Schier Courant
De Schoone Duivelin
GEESTELIJK LEVEN.
GEZOND SLAPEN
Tweede Blad.
AUPING-MATRASSEN
Beddenïabriek M. KLERCQ
Het avontuur van Karl Loeb.
Een boek van diepe wijsheid.
Zaterdag 29 Juni 1929.
72ste Jaargang. No. 8483
kunt ge op een 3-deelig bedstel, vakkundig
afgewerkt in eigen werkplaatsen.
3-deelig Kapokmatras ISO X 120, schuine Peluw en
2 Kussens met prima Java-kapok gevuld f 37.50.
1-persoons 190 X 90 18.
Alles eigen fabrikaat.
in alle maten verkrijgbaar.
Staaldraad-Matrassen in ijzeren raam, 1-pers. <7.75,
2-pers. f9.75.
Bijvullen en opnieuw opmaken van Kapokmatrassen
Salon- en Woonkamer Ameublementen.
Spoorstraat 32-34 DEN HELDER Tel. 206
HIJ WOU NAAR HOLLYWOOD.
En kwam in de gevangenis terecht.
Een moderne „Kugo de Groot".
Men moet niet a.1 te sluw zijn! De jonge Dultsche
filmacteur Karl Loeb heeft deze les moeten leeren. Deze
energieke jongeman, die vergeefs zijn geluk in Holly
wood gezocht had, kwam op 'n goeden dag op de lis
tige gedachte, zichzelf in een kist te verpakken en als
vrachtgoed naar het pa.radijs zijner wenschen te laten
zenden.
De glans van Hollywood trok Karl Loeb onweerstaan
baar aan, aldus het Vad. Drie jaar geleden ging hij van
Duitschland naar Amerika, pakte alles aan, van gla-
zenwasscher tot chauffeur en alle overige denkbare be
roepen, totdat hij tenslotte in Hollywood was weten te
belanden. Maar toen hij het einddoel van zijn verlangen
tot op enkele meters benaderd was, bleek hem, dat de
heilige filmateliers door onverbiddelijke Cerberussen be
waakt worden en dat zij onder géén voorwaarde vreem
delingen zonder deugdelijk toegangsbewijs binnenlaten.
En zoo kon Loeb den regisseur niet toonen, dat hij ta
lent had. Maandenlang verdeed hij zijn tijd op de film
beurs en niet éénmaal kreeg hij een figurantenrolletje.
Drie weken geleden gaf hij verbitterd den strijd op
en reisde hij naar Chicago. Of hij eerst daar den lu-
mineuzen in^al kreeg, die Hugo de Groot uit Loeve-
etein en Loeb in het filmatelier moest brengen, óf dat
dit reculer pour mieux sauter bij zijn plan hoorde, is
niet bekend. In elk geval klom hij in een kist en liet
hij zich bevrachten naar Hollywood.
Hij had de kist zorgvuldig uitgekozen en er met vette
letters opgeschilderd: „Voorzichtig, Breekbaar!" wat de
volle waarheid was. Aan deze bekentenis voegde de
jonge man nog den vromen wensch toe: „Niet laten
vallen!" Helaas werd deze wensch niet verhoord; het
eerste wat Loeb op zijn duistere reis overkwam, was
een smak. die hem bont en blauw verfde en waarbij
tenslotte de kist onderstboven te staan kwam. Volle
vier uur moest Loeb op zijn hoofd staan en toen was
hij aan het eind yan zijn krachten. Juist wou hij den
strijd opgeven en om hulp roepen, toen hij wederom
een smak maakte, waarbij hij weer in zijn normalen
stand terechtkwam. Deze smak was nog heviger dan
de eerste, maar honderd maal te verkiezen boven een
kopstand van 4 uur. Avonturen van dezen hoogst on-
aangenamen aard waren talrijk tijdens de reis van vier
dagen, die de gekste filmacteur moest afleggen, om van
Chicago naar Hollywood te komen.
Loeb hoorde, hoe een beambte van het goederenver
voer telefonisch aan het filmatelier mededeelde, dat een
kist met een beeldhouwwerk er in (aldus had de jonge
man op den vrachtbrief vermeld) was aangekomen en
kon worden afgehaald. Maar Loeb kon natuurlijk niet
FEUILLETON
DET. DUNN.
15.
„Dat zul je niet. Ze wil geen heerenklanten hebben,
ze worden niet toegelaten."
„Nu, we zullen zien," en zonder iets meer te zeggen
ging hij de kamer uit en liet de gravin, wit yan woede,
achter.
„Goed, Lord. Lanchester!" mompelde zij. „Als dat de
bedoeling is, als je me verdenkt en je portemonnaie
dicht houdt, weet ik wat me te doen staat."
Ze bleef een poosje met haar basiliskeoogen In het
vuur staren. Ze moest geld hebben.
„Enfin, ik heb Balmaine nog, hij zal wel een chèque
voor me uitschrijven."
Z ging aan haar schrijftafel en schreef een briefje
aan Lord Balmaine, dat zij dien avond vrij was en
graag met hem zou willen dineeren.
Toen snelde ze naar haar kamers, kleedde zich.
sloop door de aparte uitgang weg en postte zelf den
brief.
HOOFDSTUK XIIL
DE ONDEKGEONDSCKE STROOM VAN LONDEN.
Geen vrouw kon betooverender zijn dan Leonie dien
avond was, toen ze den verrukten Lord Balmaine in het
Imperia] ontmoette en hij in den zevenden hemel was
toen hij bemerkte, dat zij den ring, dien hij haar gege
ven had en dien ze aan haar man verteld had te
hebben geruild voor een anderen, droeg.
Na een uitgezocht dinertje, toen ze gezellig dicht bij
elkaar hun sigaretten zaten te rooken, vertrouwde ze
hem, wat ze noemde, een klein geheimpje toe. Ze had
ergens in een speelgelegenheid bacarat gespeeld, de in
zetten waren er erg hoog en ze had 1500 pond verloren.
„Ik durf het mijn man niet zeggen," fluisterde ze,
terwijl ze er in slaagde een meelijwekkende uitdruKking
in haar oogen te brengen," en als ïk het geld niet ever
een paar uur heb, weet ik niet wat er zal gebeuren. Ik
voel, Aubrey" hier zuchtte ze „dat jij mijn eenigen
Waren vriend bent. Ilc geloof niet, dat er iemand in de
verstaan, wat van uit het filmatelier geantwoord werd:
dat het momenteel niet schikte de kist te laten halen.
Toen des avonds het „beeldhouwwerk" nog niet afge
haald was, werd de kist naar een opslagplaats vervoerd
die tamelijk ver van 't station verwijderd was. Hierdoor
werd Loeb ln de war gebracht en kwam hij in den
waan, dat hij nu naar het Mekka zijner droomen ging.
Toen dus de kist was neergezet, riep hij: „Hallo, jullie
daarbuiten!" en stak een briefje door een spleet. Op dit
briefj9 stond: „Ik hoop, dat gij mij nu eindelijk de kans
zult geven, te toonen wat ik kan!"
De opzichter van de loods schrikte geweldig. Hij be
greep niets van dit briefje en haalde de politie. Deze
brak met moeite de zeer stevige en welgesloten kist
open. Loeb ,die wist, hoe Hollywood in den laatsten tijd
nu de sprekende film hooge mode is, op goede stemmen
let, begon bereids te zingen. Hij zong, zoo uitgeput en
ellendig als hij was, met den moed der eeuwige hoop
op eindelijk heil. Toen men het deksel afnam, sprong
Loeb met een gracieus gebaar (voor zoover zijn stijf
heid het toeliet) uit de kist, precies als een duiveltje
in een doosje. Loeb's kleeding paste bij deze scène: hij
droeg lakschoenen, brutaal geruite broek, een hèl bruin
jasje met rechtopstaande kraag, wapperende das en
een hoogen hoed. Hij had zich geheel en al geschminkt
voor de filmopname, was dus onmiddellijk voor het ge
bruik gereed. Maar tot zijn groote verwondering werd
hij niet door den filmregisseur, maar door de politie
ontvangen en onmiddellijk in arrest gesteld.
De energieke acteur bleek zijn kist als kleedkamer in
gericht te hebben. Er was een spiegel, een complete
schminkdoos en een klein electrisch lampje. Hij had
dus voor alles gezorgd, alleen had Loeb niet aan dè
Amerikaansche wet gedacht. Deze straft namelijk met
de grootste gestrengheid de valsche aangifte van goe
deren en wat het ergste is niet éénmaal, maar
voor iederen staat afzonderlijk, op welks gebied het
verzondene passeert En Loeb had op zijn reis van
Chicago naar Californië het gebied van zes Staten be
treden, zoodat ln de volgende maanden zijn tijd zeer be
zet zal zijn met rechtszittingen en niet met filmopna
men.
Toch zal deze avontuurlijke reis voor Loeb niet ge
heel en al zonder succes zijn. Harry Leavitt, een der
Hollywoodsche filmmagnaten heeft den pechvogel doen
weten, dat hij zich maar hij hem moet velden zoodra
hij vrij komt. „Als uncle Sam zijn zaken met u geregeld
heeft," zoo schreef de machtige, „dan wil ik zien, wat
ik voor u doen kan."
En dit troost Karl Loeb ecnigszins. Hij heeft overi
gens bewezen, dat hij energie heeft, uithoudingsvermo
gen en dat hij reclame maken kan. Als hij nu ook een
beetje spelen kan, is zijn ster-carrière zeker, want dan
zijn alle factoren bijeen!
Weer zal ik u schrijven over een boek. En ik weet
nu reeds dat zéér velen, die dit lezen, mij dankbaar
zullen zijn, omdat ik hun aandacht daarop heb ge
vestigd.
Het is een boek van bezonken wijsheid. Vele jaren
achtereen heeft de schrijver eraan gewerkt; het is
de rijpe, gave vrucht van lang en ernstig, rustig
denken.
De schrijver is J. Mathijs Ackct. Als ik me niet
bedrieg, is hij, was hij althans, leeraar in de Neder-
landsche taal en letterkunde. Mijn eerste geestelijke
aanraking met hem dateert reeds van een twintig
jaar geleden. Toen schreef hij „Over de navolging
van Christus". Om dat boekje heb ik hem lief ge
kregen. Want het heeft mij zooveel moois gebracht;
het heeft mij doen genieten niet alleen om w a t
er in wordt gezegd, maar ook om de bijzondere ma
nier, waarop alles gezegd werd.
En #u komt daar opeens een tweede boek van den
zelfden schrijver: „De verborgen schat van 't wijze
hart."
Is het niet verklaarbaar dat ik met mijn mooie
herinnering aan zijn eerste boekje, begeerig was
om ook dit werk van hem te lezen?
Ik wist van tevoren, dat het iets buitengewoons zou
wezen, en ik ben niet teleurgesteld. Neen, neen, het
tegendeel is waar, ik ben verrukt over dit boek, om
dat ik er in heb gevonden de heerlijke wijsheid van
een ander vroom menschenhart.
Daar wordt mij wel eens gevraagd om goede lec
tuur, om boeken, waaraan men iets heeft voor zijn
innerlijk leven. Welnu: hier hebben we een boek dat
niemand kan lezen zonder te groeien in wijsheid, zon
der zichzelf beter te leeren kennen, zonder zijn reli
gieus bewustzijn te verdiepen.
Ik zou er mijzelf een' verwijt van maken, als ik u
over dat boek niet schreef. Dit immers is het doel
der „Geestelijke levens'., dat.de lezers innerlijk
rijker zullen worden, dat zij gaan begrijpen dat hunnè
waarde en ook hun geluk afhankelijk is van wat- zij
zich als waarachtige wijsheid hebben verworven.
De stijl van.'t boek is zeer bijzonder. Acket schrijft
op zijn eigen manier. Ik ken weinig schrijvers, die
zóó de kunst verstaan om wat zij te zeggen hebben,
duidelijk en pakkend te zeggen. Er is niet één blad
zijde in dit boek, welke sa?.i of taai of vervelend is.
En dat beteekent iets voor een wijsgeerig werk, een
werk waarin we worden ingeleid in de wereld der
gedachte. Wij moeten zelf maar eens probeeren orn
ons diepste denken neer te schrijven dan leeren
we hen bewonderen, die dit op zulk een klare wijze
kunnen doen. En we leeren hen ook liefhebben, om
dat zij uitdrukking weten te geven aan wat wij zelf
niet of misschien slechts heel stumperig kunnen ver
tolken.
wereld is, behalve jij, die ik zou kunnen bekennen hoe
dom ik ben geweest. Maar ik weet zeker, dat jij lank
moedig op mijn fouten zult neerzien."
„Een mooie vrouw als U. gravin, kan geen fouten
hebben," riep de verliefde jonge man. „Ik beschouw het
als een voorrecht, dat ik in staat ben U te helpen. Het
treft ongelukkig, dat ik mijn chequeboek niet bij me
heb. Maar dat doet er niet toe, ik zal morgenochtend
dadelijk een wissel zenden."
„O, nee, dot dat niet! De graaf kent Uw schrift zoo
goed en hij moest den brief eens zien. Hij is zoo vree-
selijk jaloersch op U en ik ben er nog niet zoo zeker
van, dat hij me laat bewaken."
„Meer dan idioot," mompelde Balmaine.
„Natuurlijk. Maar wat is er tegen te doen? Kunt U
me de chèque vanavond niet geven?"
„Alleen als ik naar huis ga, maar ik zie u zoo zelden,
dat het zonde is deze paar heerlijke uren nog te ver
korten."
„Ja, ja, maar wij kunnen nog wel eens samen dinee
ren en het is van zooveel belang dat ik morgen die el
lendige schuld kan afbetalen. Aubrey, lieve jongen,
neem me mee naar je huis en laat mij in het rijtuig
wachten, terwijl jij de chèque schrijft.
Balmaine maakte geen tegenwerpingen meer. Zij zou
ten slotte toch bij hem blijven en er was geen enkele
reden, waarom zij niet, nadat hij haar de chèque had
naar het hotel of naar een ander terug zouden kunnen
gaan.
Binnen een kwartier stond zijn auto voor zijn huis
en zat zij alleen.
„Ik wist het wel", zei ze in zichzelf, „dat hij zoo zeker
als een goudmijn voor me zou zijn. Ik denk, dat ik hem
me nu wel zal moeten laten kussen. Nu, dat hindert
niet."
Ze zette zich op haar gemak in den hoek van de li
mousine, toen ze aan het portierraampje aan den an
deren kant hoorde tikken. Een oogenblik werd ze koud.
Ze was aldoor bang gebleven voor de vreeselijke mo
gelijkheid, dat de ontsnapte gevangene nog in Londen
ronddwaalde misschien op zoek naar haar.
Weer werd er geklopt. Ze dwong zichzelf naar voren
te buigen, want over een paar minuten zóu Balmaine
terugkeeren.
Ze zag door het glas van het raampje duidelijk het
gezicht van Alec Helston.
Bliksemsnel had ze het raampje neergelaten.
„Wat is er?" hijgde ze.
„Kom vannacht om twaalf uur bij King's Cross. Denk
er om, je moet."
En dan gebeurt het dat wij, lezende, plotseling uit
roepen: „juist dat is het! Nu is het mij duidelijk ge
worden!"
Zoo is 't mij gegaan bij de lezing van het boek
van Acket. Ieder oogenblik was er die neiging in
me om den schrijver even dankbaar aan te zien en
hem toe te knikken met een blik van onderling be
grijpen.
Een eigenaardige en zeldzame bekoring is er in ge
legen om eigen inzicht klaar en helder door een ander
te hooren verkondigd, maar nog heerlijker is 't om
zich te gevoelen als iemand, die door een ander be
geleid steeds verder doordringt in een schoonen hof
en daarbij voortdurend meer verrassende, mooie din
gen ziet.
Zulk een begeleider is Acket. Hij brengt ons in de
wereld van het denken, voert ons tot. in de uiterste
schuilhoeken der ziel. En wij staan verbaasd over
wat we zien. Hij ontdekt ons aan onszelf!
Wat moet hij met groote eerlijkheid zichzelf en zijn
medemenschen hebben waargenomen.
Zoo zegt hij in een hoofdstukje „Allemaal men-
schcn" het volgende:
„Een mcnsch kijkt uit het raam; hij kijkt in
een boek en in de krant; hij luistert naar de
buren; hij kijkt naar de sterren en zou gaarne
weten wat de bewoners der andere planeten
rhekaar te zeggen hebben; zijn blik zou gaarne
doordringen in de verborgen diepte van den
aardbol. Maar er is één wereld, waar hij niets
van weet en niets van weten wil. Hij is heele-
maal niet nieuwsgierig naar wat er in de ver
borgen diepte van zijn eigen hart gebeurt.. Hij
meent namelijk dat er niets bijzonders gebeurt,
en dat hij alles wel weet.
Het is gevaarlijk voor een mensch om naar
zichzelf te kijken, want zijn eigenliefde is zoo
sterk, dat hij dan kijkt met den blik van een
dronken man of een krankzinnige. Alles wordt
mooi uitgelegd, alles vergoelijkt. Elke mis
maaktheid wordt een schoonheid; elk klein
vermogentje wordt het kenmerk van genie.
En toch begint alle wijsheid van een mcnsch
met een blik op zichzelf. Zelfkennis is
menschenlccnnis, wereldkennis, levenskennis;
kortom, is dat beetje wijsheid dat er hier op
aarde voor een mensch is te verwerven.
Het eenvoudige dat er te leeren valt, en dat
voor een mcnsch haast onleerbaar schijnt, is,
dat er een wezen bestaat: de mensch; op alle
plaatsen, in alle tijden, overal en altijd net een
der, cn waarvan alle individuen slechts va
riaties zijn."
Is dit niet treffend gezegd?
En dan kunt ge hoe pijnlijk het wellicht moge
wezen voor uwe ijdelheid niet anders dan instem
men met zijn conclusie:
„Wie zichzelf heeft leeren kennen, die hoort
Hij wachtte niet op antwoord, maar keerde zich om
en verdween in de duisternis. Ze had geen tijd tot na
denken, want Balmaine kwam terug met een stuk pa
pier in de hand.
„In orde," zei hij vroolijk. „Ik heb er maar een even
getal van gemaakt, 2000 pond. Vindt u dat goed?"
Een klok in de verte sloeg elf uur en om middernacht
moest ze bij King's Cross zijn. Hoe moest ze nu van
Lord Balmaine afkomen?
Ze was tegen de situatie opgewassen.
Ze viel achterover in den wagen en slaakte een diepe
zucht, toen hoorde Balmaine haar zeggen:
„In Godsnaam maak het raampje open. Ik stik. Ilc
sterf!"
Doodelijk ontsteld deed hij, zooals zij gevraagd had,
en boog zich over haar heen. Ze was onmiskenbaar
bleeker dan anders.
„Wat scheelt eraan?" fluisterde hij bezorgd.
„Een van mijn aanvallen het hart" murmelde
zij zwakjes. ,Het verdriet en het getob van de laatste
vier dagen slapeloosheid des nachts en de opwinding
van vanavond, het was te veel voor me. Laat Uw chauf
feur me een honderd meter van mijn huis afzetten. De
frissche lucht zal me goed doen."
De jonge lord was vreeselijk teleurgesteld over dit
ellendige einde van zijn zalige uren, maar er was niets
aan te doen. Hij deed zooals hem gezegd was.
Hij zou haar naar huis hebben gebracht als ze er van
had willen hooren. Nu verliet hij haar op de aange
duide plek en reed weg.
Zoodra ze alleen was snelde ze naar den privéingang,
opende de deur met den sleutel en vloog naar haar ka
mers.
Ze rukte zich het avondtoilet van het lichaam, trok
een mantelcostuum aan en was binnen de vijf minuten
weer buiten. Een taxi bracht haar naar King's Cross en
ze stapte uit bij den ingang van het groote station. Ze
ging regelrecht naar het plaatsbureau waar ze wist dat
Alec Helston haar zou wachten. Het was de oude be
kende plaats van ontmoeting. Ze zag hem met gebogen
hoofd zenuwachtig heen en weer loopen dicht bij den
ingang naar de eerste klas wachtkamer en hem snel
naderende raakte ze zijn arm aan.
Zijn zenuwen moesten wel vreeselijk gespannen zijn,
geweest, want bij haar aanraking schrok hij erg en
keek op met een gezicht, dat spookachtig aandeed in
zijn lijkkleurige bleekheid.
„Wat is er gebeurd?" hijgde ze,
„Max is in Londen. Ik heb hem gezien."
Hoewel het nieuws haar hart deed stilstaan, toonde
nooit meer spreken over een heel dwaas of
slecht mensch, of hij denkt aan zichzelf. Hij
ziet zijn eigen persoon in een leugenaar, een
aansteller, een bedrieger, een vleier, een wrok-
ker, een hater, een afgunstige, een zinnelijk
wezen, een vcrblijder om andermans leed, een
eerzuchtige; ja zelfs een moordenaar begrijpt
hij door kennis van zichzclven".
Hij wijdt in zijn bespreking van den mensch een
hoofdstukje aan de Eerzucht. Het is geweldig van
scherpte; maar hoe waar, hoe waar. We lezen zoo'n
hoofdstukje en we verzetten ons tegen wat er in ge
zegd wordt; we doen dit uit ijdelheid; we lezen 't nog
eens, nog eens. En we mompelen stil voor ons heen:
de kerel heeft tóch gelijk. En dan is het einde van
zulk een hoofdstukje zoo ontroerend en verzoenend:
„De eerzucht is een van die geweldige, er-
barmenlooze stuwingen der Natuur. Als ik kijk
naar de mooie gevolgen die zij heeft voor al
len, dan noem ik haar een stuwing Gods.
De Natuur drijft de massa's voort met domme
kracht en telt niet het leed van den enkeling,
als in het groot haar wil maar gebeurt.
Maar gij hebt Rede cn zoekt, wat in de stu
wing der Natuur, de wil van God is. Gij wilt
van een natuurkind veranderen in een gods
kind of Redemensch, want God begeert het ge
luk van alle enkelen, opdat het hun al te za-
men wél zij."
Schcrp-ontledend schrijft hij ook over „Wedijver",
die is als
„een lokstem, komend uit de duisternis om ons
heen, die wil dat ieder het beste doet wat hij
kan, schijnbaar voor het eigen voordeel, maar
in werkelijkheid voor aller belang. Niemand
kan iets goeds doen voor zichzelf, of hij dient
de menschheid. De geheime bedoeling der schep
ping is communistisch.
De domme wedijver kweekt afgunst en leed
vermaak. De wijze wedijver kweekt eigen ver
mogens, voor de menschen, om Gods wil. De
wijze verheugt zich, dat de gave van een ander
zoo groot is. Hij zal daarvan leeren en voordeel
hebben.
De wereld zal de volióaaktheid naderen, als
de Rede den wedijver aan zichzelf heeft doen
begrijpen in de Goddelijkheid van zijn oor
sprong en doel; als het egoïsme en het al
truïsme begrijpen dat ze zich bewegen in
één richting.
Die gouden eeuw zal aanbreken als de God
delijke Rede heerscht hier op aarde."
Waar zou ik blijven, als ik al 't mooie uit dit boek
wilde aanwijzen? Het is als een goudmijn, waaruit
we dieper gravend, altijd door meer schatten del
ven.
En dan moet ge lezen wat hij schrijft over Zijn
en Niet-Zijn. Maar vooral moet ge luisteren naar wat
hij zegt over God. Geen spoor van oude versleten
ze geen spoor van schrik.
„Waar is hij?"
„Hij werkt op een vrachtboot hij moet het land
doorgetrokken zijn en op de een of andere manier op
het Regent's kanaal zijn gekomen. In ieder geval de
boot ligt dicht bij de Caledonianbrug, en hij is er op."
Een doodsche stilte. De man keek de vrouw aan. Die
onheilspellende blik in beider oogen kon maar één ding
beteekenen moord!
„Breng me er heen," fluisterde ze heesch.
Hij knikte en ging haar voor, het station uit, waar
ze een rijtuig namen. Tien minuten later slopen ze
langzaam langs den waterkant.
„Daar is ie", fluisterde hij, wijzende op een lang,
zwart, smal ding dicht bij den waterkant, dat'er uitzag
als een doodkist Er was licht bij den boeg wat den in
druk nog versterkte het deed denken aan de vroegere
gewoonte om bij een lijk kaarsen te branden.
De boot ging langzaam vooruit. Een man stuurde
haar tot in het midden van het kanaal, dat op dit punt
smal was. Hij bracht haar naar een kleine lage boog.
Deze boog was het begin van een tunnel waar het ka
naal van de Caledoianweg tot den oostkant van High
straat, Islington, doorheen loopt, en zoodoende ongeveer
een halve mijl uit het gezicht verdwijnt.
Er is geen jaagpad langs dezen geheimzinnigen on-
zichtbaren stroom en de bootslieden bewegen de boo
ten voort, door op hun rug te gaan liggen en hun voeten
tegen het dak van den tunnel af tentetten.
Er lag een man in de boot, klaarblijkelijk gereed om
zoo te gaan doen. Het licht aan den voorsteven wierp
een donkere schaduw en toen het doodkistachtige ding
voorbij gleed stapte een gebogen gedaante van den wal
kant op het dek. Die gebogen gedaante was Leonie.
Het was een ingeving van het oogenblik, die haar op
de boot deed stappen. Te weren, dat de man, die het op
haar leven gemunt had, zoo dichtbij was en misschien
in haar macht, nam haar geheel, met lichaam en ziel
in beslag. Zij zag geen gevaar, ze dacht alleen maar hoe
ze zichzelf zou kunnen bevrijden van de vreeselijke
wraak, die zoo plotseling op haar loerde, en die haar
zou achtervolgen .aanhoudend en zonder genade.
Even voor ze aan dek stapte had ze tegen Aleo
Helston gefluisterd:
„Ga naar het station terug en wacht daar op me. Als
ik over een uur nog niet terug ben, berg je dan. Dan
kun je rekenen, dat het met me gedaan is."
De boot gleed langzaam den donkeren ingang van
den tunnel binnen. Het was een van de lange smalle
booten, die voor dit kanaal gebruikt worden. Leonie