Uit 00ii HnfkcUi-sts.ci.i»
Lichtgevende feen.
Een foto viel in den haard en „Smith", heelemaa!
niet jongensachtig op het oogenblik, maar als een écht
meisje met een kleur als vuur, draaide zich om en
keek haar „heer en meester" aan met van schrik wijd
open oogen en zonder een woord te kunnen zeggen.
Waar haal je den moed vandaan, vervolgde Peter
Annesley, nu op een toon van sombere verontwaardi
ging, waar haal je in vredesnaam den moed van
daan voor een dergelijke maskerade? Vind je dat Ik
de soort man ben om dergelijke grapjes mee uit te
halen?
Het meisje, dat eens naar den naam „Smith" geluis
terd had, wendde zich met hartstoehelijke hevigheid
tot den man:
Laat me alstjeblieft alles uitleggen, smeekte ze,
dat moet U doen, voordat U oordeelt. Ik vond dat
ik er geen kwaad mee deed, zoolang ik mijn plichten
behoorlijk nakwam en ik deed het terwille van Larry...
van mijn broer. Die heeft er zelf geen idee van dat ik
dit doe. Ik heb overal in Londen vergeefs naar werk
gezocht en toen dit zich voordeed, bedacht Ik dat In
een dergelijke betrekking een man meer verdient dan
een meisje en bovendien konden we dan buiten wonen.
Ik was wanhopig, de dokter had gezegd dat Larry
huiten langzamerhand zou aansterken. En toen heb ik
me als jongen verkleed; ik had in tooneelstukken wei
eens jongensrollen gespeeld en ze zeiden altijd dat ik
iets jongensachtigs had. Met mijn gehingelöe haren
nog een beetje korter geknipt, ging het best. Als ik
's morgens kom en 's avonds wegga, verkleed ik me
altijd in het oude schuurtje aan het einde van den
tuin. Behalve U en een paar leveranciers die aan de
deur komen, ziet nooit iemand me als jongen. Larry ook
niet. Ik hoop dat U alles zult begrijpen, besloot het
meisje met een heelemaal niet jongensachtige zucht.
Ik begrijp het zóó goed, antwoordde de jonge
Professor grimmig, - dat ik gezicht nooit meer ver
lang te zien. Ik geef je vijf minuten om te maken dat
je wegkomt.
Het meisje ging schoorvoetend de kamer uit. Langs
denzelfden weg dien hij gekomen was en Peter Annes
ley hoorde van zijn middagmaal!
Wel... verduiveld! richtte Peter zich somber tot
de zwijgende wereld. Toen liep hij met daverende stap
pen naar de keuken en wijdde zich eigenhandig aan.
de bereiding van zijn middagmaal.
Voor de derde maal binnen eenige weken was pro
fessor Peter Annesley vroeger dan gewoonlijk; ditmaal
had een vriend hem in den zijspan van zijn motor
thuisgebracht. Hij liep op zijn huis toe, heel weinig
in zijn schik met het vooruitzicht van wat hem daar
wachtte: een drledaagsche opeenhooping van vuile pot
ten en pannen, lepels, vorken en messen, kopjes en
schoteltjes, glazen en borden... een gruwelijke ehaos!
Peter had schitterende ideeën gekregen dat hij het
pijnlijk afwasch-probleem kon oplossen door al het vaat
werk dat het huis bevatte, successievelijk te gebrui
ken. Maar thans bleek dat de onverbiddelijke praktijk
de juistheid van zijn idee logenstrafte, want er was
geen schoon kopje meer om uit te drinken, geen mes
om mee te snijden, geen bord om van te eten. En de
resultaten van zijn kookkunst hadden hem ook niet
hijster bevredigd. Hij was nu aan tong-in-blik toe... en
aan dedroeve noodzakelijkheid om te gaanvaten
wasschen".
In een weinig joyeus humeur stapte hij de hall bin
nen... en bleef staan als een ateenen beeld; de verba
zing had hem een moment lamgeslagen!
In de open keukendeur stond een slank meisje in een
aardige blauwe jurk en dat meisje keek naar hem met
angstige oogen.
O. zei ze. toen ze haar stem weergevonden had,
- wacht U alstublieft tot U mij aangehoord hebt. Ik
wist dat U vandaag den heelen dag in Londen zoudt zijn
er, daarom ben ik komen kijken of ik niets voor U kon
doen. Ik dacht dat U niet voor zeven uur zou thuis-
kó'mëii en ik wist een manier om met een zakmes
het keukenraam open te krijgen... U zult wel vreeselijk
boos op me zijn en zoo kwam ik binnen. Ik dacht
als ik de boel eens voor U schoon maakte, had U
zelf niet zooveel te doen...
Smith! zei Peter Annesley en in zij stem klonk
geen spoor van boosheid, Smith ©h dat is...
Ik heet eigenlijk Slepheus. konk het verlegen.
en mijn voornaam is Lesley. Maar het was wel een
geweldige hoop wat U af te wasschen had! Uw eten
staat ook te koken; U moet alleen de kip iedere twin
tig minuten bedruipen...
Hij pakte het meisje stevig bij den arm en trok haar
zachtjes mee naar het fornuis.
Ik heb geen flauw idee van het bedruipen van
een kip; ik weet, geloof ik, niet eens wat dat is, zei hij
met een ondeugende twinkeling in zijn oogen. Ik zou
je willen voorstellen dat jij het werk dat je zoo edel
moedig begonnen bent, nu ook maar voleindigt en dat
we de kip gezamelijk eer bewijzen. En dan ga ik met
je mee om te zien wat we voor Larry... voor je broer
kunnen doen... tenminste als je het goed vindt, voeg
de hij er kwasi-verlegen aan toe.
Het meisje lachte uitbundig.
O, U zult best met Lary kunnen opschieten...
Ik hoop het, zei Peter, vooral met het oog op
het feit, dat hij mijn zwager wordt...
29 Juni 1929.
Er zijn vereenigingen op de wereld, waar Jan en Piet
en U en ik nooit van gehoord hebben. Niet zeer ver
wonderlijk, zult ge zeggen. Tien tegen een, dat er een
vereeniging van fabrikanten van Goudsehe pijpen be
slaat en misschien is er ook wel een van lijnteekenaars
en zelfs van lijntrekkers.
Maar ik ben blijkbaar verkeerd begonnen. Niet dat
er vereenigingen, maar dat er zeer, zeer, zeer belang
rijke vereenigingen zijn, waar U en ik, en Jan en Pie-
natuurlijk evenmin, van gehoord hebben, had ik
moeten zeggen.
Weet U wel, dat er een Internationale Raad is voor
het Onderzoek van de Zee? Ja? Nu, ik niet, of beter
gezegd, mijn kennis op dat gebied is nog maar van
zeer jongen datum. En zooals het meer gaat met zulke
kennis, brand ik van verlangen er een gedeelte van
kwijt te raken.
Die Internationale Raad dan dateert van het jaar
1902. Hij bestaat voornamelijk uit professoren en'ati-
deze zeer geleerde menschen en is werkelijk heel Inter
nationaal. België, Denemarken, Frankrijk, Finland,
Duitschland, Nederland, Italië, Noorwegen, Polen, Por
tugal, Spanje. Zweden en nog meer landen zelfs zijn
er in vertegenwoordigd. Éénmaal per jaar komen deze
heeren te zamen de laatste vergadering heeft
plaats gehad in een aantal vertrekken van het Hooger-
liuis in Londen op den 8sten April van dit jaar en
bespreken het werk van het afgcloopen jaar en de
plannen voor het volgende.
Het internationale van den Raad heeft groote voor
dcelen. Het maakt bijvoorbeeld de verdeeling van
werkzaamheden zeer gemakkelijk. Gedeeltelijk gaat
dezè volgens zekere gebieden van den oceaan, zoodat
een land een gedeelte krijgt toegewezen, dat aan zijn
grondgebied grenst. Maar daarnaast gaat ze volgens
bepaalde onderwerpen. Zoo is aan de Schotten opge
dragen het leven van de schelvlsch te bestudeeren, en
aan de Engelschen dat van de kabeljauw, en tevens
met Zweden samen, dat van de haring. De aangesloten
landen hebben te zamen niet minder dan 70 stations
voor het onderzoek van het leven van visschen en
andere in zee levende dieren, terwijl 30 schepen geheel
voor dit onderzoek zijn aangewezen.
Het doel, waarmee de vereeniging is opgericht, is
tweeledig. In de eerste plaats een zuiver wetenschap
pelijk doel, maar daar naast bestaat ook wel degelijk
een praktisch beginsel. De zee is een bron van In
komsten voor honderdduizenden menschen en verschaft
een uitstekend voedsel aan dezen niet alleen, maar aan
millioenen anderen. Deze inkomsten en de hoeveelheid
#vaa dit voedsel zoo groot mogelijk te maken, is een
punt, dat de- belangstelling van den Raad steeds bezig
houdt.
Onder leiding van Professor Garstang zijn in verband
hiermee de volgende proeven genomen. Schol houdt zich
voornamelijk aan de kusten op. Een groot aantal
schollen zijn nu gevangen, gemerkt en naar Doggers-
bank gebracht, terwijl gezorgd werd, dat een ongeveer
even groot aantal op de oorspronkelijke plaats achter
bleef. Daarna werd een jaar gewacht en vervolgens
werd zoowel bij de kustplaats als bij Doggersbank op
gemerkte schollen scherp acht geslagen. Het resultaat
was, dat de schollen aan Doggersbank 13 c.M. langer
geworden waren in een jaar en drie maal zoo zwaar
waren geworden, terwijl hun broertjes en zusjes op de
kust maar zes c.M. langer en slechts twee keer zoo
zwaar bleken te zijn. Deze proeven werden acht jaar
achtereen genomen, steeds met hetzelfde resultaat.
Er kan dus geen twijfel aan bestaan, dat overplan
ting van visch zeer gunstige resultaten kan hebben
voor de vlschvangst. Jammer genoeg wil dit volstrekt
niet zeggen, dat zulk een overplanting finantieele
voordeelen mee zou brengen. Zooals de zaken thans
nog staan, zou het eerst vangen en daarna overbrengen
meer kosten met zich meebrengen, dan door de groo-
tere opbrengst later vergoed zou worden. Het is vol
strekt niet buitengesloten, dat een dergelijke overplan
ting later op groote schaal zal plaats grijpen, maar
voorloopig is daar nog niet veel uitzicht op.
Terwijl dus hier het praktisch resultaat nog vrijwel
nihil is, hebben de werkzaamheden van den Raad op
ander gebied al wel degelijk vrucht gedragen. Toen de
gewone visschersschepen vervangen werden door
trawlers, en voornamelijk toen deze trawlers stoom
trawlers werden, werd zeer algemeen de vrees uitge
sproken, dat alle visch zou worden weggevangen en
er een tijd zou komen, dat er weinig of niets te visschen
overbleef. Erger dan dit, er werd gezegd, d^t het slee
pen van een net langs den zeebodem, niet alleen de
visch zou wegvangen, maar tegelijkertijd de kuit zou
wegvoeren en dus de volgende oogst zou vernietigen.
Hier was dus werk voor de geleerden.
Het eerste gedeelte'van de bewering kon al tamelijk
gemakkelijk weerlegd worden. De oorspronkelijke
zeilscheepjes waren uit den aard der zaak er op aan
gewezen, dicht bij de kust te blijven en daar vrijwet
alles af te visschen. Thans, nu stoom gelegenheid gaf
veel verder1 van huis te gaan, werd het gebied van de
de vangst zóó geweldig vergroot, dat van uitputting
zeer zeker geen sprake kon zijn.
Het tweede gedeelte was niet met een eenvoudige
redeneering te weerleggen. Werd door de over den
grond slepende netten de vischkuit werkelijk meege
voerd en vernietigd? Dit kon alleen door onderzoek
worden uitgemaakt.
En dit onderzoek toonde in de allereerste plaats aan,
dat geen enkele visch op één na, de haring, haar
kuit op den bodem van de zee legt. Maar de haring
is een heel belangrijke visch, en als haar kuit werke
lijk vernietigd zou worden, zou dit alleen al een hee:
ernstig iets zijn. Maar wat wees het onderzoek uit?
De haring legt haar kuit alleen op harden, steenachti-
gen bodem, die voor trawlers ongeschikt is, zoodat het
gevaar van vernietiging van de visch door de stoom
trawlers zuiver denkbeeldig bleek te zijn.
Maar ook daarmee gaven de tegenstanders van de
trawlers zich nog niet gewonnen. Als er dan geen kuit
werd meegenomen, dan toch in elk geval heel jonge
vischjes, wat toch bijna op het zelfde neerkwam. En
ai weer wees een nauwgezet onderzoek uit, dat ook
voor deze aanklacht in werkelijkheid geen reden be
stond.
Het behoeft nauwelijks gezegd te worden, dat het
onderzoek naar het leven op den zeebodem heel wat
bezwaren met zich meebrengt. Allerlei Instrumenten
zijn uitgevonden, waarmee op elk punt van den oce
aanbodem een nauwgezette studie van dat gedeelte ge
maakt kan worden, waardoor het langzamerhand mo
gelijk wordt een meer en meer volledig overzicht te krij
gen van alles wat zich daar beneden afspeelt. Hier
door zal hét ook op den duur mogelijk worden precies
vast te stellen, waar op zekere tijdstippen een of
andere vischsoort zich in groote hoeveelheden ophoudt,
wat natuurlijk in het allernauwste verband staat met
het voedsel, dat die vischsoort gebruikt
Een heel belangrijk iets, in verband met den trek
van onderscheidene vischsoorten van de eene plaats
naar de andere, is de juiste richting van de zeestroo-
mingen. Het is makkelijk na te gaan, door middel
van in de zee geworpen flesschen, waar zulk een
stroom ten slotte uitkomt. Maar nu heeft een Engelsch
geleerde ook een middel aan de hand gedaan om niet
alleen het eindpunt, maar den geheelen weg van den
stroom te volgen. Daartoe worden flesschen in zee ge
worpen, waarvan slechts enkele bedoeld zijn de geheeie
reis te volbrengen. De meeste zijn voorzien van een
.zeker zuur, dat langzamerhand op de kurk gaat in
werken, en bij de eene flesch vlugger, bij de andere
langzamer veroorzaakt, dat de flesschen zinken. Door
visschende trawlers worden ze per slot van rekening
wel weer naar boven gebracht, en op die wijze kan na
verloop van korteren of langeren tijd de geheeie weg
van de zeestroomen worden vastgesteld.
EEN WONDERBAARLIJKE WE REIN G VAN
DE NATUUR.
Zwemmende lichtbronnen in de diepste duisternis
van de diepzee.
Wanneer wij op een schoonen zomernacht ter gele
genheid van een vacantie tocht op het land, de weiden
en de velden doortrekken en de glinsterende licht
puntjes van de glimwormen langs ons zien gaan, dan
beschouwen wij deze dieren als een belangwekkende
natuurverschijning, zonder ons af te vragen of deze
verschijning van het lichtvoortbrengend dier het
eenige op aarde is.
En toch is onze glimworm slechts een kleine vertegen
woordiger van lichtgevende diersoorten, slechts een
zwakke weerkaatsing van de bezienswaardigheden op
dit gebied, ^ie in de andere deelen van onze planeet
te vinden zijn.
Er zijn, volgens de uitkomsten van de nieuwste on
derzoekingen, ongeveer 200 soorten van lichtgevende
dieren, niet meegerekend de talrijke soorten van lich
tende bacteriën.
Ook van 15 tot 20 plantensoorten met de zelfde
eigenschappen zijn der wetenschap bekend. De blin
kende bacteriën, die zich op rottend hout, bedorven
stoffen en levensmiddelen zetten, vormen eveneens ook
bij ons een bekende verschijning. Minder bekend is
het, dat in vroegere tijden, toen de geneesheeren nog
geen vermoeden hadden van het bestaan van bacteriën,
bij wonden aan het menschelijk lichaam, vaak het
verschijnsel werd waargenomen, dat de plaatsen van
de wonde in den nacht een fosforiseerenden glans ver
toonden. De geneesheeren zagen dit verschijnsel graag,
daar zij dit steeds als een :eeken van herstel beschouw-
ONRUSTBARENDE TIJDINGEN EN DE WAARHEID
FEESTDAGEN. EEN PRINSEGEBOORTE
EN EEN NAAMSQUAESTIE. EEN JONGE
OORLOGSVLOOT.
(Van onzen reizenden correspondent).
PERAST, 30 Juni 1929.
Nog steeds, zoo schynt het, is er een campagne gaan
de, den Balkan slechter, vooral onrustiger voor te
stellen, dan dit gebied is. In eenige groote Weensche
bladen, die ik hier te lezen krijg, vond ik de laatste
dagen de somberste verhalen over gevechten, moor
den, brandstichtingen, overvallen van de grens van
Joego-Slavlë en Bulgarije. Aan beide zijden zouden gen
darmen en soldaten zijn gesneuveld. Een troep van niet
minder dan 600 Bulgaren zou door de Joego-Slavische
gendarmen en grenstroepen zijn gevangen genomen.
Hoewel ik me nog in Joego-Slavië bevind, is het voor
mij niet gemakkelijk zulk^ berichten te controleeren,
want van Perast naar de Bulgaarsche grens, waar deze
bloedige voorvallen zich zouden hebben afgespeeld, is
een reis, die ongeveer even lang duurt als de reis van
hier naar Amsterdam. De Joego-Slavische bladen meld
den intusschen niets over deze voorvallen, wat des
noods kon worden toegeschreven aan de censuur. Toen
kwamen de Weensche bladen met berichten over een
algemeene opwinding in Joego-Slavië en van deze be
richten kon ik de waarheid controleeren. Er heerschte
niet alleen geen opwinding, doch niemand wist zelfs iets
over de zoogenaamde incidenten, waarmede enkele
Oostenrijksche journalisten Europa zenuwachtig meen
den te kunnen maken, zóó zenuwachtig, als dreigde
weder een oorlog. Tenslotte kwam de regeering te Eel-
grado met een categorische tegenspraak van al deze
alarm-berichten, een tegenspraak, die men als volkomen
betrouwbaar kan aanvaarden. Het onaangenaamste is
evenwel, dat berichten uit Oostenrijksche bladen zich
zeer gemakkelijk over de geheeie wereld verspreiden,
daar ze geschreven zijn in een wereldtaal, het Duitsch,
terwijl Servische bladén op vrijwel geen redactie buiten
de grenzen worden gelezen en de berichten uit die bla
den dus geen verdere verbeiding vinden. In het Duitsóh,
Fransch of Engelsch geschreven bladen kunnen den
grootsten non-sens over kleine landen berichten, de
tegenspraak van de bladen dier kleine landen dringt
gewoonlijk niet tot de buitenwereld door. Het is een
politiek (en evenzeer economisch) nadeel, waaronder
ook enkele grootere staten lijden. Om dit bezwaar te
ondervangen heeft Polen zij'n in het Fransch geschre
ven en door de regeering gesubsidieerd „Journal de Po-
logne", Joego-Slavië ziin „Journal de Jougo-Slavië", Ne
derland had vele jaren geleden zijn „Gazette de Hol-
lande"', maar heel groot nut hebben deze bladen niet,
daar ze door slechts weinigen gelezen worden en dus
zeer beperkten invloed uitoefenen.
Terwijl de sombere berichten uit Weenen poogden on
rust te verspreiden, zat men hier weder in een reeks
feestdagen, zooals men alleen kent in een land met
twee tijdrekeningen. Na de Roomsch-Katholleke volgde
de Grieksch-orthodoxe Pasohen, na de R.-katholieke de
Gr.-orthodoxe Pinksteren, dan de groote nationale
feestdag van Kossovo, herinnering aan den fatalen dag,
dat de Serven in 1839 op het veld van Kossovo (Merel
veld) door de Turken werden verslagen. Deze feestdag
valt op 15 Juni oude tijdrekening (28 Juni van onze
tijdrekening), den dag, die tevens de herinnering is aan
den aanslag op Frans Ferdinand in 1914. Het is evenwel
niet de aanslag, doch de slag op het Merelveld, dien
men herdenkt. Door de eeuwen heen was deze dag voor
de Serviërs een heilige dag en het leit, dat Frans Fer
dinand juist op dien dag Sarajewo bezocht, als om den
Serviërs in Eosnië hun afhankelijkheid goed duidelijk te
maken, heeft er in 1914 niet weinig toe bijgedragen de
woede der Serviërs tot gloeihitte te doen stijgen.
Den dag na den grooten nationalen gedenkdag kwam
een min of meer onverwacht feest: door het geheeie
land ging 's morgens vroeg reeds de tijding, dat koning
Alexander den vorigen avond laat, op Kossovo-dag dus,
voor de derde maal vader is geworden van een zoon.
Overal, tot in het kleinste gehucht, gingen de vlaggen
uit, het rood-wit-en-blauw in verschillende combinaties.
Maar het blijft hier niet bij vlaggen, kleurige tafel-
kleeden, loopers, tapijten worden als draperieën uit de
vensters gehangen, wat een zeer aardig effect maakt.
Muziekkorpsjes trokken rond en de zomerlucht werd
vol van juichende klanken. Op de fjorden van Dalmatië
dreven gepavoiseerde booten en het algemeene gesprek
ging over den naam dien de jonge prins zal krijgen en
vrijwel iedereen meende, dat het een Sloveensche naam
zal zijn. De eerste zoon van den koning kreeg namelijk
een Servlschen naam, Peter; de tweede zoon draagt een
Kroatischen naam, Tomislav en nu komen de Slovenen
aan de beurt, was de algemeene opinie. „Worden dan
de Montenegrijnen vergeten?" vroeg ik een Montene-
grijn, maar deze gaf te kennen: „Wij. Montenegrijnen
zijn echte Serviërs en dus reeds tevreden met den Ser-
viscnen naam van den kroonprins. Komt er nog een
vierde zoon en krijgt die dan een Montenegrijnschen
naar, b.v. Nicola, dan zullen we dat aardig vinden, maar
noodig is het niet!"
Nog een andere feestdag is intusschen in het fjord
van Kotor, te Tivat gevierd: de kern der Joego-Slavi
sche oorlogsvloot, een kleine kruiser, eenige onderzee
booten en torpedojagers is van een buitenlandsche reis
teruggekeerd .waarbij een bezoek werd gebracht aan de
Engelschen, de Franschen en de Grieken, n.1. Malta,
Bizerta en een Grieksche haven. Niet groot is de Joego-
Slavische oorlogsvloot, zeer veel kleiner dan de Itali-
aansche. Niemand denkt er ook aan vele millioenen in
de oorlogsmarine te steken; tegen Italië kan men toch
vooreerst niet concurreeren en bovendien, zou men
door sterke vlootuitbreiding dit land nog meer tegen
zich innemen, want Italië wil immers de suprematie in
de Adriatische Zee bezittèn. Toch is die suprematie
slechts zeer betrekkelijk. Weliswaar is de Italiaansche
vloot vele malen zoo sterk als de Joego-Slavi3che, doch
laatstgenoemde heeft daarvoor een ideale, onneembare
uitvalhaven in het fjord van Kotor,, van waaruit ze, ook
al is ze betrekkelijk zwak, een ernstige bedreiging kan
vormen voor de scheepvaart in de Adriatische Zee.
Oostenrijksche Onderzee-booten hebben gedurende den
wereldoorlog vanuit het fjord meermalen kruistochten
in de Adriatische en Middellandsche Zee ondernomen,
hoewel een vereenigfie Italiaansche,. Fransche en En-,
gelsche zeemacht het fjord blokkeerde. Wat toen voor
esn minderheid tegen een groote overmacht mogelijk
was, zal ook in de toekomst mogelijk zijn. Daarbij komt
dat het menschenmateriaal op de Joego-Slavische^ vloot
absoluut als superieur is te beschouwen. De opvarenden
zijn allen kustbewoners, voor een groot deel Dalmatiërs,
die in hun fjorden en aan de kust van de Adriatische
Zee vanaf hun jeugd op het water volkomen thuis zijn
en zich kunnen stellen naast de beste zeelieden der we
reld. Onder de oudere officieren zijn nog vroegere offi
cieren der Oostenrijksche vloot, die men wel moe3t
overnemen, daar immers het oude Servië in het geheel
geen vloot had. maar men heeft slechts officieren over
genomen, die steeds overtuigde Slaven waren en hun
moedertaal niet hadden vergeten voor de Duitsche com-
mandstaal, die op de Oostenrijksche vloot was voorge
schreven, hoewel ook daar de groote meerderheid der
opvarenden Slaven waren.
J. K. BREDERODE.
3en. Een later onderzoek heeft dit verschijnsel daardoor
verklaard, dat de fosforiseerende bacteriën, die zich
aan de randen van de wonde hechten, meestal on
schuldige levende wezens zijn, die, naar alle waarschijn
lijkheid de eigenschap bezitten, de gevaarlijke wond-
bacteriën te weren.
Het meest verbreid is de eigenschap, licht op te
wekken bij de bewoners van de zee. Afgezien van de
talrijke aan de zeeoppervlakte zwemmende en drijvende
lichtgevende dieren als kwallen, crustaceën (schaal
dieren) en dergelijke zijn het voornamelijk de dieren
van de diepzee, die vaak van origineele lichtvoortbren-
'gende organen zijn „voorzien, Dat is gemakkelijk te
begrijpen, wanneer men weet, dat op een diepte van
eenige duizenden meters in de zee een absolute duis
ternis heerscht. Wij zien hierin weer het wonderbaar
lijke werk van de natuur, die ook deze diepten van den
Oceaan met levende wezens bevolkt %n deze voorziet
van de middelen om zich aan de daar heerschenda
verhoudingen aan te passen. Bij verschillende diepzee
onderzoekingen, zooals ze tegenwoordig aan de monding
van de Hudson-rivier bij New-York plaats hebben, heeft
men talrijke nog onbekende wonderen der schepping
uit de diepte opgehaald.
Daar is bijv. een visch, veel gelijkend op een aal,
die aan het voorste deel van den kop een soort staak
met lamp had, een inrichting, die klaarblijkelijk ten
doel had kleine zeedieren te lokken, waarbij ze door het
licht verblinden het dreigende gevaar de dicht onder
de lamp zittende kaken niet zien, waardoor ze ge
makkelijk een prooi worden. Nog merkwaardiger waren
diepzeedieren, Vooral visschen met lichtorganen, die
men als volkomen schijnwerpers kan beschouwen. Deze
schijnwerpers bestaan uit een doorschijnende linze,
waarachter zich het lichtwekkend weefsel bevindt. Dit
weefsel is van zijn omgeving door een ondoordring
baar schot afgesloten, zoodat het' licht alléén 'naar
voren kan wórden geworpen zooals, bij ons, de schijn
werpers. Het doel van deze inrichting zal wel zijn hm
de kleine wezens, welke dit lichtgevend" dier noodig
heeft, te lokken. Het kan ook, dat dezs schijnwerpers
het dier diénen om zich in de diepste duisternis van
de diepzee te kunnen orienteeren.
In de tropische zeeën leeft een soort inktvisch, wiens
vangarmen aan het einde een lichtgevend orgaan heb
ben. Ook hier zullen deze lampen dienen om de kleine
dieren aan te trekken, misschen öok, om den weg te
vinden.
Verder leeft in den Oceaan een klasse van een-célll-
ge dieren, die eveneens licht prcduceeren. Deze kleine
diertjes moeten in het water onafgebroken met hun
zweepachtige verlengsels zwembewegingen maken, daar
ze anders naar de diepte van den Oceaan zouden zinken
en daar door den sterken druk van het water ten
gronde zouden gaan Deze voortdurende bewegelijkheid
maakt het hun, zooals Dr. Charles A. Kofoid van de
Universiteit van Californïë gelooft, onmogelijk voed
sel voor langen tijd to zich te nemen. Ze moeten eer
der onafgebroken voedsel tot zich nemen, ook bij nacht
Daardoor hun geschiktheid licht op te wekken.
Het zoeken naar voedsel en naar den weg zijn even
wel niet de eenige oorzaken bij het verwerken van
licht door het diepzeedier. Het heeft nog een andér
doel, n.1. de zelfverdediging. De Inktvisch van onze
zee spuit, wanneer hij zich in gevaar bevindt, uit zijn
seplazak een zwarte vloeistof, welke in het water een
wolk vormt en den inktvisch onzichtbaar maakt. In
den ondoordringbaren nacht van de diepzee zou dit
beschermende middel zonder cenig nut zijn. Zoo vinden
we dan in de diepzee een soort van inktvisch,die in
het oogenblik van gevaar geen zwarte, doch een lich
tende vloeistof uitwerpt, waardoor de aanvaller zoo
wordt verblindt, dat de inktvisch tijd heeft, te ont
komen. Het lichaam en de vangarmen van dezen inkt
visch zijn met lichtgevende organen in regelmatige
rijen en op dito afstanden bezet.
Een zeeduivel, die eveneens bij de jongste diepzee
onderzoekingen aan de Hudson- monding werd gevan
gen, had lichtende tanden. Andere diepzeevisschen ver
toonden aan de zijden een - of meer rijen van licht
organen, die in de duisternis den indruk geven als de
lichtende patrijspoorten van een grooten oceaanstoo-
mer. Ook een belangwekkend en tot dusver onbekend
voorbeeld van symbiose (het samenleven van ongelijk
soortige organismen) werd in de Hudsonmonding ge
vonden. Het was een visch, die zelf geen licht produ
ceerde, doch die in een doorzichtigen zak aan het bo
venste lichaamsdeel, lichtgevende bacteriën met zich
droeg. Hoe deze symbiose tot stand komt, is den ge
leerden voorloopig nog een raadsel. Een andere visch
soort van de diepzee bezit aan de onderkaak een
lang afhangend tastorgaan, dat geheel met lichtgeven
de instrumenten is voorzien. Nog een interessant licht
gevende diersoort der diepzee zij hier genoemd. De
gedaante van deze dieren is die van een penhouder.
Deze dieren zouden absoluut weerloos zijn tegen den
aanval van welk roofdier ook, wanneer zij niet de
eigenschap hadden licht op te wekken.
Waaneer ze worden aangevallen, gaat het licht door
heel hun lichaam en daardoor wordt de tegenstander
afgeschrokken. Aan de kust van Californië leeft een
vischsoort, die in vorm, grootte en smaak niet van de
sardine is te onderscheiden. Deze visschen worden
in groote massa's gevangen, in blikjes net als sardi
nes in olie, verpakt en als echte sardines verkocht. De
vangst van deze diertjes wordt door eencellige, kleine
lichtgevende diertjes vergemakkelijkt en heeft voor
namelijk bij nacht plaats. De pseudo-sardine voedt zich
voornamelijk met deze eencellige diertjes en maken
daarop jacht, waarbij hun het door deze diertjes uit
stralende licht tot wegwijzer dient. De visschers, die
in hun schuiten wachten, behoeven slechts naar die
lichtende plaatsen in zee te roeien om daar gemakkelijk
groote maösa's van deze dieren té vangen.
Hoe wordt nu eigenlijk het licht in het lichaam van
de dieren opgewekt? Nu, dat is heel eenvoudig. De
lichtorganen produeëeren een stof, door de geleerden
„luciferine" genoemd, een eiwitverbinding. Dit lucife-
rine verbindt zich gemakkelijk met zuurstof. Door
deze verbinding ontstaat licht en wel „koud" licht.
Voor de menschen heeft dit dierlijk „licht" voor
loopig geen practische waarde, wel is het van groot
wetenschappelijkbelang. De geleerden zijn toch door het
onderzoek van de lichtgevende organen tot de ontdek
king gekomen van het „luciferine" en daardoor op een
nieuwe wijze van lichtopwekken opmerkzaam gewor
den. n.1. op het „chemische licht."
De verbinding van luciferine met zuurstof is een
eenvoudig procédé, dat in ieder laboratorium kan wor
den beproefd. De vraag voor de geleerden Is nu of het
mogelijk is luciferine langs synthetischen weg en in
groote hoeveelheden te maken. Deze vraag is nog niet
met zekerheid te beantwoorden.
Wart lijken, die kinderen op elkaar. Zijn
dat twcelinsrc-.n
Nee, dat is twee-derde deel van onzen
drieling.