zijn tunnels, bochten, hellingen enz. te verbeteren, te verbreeden of te verdubbelen, zou honderden millioenen verslinden. Transport te wa ter het binnenland is, zooals dat bij ons te lande in den regel geschiedt, is natuurlijk volkomen buitengesloten. De weinige rivieren zijn niet bevaarbaar en ook niet bevaarbaar te maken. Toch is het overzeesche scheep vaartverkeer sedert de vorming van den Joego-Sla- vischen staat in vergelijking met den tijd van vóór den oorlog, toen de Donau-monarchie aan de kust heer en meester was, aanzienlijk toegenomen en het einde van deze ontwikkeling is nog niet bereikt. Te Gruz ziet men ook enkele onderdeden van de Joego-Slavische oorlogsvloot. Er is hier ook een marine school en het moet erkend worden, dat de Joego-Sla vische marine-mannen een zeer gunstigen indruk maken. Het grootste deel der officieren, onder-officie ren en manschappen wordt gerecruteerd uit kustbe woners, Kroaten, ook wel Slovenen. Het aantal Ser viërs onder hen is betrekkelijk gering, daar de Ser viërs geen zeevarend volk zijn. De oude Donau- mo narchie recruteerde vroeger ook haar vlootpersoneel bijna uitsluitend uit de Kroatische en Sloveensche kust bewoners, van wie vooral de Dalmatiërs (Kroaten) ge boren zeelieden zijn. De Italianen kunnefi daarvan me- despreken. Het waren met Kroaten en Slovenen be mande Oostenrijksohe schepen, die het hun in den wereldoorlog lastig hebben gemaakt, maar het waren tenslotte ook de Kroaten en Slovenen, die op de Oos- tenrijksche schepen de Oostenrijksche vlag nederhaal- den, de Joego-Slavische heschen en zoo het sein gaven tot de geweldige politieke veranderingen, die Europa te aanschouwen kreeg. J. K. BREDERODE. Waarom nog langer bezorgd wat de oorzaak is van Uw rheumatische pijnen en kwellingen en van die teere, pijnlijke, gezwollen gewrichten? Wanneer U verlost wilt zijn van urinezuur, van rheumatiek voor de resé1 van Uw leven, begin dan morgenochtend een half theelepeltje Kruschen Salts te nemen in een glas warm water, voordat U begint te ontbijten. Doet U dit morgenochtend eens en verder iederen morgen gedurende twee maan den, totdat de inhoud van de flacon verbruikt is dan zult U inzien waarom Kruschen het overtollige urinezuur verhindert zich in Uw gewrichten vast te zetten en waarom het U vrijwaart tegen de sla vernij der rheumatiek. Kruschen is een combinatie van zes levenszouten dat eveneens Uw physieke kracht en energie ver meerdert en wordt door Uw apotheker of drogist verkocht in flacons van f0.90 en fl.60. Beleefd aanbevelend, Tegenw. eigenaar: W. VAN LEUVEN. (Vervolg en slot.) Er bestaat een oud-Egyptisch boek, geschreven reeds eeuwen vóór Christus. In dit boek komt een verzuchting voor over het heden en een lofspraak op het verleden, op „den goeden, ouden tijd". Daaruit blijkt ons tweeërlei. Ten eerste dat de mensch bij voorkeur het oog vestigt op het verkeerde in den tijd, waarin hij leeft en ten tweede dat hij geneigd is om het verleden te idealiseeren, mooier te maken dan het in werkelijkheid was. Zoo was de mensch niet alleen vroeger; zoo is hij nóg. Een sterk staaltje hiervan beleefde ik in de misère-dagen na den grooten oorlog. Toen zeide mij iemand letterlijk het volgende: „Wat is het een el lendige toestand en wat wè,s het vóór den oorlog mooi-; iedereen, arm en rijk, had het g o e d!" Wij hebben ons voor beide fouten te wachten, wanneer wij de waarheid en niets dan de waarheid willen zien. Wij moeten het verleden niet idealisee ren, noch in het heden alleen op de schaduwzijde letten. En wij stellen dus de vraag: gaat de mensch- heid vooruit en zal zij blijven voor uitgaan? Wij beperken ons hij de beantwoording dezer vraag natuurlijk tot het geestelijk leven en wel in het bijzonder voor zoover dit zich uit in de zede lijke gedragingen. Wat b.v. de techniek betreft, wat de verstandelijke ontwikkeling aangaat, is alle twijfel aan den vooruitgang uitgesloten; daarover behoeft niet gepraat te worden. De twijfel rijst ech ter bij menigeen op, wanneer hij zich bepaalt bij het gebied der zedelijkheid. Ik heb zelfs meer dan eens de bewering vernomen, dat de menschheid ze delijk achteruit gaat; ja 't komt voor dat wij een klacht opvangen van dezen aard: „de menschen worden hoe langer hoe slechter!" Ik denk, dat onze Warmenhuizer vriend hier nog niet aan toe is, maar hij gaat toch in die richting wijzend op vérschillende verschijnselen, die als booze machten de menschen belagen en nergens ziet hij een lichtpunt. Welnu: heeft hij gelijk? Ik zeg uit volle overtuiging: neen! Hij kan niet gelijk hebben; hij wordt bij zijn waar neming en beoordeeling der menschheid teveel be- heerscht door zijn stemmingen en persoonlijke mee ningen. Ik kan in dit verband niet nalaten om iets aan te halen van dr. A. Vloemans. Het is 't begin van een artikel „Het gloren van den dageraad des geestes" uit het tijdschrift „Het nieuwe leven". Het trof me en daarom geef ik 't weer. „Wat kan een grooter en in zijn grootschheid schooner wonder worden genoemd, dan het feit, dat de mensch, zij het dan ook in een ontwikkelingsgang, die zich over honderdduizenden van jaren uitstrekt, is opgeklommen van dierlijk individu, levend in de duisternis der natuurdriften, tot zelfbewuste per soonlijkheid, die, de vlam van de beschaving met toegewijde handen onderhoudend, deze steeds hel derder doet lichten. Van een niet of nauwelijks ge differentieerd dierlijk soortwezen, dat feitelijk geen andere, geen hoogere bestaansbedoeling heeft, dan juist do instandhouding van deze soort, is hij ge worden tot een wezen van hoogere orde, niet alleen omdat hij eigenschappen vertoont, die zuiver en al leen hem toebehooren, die hem verheffen van ka rakterloos individu tot een gekenmerkte persoon lijkheid, maar voornamelijk omdat hij iets weet te volbrengen, dat ondoorgrondelijk is van mysterio- siteit: het wonder van de scheppinig. In den loop van zijn evolutie is de mensch tot schepper ge worden van een wereld, die bestaat op zichzelf, van een wereld ontworsteld aan de stof, van de gees telijke wereld, de werèld van kuituurwaarden: van de rede, de zedelijkheid, de schoonheid, het recht, van de taal, de kunst, de wetenschap en van de religie". Tot zoover dr. Vloemans. Is dit niet gróót gezien?, En kijk, dat is 't nu, wat wij allereerst moeten leeren. Wij moeten niet ons blindstaren op het mi nimale, uiterst kleine stukje menschheidsleven, dat we zélf meemaken, maar wij moeten pogen, voor zoover het mogelijk is het groote menschheidsleven in zijn geheel te overzien. En als ik mij dan aan da hand der historische gegevens ga verdiepen in het verleden; wanneer, als een reusachtige film, zich de geschiedenis van het geslacht, waartoe ik zelf be hoor, voor mijn oogen ontrolt dan word ik stil. Want dan zie ik voor mij afspelen een fel-ontroe- rende tragedie: het is de worsteling van- den mensch om te groeien van beest tot geest. En ik zie hoe hij in pijnlijken strijd, struikelend, vallend, maar ook weer opstaand, héél héél langzaam voor waarts schrijdt!! Mij dunkt het kan niet worden ontkend, dat er is een groot verschil in geestelijk, in zedelijk opzicht tusschen den gemiddelden mensch van thans en dien van b.v. vijf duizend jaar geleden. En wat is vijfdui zend jaar in de geschiedenis der menschheid? Vele duizenden jaren menschheidleven liggen ach ter ons hoevele duizenden liggen er nog vóór ons?, Wij weten het niet. Maar hierover zijn wij 't met elkaar toch zeker wel eens: het einde van dit le ven is nog niet gekomen. De historie zet zich voort. Dit beteekent de menschheid blijft groeien. Het levensproces zet zich voort. Het kan niet anders, want leven beduidt groeien, zijn bestem ming zoeken, zich verwezenlijken! Dit is het essentieele, het kenmerkende van het le ven. Daarin schuilt het verschil tusschen leven en tusschen wat wij dood noemen. De biologie (leer der levensverschijnselen) vertelt ons dat in elk levend organisme tot ontplooiing tracht te komen, wat in kiem aanwezig is. In den eikel is in kiem d.i p o t e n t i e 1 de gansche eik reeds aanwezig. Uit die kiem moét onder gunstige voorwaarden een eik, niets anders dan een eik groeien. Eenigen tijd geleden hebben wij hierover in de radio interessante mededeelingen kunnen hooren van professor van Bemmelen. Uit de cel, die ontstaat door de innige vereeniging van de mannelijke en de vrouwelijke zaadcel moet een zeer bepaald mensch opgroeien. In die cel ligt de heele toekomstige mensch reeds besloten met al zijn neigingen en eigen schappen, met zijn gansche lichamelijke gesteldheid, zijn geheele uiterlijk. En denkt nu óók aan de herediteit (erfelijkheid); dan zullen we zien hoe er is een voortgezette samen hang tusschen geslachten en geslachten en we lee ren de menschheid zien als één geheel, bestaande uit. millioenen van verbijzonderingen. En de gevolgtrek king ligt voor de hand: wij komen m.i. noodwendig tot de opvatting, dat de menschheid, gezien als een oneindig gedifferentieerde eenheid, een groeiend or ganisme is, waarin het in ki e m aanwezige streeft naar ontplooiing, naar zelfverwezenlijking. Maar als dit waar is en ik ben daarvan zeer stellig overtuigd! dan gebiedt de logica ons om aan te nemen dat er inderdaad evolutie is, m.a.w. dat de menschheid niet anders kan dan vooruitgaan. Want in den mensch is ook het z e d e 1 ij k ge voel. Wat beteekent dit? Het beteekent niet meer en niet minder dan dat hij in zich heeft de kiem der zedelijke volmaking. Daarom moet d e mensch in die richting zich be wegen. Hij kan niet anders. Kan mijn Warmenhuizer vriend dit aanvaarden? Twijfelt hij nog? Welnu dan heb ik nog een andere pijl op mijn boog. Waarom schrijft hij mij? Waarom uit hij zich ge lijk hij deed? Waarom ergert, hij zich aan zoo veel, dat hij waarneemt? Omdat hij innerlijk zich hoven het verkeerde, dat hij opmerkt, voelt uitgestegen. Ziin

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 1