„Zoo wijs
als Salomo's Kat.."
WESTFRIESSE VERTELLINGEN
Reclames.
NIERKWALEN MAKEN SPOEDIG OUD!
Naar het Engelsch van
ALICE GRANT ROSMAN.
Jeremia stelde zich aan Leonard Warden voor, door
zich vleiend tegen zijn beenen aan te wrijven toen hij
een van de eerste middagen van zijn verblijf in Lon
den de trap afkwam.
Jeremia was een zwarte kat met een donzig wit front-
je en ze had een air alsof het heele huis van haar hoor
de, een deftige kat, een echte groote-stads-kat. In het
algemeen had zij het land aan vreemden en een vreem
de was Warden voor haar. Hij was dien morgen naar
een flat op Adelphi Terrace verhuisd en hij was niet al
leen een vreemde in Adelphi Terrace, maar ook in zijn
eigen land, na een jarenlang verblijf als regeerings-
ambtenaar in de koloniën.
Jeremia's begroeting deed hem weldadig aan en hij
sprak het poesebeest vriendelijk toe.
Jeremia was een ietwat-sentimenteele kat en erg ge
voelig voor uitingen van sympathie. Zij keek met dank
bare oogen naar Leonard Warden op en zeilde toen met
opgeheven staart vóór hem de trap af, naar buiten.
Ga naar huis, beest, je wordt nog overreden! riep
hij tegen het dier toen, een auto rakelings langs haar
heen reed.
Warden voelde zich in zekeren zin verantwoordelijk
voor het dier, dat vriendschap en bescherming bij hem
had gezocht en hij wa3 blij dat na een poosje de kat
verdwenen scheen.
Leonard Warden bleef een oogenblik op de hoek
van de Strand staan en kwam weer onder de bekoring
van het woelige leven van Londen.
Het is toch wel heerlijk om weer thuis te zijn!
zei hij tot zichzelf. „A B C de poes loopt in de
sneeuw!"
Het zingen van dit schoone kinderlied, gevolgd door
een algemeen en daverend gelach, wekte hem uit ■zijn
droomen. Warden ontdekte dat hij het middelpunt was
van een troep nieuwsgierigen en niet alleen hij, maar
ook poes Jeremia.
1 Ga toch naar huis, kat, zei Warden, terwijl hij
het dier een zacht duwtje met zijn voet gaf.
Och, die arme poes, verweet een meewarige oude
juffrouw.
Miauw! spotte het geamuseerde publiek.
Jeremia keek minachtend naar de menigte en wreef
zich aanhalig tegen Warden's broekspijpen.
Met een gezicht of de heele wereld hem niet aan
ging, liep Warden verder.
Jeremia bleef hem echter trouw terzijde. Goede
hemel, het beest is betooverd! dacht Warden.
Hij had naar „Savoy" willen gaan om thee te drinken,
maar hij kon toch moeilijk binnenstappen in gezel
schap van een poes. Hij zou zijn weg natuurlijk wel
kunnen vervolgen in een taxi en de kat op die manier
verschalken, maar dat voelde hij als een laffe streek
tegenover het arme dier.
Toen kreeg hij een idee. Er kwam juist een taxi aan
en hij gaf den chauffeur een teeken om te stoppen. Toen
dook hij naar de kat en hij was juist van plan met
vijftien pond tegenstribbelend, in bont gehuld katten-
vleesch in het voertuig te verdwijnen, toen iemand hem
verontwaardigd bij den arm pakte en riep:
Dat is Jeremia... ik wist wel dat het Jeremia was.
Hoe durft U mijn poes te stelen? Als U haar niet on
middellijk teruggeeft, roep ik de politie!
Leonard Warden zag, in de omlijsting van een klein,
coquet hoedje, een even knap als verontwaardigd meis
jesgezicht boven zacht grijs bont en hij keek in een
paar boos-vlammende grijze oogen. Het straatpubliek
begon steeds grooter belangstelling voor het incident
XIII.
WILLEM II ROOMSCH KONING.
(Neidruk verbóden.)
Is z'n loik teruggevonden en opdolven?
jr
Ok d e u z e vraag if oftig dein en oftig is deerop
ok (verkeerd!) antwoord geven. Asze we nou eerst
't woord geve an de perfester (dr. W;. G. Brill,
1889) en den weer an M. P. Rosmade (1871) uit Alk
maar? Brill zoit., dat nou ienmaal 't fait besting, dat
de vader (Willem II) van de regeerende Graaf van
Holland (Floris V) ongewroken vermoord en z'n loik
niet terugvonden was. Mocht dat zoo blaive? De ver
wante van 'n verslagene benne houwen wraak te
zoeken en nou was de zeun op leeftaid kommen en
'n machtig Vorst worren. Wel hoefde hier gien pre-
cès voor 'n rechter insteld te worren, öm nei opspo
ring en terugvinding van 's Kónings loik de moorde
naren terecht te stelle. De naaste verwant was hier
de soeveraine Graaf; hai mocht 'm zeiven recht ver-
skaffe en mit de'wapene de heele Friesche natie
straffe.
Intusschen bleef 't 'n smadeleke zaak, dat 's Vor
sten vaders overskot, ze. wist? niet mit juisthaid
wéér, hier of deer in de grond van de gedurig weer
barstige Friezen begroeven was en zeker wel niet
mit de noódige eer. Dit was 'n smet, die, hoe 't gaan
mocht, uitwischt worre most. Nag meer as 'n eeuw
later wier de zeun van Hertog Albrecht van Baieren
an 't hof van de Koning van Frankrijk eerloos ver
klaard, zoolang z'n oudoum, Graaf Willem IV van
Henegouwen, ongewroken mit skild en wapen in 't
land van d^ Friezen lag, en hier betrof 't nag wel
'n aigen vader, niet sneuveld, maar gemien ver
moord. Gien wonder, dat Floris V niet ruste wou
voordat ie z'n eer hersteld had' in 't oug van de heele
wereld, wier eer mit 't te wreken fait moeid was om
dat 't slachtoffer de rang van Roomsch Koning in
de Christenhoid bekleidde, of, zoo konne ze in 't
Christenraik spreke, skoot de huisroacht van den
neizaat van de vermoorde Koning te kort om de
skonden houghaid des Raiks te wreken?
Een eerste kraigstocht, teugen de Westfriezen on
dernomen, had gien resultate; alliendig deur 'n duur
kochte overwinning te Hailoo kon de Graaf de of-
tocli^t van z'n versloegen kroigsmacht 'n beetje goed
make. En deerom wier de poging nag ers dein. Maar
bai de zegevierende bestraiding van de Westfriezen
liet, zoo skaint 't, de Graaf, die toe wel al begreep,
dat geweld de Westfriezen nooit tot z'n vraie onder
danen make zou, duidelik uitkomme, dat hai deerbai
'n persoónleke veete vereffende; dat de Westfriezen
z'n persoónleke en as moordenaren van z'n vader z'n
„doodelke" vaianden wasze, weerbai ie z'n onder
bevelhebber, de volkslievcnde edelman Nikolaas van
Cats, toeliet as voorspraak van de getuchtigde natie
op te treden. Bai deuze gelegenhaid nou zou t laik
van den vermoorden K'-ning terugvonden weze. Dat
deur de uitlevéring van Koning Wullems stoffelijk
overskot de vaiandeleke verhouding tusken den
Graaf en 't Friesche volk wat vrindcleker worre
most en ok 's Graven bezwalkte eer weer hersteld
aan den dag te leggen en zonder een woord te zeggen
smeet hij het dier in de armen van het meisje, en sprong
in de taxi.
Waarheen meneer? vroeg de chauffeur.
Naar Timboektoe voor mijn part! was het vrien
delijke antwoord.
Op weg naar dit onherbergzame oord kwam Leonard
Warden's gevoel voor humor boven; hij leunde achter
over in de kussens en in zijn eentje schudde hij van
het lachen.
Dat was iets nieuws; een Britsch resident die voor
een kattenmepper werd gehouden. En dat nog wel
•terwijl hij het beest juist had willen redden; die kleine
furie moest hem dankbaar zijn, inplaats van zoo tegen
hem te keer te gaan. Maar drommels als zij de eige
nares was, was het niet onmogelijk dat ze ook in Adelphi
Terrace woonde! In geen jaren had hij eigenlijk een
echt Engelsch meisje ontmoet en deze had spirit, dat
mocht hij wel.
Toen hij thuis kwam, liep hij vol verwachting de
trappen op, maar noch van het meisje noch van de
poes was een spoor te ontdekken.
Er was op zijn verdieping nog een deur; hij bleef een
heelen tijd op het portaal treuzelen, maar er verscheen
niemand.
Wat ben ik toch een idioot, dacht hij. Dat ellendi
ge beest kan hier immers wel best zoo zijn binnenge-
loopen!
Den volgenden morgen tegen elf uur, werd Miss
Majorie Joyce zoo verteederd door het klagelijk ge-
miauw van^haar lieveling dat zij aan den dringenden
wensch van het poesebeest gehoor gaf en de buiten
deur van haar flat voor hem opendeed en op datzelfde
historische oogenblik ging meneer Leonard Warden de
deur van de zijne uit, zoodat het drietal elkaar op de
gang ontmoette.
Jeremia maakte van de gelegenheid gebruik om met
v/uivenden staart en met de snelheid van een bliksem
straal door de nog openstaande deur van Warden's
appartementen te verdwijnen.
De man en het meisje keken elkaar een moment aan
en barstten toen in lachen uit.
Ik schijn een verbazende attractie te bezitten
voor Jeremia, constateerde Warden.
Hebt U hem gisteren dan niet gestolen?
Maak ik den indruk van een kattendief? Wat zou
ik met haar moeten beginnen?
Voor zijn velletje, zei het meisje ernstig. Hebt
U nooit in de krant gelezen dat ze twee gulden geven
voor een kattenvel?
Neen, dat wist ik niet Ik had haar juist met een
auto willen thuisbrengen, ze was met me meegeloopen
naar de Strand. Ilc vond het zielig om het beest in de
drukte alleen te laten.
Dat vind ik heel vriendelijk van U en ik hoop dat
U het mij niet kwalijk neemt dat ik zoo slecht van U
gedacht heb, zei ze met een allerliefsten glimlach.
Zoudt U Jeremia even voor mij willen pakken?
Met genoegen, zei Warden en hij ging zijn woning
binnen.
Wat daar gebeurde wisten alleen hij en Jeremia. Het
meisje buiten hoorde groot spektakel voor Warden te
rugkwam.
Het spijt me heel erg, zei hij met een schuldig
gezicht, maar ik kan haar niet te pakken krijgen;
ik geloof dat U er zelf bij te pas moet komen.
Hij hield de deur voor haar open en ze ging de zit
kamer binnen, die met eikenhout betimmerd was en
waar de haard, waarvoor een paar behagelijke club
stoelen stonden, genoegelijk brandde.
Natuurlijk was de kat nergens te vinden; het was een
tactvol dier en hield zich koest. Warden deed of hij
Jeremia zocht en lag op zijn knieën voor de Chester
field.
Kom hier, leelijkerd, zei hij op vleienden toon.
Maar Jeremia bleef zitten.
Daarop riep het meisje het dier, eveneens zonder resul
taat en ze ging wanhopig op den vloer zitten en keek
wier, dut ien en aar was 'n staatkundige noodwen-
dighaid.
Al had de teruggave van 't Kóninklike lichaam
niet werkelik plaats grepen, de staatkunde vurgde,
dat geloufd wier, dat dut plaas grepen had. Deerom
mag men de miening niet ongeraimd vinde, dat er
onder persone, ingewaid in 't belang van den Staat,
'n verhaal samensteld is, weerin uitkomt hoe dc
plek opspoord was, wéér 't ioik opburgen was. Dat
ioik was den op de eervolste menier deur de zeun te
Middelburg baizet en wel juist déér, te Middelburg,
opdat an de Graaf van Vlaanderen, van wie de Gra
ven van Holland, Zeeland bewester-Schelde in leen
hielde, blaiken mocht, dat de Vlaamsche prinses 'n
gemaal van ongeskonden eer had.
Veer is van moin de mogelikhoid, dat 't verhaal
van 't terugvinde van 't laik verzonnen weze zou, as
heelemaal uitmaakt beskouwe wul en de werkelik-
hoid ten minste der kern van 't verhaal te looche
nen, allien ken ik niet ontvainze, dat de menier,
weerop Melis Stoke 'm beaiverd het om 't fait in alle
ok de minste bizonderheden of te skilderen, 't de
gedachte maakt, dat wai hier te doen hewwe mit 'n
opzet om 'n bestaande twaifel an dè werkelikhoid
van de zaak te ontkenne. Huydêcoper het 'm niet
zonder reden stooten an de menier, weerop Melis
Stoke (volgens hem was hier 'n „broddelaar" an 't
werk weest) 't gebeurde meedeelt. De kreniekskrai-.
ver geeft 'n gesprek weer tusken de man in de'
diepte, weer 't loik lag, en de persoón, die boven
sting. Te meer geeft zoon vermoeden van verdich
ting, omdat neigenog op dezelfde menier in de kre-
niek 't geval van de bron meedeeld wordt, die, op
groeven, de deur Koning Wullem belegerde stad
Aken overstroumde en heur overgaaf tot gevolge
had het. Dut leste verhaal acht lluydecoper ten on
rechte hilltendal verdicht, en mit hetzelve houdt hai
de opsiering van 't verhaal van 't terugvinde van
's Kónings loik „van gelaike stof". Hai drukt 'op
zaine luimige menier dus-uit: „de baide verhalen
binne in de zelfde pot of kop kookt en opstoofd".
't Fait van 't vinden van 's Kónings loik houdt
Huydecoper voor waar: ommers acht hai de sobere
mededeeling in 't ouwere handskrift van Melis Stoke,
weer de versierde bizonderhede ontbrelce, voor echt.
Maar dat Melis Stoke begrepen het in 'n latere be
werking, voorzeker ten gevalle van den regeerenden
Graaf, er zooveul bai te motte voege en de bewoor
dingen van persöne, die der bai weest hewwe zouwe,
op te teekenen, dat getuigt, dunkt moin, van 't be
staan van 'n twaifel, die de skraiver van ongegrond-
haid het wille overtuige, ok in 't belang van Graaf
Wullem III uit het Huis van .Henegouwen, mit Ko
ning'Wullem vermaagskapt, opdat gien ien die
Vorst as nag 'n verzuim van herstel van de ver
loren riddereer tot verwait make mocht.
De op 23 Oct. 1871 overleden letterkundige,
taalgeleerd en geschiedvorscher: E(vert)
Masdorp, 'n bakkerszoon uit Alkmaar, zegt daarover
onder 't pseudoniem; M. P. Rosmade:
„Ja, de dag der vergelding is daar! Ziet, aan
gindsche zijde heeft de vijand het dorp reeds bereikt
en het vuur in de woningen geworpen. Laten wij in
'sl-Ieeren huis den dood afwachten"
De drie grijsaards knielen voor het altaar, terwijl
or.der de eanapS.
Och, zij zit er niet eens, zei ze verwijtend tegen
Warden. En met een blik op de papleren, die op de
canapé verspreid lagen, vervolgde ze:
Bent U een roman aan het schrijven?
Wilt U hem zien, vroeg Warden terwijl hij een
paar papieren opnam, hij is erg boeiend, een rapport
aan de Regeering over mijn laatste bestuursperiode
op de Bermuda's.
Lieve deugd. U bent een persoon van gewicht!
Geweldig! Zoo gewichtig, dat zich buiten hoopen
menschen verdringen om een glimp van mijn neus te
zien. Maar zonder gekheid, behalve U en Jeremia heeft
nog niemand een vriendelijk woord tegen me gezegd,
sinds ik in Engeland terug ben.
Ik ben jaren weggeweest en moet noodig mijn oude
vrienden gaan opzoeken. Je kunt nu...
Marjorle!
Het meisje en den man schrokken-en toen ze om
keken zagen ze een deftig uitziende dame in de deur
opening staan, die hoogst verontwaardigd naar het
tooneel bij de Chesterfield keek.
Tante Edith! stamelde het meisje.
Ik heb je kamers doorgeloopen en zag niemand,
Mag ik misschien vragen wat dat beteekent.
De schuldigen krabbelden overeind.
Het is mijn schuld, mevrouw, haastte de ridder
lijke Warden zich met een ontwapenenden glimlach te
zeggen. De zaak is dat we moeilijkheden hebben met
een poes en Uw nicht ik veronderstel tenminste dat
ze dat is was zoo vriendelijk mij te helpen om haar
te vangen.
De poes zal het wel gedaan hebben, zei de dame
met ongeloovige minachting. Wie is deze heer, Mar
jorle?
Dat was meer dan de arme Marjorie zelf wist!
Hij is... hij is mijn buurman, tante Edith, was het
alleszins waarheidsgetrouwe antwoord.
En heeft die buurman geen naam? Tante Edlth's
stem klonk scherp.
Ik zie werkelijk geen reden waarom we hier bij hem
binnendringen en in zijn tegenwoordigheid over hem
praten, zei het meisje verontwaardigd en ze maakte
aanstalten om haastig de kamer te verlaten. Maar haar
tante versperde haar den weg.
Wacht jij eens eventjes, jongedame, zei ze. Ik
wil deze zaak hier en direct opgehelderd hebben. Begrijp
ik het goed dat deze... deze heer een volkomen vreemde
voor je is?
Volkomen, zei Marjorie tartend.
En mag ik vragen of het een gewoonte van je is
om op ds flats van anderen met vreemde heeren op
den vloer te zitten?
Och, ik heb U toch gezegd... poogde Warden tus-
schenbeide te komen, maar Marjorie beduidde hem
te zwijgen.
Natuurlijk, zei ze met een hoogroode kleur en een
achterwaartsche beweging van het hoofd. Dat doe
ik als regel.
Zoo! zei haar tante. Dat is dan zeker een ge
volg van je studie in de rechten. Nu, ik was van plan
om je voor de Kerstdagen mee te nemen, maar na deze
stuitende scène heb ik genoeg van je. Men moet nu
eenmaal een grens trekken zelfs in den vreeselijken
modernen tijd. Ik voel mij gedwongen je oom in zijn
hoedanigheid van voogd over jou, te vertellen hoe jij
je tijd en je geld misbruikt. Ik heb ook nooit mijn
goedkeuring eraan kunnen hechten dat je in de rechten
studeeren ging. In de rechten nog wel! Wat een vak
voor een meisje!
En ze zeilde de kamer uit in felle verontwaardiging;
op hetzelfde oogenblik dat Jeremia doodbedaard uit zijn
schuilhoek te voorschijn kwam en met een landerig
snuit zijn pooten ging zitten wasschen. Marjorie balde
dreigend de vuist tegen haar lieveling.
Het is allemaal jouw schuld, akelig beest, zei ze.
en, het is de mijne, bekende Warren boetvaar
dig. Ik heb Uw Kerstdagen bedorven, om niet te
spreken over de familieruzie. Ik hoop dat die niet ern
stig zal zijn.
Iene, de jonge Bartsing en Anneke, Doedijns dochter
door den stroom van duizende vluchtende Wester-
lingers worden medegevoerd naar het westen.
Want hoor, daar schallen de klaroenen van den
wreker de 'overwinning. Met tal van schepen dien
morgen te Wijdenes onverwacht geland, wierp hij
te Schellinkhout de saamgestroomde dorpers terug,
versloeg de verschrikte mannen van Westerblok
ker, dreef de bevolking van Swaag, Wognum, Kat-
woude en Opmeer de eene na de andere uiteen of
voor zich uit en wat zich nog in de vlakte, waar in
1256 het Hollandsche leger te gronde ging, tot tegen
weer verzamelde werd verslagen, gedood of koos de
vlucht. Het is een bange dag voor Westfriesland!
Het is een schoone dag voor den Grave Floris! Het
dorp Hoogwoud gaat op in vlammen en verkondigt
het gewest, dat de jammerlijke dood van Koning
Willem gewroken is. Maar waar- is zijn lijk
verscholen?
De kerk en haar toren verheffen zich ongedeerd
tusschen reusachtige vlammentongen en rookwol
ken. Verraders zullen verraden worden: de kerk
wordt den Graaf aangewezen als de schuilplaats
der moordenaars. Zijn vurige valkenblik zoo even
nog rusteloos den omtrek rondvliegende, hecht zich
aan het eerwaardig gebouw en van zijn getrouwsten
vergezeld, ijlt hij er heen. Het slagzwaard nog in de
hand, rukt hij de deur open.
Doedijn en Bartsing buiten 't hoofd en verwachten
den dood. Alleen Heineman heft het gelaat op, nu
de drom van Hollandsche en Zeeuwsche krijgslieden
naar binnen dringt, verhit van den strijd, vertrouwd
met bloedvergieten, dorstende naar meer. Maar Hei
neman ziet alleen den vorst met dat innemend ge
laat, met die heldere oogen en bruine lokken op de
schouders afhangende. Een heilige huivering grijpt
den grijsaard aan. Hij herinnert zich levendig een
dergelijke verschijning in den nacht na den dood
van den Koninklijken Grave. Hij weet niets van den
woelenden drom, die hem omgeeft hij ziet alleen
die schoone vorstengestalte, wiens vriendelijk gelaat
is ontroerd als een held na den veldslag. Dat moest
de zoon zijn, die naar het gebeente zijns edelen va
ders kwam zoeken. En Heineman buigt voor hem een
knie, en diep uit zijn breeden borst wellen de ge
moedelijke woorden op: „O, zoon eens edelaardiger)
maar wreed verslagen vaders! Mijne handen zijn
rein van zijn bloed; maar mijn ziel is misdadig,
want zij verheelt het geheim, waar het Koninklijke
gebeente is verborgen. Ik kan met dien last den he
melpoort niet binnengaan. Hoor het aan, eer uw ge
rechte wraak mijn leven bluscht."
Plotseling zwaait het zwaard van Floris boven den
grijzen schedel van Heineman en weert de slagen,
die den Hoogwouder zouden hebben gedood, even
als zijn medeplichtigen reeds hebben gedaan. Ja,
de ridderlijke vorst, ontroerd door den gemoedelijken
toon van die stem, doer de goedaardige uitdrukking
van dat gelaat, vergeet zich, zoo ge het dus noemen
wilt, zoo verre, dat hij den ouden dorper de hand
reikt en hem opheft. „Wijs mij de plaats", zegt Flo
ris, ,en ik vergeef u, en schenk u het leven!"
Heineman vraagt zijn staf, hij vraagt mannen met
spaden, hopweelen en bijlen. Hij gaat den Graaf en
den stoet van edelen en knechten voor, het enge
boschpad in. Tusschen de reusachtige eiken, bijna
onder het loover hunner wilde takken verborgen,
wijst hij de hut van kreupelen Henke De Graaf
met Willem van Egmond aan zijn zijde, ziet in de
donkere ruimte. Daar^lift Henke ineen gezonken en
altoos nog met den wijsvinger op de steenen haard
plaat.
,,'k Herken in dien oude den listigen spion, die
uw Koninklijke Vader heeft verraden", zegt Willem
van Egmond.
„Hij wijst de plek waar diep onder den grond de
Neen hoor!, dat la niets! klonk het opgewekt.
Marjorie mocht zich in haar hart al somber gesteld
voelen, ln het vooruitzicht van een paar eenzame Kerst
dagen en een conflict met haar oom en voogd; ze was
er het meisje niet naar om dat te laten merken. Be
lachelijke drukte om niets, zei ze terwijl ze vroolijk te
gen den jongeman lachte en Jeremia onder haar arm
nam. Mijn naam is Marjorie Joyce, vervolgde ze, ter
wijl ze in de richting van de deur liep. Hoe heet U,
als ik vragen mag! Hij vertelde het haar, met een ex
cuus dat hij zich tengevolge van de verwarring die
tante Edith had aangesticht niet eerder had voorge
steld en vervolgde smeekend:
Doet U me een reuzenplezier, juffrouw Joyce.
Toont U nu dat U me vergeeft door op Kerstavond met
mij te gaan dineeren.
Onzin .lachte het meisje een beetje verlegen.
Het is erg vriendelijk van U. maar tantes moet je nooit
au Serieux nemen. Het was Uw schuld toch niet dat ik
op den vloer zat.
- Jawel. Ik zal het U nu maar eerlijk bekennen:
ik heb die kat een eind onder de canapé geduwd, zoo
dat U mij moest komen helpen.
U moet mij mijn brutaliteit maar niet kwalijk nemen;
ik heb jaren tusschen de wilden geleefd, weet U. Als U
niet met mij wilt gaan dineeren op Kerstavond, zal ik
doodgaan van melancholie.
Ja... zei het meisje terwijl ze peinzend voor zich.
uitstaarde, als Uw leven er mee gemoeid is...
Ja, dat is het. U kunt trouwens wel direct begin
nen met het reddingswerk door nu met mij te gaan
koffiedrinken.
Zij lachte.'
Mag ik misschien even mijn hoed en mantel halen?
Toen ze weg was, drukte Leonard Warden Jeremia
de poot.
Je bent een kat met verstand, zei hij erkentelijk.
Jeremia gaf antwoord door genoegelijk te gaan spin
nen.
Tante Edith was eveneens genoeglijk aan het spin
nen toen ze achterovergeleund in de mollige kussens
van haar auto naar huis reed.
Werkelijk, overpeinsde ze, ik geloof dat ik als
een ouderwetsche tante uit een roman mijn rol gespeeld
heb. Die meneer lijkt me een alleraardigste type en we
moeten er verder maar het beste van hopen. Ik begon
waarachtig bang te worden dat het lieve kind nooit een
man zou krijgen!
Het komt in den middelbaren leeftijd en daarna maar
al te vaak voor, dat men last krijgt van rugpijn, duize
ligheid, zenuwpijnen en urinekwalen. Dit is gewoonlijk
een gevolg van overspanning der nieren het zijn
waarschuwingen van de nieren, dat zij sinds lang hulp
behoeven. Want gedurende uw heele leven, dag en
nacht, werken de nieren om de vergiften uit uw bloed
te filtreeren. Als zij hierin falen, kunnen ernstige en
diepgaande kwalen zich ontwikkelen.
Urinezuur-zouten hoopen zich dan in het bloed op, en
vormen de kristallen, die zenuwpijnen en rheumatiek
veroorzaken; of wel wordt een onvoldoende hoeveelheid
water aan het bloed onttrokken, waardoor zich water
zuchtige zwellingen kunnen vormen. Ook kunnen ont
staan blaasstoornissen, niersteen, niergruis, blaasont
steking, ischias, spit, vermagering, zenuwachtigheid en
gebrek aan energie.
Vermijd de ontwikkeling dezer verschijnselen. Wek de
nieren op en versterk ze met FosteFs Rugpijn Nieren
Pillen. Dit specifieke niermiddel werkt rechtstreeks op
de oorzaak van uw kwaal, reinigt en versterkt de nie
ren, lenigt de urinekanalen en regelt de werking der
blaas.
Zoowel mannen als vrouwen kunnen baat vinden bij
het gebruik van Foster's Rugpijn Nieren Pillen.
Verkrijgbaar (in glasverpakking met geel etiket
let hier vooral op) bij apotheken en drogisten a f 1.75
per flacon.
Christen Koning sluimert", spreekt Heineman.
's Graven knechten steken de handen uit, om den
ouden zondaar te straffen, maar zij huiveren, want
kreupele Henke is verstijfd en koud zij sleepen
een lijk van den, nu voortaan geheiligden plek
gronds. De ellendige hut is in een oogenblik afge
broken en weggeruimd. Nu steken de vlugste han
den spaden in den grond, doorsnijden de harde klei
en graven dieper en dieper, 't Is reeds een kleine
heuvel wat de ijverige werklieden hebben opge
worpen en in den kuil dien zij groeven zijn zij reeds
gedaald, zoodat de hoofden heneden den rand ko
men.- En nog wordt de gespannen verwachting van
den Grave niet bevredigd. Nog ontwaart men niets.
Er ontstaat gemor. Floris werpt een oog van twijfel
op den ontroerden Heineman.
„Graaft dieper, graaft dieper!" zegt deze, „zulk een
groote misdaad moest diep verborgen worden. En
toch zal zij aan het licht worden gebracht."
Het werk wordt weer des te ijveriger vervolgd. De
spaden stooten op dikke balken, gekruist over elkan
der gelegd. „Heft ze op. Daaronder ligt het lijk van
den gezalfden Koning in zijn kiste", verzekert Hei
neman.
De waarheid blijkt. Twee manslengte diep staat
daar de kist. Aan het vermolmde deksel hecht zich
nog de plaat, waarop het wapen: gedeeld van goud
met den zwarten Adelaar en goud met den rooden
Leeuw,zich laat onderkennen.
Een huivering doorvaart de gansche menigte, nu
het dierbaar gebeente uit dien schuilhoek wordt op
geheven, nu het overschot van den eersten Ko
ning, die zijn volk naar vrede, vrijheid en welvaart
voerde, op den rand der groeve staat.
En de diep bewogen zoon zinkt met een gevoel van
bitter wee en met gevouwen handen neder bij de kist
van den edelen roemrijken vader."
5 Dec. 1928.
Het graf van Willem IL
Te Middelburg is men bezig een gat te maken in
den muur van de Koorkerk om daardoor de zerk
binnen te brengen, die zal worden geplaatst op het
graf van graaf Willem II van Holland en Zeeland,
Roomsch Koning, die nadat hij in 1255 was doodge
slagen, aldaar werd begraven. Het graf had in den
loop der eeuwen veel geleden, maar wordt thans op
kosten van het Rijk hèrsteld. Onder de zerk wordt
dan weer herplaatst de kist met schedel en beende
ren, die thans in de Abdijgebouwen wordt bewaard,
ook de ornamenten, die op het graf behooren en nu
in het museum van Zeeuwsch Genootschap der We
tenschappen stonden, zullen hei-plaatst worden en
dan zal het graf weer geheel in overeenstemming
met de bedoelingen van de stichters gerestaureerd
zijn.
(N. R. C., avondbl. C.)
7 Dec. 1928.
De laatste rustplaats van Graa! Willem H.
Donderdag is te Middelburg in alle stilte het ge
beente van Graaf Willem II van Holland, Roomsch
Koning, gesneuveld bij Hoogwoude 28 Januari 1256
tegen de Friezen, in het daarvoor door het Rijk in
de Gothische Koorkerk gerestaureerde graf bijgezet.
Zonder eenig officieel vertoon en zonder dat pu
bliek aanwezig was, werden zonder een woord te
spreken de overblijfselen in het graf neergelaten,
waarop op een wenk van den dïstrictsbouwkundige
van de Rijksgebouwen, het graf met de dekzerk werd
gesloten.
(N. R. C., avondbl. D.)
Wagenaar noemt als datum van dit ongeluk: 21
Jan. 1256.
door
Dr. T. P. Merkrid van Eertswoude.