J
VAN DIT EN V/
i EN VAN ALLES
DAT
RADIO-RUBRIEK.
Jk.T
Uit hei Rijk der Walskoningen.
De Autodief.
Antenne-moeilijkheden".
1
Bijvoegsel der Schager Courant van Vrijdag 5 Juli 1929. No. 8487.
EEN ROMANTISCHE ANECDOTE
VAN JOSEPH LANNER.
PB SCHEPPER DER MODERNE DANSMUZIEK EN
WEGBEREIDER DER STRAUSS-DYNASTIE.
Een ontmoeting met een veelgeplaagd school
meestertje, die de „groote Schubert" bleek te zijn.
Weenen danst weer, er wordt weer feest gevierd in
de oude Keizerstad op een wijze, die de charme van
een ver verleden in de herinnering terugroept. En te
midden van welke zoete herinneringen de beroemde
.Weener Walskoningen staan, de beide Straussen, va
der en zoon, wier afsterven van vóór tachtig en dertig
jaar terug dit jaar herdacht wordt, nadat eerst ver
leden jaar de eeuw-gedachtenis van den grooten lie-
der-componist, Schubert, met luister gevierd is.
Beroemd, ja wereldberoemd waren ze, Joh. Strauss-
vader en Joh. Strauss-zoon, maar daarbij moge niet
vergeten worden, wat deze componistengeneratie
dankt aan hun voorganger, aan den eigenlijken
schepper van den Wiener Walz Joseph Lanner.
Het is waar, dat deze Lanner niet de populariteit ge
noot, die zijn opvolgers ten deel zou vallen, welke
laatste heel Europa zouden doortrekken en zelfs
kunstreizen naar Amerika ondernamen, terwijl voor
Lanner, op een enkele reis door de provincie na, Wee
nen groot genoeg was om zijn eerzucht en energie te
ontplooien.
Lanner werd in 1801 te Weenen geboren en over
leed in Oberdöbling (bij Weenen) in 1843, dus nog pas
42 jaar oud.
In de volgende romantische anecdote over muzi
kale beroemdheden, bewerkt naar een schets van
Heinrïch Pfeil, treedt Lanner als hoofdfiguur op.
In het begin der vorige eeuw was het café Jüngling
een der meest bezochte van Weenen. Op zekere uren
van den dag was het de verzamelplaats van de wel
hebbende burgerij uit den omtrek van Leopoldstad.
Op een namiddag, toen het lokaal geheel gevuld
was, werd de aandacht der goed doorvoede gasten
getroffen door een jongen, schralen man in licht af
gedragen pak, die schuw binnengekomen was, een
glas suikerwater bestelde en na even gedronken te
hebben, van onder zijn jas een voorwerp te voor
schijn haalde, dat in een bonten doek gewikkeld was.
De koffiehuishouder, die hem had zien binnenko
men en hem niet uit het oog had verloren was in
een ommezien bij den jongen man.
Wilt u misschien hier iets spelen.
Graag, indien de heer waard en zijn geëerde
gasten het willen toestaan, was het weifelende ant
woord.
Wat mij betreft, kan je gerust wat krassen, maar
ik zal den bezoekers vragen of het hun ook goed is.
Alleen waarschuw ik je, wanneer je geld ophaalt,
mag je dien heer daar de schaal niet voorhouden.
Meteen wees de waard op rechter Von Grund aan
en ging tevens op dezen toe om verlof te vragen. De
rechter gaf met een onverschillige beweging van het
hoofd te kennen: nu ja, uit medelijden, laat hem
maar een deuntje spelen.
Verder had niemand van het gezelschap eenig be
zwaar, en op een wenk van den huisheer greep de
jonge man zijn viool vast en begon te musiceeren.
Na eenige maten dwong hij iedereen tot luisteren;
het gestommel in de zaal verstomde geheel. Wat hun
zoo boeide was een vrije fantasie, een adagio met
buitengewoon veel uitdrukking gespeeld. De rechter
zat goedkeurend te knikken en de overige aanwezigen
betoonden mompelend instemming. Daar hief de
violist 't toenmaals zeer geliefde lied aan:
„Es giebt nur a Kaiserstadt,
Es giebt nur a Wien!"
en begon kunstig op het thema te varieeren.
De bijval werd luider, en hierdoor aangemoedigd,
klom de speler op een stoel en droeg de variaties
van Mayseder voor. Na elke variatie klonk uitbundig
applaus. Hierdoor gelokt, traden verscheidene gasten
binnen, waaronder een dikke welgedane man, die in
pang, uitzicht en houding iets schoolmeesterachtigs
had. De virtuoos speelde andere variaties en de dikke
man bleef verrast staan luisteren. Toen het stuk uit
was, riep hij luid: Bravo! en haastte zich een plaats
te zoeken in de nabijheid van den speler.
Ondertusschen had de café-houder een wenk gege
ven dat nu het oogenblik gunstig was om met de
schaal rond te gaan.
De jonge man liet het zich geen tweemaal bedui
den en liep van de eene tafel naar de andere. Aan
de tafel der notabelen boog hij eerbiedig zonder ech
ter de schaal aan te bieden.
«Hier muzikant, de schaal op tafel!" riep de rech
ter, terwijl hij zijn beurs voor den dag haalde en een
thaler bij het kleingeld wierp, een voorbeeld dat ook
door de andere heeren gevolgd werd.
«Geen mensch zal zeggen, dat de kunst te Weenen
om brood bedelt! Hij verdient zijn stuk brood eerlijk,
want hij speelt, iemand het hart uit het lijf! Kan je
ook dansmuziek spelen?"
Ik denk, dat ik daarvoor het meeste talent heb.
Nu, laat ons dat dan nog eens hooren.
Gelukkig om het onverwachte succes, sprong de spe
ler weer op zijn stoel en speelde met warme begeeste
ring eenige walsen.
De toehoorders waren verrukt, maar een onder hen,
de gewaande schoolmeester, luisterde met bijzonder
gespannen aandacht.
Dat was een heerlijke wals, zei hij tot den jon
gen violist; mag ik weten wie de componist is? Ik
ken zoowat den trant van alle bekende componisten,
doch deze is mij vreemd.
Het was maar een improvisatie, zei de jonge man
glimlachend.
Dan moet gij op die wijze voortgaan, uw talent te
ontwikkelen; het is origineel, merkwaardig.
De violist bleef een graag geziene gast in het café,
en zoo dikwijls hij er speelde vond hij er zijn nieuwen
vriend, die hem raad gaf op welke wijze hij zijn
geluk moest beproeven.
Op zekeren dag verscheen nu de vioolspeler in ge
zelschap van drie andere musici; zij hadden een
kwartet gevormd. De bijval dezer noviteit was bij
zonder groot, en de aanvoerder van het ensemble
wachtte dan ook niet om zijn onbekenden raadsman,
die hem tot het samenstellen van een kwartet ge
ïnspireerd had, te gaan bedanken.
Snel verspreidde zich de roem van het kwartet en
weldra was de naam van den aanvoerder op ieders
lippen. Men verdrong zich om Jeseph Lanners
ensemble te hooren, het zij in café Jüngling, het zij
in eenig ander lokaal.
Op zekeren avond, na afloop van hun uitvoeringen,
zaten de kwartetspelers aan het souper, met in hun
gezelschap den onbekenden raadgever van Lanner.
Gij zijt een man naar mijn hart, riep hij Lan
ner toe, terwijl hij zijn glas naar hem ophief, nu ken
nen wij elkaar bijna twee maanden lang, en ge waart
steeds zoo bescheiden mij niet naar mijn naam en
stand te vragen.
Ik wilde niet onbescheiden zijn, maar dat neemt
niet weg, dat ik uiterst verlangend ben te weten aan
wiens raad ik het te danken heb dat zich voor mij
een loopbaan ontsloten heeft. Dat gij een bekwaam
musicus moet zijn, heb ik reeds lang opgemerkt, en
dat ge een goed mensch zijt, door zich het lot van een
armen muzikant aan te trekken, daarvan ben ik niet
minder overtuigd. Vriend ik zou u kunnen omhel
zen voor uw hartelijke deelneming.
Doe het broeder! Op onze eeuwige vriendschap.
Het glas waaruit ik met zulk een edelen vriend
broederschap heb gedronken, mag door geen vreem
de lippen worden ontwijd, riep Lanner en smeet het
glas tegen den muur in scherven. De andere volgde
zijn voorbeeld. Lanner riep nu opgewonden:
Drommels, zeg me nu, broer, hoe is je naam?
Wie ik ben? een veelgeplaagd schoolmeestertje,
Franz Schubert genaamd.
Wat, riepen allen, van hun stoelen opsprin
gend, Franz Schubert, de componist van de heerlijke
liederen? „Heidenröslein", riep de eene, „Nachthelle",
„Erlkönig" de anderen.
Der Wanderer", riep Lanner, o, hoe benijd ik uw
heerlijk talent! Gij hebt werk geschapen voor de
eeuwigheid; zoolang men zingen zal, zal de naam
Franz Schubert niet sterven.
En zoo lang men dansen zal, zal men Joseph
Lanner noemen, antwoordde de liedercomponist la
chend.
Dat ligt enkel aan je zelve. Jij kan schepper der
moderne dansmuziek worden. Maar je moet voort
bouwen op de beproefde grondslagen. Op je vrienden
hier kan je rekenen. Welnu, verdrievoudig het kwar
tet, stel een orkest samen en beproef op groote schaal
wat je in 't klein zoo gelukkig to stand bracht.
Dat is een fameuze idee, riep hierop de alt-
viool-speler levendig uit. Doe het Seppl, wij doen
graag mee en goede muzikanten zijn in Weenen wel
bijeen te brengen.
Je hebt gelijk, Iïans, antwoordde Lanner. Laat
ons het wagen. Zie Franz, die daar, dat is mijn
trouwste vriend, de beweeglijke Johann Strauss, wij
tweeën zijn „Zwei Seelen und eine Gedankehij is
een beste kerel en al wordt hij mettertijd misschien
EEN GELUKKIGE ONTMOETING.
(Buen Humor.)
Man met parapluieWat bof ie, dat ik
ie tegenkom! Te zou anders doornat gewor
den zijn.
een gevaarlijk mededinger, dat geeft niets. Zijn ta
lent geeft hem het recht met ieder ander in het
strijdperk te treden. Niet waar, Hans, wij blijven in
alle omstandigheden goede vrienden?!
Wij blijven het! antwoordde de andere vurig.
Een paar weken later las men op de hoeken der
straten van Weenen het volgende aanplakbiljet:
„Zondag a.s. zal in het café aan het Prater de heer
Joseph Lanner zich met zijn trouw strijkorkest la
ten hooren".
Een strijkorkest in open lucht was iets nieuws in
de Keizerstad.
En de bijval liet zich niet wachten.
Vooral een nieuwe compositie van den jongen di
rigent viel zeer in den smaak. Het was de wals-
cyclus „Die Schönbrunner", dezelfde compositie die
hij in Jüngling's café had geimproviseerd en die hij
op Schubert s aanraden had opgeschreven en uitge
werkt. De nieuwe dansmuziekstijl was hiermee ge
boren.
Een oorspronkelijk, modern sprookje, door SIROLF.
(Nadruk verboden.) Alle rechten voorbehouden.
Zachtjes een vroolijk deuntje fluitend, kwam Henk
Verschuur het prieeltje van het villa'tje uitgewan
deld en slenterde, met zijn handen in zijn zak door
de warmgestoofde tuin, waar het heerlijk geurde
naar bloemen en zondoorwarmde planten en naar
het hooi, dat op aangrengende weilanden te drogen
lag. Van achter de duinen drong zacht het ruischen
van de nabije zee tot hem door. Hij wandelde eens
langs de bessenstruiken, rekte zich eens zalig uit,
tot zijn botten ervan kraakten, keek eens naar de al
aardig rijpende peren in de perenboomen, en kwam
dan, als het ware heel toevallig, aan de rozenhaag,
die den tuin van de villa waar hij als pensiongast
zijn vacantie doorbracht, scheidde van het daarnaast
gelegen landhuisje. In dien tuin lag, behaaglijk uit
gestrekt op een rieten ligstoel, een meisje. Ze las
blijkbaar aandachtig in een boek en scheen niet te
merken, dat aan den anderen kant van den lagen
haag, de vroölijke jongeman haar aandachtig stond
te beschouwen. Zoo was het nu al eenige weken
achtereen gegaan.
Suus Roovers, tenger donkerblond meiske, was al
drie weken in pension in villa „Welgelegen". Ze was
in het voorjaar ernstig ziek geweest en daarom had
haar chef op het groote handelskantoor, waar ze al
jaren lang werkzaam was, haar een extra lange
vacantie gegeven, om weer heelemaal fijn op te kftap-
pen. Ze had het eerst wel wat erg eenzaam gehad
in het stille plaatsje aan de zee. Maar heel toeval
lig was er in de villa naast de hare, „Huize Duin-
lust" al spoedig ook een gast verschenen, de jonge
man, die nu over den haag heen naar haar stond te
kijken. En daar ze alle twee blijkbaar geen familie of
vrienden op bezoek kregen, en ook in het stille idyl
lisch gelegen plaatsje geen kennissen hadden, had
het niet lang geduurd, of er waren eenige beleefde
woorden tusschen hen gewjsseld. En eenige malen
was het al gebeurd heel toevallig natuurlijk dat
Suus Roovers in den lauwwarmen zomeravond naar
het strand was gewandeld om de zon te zien onder
gaan, en dat ze halverwege opeens Henk Verschuur
zag aankomen, die een stomverbaasd gezicht trok,
alsof dit nu wel de meest toevallige en ongedachte
ontmoeting was, die hij zich kon indenken. En dan
was hij met haar mee gewandeld, naar het strand.
Samen op een hoogen duintop gezeten, keken ze
naar het dalen van den gouden vuurbol in zee....
Ofschoon Suus het zich nauwelijks wilde bekennen,
vond ze dien vroolijken jongen, die altijd inwendig
een geweldige pret over iets scheen te hebben, lang
niet onaardig. Maar verder wilde ze toch niet den
ken. Want de jongen was zoo zorgeloos. Bovendien,
een verdere intimiteit zou immers tot niets leiden?
Hij was ook op kantoor had hij verteld. Welnu, wat
zou dat dan ooit moeten worden? Nu ja, er was na
tuurlijk nergens sprake van, maar je dacht toch on
willekeurig wel eens zoo, nietwaar? Maar Suus moest
werken, niet alleen voor zich zelf, maar ook om haar
oude moeder te onderhouden. En Henk Verschuur
was nu wel een vroolijke, aardige jongen, met een
paar eerlijke oogen in zijn hoofd, maar ten slotte
was hij toch maar een doodgewoon kantoorklerkje.
Die amper voor zich zelf genoeg verdiende misschien,
laat staan om een vrouw en dan ook nog haar moe
der te onderhouden. Nee, Suus Roovers wilde dus
niet verder over dien droromelschen vroolijken, wel
een klein beetje brutalen jonken denken,
Henk Verschuur hield op met fluiten en zei de
nu niet bepaald origineels woorden: „Mooi weer
vandaag, vind U niet, juffrouw Suus?
Suus knikte, en moest ondanks zichzelf glim
lachen.
„U was vanmorgen ook al vroeg op?", ging Henk
onverstoorbaar Verder.
„Ja, maar hoe weet U dat? Ik dacht dat U pas om
negen uur opstond?" zei Suus wat plagend.
„Omdat ik U in den tuin zag. U stond hij het hek
en keek naar buiten, is het niet zoo? En U droeg
een gebloemde ochtendjapon", ging Henk vroolijk
voort, „en U was eigenlijk nog in négilé; ja, ik kon
het heusch niet helpen, dat ik het zag. Wil U wel.
gelooven, juffrouw Suus, dat U met Uw haar in een
vlecht op Uw rug precies een schoolmeisje leek?.
Het aantal ontvangtoestellen wordt steeds grooter,
dus ook het aantal antenne's. Vooral in streken,
waar men opeenhopingen van menschen heeft, ge
meenlijk aangeduid door den naam „steden", doen
zich dan moeilijke gevallen voor.
Nemen wij aan, dat de „buren" tot onderling over
leg bereid zijn heel verstandig overigens, omdat
men het elkaar zóó lastig kan maken, dat voor alle
partijen goede radio-ontvangst tot een onvervulbaren
wensch kan gaan behooren dan is het nog de vraag
hoe men tot de beste oplossing kan geraken.
Nu wil het ons voorkomen, dat men de moeilijk
heid te veel alléén bij de antenne zoekt. Maar het
is dan ook een onmiskenbaar feit, dat een iets gun
stiger geplaatste antenne de ohtvangmogelijkheid van
de andere antenne's zoodanig beinvloedt, dat deze
antenne's hun portie niet uit den aether kunnen ha
len.
Wij herinneren ons een foto van een waaghalzerig
radio-amateur ongeveer een zestal jaren terug
die een hooge fabrieksschoorsteen had beklommen
en daaraan het eene einde van zijn antenne had be
vestigd. Onder deze foto stond: „nu ben ik boven
alle andere antenne's", waaruit blijkt, dat men voor
al een zestal jaren terug wonderen verwachtte
en blijkbaar ook verkreeg van hooge antenne's.
De verhoudingen zijn thans wel anders, maar bij
een opeenhoping van antenne's zal de „hoogste" an
tenne, mits overigens goed verzengd, voor den eige
naar de beste resultaten afwerpen en dit verklaart
dan ook ten volle de neiging om steeds hoogere an
tenne's. op te willen richten, een methode overigens,
die tot haar eigen ondergang voert, omdat er ten
slotte altijd maar één de hoogste kan zijn. Er zijn aan
dezen wedloop vele praktische bezwaren verbonden,
die een voortzetting van dezen antenne-oorlog onver
standig doen zijn.
Het pleit voor den werkelijksheidzin van de radio
amateurs en luisteraars, dat men dit heeft ingezien.
Door onderling overleg en door toepassing van ver
schillende systemen heeft men veelal de noodzake
lijke oplossing gevonden. Het is dan ook hieraan toe
te schrijven, dat men in groote steden de meest uit-
eenloopende antenne-principes ziet, omdat men het
meest doelmatige en eenvoudige principe van de
„één-draads-antenne" noodgedwongen heeft moeten
laten varen.
Zooals reeds opgemerkt, gelooven wij dat te veel
alleen naar de antenne-uitvoering gekeken werd en
wordt, zonder daarbij de noodige aandacht te be
steden aan antenne-invoerleiding en aan de aardlei-
ding. Onderstaande figuur (91) geeft globaal een
situatie weer, als indertijd in „Radio-express" werd
besproken.
CL-
J'
Sc.kwtti.Nji-
v
- bo»ewfltwi'c-Hr-
A en B zijn bovenburen, die antenne-moeilijkhedén
hadden, die opgelost werden (betrekkelijk ten minste)
zonder een wijziging in de antenne's zelf aan te bren
gen. Daartoe hadden beide hun antenne achteruit ge
bracht: B zijn antenne b naar den eenen hoek van
den tuin, het uiteinde vastgemaakt aan de schutting,
A naar den anderen hoek, het uiteinde vastgemaakt
aan een paal, die in dien hoek is opgericht. Het „bo
venaanzicht" in de teekening verduidelijkt een en
ander.
(Wordt vervolgd.)