Menschenhaters. Bloemhkkernijen. Onze gevaarlijke lichaamsdeelen. De „bekoorlijke" negerin van Painleve. WETENSWAARDIGHEDEN. GRABBELTON. Een stolc wordt in den grond gestoken om van den eenen heeten steen naar den andere te kunnen sprin gen, de stok zinkt weg in week, rookend, zwavelig kie zelzand. Men doet een verkeerden stap en grijpt met de eene hand naar een rotspunt, doch men laat dadelijk los, want de rots brandt als vuur. Men glijdt slechts een vingerbreed uit de voetstappen van den gids en reeds steekt men met den voet in zulk heet water, dat men het uitschreeuwt van den pijn. Men gelooft dat men zich heeft verbrand, doch zóó erg is het niet. Doch wanneer men een handbreedte zou afwijken van den weg van den gids dan zou het gedaan zijn, men zou reddeloos verloren zijn, want daar beneden kookt het inktzwarte water. DIE ZICH IN DE EENZAAMHEID TERUGTROKKEN. i Zonderlinge Engelschen. Lieden, die afgezonderd van den breeden stroom der menschheid een uitsluitend op zich zelf aangewezen en een afgezonderd leven voeren, die, om welke redenen ook de genoegens, noch de verdrietelijkheden van hun mede burgers willen deelen en hun zooveel mogelijk uit den weg gaan, worden of gekken of zonderlingen genoemd. "Van alle volken hebben de Engelschen het grootste deel aan zonderlinge lieden en rare snuiters opgeleverd. Men zou een dik boek kunnen schrijven over Engelsche zon derlingen. Slechts enkele voorbeelden willen we geven van menschen, die, menschensc'nuw, zich in den een zaamheid terugtrekken. In den laatsten tijd' trok het geval van den multi- millionnair Bayard Brown de aandacht. Ongelukkige liefde was voor den reeds negen en dertig jarige aan leiding zijn medemenschen te ontvluchten. Ondanks zijn rijkdommen was hij niet in staat, de geliefde zijns har ten te winnen. In diepe zwaarmoedigheid verzonken, kocht hij, in het jaar 1890 een kostbaar jacht, dat hij tot zijn dood, in 1926, niet meer verliet. Zes en dertig jaar lang lang zijn schip rustig in een kleine, Engel sche haven en met uitzondering van het personeel liet Brown geen menschelijk wezen aan boord van zijn jacht toe. Eens stond hij zijn zuster toe een onderhoud van vijf minuten op zijn schip, doch haar poging, om hem te bewegen, weer in de wereld terug te keeren, mislukte volkomen. Van dien dag af stond een matroos voor zijn hut, om ieder, wie het ook mocht zijn, te weren. In die hut werd de grijsaard, op een morgen, dood in zijn bed gevonden, 1 Onder het bed lag een in stukken gesneden schilde rij, het portret van een jong, mooi meisje. 1 Eenige jaren geleden trok een lid van de wereldbe kende familie Vanderbilt zich in een berghuisje in Pennsylvanië terug. De jonge man hield er niemand op na, die hem hielp. Hij deed alles zelf en kookte zijn eigen potje. Hij doet het tegenwoordig nog. Eveneens woont een zoon van den millionair Alward op een rotseiland aan de Kust van Connecticut. Zijn eenige verstrooiing is de vischvangst Een dwaas stuivertjewisselen tusschen het leven van een kluizenaar en een man, die de genoegens van de wereld niet versmaadt, speelt een Londenaar, die in een afgelegen buurt een gezellig huis bezit Hij gebruikt evenwel slechts twee kamers en laat de andere kamers leeg staan. De twee bewoonde kamers liggen boven elkaar. Hij bewoont slechts de kamer op de eerste ver dieping gelegen. De kamer, gelijkvloers, wordt door zijn bediende gebruikt Het eten wordt door den bediende door een gat in den vloer van de kamer op de eerste verdieping hem aangereikt, ofschoon er een trap is. Twee maal in de week verlaat hij het huis, gekleed ais een zwerver, maar hij gaat niet door de deur, doch door het venster en laat zich langs een touwladder naar beneden zakken. Bij het meest bijgelegen spoorweg station heeft hij een kamer gehuurd. Hier verwisselt hij zijn lompen met een kleine elegante smoking en laat zich dan per auto naar een der voorname Londensche clubs brengen. Met den eersten ochtendtrein keert hij weer naar zijn hotel terug, doet de smoking uit en trekt de verscheurde kleeren weer aan, om langs den zelfden weg, dien hij bij zijn ochtendtocht had gekozen, in zijn kamer te komen. Bovenstaande wereldverzakers hebben een lange rij van voorouders. Bij het einde van de Middeleeuwen was er te Londen een ridder Egmond. Hij leefde, overeenkomstig zijn rijk dommen, in de groote wereld,in vroolijk gezelschap. Toen las hij eens, dat zindelijkheid een middel was om het leven te verlengen. Dies deed hij afstand van al zijn vroegere genoegens, trok zich terug en wijdde zich geheel aan het verzorgen van zijn lichaa Hij baadde drie maal per dag, wisselde vier maal van schoon on dergoed en bovenkleeren, woonde eiken dag in een an der huis want hij bezat er een en dertig nam kunstmatige luchtbaden, beschermde zich tegen stof door sluiers van gaas, dronk alle dranken door een gouden pijpje, spoelde zich na iederen schotel den IN ZALIGEN TOESTAND. (Der Lustige Sachse. La.. Ja....laten we e....even w....wachten, t. ..tot die ï....fakkelopt....tocht v—voorbij is. OP DE MARKT. (Buen Humor). Als ie het mooi vindt, zal ik het wel voor ie koopen. Nee, ik vind het niet mooi, maar wacht een oogpnblik. Ik heb het bijna uit. mond, desinfecteerde ieder boek, dat hij las, gaf, uit vrees te worden besmet, niemand een hand en stierf, ondanks al deze voorzorgen, op vijftig jarigen leeftijd. Daar leefde In 1776 een Engelschman die een blauwtje had gekregen van een meisje, dat hij erg lief had. Hij nam de weigering zoo ernstig, dat hij besloot,, nooit meer het daglicht te zien. Hij vluchtte naar zijn land goed in Yorkshire en liet dadelijk alle vensters van het huis dichtmetselen, opdat geen lichtstraal kon bin nendringen. Over dag sliep hij. Zoodra de avond was gevallen, stond hij op, ging eten en vervolgens een wandeling in den tuin doen, waar hij zijn fazanten en andere dieren voerde. Zoodra de dag aanbrak, trok hij zich in zijn huis terug en ging naar bed. Zoo leefde hij zeven jaar, gaf het grootste deel van zijn inkomsten aan de armen en stierf in het jaar 1783, 43 jaar oud. Vermeldenswaard is ook een zekere Welby, die over een inkomen van 12000 gulden per jaar beschikte. De achterdochtigheid van zijn medemenschen was voor hem aanleiding, zich uit hun „dampkring" terug te trekken. Hij werd een kluizenaar en wel midden in de groote stad. In Grubstreet had hij een huis, dat hij voor alle bezoekers sloot. Alleen een bejaarde vrouw zorgde voor zijn onderhoud, dat, overigens, heel karig was. Hij at vleesch, noch visch en dronk geen wijn. Zoo weinig als hij voor zich zelf noodig had, zoo vrijgevig was hij tegenover de armen. Slechts een weelde gunde hij zich: boeken. Hij kocht alles, wat gedrukt werd, theologische boeken uitgezonderd. Nimmer dulde hij het bezoek van bloedverwanten, zijn broeders ^n zijn zusters zelfs niet Zelfs zijn eigen dochter wilde hij niet zien. Hij leefde op deze wijze vier en veertig jaar en stierf op den leeftijd van 84 jaar. Omstreeks het jaar 1820 stierf in een kleine plaats, niet ver van de stad York een man, Lumpley Lettlewel genaamd. Ook hij was, na een zeer vroolijke jeugd, plotseling, een kluizenaar geworden. Om welke redenen is niet bekend. Ook hij trok zich in een klein landhuis terug en sloot deuren en vensters af. Achter het huis, lag een totaal verwilderde tuin, waar twee geweldige doghonden, een zeebra, een hert en twee vossen, in de beste kameraadschap met elkaar leefden. Hun «neester, die hun geheel tam had gemaakt, kon, daar de deur vastgespijkerd was, alleen door een touw ladder bij hen komen. In de weelderige wildernis van de zen tuin, wandelde hij den ganschen dag, las, en voe derde zijn dieren. Hij droeg een reusachtige muts van beerenvel op het hoofd en sandalen aan de voeten. Een dik wollig vel hing hem over de schouders, een broek droeg hij nooit Zijn huis was ongemeubileerd. Hij sliep in een hoek op een bos stroo. Nooit legde hij vuur aan en zijn eenig voedsel bestond uit appelen, in zijn tuin geplukt. Hij stierf te midden van zijn dieren, die een hartsverscheurend gehuil aanhieven, toen zij zich van hun meester beroofd zagen. Buren vonden hem in den tuin liggen als een skelet vermagerd. Zijn vroegere vrienden verzekerden, dat deze ongelukkige in zijn jeugd een levenslustig mensch was geweest, uitmuntende door ridderlijke manieren en buitengewone belezenheid. In zijn huis vond men de werken van Plato, Lockes, Rousseau, scheikundige en alchimistlsche boeken en den bijbel. BLOEMEN NIET ALLEEN EEN VREUGDE VOOR HET OOG. MAAR OOK VOOR DE MAAG. Wat denkt U van een gesuikerd viooltje of een gestoofd rozeknopje? "Wlanneer van bloemen wordt gesproken, dan denken wij aan haar heerlijke geuren, aan haar kleurenpracht. De dichter bezingt de „geurende resida" het „lieve viool tje, de „schitterende roos". Zij alle. zijn voor ons een vreugde voor het oog, niet een vreugde voor de maag. Anders is het daarmee gesteld in Frankrijk, waar groote hoeveelheden viooltjes uitsluitend als consumptie-artikel worden geteeld. Daar de bloemen vaak niet erg frisch meer zijn, worden ze met kunst en vliegwerk weer wat opgekweekt en dan in een kokende suikermassa ge dompeld, gedroogd, en als „confiture de violette" tegen hcoge prijzen verkocht. In Turkije en Griekenland vormen in suiker gekookte rozeknoppen een zeer gezochte lekkernij. De Roemeen- sche vrouw daarentegen, gebruikt den rozeknop als een soort specery bij het inmaken van vruchten, ook vi ooltjes en oranjebloesems, terwijl Turken, Perzen en Arabieren uit al deze bloemen een kostelijke sorbet weten te bereiden. „Het viooltjessorbet van den kalief" geniet een wereldreputatie. De zonen van het Hemelsche rijk gebruiken een groot aantal verschillende bloemen in de keuken. Voor al wordt door den Chinees de lelie naar den Zweed- schen botanicus Thunberg „Thunbergia" genoemd, wel ke gedroogd, als specerij wordt gebruikt. Ook maakt men uit de verschillende bloemen een groente, welke een eigenaardigen smaak moet bezitten. De Chinees heeft een vaardigheid in het suikeren van de bloemen van de jasmijn, van het viooltje, en rosebottels. Uit de gele waterlelie maakt hij een heerlijke gelei. In Tur kije wordt van de waterlelie gebruik gemaakt om een zeer aangenamen en dorststillenden drank te vervaar digen. Menige volksstam in Indië gebruikt de bloemen van den boterboom als voedingsmiddel. Een boom levert, gemiddeld de buitengewone hoeveelheid van 200 tot 300 pond bloemen. Deze vallen af in het heetste jaargetijde en de inboorlingen verzamelen ze zorgvuldig en laten ze dan in de zon drogen. Ze gelijken veel op onze ro zijnen, maar voor het verhemelte van ons, Europeanen, niet geschikt. Voor den inlander vormen ze een keu kenwonder. Uit de versche bloemen maakt hij een soort zoetigheid, waarvan hij op allerlei manieren ge bruik weet te maken, doch hij maakt daar ook uit een sterken drank, welke veel overeenkomt met whisky. De gedroogde bloemen gebruikt de inboorling als groente. De Afghanen beschouwen de gedroogde roodachtige bloem van een struiksoort als een bijzondere lekkernij. De bloem moet veel op onze aardbei gelijken en ook zoo heerlijk geuren. De gedroogde bloemen worden gebak ken of in boter gesmoord. In West-Indië gebruikt men de^ bloesems van de pompelmoes, terwijl ook de banaan voor allerlei lekker nijen wordt aangewend. Welke is de zwakste plek aan het menschelijk lichaam? Men zegt dikwijls dat het dat gedeelte is, waar zich een zeker orgaan bevindt, dat gelegen is aan de overzijde van de aorta, en dat uiterst dicht aan het ingewanden zenuwstelsel verbonden is. Anderen weer beweren dat de hersenstreek de gevaarlijkste plaats is. Onderzoekin gen echter op dit gebied hebben wel uitgewezen dat de meest gevaarlijke plaats aan de buitenzijde van het menschelijk lichaam de z.g. Adamsappel is, een soort knobbel bij het strottenhoofd, die zooals bekend bij mannen meer zichbaar is dan bij vrouwen. Een nog niet eens zoo harden slag op den Ademsappel is in staat ernstige schade aan het orgaan toe te brengen, omdat de ademhaling en het slikken ernstig belemmerd worden Zelfs een druk van een vinger op den Adamsappel kan storing tengevolge hebben en een sterke slag of stoot kan den dood doen intreden. Men heeft ook bij deze onderzoekingen vastgesteld dat de Japanners sedert langen tijd van deze dingen op de hoogte zijn en nauw keurig op de hoogte zijn van de zwakste plaatsen aan het menschelijk lichaam. Hun worstelkunst het Jiu Jitsu is geheel op deze wetenschap ingesteld. Een klap met de vlakke hand op de slapen of de ooren kan sche delbreuk of hersenschudding tengevolge hebben. Een plotselinge druk achter de ooren maakt den sterksten man weerloos. Klappen in den nek zijn eveneens zeer gevaarlijk. Andere plaatsen die voor slagen ook uiterst gevoelig zijn, zijn de onderlip en het onderlijf. 0 Het spijt me, dat ik niet bij de opening' van uw restaurant heb kunnen zijn. U vleit me, mijnheer. Ta, het eten zou dan allicht malscher geweest zijn dan het nu is. (Hummel"). Meneer Painlevé, de Fransche minister van oorlog, staat op het oogenblik op voet van oorlog met de Fran sche vrouwen. Zij hebben hem een ernstig bezwaarschrift overhandigd. Daarin protesteeren zij tegen de plaat, waarmee van overheidswege reclame gemaakt wordt voor het teekenen voor den kolonialen krijgsdienst. Op deze plaat ziet men een jonge knappe negerin, die zoo als het 's lands gebruik is en overeenkomstig de heer- schende temperatuur, maar weinig kleeren aan heeft, en die een jong recruut verleidelijk toelacht. De vrouwenverenigingen, die het bezwaarschrift heb ben onderteekend, beweren nu, dat, en men kan ze niet geheel ongelijk geven, de plaat smakeloos is. Maar dat niet alleen. Zulk een plaat vormde niet al leen een aantrekkelijkheid voor jonge manneg, maar ook voor huisvaders. En in sombere kleuren worden dan de toestanden geschilderd, die ontstaan, als een ge trouwd man door den aanblik van zulk een plaat, aan leiding vindt, huis en haard te verlaten om in het kolo niale leger te treden. In dat opzicht zien de Fransche vrouwen waarschijn lijk wat te veel zwart (dit is geen woordspeling!) Negerin blijft ten slotte toch negerin. De minister van oorlog heeft dan ook afwijzend geantwoord op het bezwaarschrift. Een gevaar voor de Fransche vrouw, meent hij, bestaat er niet. De plaat was over smaak valt immers niet te twisten niet meer dan een fat soenlijke verlokking om stemming te maken voor het dienstnemen in het koloniale leger. A Is het U bekend: d a t er vele bananensoorten zijn, die niet uitgevoerd kunnen worden, in verband met de zachte schild dat de 5 groote oceanen een oppervlakte beslaan van 140 millioen vierkante mijlen? dat, indien men al het zout hierin aanwezig, vei melen kon, het genoeg zou zijn, om de aarde met i laag van 35 meter dikte te bedekken? d a t er 800.000 meisjespadvinders over de heele reld zijn? dat het kilo-man-uur een nieuwe industrieele rei eenheid is, die staat voor het werk dat een man in 1 uur verrichten kan? De dikke: Als je eens wist, hoe leelijk ie bent met ie eeuwige middelties om mager te bliiven! (KIadderadatscM Ook een vakbla Te Parijs bestaat een weekblad voor bedelaa j „Journal des Mendiants." - Het blad geeft een accurate lijst van alle doopplechtl J heden, huwelijken en begrafenissen, die gedurende d week in de voornaamste kerken van Parijs zullen plaa hebben, en die iets goeds beloven voor de bedelaars. t Verder geeft het een lijst van ter goeder naam e faam bekend staande liefdadige families, hare adres» J en den juisten tijd, dat zij 't beste te spreken zijn. i Onzl Onderwijzeres: „Kun jij me vertellen, wat onzin is? Keesje: Ja, Juf, een olifant die boven een afgrot hangt met zijn staart aan een madeliefje vastgebondei Wat hij dee De inbreker beging een onhandigheid door een zwaï voorwerp te laten vallen. In zijn angst verborg hij zii in een kast. De heer des huizes nam evenwel zijn revc ver, draaide het licht aan en deed de ronde. In de ka vond hij den inbreker, met een zak met gestolen voo werpen. „Wat doe jij hier?" bulderde hij den man toe. Waarop deze antwoordde: „Wat zal ik u zeggen, m neer? Als ik u vertel, dat ik hier op de autobus sta I wachten, gelooft u me toch niet!" „Nummer" op verzoe Directeur van de Music-hall: „Hédaar, wat heeft dl te beteekenen, dat je daar tien minuten stil gaat zitten? Saxophonist: „Dat was een nummer op verzoek!" Toen kende h(j haar we Het is bij sommige banken de gewoonte, dat chequi aangeboden door onbekende personen, niet uitbetaal kunnen worden. Toen dan ook de dame aan het loki kwam, gaf de kassier haar de cheque terug, beleel glimlachend en zei: „Het spijt me, dame, maar ik ke U niet!" „Toch wel," zei de dame overtuigd, „want ik ben dl wijf met die geverfde pruik, dat naast U woont, e haar bandieten van jongens stelen altijd de bloemen ui uw tuin! En toen u vanmorgen naar kantoor ging, rie Uw vrouw U nog achterna: „Nou, Hendrik, als je vai avond eten op tafel wil hebben, zal je wat geld achtci moeten laten. Ik kan niet huishouden van drie dubbel Ijes der dag! En..." „Hier is Uw geld, mevrouw!" zei de kassier haastig e schoof haar de biljetten snel toe! De rede: De landgoedbewaarder was niet bijster ingenomi met zijn nieuwen heer, die blijkbaar van jagen en et heeleboel andere dingen geen snars verstand had. Toe er op een goeden dag gejaagd zou worden, verschee de heer in een afgrijselijk grijs met rood geruit pak c een groot geweer aan den start. Daar stond al een klei leger van drijvers en een heel koppel honden op hei te wachten. Den geheelen morgen daverde het bosch van de sch« ten. Tegen twaalf uur zei de landgoedbewaarder dat h naar huis wilde gaan. „Wat is dat?" riep zijn heer woedend uit, „zijn e soms geen vogels of hazen meer in het bosch?" „Neen," die zijn er nog genoeg," was het ijskoud antwoord. „Maar dat daar is de laatste hond!" Regisseur (van een sprekende film): Deze scène bestaat uit een twist met ie vrouw. Te hoeft dus niets te zeggen. (Meschino).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 20