A,. Wniï>W% 'J, L_i=5 CHIQUITO. v <- A- t!%r ONS HOEKJE. EINDELIJK Eind'lijk is het dan vacantie, Gaat de zware schooldeur dicht, Kijk nu hollen ze naar huis toe, Met een stralend blij gezicht. Wèg met boeken wèg met sommen, "Wég met „goed gedrag" en „vlijt". Wie denkt nu nog aan rapporten? Zalig 't is vacantietijd H. H. DE BRUIN-LEON. (Vervolg). Dien eersten winter in het huis te Haarlem V «leefde Chiquito nog veel avonturen. Ten eerste was daar het muizenvangen. Het vergde einde loos veel geduld van hem en de grootste zelf- beheersching. Probeer het zelf maar eens, om urenlang onbewegelijk voor het keukenkastje te zitten, elke spier gespannen (zelfs je snorharen mogen niet trillen) en danéén sprong en je had het muisje en je wist van overmoed niet, hoe het 't best op te peuzelen. Chiquito was al tijd een en al verbazing over zijn Mama. Die at de muisjes nooit op. Dat is mij veel te min, zei zij. Zij ving het muisje, droeg het in haar bek rond zoolang totdat zij de Vrouw had gevonden, om het dan trotsch en fier aan haar voeten te leggen, alsof Mama Poes wilde zeggen, dat zij Dp jacht was geweest en dit voor haar had ge vangen. Neen, Chiquito at liever de muisjes op. Maar wat hij nog veel heerlijker vond om te eten, dat was een vischje. Hij was dan ook tegen nie mand zoo buitengewoon vriendelijk, als tegen de vischvrouw. De vischvrouw was een ontzettend dikke vrouw, met een lage, vette stem, waarmee zij maar een woord uitriep en wel„Bot, bot, bot". Als Chiquito dat woord hoorde, werd hü al dol van opgewondenheid. Zijn staart rees om het zoo uit te drukken te berge van pleizier, en hij gaf Pietje ontelbare kopjes op gevaar af, dat hij een flinke schop zou oploopen van haar reusachtig grooten pantoffelvoet. Als hij de visch vrouw van verre zag en de voordeur was toevallig open, liep hij haar dadelijk tegemoet, hevig mi auwend. Een keer was hij bijna gestikt in een vischgraat Met veel moeite had hij de graat nog op het laatste oogenblik uit 2ijn keel gekregen, maar hü was drie dagen ziek geweest met vreeselijke keelpün en hü zat maar stilletjes voor den kachel zonder te spinnen. Pietje bromde vreeselijk op hem en noemde hem een leelijken schrok, maar zü gaf toch heerlijk warme melk en dpn gekook te pap, want anders kon hij dien tüd niet naar binnen krügen. Voorts valt er nog als -noemenswaard- te ver tellen een hevig gevecht in den £&ng van Mama Poes met een vreemde groote Zwarte kat, een leelüke ruzieschopper, die dikwijls in de buurt kwam. Chiquito kwam net op het goede moment binnen, toen mama Poes en de groote leelüke Zwartjanus in de keuken aan het rollebollen waren, hooge ruggen tegen elkander zetten en geweldig bliezen, terwül zü schuine bokkenspron gen uitvoerden. Het leek wel een heksenfeest en Pietje stond gillend en jammerend in de gang en riep naar boven „Mevrouw, Mevrouw, die lee- lijkerd ls er weer, die zwarte, ik durf mijn keu ken niet binnen r Maar Chiquito durfde wel, hoorHij vocht ajs een leeuw en kwam uit den strijd met eert hevig bloedend oo'r, waaruit de zwarte een stukje had gebeten, voordat hij op de vlucht was geslagen. Mama Poes was erg har- tehjk voor haar zoon, zü likte zün gewonde oor en zei, dat hij een dappere jongen was en dat nu die zwarte Vechter wel nooit zou terugkomen. „Natuurlük, hü durft niet", zei Chiquito. maar in zün hart vond hij het eigenlijk jammer. Hij zou graag nog eens een potje met dien Zwarten gevochten hebben. Hij besloot in stilte eens over de schutting van den tuin te klimmen. Misschien zag hü den Zwarten ergens in een van de tuinen. Dan zou hij hem eens even vertellen, dat hij voortaan op moest passen voor Chiquito uit het boekhuis, anders zou liü eens wat beleven Wordt vervolgd. Hoe Hansje de dagen van de week leerde, .Moeder, Inag ik buiten gaan spelen „Neen, jongen, je weet. toen ik je laatst van school haalde, heeft de Juffrouw tegen mü ge zegd. dat het toch te gek was, dat je nu nog de dagen van de week niet achter elkaar op kunt zeggen. Nu blijf je maar eens binnen en zullen WÜ samen probeeren je die namen te leeren" „Hè, moeder, kyk Wim en Piet nu eens fün tollen, waarom mag ik nu niet meedoen dan be loof ik u heusch. vanavond na het eten erg mijr best te doen met die rare namen." „Het is wel erg jammer voor je. maar heusch Hans ik weet precies, hoe het gaat. na het eter. ben it veel te slaperig en krüg ik heelemaai niets mee ie bolletje. Blijf nu maar eens netjes hier en link je best. des te eerder mag je weei na;; en. Begin maar vast i Maandag, Dins dag Toe maar I" M en treurige blik naar buiten, waar juist Piet ..cel kunstig zün priktol op zün hand laat V' dansen, dreunt Hans de dagen kris kras door el kander op. Geduldig zqgt moeder het hem weer goed voor, met het zelfde resultaat, alleen nu in een andere volgorde. Aldoor probeerde ze het op nieuw, maar het wil maar niet lukken, tot moeder plotseling een idee krtjgt. „Weet je wat, Hans, ik zal je een verhaaltje vertellen, met alle dagen netjes na elkander ge noemd misschien kan je ze dan makkelijker ont houden.." Na eenig nadenken begint moeder „Er was eens een schoolmeester, die leerde den kindertjes van de zon, toen was het Zondag. Den volgenden dag leerde hij ze van de maan, toen was het Maandag en daarna van de sterre tjes. Eén kindje echter kon de naam „sterretjes" niet onthouden en noemde ze de „d ingetjes". dat was op Dingetjesdag of Dinsdag. Dat begon dien kindertjes zóó te vervelen, dat ze woedend werden. Toen was het Woedendsdag of Woens dag. Nu weet je wel, als kindertjes woedend zijn, maken ze een donderend lawaai, dat was op Donderdag. Meester vond het heel naar, dat die kindertjes zoo boos waren en gaf ze daarom maar gauw v r toen was het V r ij dag. Alle jongens en meisjes gingen nu naar huis, maar de moeders waren druk aan 't werk en konden die kinderen niet thuis hebben, daarom stuurden zü ze weer naar school. Toen meester, die rustig in zijn kamer zat schriften na te kyken, ineens kin derstemmen in de klasse hoorde, ging hü eens zien, was er gebeurde. Tot zijn verbazing zaten alle kinderen weer rustig op hun plaats. Toen was het Z a t e r dag. Omdat de klasse nu zoo rustig was, begon meester maar weer les te geven over de zon, de maan en de sterretjes". Nadat moeder dit verhaaltje eenige malen aan Hansje voorgezegd had, wist hü de namen keu rig achter elkander op te zeggen. Den volgenden dag danste zün tol minstens even mooi, als die van Piet en in het boekje van de juffrouw op school stond een extra goede aan- teekening, die Hansje met zün vlüt eerlijk ver diend had. KITTY. DE VERDWENEN GULDEN. 13.20 zit er nu al in m'n spaarpot Moe, nu nog één gulden en dertig centen en dan kan ik mijn viool koopen, heerlijk!" en Dick's oogen schitterden van pleizier; hij hoopte nu in stilte op Zaterdag, z'n verjaardag, dan werd hij 8 jaar. Hij was niet sterk, maar een goede lieve jongen en allen hielden veel van hem om z'n zachte karakter en vader was trots op z'n jongen daar hij op school voor een van de besten van de klas door ging. Vooral oom Herman hield veel van hem, die was zijn groote vriend en kende al zijn verlangens en als Dick iets moeilijks had, was het altijd Oom Herman die hem te hulp kwam. Toen Oom Herman weer eens kwam. het is al eenigen tijd geleden, er zat pas 3.24 in Dick's spaarpot, zoo lang is het al geleden, zag hij Dick nergens; eerst in huis, toen in de tuin, nergens was hij te vinden toen ging hij eens boven kijken en jawel, daar zat hij, heel ernstig was hij aan iets bezig, Oom Herman zette groote oogen, wat hij nu hoorde en zag deed hem proestend en lachend de kamer binnen rollen, het was dan ook of wel 6 katjes met verschillende stem metjes zaten te spinnen. „Zoo! zoo!, Dick, dat was mooi hoor, maar ik wist toch niet dat jij hier aan poesjes zangles gaf, ha, ha, ha. Laat mij- je Stradi varius toch eens zien, en nu bekeek Oom Dick's instrument, hij had van een sigaren kistje een viool gemaakt en Oom vond het zóó leuk, dat hij besloot hem te helpen, daar er nog wel een en ander aan verbeterd kon worden.Er werden echte vioolsnaren opge zet en de sleutels werden verbeterd, zoodat hij nu gestemd kon worden. De strijkstoic was wel oud en nogal versleten, maar daar zou het nog wel mee gaan en hier werd nu ook het plan gemaakt dat Dick voor een viool zou gaan sparen. Het was nu Dick's verjaardag, en een pret tige dag was het geweest, maar het heerlijk ste voor Dick was toch* wel dat de som in z'n spaarpot tot 14.50 was gestegen Nu zou z'n grootste wensch in vervulling gaan, ..zijn viool" Toen hij al voor de tiende keer zijn schat natelde en Liesje, zijn 6-jarig zusje al eens in haar oogjes had gewreven zei Moe: „Nu. jongens, nu is het voor vandaag genoeg hoor, berg je kapitaaltje nu maar gauw op Dick en dan naar bed!" Dick had nog niet veel zin. maar hij begreep wel dat er niets aan te doen was. Nadat zij allen goeden nacht hadden ge- vvenscht. bracht Moe hen naar bed Moe met Liesje voorop en Dick met z'n spaarpot cr achter. Maar nu gebeurde er iets. dat.aaaei! aaaei! pssssch!bom! Wat was er ge beurd' De poes. waar de kinderen heel beste maatjes mee zijn. wilde hen ook nog goeden nacht wenschen op poesjes manier; ze grom-1 de wat en streek daarbij wat langs hun beentjes, kneep haar oogjes dicht, waarmee ze zeggen wilde: „slaap maar lekker hoor." Nu zette Dick, die aan niets dacht als aan z'n viool, zijn voet juist op poes haar poot endaar had je het, de spaarpot viel aan scherven en Dick's schat rolde naar alle kanten en nu bleek er bij het natellen een gulden te ontbreken. Overal werd gezocht, in elk hoekje gekeken, maar hij was weg en hij bleef weg. Die arme Dick, hij was on troostbaar en toen Moe zei dat hij morgen zeker terecht kwam, ging hij wel naar bed, maar was er toch niet zoo zeker van en na heel wat woelen en draaien viel hij ten slotte in slaap. Drie dagen was het nu al geleden van het ongeluk met de spaarpot en nog was de gul den niet voor den dag gekomen; nu stond hij in den tuin, waar hij het onkruid zou wieden; zonder er bij na te denken stond hij bij een groote bloem en telde de bloem blaadjes, 1.. 2.. 3.. 12.. 13.. 13.veertien? nee, dertien, die eene ben ik kwijt, en op eensdaar voelde hij iets aan z'n been en een zacht stemmetje zei: „maar Dick, kijk nu toch eens wat je doet" en meteen zag hij dat hij op een viooltje stond; vlug trok hij zijn voet terug en verzorgde het plantje da delijk. „Ik weet, dat het geen onverschillig heid van je is, Dick en ik weet ook wel waar door het komt, en daarom wil ik je helpen je gulden terug te vinden. Je kijkt zoo ver wonderd ,je kent mij niet, hè? Ik ben Help je en vóór Dick tijd had iets te zeggen, was het kaboutertje weg. „Goeie morgen! Zeg, jelui moet mij eens helpen," zei Help je tegen Kwik en Kwak, de beide kikvorschen, die zich zoo lekker op een waterlelieblad in het zonnetje bruin lieten braaien en die als de beste duikers uit de geheele sloot bekend stonden. „Goeie morgen, mijnheer Helpje!! goeie morgen!" Kwik en Kwak gaapten eens, hè, dat zonnetje was wel heerlijk, maar 't maakte je toch lui en nu vroeg Kwik nieuwsgierig: „wel, mijnheer Helpje, wat kunnen wij voor U doen?" Nu vertelde Helpje waar de gulden van Dick in den sloot lag en hoe die daar ge komen was. Kwik, de oudste, trok heel ge wichtig een bedenkelijk gezicht en zei: „Nou nou, mijnheer Helpje, dat kon wel eens niet meevallen," hij krabbelde eens op z'n kop en ze Itoen weer, „tja!maar ik ben die ge schiedenis met dien ooievaar nog niet ver geten en ben toch blij, dat ik nu ook eens iets voor U kan doen, U kunt op mij reke nen." „en op mij natuurlijk ook," zei Kwak. „Best. best, tot vanavond dan." Kwik en Kwak hadden een zwaar werkje, maar zijn tenslotte, na heel wat zwoegen er toch ingeslaagd de gulden boven water te brengen, waar Helpje aan den kant zat te wachten en nu was hij met vereende krach ten spoedig op het droge en veilig op een verborgen plekje gelegd. Helpje kwanwdes nachts aan Dick vertellen waar hij zijn gul den terug kon vinden en zoo kreeg Dick zijn gulden terug en had hij heel spoedig zijn viool DE TOOVERSPIEGEL. De groote schommelstoel op 't balcon stond zoo stil, dat je heusch niet zou vermoed heb ben, dat p een klein meisje in zat, als je niet toevallig 'een paar bruine krullen en een roze jurkje had opgemerkt. Dotty-Wotty, eigenlijk heette ze, Dorothea Caroline, was anders een heel levendig vroolijk kindje, dat niet lang stil in een schommelstoel kon blijven zitten, maar ze was nu erg uit haar humeur en met een verdrietig gezichtje zat ze te pruilen.omdat haar zusje Jo met haar vriendinnetjes was gaan fietsen en zü, volgens vader en moeder, nog te klein was om een fiets te hebben. Daar zat nu die kleine Dotty-Wotty over te piekeren en zoo zou ze misschien nog een heele poos gezeten hebben als er niet wat heel bü- zonders was gebeurd. Want op eens hoorde ze een klein piepstemmetje, dat smeekend zei: „Doe 't niet, Dotty-Wotty. alsjeblieft, doe het niet!" Dotty-Wotty vergat haar pruilstemming en keek verwonderd rond. Waar kwam dat grap pige stemmetje vandaan? Ze tuurde over de leuning van 't balcon naar 't grasveld en naar de rozen en rhododendrons, maar ze zag niets. „Goedenmiddag", zei 't stemmetje weer, en nu kwam "t uit de kamperfoelie, die tegen den muur opklom. Daar, op een blad, zag ze een klein ventje zitten. Het had een rood puntmutsje op en het droeg een rood hansopje, dat ook zün voetjes bedekte, zooals Dotty-Wotty ze 's winters in 't wit aan had als 't erg koud was. „Wil ik je een beetje opvroolijkeai?" vroeg 't stemmetje. Dotty-Wotty was zoo verbaasd, dat ze vergat te antwoorden, maar 't kabouter tje scheen dit te begrüpen, want zonder op ant woord te wachten begon hü dadelijk grapjes te maken. Hij maakte allerlei bokkesprongen en, nadat hü eenige malen over zijn hoofd gedui keld was, ging hij weer op 't blad zitten. „Hoe vond je dat?" vroeg hij. De vraag was eigenlijk overbodig, want Dotty- Wotty viel haast om van de pret. „Doe het nog eens?" vleide zij, toen ze wat tot bedaren ge komen was. „Zeker, zeker!" zei 't kaboutertje en om haar pleizier te doen maakte hij allerlei salto-mor- tales, zoodat zijn gezicht ten laatste even rood zag als zijn hansopje. Daarna ging hij opnieuw op 't blad zitten en voegde met een grappig klein zakdoekje zijn voorhoofd af. „Oh," zei Dotty-Wotty vroolijk; „ik geloof, dat jü een heusche kabouter bent". „Dat geloof ik ook", zei 't ventje. „Ik heet Springeling, vindt je dat geen goede naam voor my?" Dotty-Wotty knikte toestemmend. „Nu moet ik terug naar Kabouterland", her nam Springeling. „We wilden een pic-nic hou den, mqar jij mag onzen tooverspiegel niet dof maken". „Jullie tooverspiegel dof maken?" herhaalde Dotty-Wotty. „Ik heb nooit van een tooverspie gel gehoord. Toe, Springeling, vertel me er wat van." „Als ik terug kom!" beloofde Springeling, en hü liet zich langs de kamperfoelie naar be neden glijden. Dotty-Wotty sprong even vlug als Springeling den tuin in ^en keek overal rond, maar hoe ze ook zócht, 't kaboutertje was nergens meer te ontdekken. Ze zat in den schommel onder den bloeien- den appelboom toen Springeling terugkeerde. „Ik heb goed nieuws!" riep hij. „Omdat je onzen tooverspiegel niet dof gemaakt hebt, mag je op onzen pic-nic komen. „O" riep Dotty-Wotty, „wat heerlijk! Een toover pic-nic! Gaan we dadelijk, Springeling?" Springeling glimlachte, maar bleef stil zitten. „Je behoeft er niet heen te gaan; de kabou ters en de feetjes komen hier, je zult ze zien als je den tooverbril opzet; dat is juist zoo leuk. als je klein bent; kinderen kunnen veel beter door den tooverbril zien dan groote menschen". Op eens blies hij iets naar haar toe, wat op een grooten zeepbel geleek Het ding had alle kleuren van den regenboog, maar 't waren wonderbaar zachte tinten, die niet verblindden. De bal bleef voor Dotty-Wotty's gezichtje zwe ven en toen ze er goed inkeek riep ze: „ik zie de elfjes, ik zie de elfjes!" In den appelboom boven haar, boven de ro zenboompjes en over de bloembedden overal zag ze de mooiste, teerste feetjes zweven, alsof het vlinders waren. Sommigen waren in zacht roze, anderen in lichtblauw of geel gaas ge kleed en allen bogen voor Dotty-Wotty. Toen verschenen de zefir-elfjes in groene kleedjes met glinsterende vleugeltjes Ze droegen een groot blad. dat dienen moest voor tafelkleed Alle feetjes brachten wat mede voor den pic-nic Ze legden boterhammetjes van rozen blaadjes met honing er tusschen op 't groote blad en brachten nectar-droppeltjes en mor gendauw in kleine zilveren bekertjes aan. De zefir-elfjes bedienden; oplc Dotty-Wotty mocht meeproeven Toen de maaltüd geëindigd was ruimden de zefirtjes alles netjes op en toen ging 't el 1'envolkje verstoppertje spelen. Op eens sprong Springeling naai- Dotty-Wotty toe en fluisterde. ..Zou je den tooverspiegel nu ook graag eens zien?" „O. zoo, graag!" antwoordde 't kleine meisje. Toen ze Springeling iets tegen de zefirtjes die haastig wegvlogen en even gauw terug keerden. Ze droegen een spiegel, zoo helder als 't hel derste water en hielden hem voor Dotty-Wotty's oogen. Tot haar verwondering zag ze in den spiegel al de kinderen, die ze kende, lustig spelen. Ze Er was ereis. "Li I Er was ereis een Koning, Die smulde en snoepte graag, Niets ging hem zóó ter harte Ter wereld als zün maag. Eens kocht die goede Koning Drie balen tarwemeel Om pudding van te maken, Al was het wel wat veel. En met zijn eigen handen Werd door Zijn Majesteit Een echte reuzenpudding Met ware kunst bereid. c- J&jr En toen de pudding klaar was At heel het hof er van, En 's Konings vrouwe bakte De resten in de pan. zag ook Jo en haar vriendinnetjes, die vroolijl aan 't fietsen waren. „We moeten den tooverspiegel altü'd schooi houden", zei Springeling, „anders kunnen w< de kinderen niet zien. Als ze verdrietig zün om een goede reden, trachten we hen te troosten Maar als ze om niets huilen, omdat hun pap tl warm is, of omdat ze niet naar bed willen of.... „Omdat ze nog te klein zijn om te fietsen' lachte Dotty-Wotty „Precies", zei Springt ling, „als ze om zulke kleinigheden pruilei hebben wij een vreeselük werk om den spieg< weer schoon te maken. Nu weet je, waarom 't zoo naai- vond, dat je zoo verdrietig wa niet waar, Dotty-Wotty?" „Ja, nu begrijp ik het," zei Dotty-Wotty. „Ik zal zorgen, dat ik den spiegel nool dof maak, hoor Springeling!' „Dat 's lief van je," zei hü". „Vertel Je *t ook aan je kennisjes?" „Ik zal 't doen, Springeling" beloofde Dotty- Wotty. Op eens kwamen alle elfjes en feetjes naar Dotty-Wotty en Springeling toezweven en z vormden een kring en zongen: Tooverspiegeltje, klaar en hel, Wat je vertellen wilt, weten we wel. Alle kinderen zijn zoet en tevreê, Spelen en dansen hoezee, hoezee! Geen, die er druilt en geen die er pruilt, Geen die er mokt en geen, die er huilt! Elfjes en feetjes, komt danst in den rei, Zingt en zyt lustig! Joechei! Joechei! Toen 't liedje uit was sprong de groote too- verbal uit elk? ;r Al de elfjes en feetjes waren verdwenen en Dotty-Wotty keek weer met de kijkers van een gewoon menschenkind naar de appelbloesems hoven haar. Snugger. Heer des huizes: „Haal me even in den sigaren winkel 20 sigaren. De zwaarste, die er zün". Dienstmeisje: „Moet ik de mand dan mee nemen?" Slim. Eerste rang I. Tweede rang 0.50. Programma 10 cent. Boer tot zijn zoon: „Kom, jongen, dan gaan we maar op het programma zitten. Wie dit leest. Een jongen schrtjft op de muur met groob letters: „Wie dit leest is een ezel," doch hij dacht d niet bij dat hij zelf de eerste was, die dit las.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 16