Schier Courant
BEZttKÏ de ITILRIEI-ffiKTNIIEI
Nasz-ed-din Khoja, den Turkschen
Tyl Uilenspiegel.
De Schoone Duivelin
Mei ijsoproer
Burgerbrug.
Kantongerecht Schagen
te WIERSftSGEM op Zondag 30 Juni.
Tweede Blad.
Zaterdag 22 Juni 1929.
72ste Jaargang. No. 8479
In verschillende landen leefden in de Middel
eeuwen een nationale grappenmaker. Zoo kennen
wij Tyl Uilenspiegel en de Turken Nasz-ed-din.
Deze Nasz-ed-din was een man uit het volk, doch
was zoo goed opgevoed, dat hij niet alleen den titel
Khoja, d.w.z. meester of leeraar verwierf en de jeug
dige Turken mocht onderwijzen, maar buitendien
Iman of voorganger der openbare godsdienstoefenin
gen in de Moskee was. Hij was zelfs zoo in aanzien,
dat hij Cadi d.w.z. rechter werd.
Nasz-ed-din bleef ondanks alles een eenvoudig man,
wiens groote oprechtheid, eenvoud en hartelijkheid
hem tot een nationale figuur gemaakt hebben.
De Khoja leefde in bewogen tijden. Geboren in de
nabijheid van Angora, werd hij naar de toen zeer
bekende Hanafya school te Konia, toen hoofdstad van
het Rijk, gezonden werd.
Konia was de zetel van den Tartaren vorst Tamer
lan, wien het in 1400 gelukt was sultan Bayazid te
verslaan. Daar Tamerlan evenals zijn voorganger
^Bayazid Mohammedaan was, bleef het geestelijke le
ven onder hem hetzelfde. Tamerlan was een despoot,
die zelfs voor een minder vergrijp dan tegenspreken
zijn onderdanen deed onthoofden. Daarom pleit het
voor het karakter van den Khoja, dat deze, die veel
aap het hof verkeerde, zich niet ontzag zijn meening
tegenover Tamerlan vol te houden en het pleit voor
dezen laatste, dat hij den humoristischen Khoja zijne
grappen en opmerkingen vergaf.
De Khoja nam anders geen blad voor den mond.
Op een goeden dag vroeg de keizer hem waar hij,
Tamerlan, wel zou wezen op den dag des Oordeels.
Dadelijk antwoordde de Khoja: Uwe Majesteit zal ze
ker het voorrecht hebben op denzelfden plek te ver
toeven als uw doorluchte voorouders, dus in de hel.
Over het algemeen spotte de Khoja nog al eens met
de hooge en allerhoogste autoriteiten. Toen dan ook
de verhalen van Nasz-ed-din in druk zouden ver
schijnen, verbood de toenmalige heerscher in het
Turksche Rijk, de sultan Abdoel Hamid, het boek.
Thans in de meer verlichte Republiek, wordt het
jboek graag gelezen en bestaat er zelfs een Engel-
sche uitgave.
Gisteren, na een heel warmen dag, zat ik met
eenige Turken van de avondkoelte te genieten en
kwam het gesprek op den Khoja en werden er steeds
weer anecdoten van hem verteld. Het bleek mij toen,
hoe populair deze nationale humorist is en het zou
mij niet verwonderen indien in de jaren van Abdoel
Hamid, al mocht dan niets in druk verschijnen, heel
wat grappen binnenskamers verteld zijn, waarbij dan
namen van machthebbers uit de dagen van den
Khoja genoemd, doch geheel anderen bedoeld wer
den.
De Gouverneur van Ahstetin, de plaats waar de
Khoja gestorven en begraven is, liep geheel aan den
leiband van zijn vrouw. Het volk wetende, dat de
Khoja zeer bevriend was met den Gouverneur, ver
zocht hem dézen toch op het verkeerde van dien in
vloed te. wijzen. De Khoja kweet zich van dien moei
lijken taak, maar het kwam de vrouw van den Gou
verneur ter oore, die nu wraak nam. Zij wist den
Khoja dronken te voeren, zadelde hem toen op, ging
in het zadel zitten en dwong den Khoja haar in de
kamer rond te galoppeeren, terwijl zij flink sloeg en
trapte. Toen haar man het dwaze schouwspel zag,
moest hij eerst lachen, doch spoedig kreeg hij mede
lijden met zijn vriend en maakte een einde aan de
plagerij.
De Khoja sprak daarop heel ernstig met den Gou
verneur.
Ge hebt om mij gelachen en dat vind ik niet erg,
want ik ben maar een Khoja en niet anders en het
komt er dus niet op aan, dat deze vrouw mij ver
nederd heeft en de teugels in handen had terwijl ik
rond galoppeerde. Maar hetzelfde doet zij al is
het dan ook op een eenigszins andere manier met
U, den Gouverneur, en dat is heel bedenkelijk, om
dat niet gij, maar het volk, dat aan uw zorgen is
toevertrouwd, daaronder lijdt.
De Gouverneur lachte niet meer maar keek zeer
ernstig en zei tenslotte, ik zie in dat gij gelijk hebt,
het zal anders worden. Het werd anders en het volk
was den flinken Khoja oprecht dankbaar.
Maar de Khoja deed ook dwaasheden. Het was in
die dagen gewoonte, dat beurt om beurt een der bu-
FEUILLETON
DET. DUNN.
11.
De graaf bekeek hem nog nader en liet het licht er
op vallen. Leonie pijnigde haar hersens om zich uit
dit moeilijke dilemma te redden.
.Hij is van het zuiverste water. De vent kan er niet
minder dan 250 pond voor betaald hebben.
„Ik dacht niet, dat hij zooveel waard was. Ik heb er
eigenlijk nooit veel om gegeven. Natuurlijk, als je lie
ver niet hebt, dat ik hem draag, dan zal ik hem wel
verkoopen."
„Nee. Daar ben ik ook tegen! De juwelier zal dan wil
len weten wie je bent en hoe je er aan komt Er staat
een wapen in. Zelfs als je den man kon tevreden stel
len, zou de heele zaak toch onaangenaam zijn. De man
zou zich afvragen waarom de gravin van Lanchester
haar juweelen verkocht. Een mooie historie om rond te
vertellen."
Leonie had al een argument tegen deze bewering bij
de hand.
„Mijn lieve oude brombeer, wat praat je nu toch voor
onzin. Wat zou nu gemakkelijker zijn dan een anderen
ring, veel kostbaarder dan deze, te koopen en den juwe
lier te vragen me voor den ouden terug te geven zoo
veel als hij kan."
De graaf richtte zich trotsch op.
„En jezelf verlagen tot schacheraarster. Het idee al
leen is al vernederend."
„Niets vernederender dan de opinie, die jij over mij
koestert, mylord," antwoordde ze met een hauteur, die
de zijne evenaarde.
„De schuld ligt heelemaal bij jou, Leonie," zei hy,
wat meegaander door haar boosheid.
„Welke schuld?"
,.Je je teleurstelling. Je hecht schijnbaar heel veel
aan dien ring ik vermoed om den gever en ik heb
het recht daartegen op te komen."
„Dat ontken ik. Ik heb nooit getracht iets te weten
te komen' van jè leven vóór wij trouwden. Jij hebt
avenmin het recht in het mijne te speuren. Ik heb je
verteld, hoe die ring in mijn bezit kwam. Ik wil nog
ren het graan van allen naar den molenaar bracht.
Ieder belaadde dan zijn ezel met de zakken graan
en de geleider reed op een anderen ezel mee. Zoo
kwam de beurt aan den Khoja. Twaalf pakezels lie
pen voor hem uit, terwijl hij op den dertienden volg
de. Hij had vóór hij opsteeg, de ezels goed geteld, er
waren er dertien. Toen hij een paar uur gereden had,
telde hij de voor hem loopende ezels en riep verschri
uit: er zijn maar twaalf ezels, waar is de dertien* e
gebleven.
Hij steeg af en gaf alle dieren wat rust, terwijl hij
een eind terug liep om te zien of er ook een ezel
achter gebleven was. Maar niets was te zien. De
Khoja voelde zich rampzalig toen hij weer bij zijn
ezeltjes terug was. Hij telde ze vóór hij opsteeg en
telde er dertien. Dus toch dertien! Gerustgesteld reed
hij verder. Na een uur telde hij voor de zekerheid
de ezels nog eens na, maar twaalf. Het klamme zweet
brak den Khoja uit. Was de duivel hier aan het werk.
De Khoja stapte af en wierp zich op den grond om
te bidden. Toen hij opstond en weer telde waren er
dertien. Hij stapte weer op en jawel toen hij na een
poos telde, weer maar twaalf. Een groote ongerust
heid maakte zich van den bijgeloovigen man meester,
Hij maakte halt, wierp zich op den grond en weende.
Zoo trof een voorbijganger hem aan, die vroeg wal
hem scheelde. De Khoja vertelde hem het geval,
waarop de ander in lachen uitbarstte en zei: maar
man, je vergeet als je op je ezel zit dat dier mee
te tellen. Eerst stond de Khoja verbluft, maar toen
omhelsde hij den vreemdeling, cli.> hem verzekerde
dat zooveel dankbaarheid niet uaodig was. Jawel,
zei de Khoja, want als ik U niet ontmoet had, dan
zou het raadsel niet opgelost wezen en zou ik gek
geworden zijn of misschien wel gestorven.
Soms namen zijn leerlingen een loopje met hem.
De vader van een zijner leerlingen was zoo tevre
den met de vorderingen van zijn zoon dat hij den
Khoja een groote schaal met diens lievelingsge
recht, karnemelksche pap, zond, Juist kwam de
schaal binnen toen de Khoja werd weggeroepen.
Jongens, zei hij, „daar staat een groote schaal met
pap, die pap is mij door een vijand gezonden en is
vergiftigd. Raak er dus niet aan! Alles zou goed ge
gaan wezen wanneer er niet een neef van den Khoja
tot de leerlingen behoord had. Die zei dadelijk, laat
je niet voor den gek houden, die pap is heelemaal
niet vergiftigd, dat zegt de Khoja maar opdat wij
er niet van zullen eten. Meteen haalde hij den
schotel uit de kast en begon de pap alle eer aan te
doen. Natuurlijk hielpen de kameraden dapper mee.
Toen de pap op was ging het veelbelovende neefje
naar de tafel, waar het pennemes van den Khoja lag
en brak dat.
Even later lcwam de Khoja terug en dadelijk viel.
zijn oog op het gebroken mes. Waarom heb je dit
gebroken? Moet ik je de ribben stuk slaan, jou
onverlaat. Neef deed alsof hij huilde en zei: ik had
mijn pen (natuurlijk een ganzeveer) gebroken en
wilde die bijsnijden. Helaas brak uw mes. Ik was zoo;
ongelukkig dat-ik besloot een einde aan mijn leven^
te maken. Toen herinnerde ik mij dat U gezegd had,'
dat de pap vergiftigd was en dadelijk begon ik die
te eten. Ik zal nu vvel gauw dood en vergeten zijn.
De Khoja was natuurlijk wel boos over het verlies
van zijn pennemes en van het lekkere hapje, maar
riep toch uit: Jongen, mijn respect voor zulk een
weloverdacht plan. Ik ben mijn leven lang altijd
gauw en handig geweest met een antwoord, maar ik
geloof, dat jij mij spoedig zult overtreffen. Ik ben
er trotsch op, dat je van de familie bent.
Welgehumeurd ging de Khoja door met de les.
Zitting van Donderdag 20 Juni 1929.
Vier bewoners tel f4.boete of 4 dagen hechtenis
veroordeeld.
De lezers zullen zich herinneren, dat in den af-
geloopen winter op of omstreeks den 8sten Februari
zich te Burgerbrug nogal ernstige incidenten hebben
voorgedaan naar aanleiding van een min of meer
hoofdigen schipper, die zijn wil wenschte door te
drijven, en het ijs in de Grootsloot met zijn schuit
trachtte te verbreken. Maar gelijk eens de zegetocht
der Spanjaarden onder Alva bij Den Briel op het ver
zet der Watergeuzen strandde, zoo zou ook schipper
Van Schoorl bij Burgerbrug ditmaal door de ijs-lief
hebbende bewoners zijn „mannetje vinden". De in
cidenten hadden tenslotte een dusdanigen omvang
aangenomen, dat men reeds sprak van het „IJsop-
roer van Burgerbrug".
Maar naarmate de lente naderde en de decime
ters dikke ijslaag niet langer de warme stralen van
het tintelende voorjaarszonnetje (is zij er dit jaar
wel geweest?) vermocht te trotseeren, naar die mate
dan geraakte ook dit ijsoproer uit onze herinnering,
en zeer zeker zou het tot een volgenden strengen
winter niet meer bij ons bovenkomen, ware het niet,
dat we er Donderdagmorgen voor den Kantonrechter
te Schagen nog een „staartje" van kregen te behan
delen, zooals de edelachtbare heer Kantonrechter
zich uitdrukte.
Terzake versperring van het verkeer te water,-
staan namelijk een viertal bewoners van de Burger
brug terecht, te weten de veehouder Piet Br., de tim
merman Dirk E, de boerenarbeider Aris Kw. en de
bakker Gerard v. Sch.
Aan hun is dan versperring van een waterweg ten
laste gelegd door planken en anderszins en ook een
molen roede voor de brug op het ijs te hebben ge
legd, met het doel, dat schipper Van Schoorl daar
zijn ijsbrekerstocht zou eindigen. De beide eerste
verdachten bekennen, de beide laatste zeggen daar
aan niet schuldig te zijn.
De heer Raaf .vertelt.
Vervolgens wordt de heer J. Raat van de Burger
brug en voorzitter van de IJsclub gehoord.
Deze vertelt den bewusrten Donderdag te zijn thuis
gekomen van de markt te Sc' -gen en toen te heb
ben gehoord, welk gevaar d "aan te Burgerbrug
dreigde. Spreker meende dat nu op zijn weg lag
om dit gevaar af te wenden aar hij geloofde, zou
het toch niet noodzakelijk zijn, dat schipper Van
Schoorl met zijn schuit door het ijs ging.
Kantonrechter: Ja, maar schippers zijn een onver
schillig volkje en ook ik kan moeilijk aannemen, dat
het hier „om den broode" ging, zooals dat in het pro
ces-verbaal-wordt uitgedrukt.
Getuige Raat vertelt verder, dat hij toen met zijn
llega-.wethouder-Hoedjes den heer Van Schoorl te-
Inoèt is gegaan, en hem vriendelijk verzocht heeft,
ijh tocht niet verder voort te zetten.
Op een desbetreffende vraag van den Kantonrech
ter, zegt getuige, dat hij aan de vier verdachten, die
hier op het oogenblik terecht staane niet de op
dracht heeft gege-ven, om planken of anderszins op
het ijs te gooien.
Schipper Van Schoorl was inmiddels met zijn
schuit, waarvoor zes paarden gespannen waren, ver
der gegaan. De menigte heeft echter de paarden te
gengehouden, zoodat nu ook de schuit heel spoedig
stillag. Schipper Van Schoorl is daarop vertrokken.
van den TURNKRING N.H.K.
AANVANG HALF TWEE N.T.
verder gaan ik geef noch om den ring, noch om den
man, die hem mij heeft gegeven. Wat zeg je nu?"
De gravin had zichzelf opgewonden tot een staat van
hevige woede. Haar oogen vlamden, haar lippen waren
tot twee dunne lynen strak over haar gelijke witte
tanden getrokken. Aan iederen kant van haar gelaat
vertoonde zich een vurige plek op de jukbeenderen.
Haar neusvleugels trilden.
De ring grijpende gooide Leonie hem in het vuur. Dit
was ten minste haar bedoeling, maar ze mikte ver
keerd; hij raakte den haardrand en sprong terug op
het haardkleed. Ze sprong als een wilde kat erop af,
maar vóór ze hem voor de tweede maal in het vuur kon
gooien, had de graaf haar bij den arm gegrepen.
„Mijn God, ben je gek geworden, Leonie?"
„Nee, maar jouw afschuwelijke beschuldigingen zijn
genoeg om het me te maken."
„Ik heb je niet beschuldigd."
„Niet direct misschien, maar je hebt allerlei toespe
lingen gemaakt en dat is erger. Vergeet niet, Marma-
duke, dat ik je slavin niet ben ik ben dat nooit ge
weest en zal dat ook nooit worden."
De graaf antwoordde niet Wat zijn vrouw zei, was
volkomen waar. „Lang geleden heb ik je gewaarschuwd
wat er zou gebeuren, als je me dwarsboomde cf boos
maakte meer dan ik verdragen kon. Ik sta er niet voor
in, wat ik jou of mezelf zou doen."
De graaf was vreeselijk ontsteld. Hij had zijn vrouw
nog nooit in zoo'n opgewonden toestand gezien. Hy
durfde haar niet verder irriteeren.
„Je windt jezelf noodeloos op, Leonie," zei hij, zijn
stem een weinig bevend. „Denk nu eens na. Je zegt dat
je niet om den ring geeft, en omdat ik voorstel je de
moeite te besparen er af te komen, vlieg je zoo op. La
ten we alsjeblieft niet over zoo'n kleinigheid kibbelen.
Geef mij den ring en..."
„Nee. Zooals je zegt, we hoeven niet te kibbelen, maar
toch wil ik mijn eigen zin doen. De ring is van mij, niet
van jou. Ik zal er me op mijn eigen manier van ontdoen
En ga nu alsjeblieft weg, je hebt me doodmoe ge
maakt""
Ze viel op de rustbank neer in een houding van ach-
telooze gratie. Alle sporen van haar opwinding waren
verdwenen. Het was de kalmte na den storm. Haar ki
mono was opengevallen en de roomige blankheid van
haar donzige schouders en armen was in verrukkelijke
harmonie met de roode voering van het kleed. De kant
langs den hals was volmaakt vrouwelijk en de fijne
voet en enkel eveneens.
Voor een **nan van den leeftyd en het temperament
van den graaf was schoonheid van lichaamsvormen
veel verleiderlijker dan schoonheid van gelaatstrekken.
Leonie was volmaakt in beide opzichten. Het zien
daarvan, de wetenschap, dat zooveel bekoorlijkheid van
hem was, had, althans voor het oogenblik, de overhand
over boosheid en jalouzïe. Hij leunde over de leuning
van de rustbank en kuste den mond, die nu niet lan
ger bleek en strak was, maar verzacht tot een pruil
mondje, zooals Greuze die graag schilderde.
Hij vergat alles. Hij verlangde alleen maar naar ver
zoening en liefkocTzingen.
HOOFDSTUK X.
PETER CAREW KRIJGT BEZOEK.
Van Buren, Fintos en Carew waren misschien de
grootste diamanthandelaars in Hatton Gardens. Hun
transacties liepen in de millioenen en geen zaak was
hen te groot om aan te pakken.
Wanneer men het vuile, ouderwetsche huis van buiten
zag, zou men dit niet vermoeden en evenmin was er
een vertoon van weelde wanneer men het morsige por
taal doorging. Geen groote mahonie tafels, geen Turk
sche tapijten, geen indrukwekkende Amerikaansche bu-
reaux, geen leger van keurige, ijverige bedienden in de
kantoren.
Deze kantoren bestonden uit een suite van drie ka
mers op de eerste verdieping. De eerste kamer werd
gebruikt door een miniatuur-klerk met een scherp, ma
ger gezicht, die als hij aan tafel zq.t kon "Worden ge
houden voor een jongen of een ouden man. Hij heette
Peck. De volgende kamer was die van Peter Carew en
daarachter was die van het hoofd der firma, Anton van
Buren. Elk van deze kamers, behalve de laatste, had
een deur naar de gang.
In het kantoor van Anton van Buren was een sta
len safe in een nis, waarvan de wanden een voet buiten
de safe uitstaken. 1)
1) Het is niet overbodig deze safe te beschrijven,
daar ik gelegenheid heb gehad haar te onderzoeken in
verband met de inbraak en moordaanslag in van Bu-
rens kantoor, waarover later meer. Het doel waarom
de safe in den nis was geplaatst is duidelijk. Het was
niet mogelijk een hefboom te gebruiken om de deur
open te wringen. Men kon er een rij stalen wiggen tus-
schen wringen, beginnende met een die zoo dun was als
een schermes, en doorgaande met anderen van toene
Aan den heer Van der Molen de eigenaar van de
paarden is toen door het bestuur van de IJsclub
een vergoeding van f25.— gegeven.
Den volgenden dag zijn toen de veldwachters Ho-
man en Noorman verschenen en die hebben gezegd,
dat Van Schoorl er door moest.
Als gevolg daarvan zijn 4 leden van 't IJsclubbestuur
naar den burgemeester gegaan en hebben hem ver
zocht versterking van de politie naar Burgerbrrug te
zenden, c; gevreesd werd, dat door de vijande
lijke hor !ie de bewoners hadden aangenomen,
er zich (....jgê incidenten zouden voordoen.
Dien Vrijdag is er niets gebbeurd. Eerst den daar
op volgenden Zaterdag is de ijsbrekerij voortgezet, dit
maal door middel van een paar vrachtauto's van de
firma Hoed uit Alkmaar.
Nogmaals vraagt de Kantonrechter of getuige den
verdachten geen opdracht heeft gegeven, de versper
ring aan te brengen, en wederom ontkent de heer
Raat dit.
De ambtenaar van het O. M.: Geen opdracht, maar
wel heeft de heer Raat de bewoners opgestookt en
ze tot oproer aangezet.
Kantonrechter: Dat heeft hier niets mee te maken.
De ambtenaar: Maar hij heeft toch de menschen
opgestookt.
Ook de noodklok heeft geluid, welk laatste door
den heer Raat bevestigd wordt.
Aan brigadier Holema, die ook op de zitting aan
wezig is, vraagt de ambtenaar, of in dit geval ge
sproken kon worden van een oproer.
Deze antwoordt, dat er aanvankelijk alleen maar
van eenig verzet sprake was. Eerst later, toen de
firma Hoed met haar vrachtauto's ten tooneele ver-
scheen, werd het volk erg opgewonden. Toen kon de
politiemacht het niet langer bolwerken, omdat zij
aan beide zijden van de Groote Sloot moest zijn. De
menschen drongen de cabine van de auto binnen om
den chauffeur er uit te trekken. Een oogenblik heeft
de politie dan ook van de wapenen gebruik moeten
maken.. In hoeverre de heer Raat de menigte heeft
aangezet, kan spr. niet zeggen, Wel heeft hij tegen
den heer Raat gezegd, dat deze het herstellen van
de rust niet tegenwerkte, maar toch ook uiet mee
werkte.
Kantonrechter: Laten we niet afdwalen.
Veldwachter Xloman gehoord.
Vervolgens wordt de gemeenteveldwachter Homan
als getuige gehoord. Deze zegt dat hij door verdach
ten niets heeft zien verrichten, maar dat hij, op on
derzoek uitgestuurd zijnde, tegen 4 personen een
proces-verbaal heeft kunnen opmaken. Dezen hebben
tegen hem dan ook volmondig bekend. Getuige merkt
hierbij op, dat het natuurlijk een onmogelijkheid is,
dat de molenroede door deze 4 personen op het ijs
kan zijn gelegd. Daaraan hebben veel meer personen
meegewerkt.
Vervolgens voegt getuige hieraan toe, dat de heer
Raat de hoofdpersoon is van deze relletjes, en hij
betreurt het nu, dat deze 4 menschen daarvan de
dupe zijn. Vrijdags had getuige tegen den heer Raat
gezegd,, dat alleen hij (de heer Raat) in staat zou
kunnen zijn de relletjes te onderdrukken. Maar wat
heeft toen de heer Raat geantwoord: „Al komen er
oók 30 veldwachters en r moeten er desnoods doo-
den v'allen, overgeven d> we het nooit!" En nu,
zoo vervolgt Homan n. zegt het publiek, dat de
politie den heer Raat niet aandurft, omdat hij wet
houder is, en dat is voor iiem als veldwachter toch
alles behalve plezierig, Hij zegt tenslotte het nog
maals te betreuren, dat de 4 menschen, die hier nu
terecht staan, en die anders nooit maar eenige last
veroorzaken/dat die daai? nu de dtjpe van zijn.
Kantonrechter (zichtbaar uit' rtjh hürneür) wijst er
getuige Homan op, dat bij hem sterk den indruk ge
vestigd is, dat het hier een wrijving betreft tusschen
hem (Homan) en den heer Raat. Spr. is meermalen
met den lieer Raat in aanrakng geweest en heeft hem
daarbij leeren kennen als een verdienstelijk p,er-
soon.
Het requisitoir*
De ambtenaar van het O.M., thans het woord ver
krijgende, begint er op te wijzen dat ook in de pers
van deze geruchtmakende zaak veel gewag is ge
maakt. Volgens spr. had schipper Van Schoor! na
tuurlijk het volste recht om met zijn schuit de
Groote Sloot open te breken. Daarin is hij echter
sterk verhinderd, maar de schuld hiervan draagt de
heer Raat, die heeft tot verzet aangespoord. Ook
spr. spijt het dat de 4 menschen hier, daar nu de
dupe van zijn geworden. Het is een min of meer op
roerige beweging geweest, al is het als zoodanig niet
aangemerkt, maar waarbij de heer Raat. juridisch
en strafrechtelijk vrijuit gaat. Het ten laste gelegde
acht spr. wettig en overtuigend bewezen en waar
het toch zeer zeker als een afkeurenswaardig iets
moet worden beschouwd, eischt hij tegen elk der 4
verdachten f 15 boete of 15 dagen hechtenis.
mende dikte, tot er ten slotte een opening was ontstaan
groot genoeg om er een breekijzer in te steken, maar
meer kon ook niet worden gedaan, want er was geen
ruimte genoeg om het breekijze#r met succes te gebrui
ken.
En dat was nog niet alles. De safe was van het meest
volmaakte type. Hij was gemaakt van afwisselende la
gen van croom-staal en ijzer. Wanneer een inbreker de
brandkast trachtte te forceeren zou hij merken dat hij
een harde noot te kraken had gekregen, want, al zou
hij met een aantal slagen door het staal heen kunnen
boren, het ijzer zou totaal ondoordringbaar blijken voor
dezen soort aanval. Wanneer hij er echter in mocht
slagen door snijden het ijzer te doorboren, dan zou hij
teleurgesteld worden, wanneer hij de hamer gebruikte.
De laatste jaren is inbreken echter meer en meer een
kunst geworden. Ontploffingen, electriciteit, de blaas
pijp worden veelvuldig gebruikt. Alles wat de ervaren
inbreker noodlg heeft om te slagen is voldoende tijd
voor zijn werk.
DIXON DUNN.
In deze safe een kleine bewaarde de firma haar
vdorraad diamanten, welker waarde aan niemand dan
aan Anton van Buren en Peter Carew bekend was. Wat
Christopher Pintos betreft, hy was niets anders dan
een groot-kapitalist, die zich nooit bekommerde om de
details van de zaak, en meer dan tevreden was, "als hij
jaarlijks zijn groot winstaandeel kreeg.
Desondanks vermoedde men, dat hij meer belang hij
de onderneming had dan Anton van Buren, die de zaak
had opgericht, heel in het begin, toen de diamant
industrie in Zuid-Afrika begon te bloeien.
Peter Carew had geen geld in de zaken gestoken,
alleen hersens. Hij was de jongste firmant en zijn
diensten waren eenige duizenden per jaar waard.
Eehalve dat hij een expert was in het taxeeren van
steenen, was hij ook op de hoogte van alle beroemde
diamanten in de geheele wereld en kende hun geschie
denis en vorm uit het hoofd. Maar wat hem zoo bui
tengewoon bruikbaar maakte, was, dat hij slim en
scherpzinnig was. Meer dan eens had Peter Carew de
firma behoed voor de oplichterijen van sluwe bandie
ten, vandaar zyn waarde.
Peter Carew liep met de handen op den rug in diepe
gedachten de kamer van Anton van Buren op en neer.
De oudste firmant was tobbend, overspannen, ziek naar
huis gegaan. De jongste firmant was met het beharti
gen van de zaken belast.