ONS HOEKJE. KONIJNTJES. Konijntjes, 'k zie je rollebollen, Op de duinen, in het zand, 'k Zie je ook wel op de markten, In een ronde, groote mand. Als ik je zoo blij zie springen Zoo in vrijheid, in plezier, Moet ik je soms wel beklagen In zoo'n mandie, arm, klein dier! EENS EN NOOIT WEER. t (Vervolg.) Er volgde geen antwoord. Kato wist niet meer hoe ze 't had. Ze voelde zich niets op haar ge mak. Ze zou maar eens opstaan en 'n beetje rondwandelen. Vreeselijk 't land had ze, want eigenlijk mocht ze de jongens en Henk erg graag lijden. Ze liep het bosch in, zette haar hoed af en liet de wind om haar hoofd waaien. Dat deed goed! Ha! daar zag ze tegen een helling boschbessen. In een wip had ze er een boel geplukt en in haar zakdoek geknoopt. En stilletjes bedacht ze dat Henk er dol op was. En ineens merkte ze, dat ze haar hoed niet meer kon vinden Die lag zooeven toch nog ach ter de bessenstruiken. „O hemel, mijn hoed!" mompelde ze, die is zeker weggewaaid en misschien in een spleet terechtgekomen. Want langs den boschrand liep een diep ravijn en als hij daarin terecht was gekomen zou ze hem niet licht terugkrijgen. Voorzichtig kroop ze langs den rand en loerde in de diepte, waar een smal voetpad langs liep. Wat was dat? Daar beneden, op zij in 't struikgewas, lag een lange figuur hij trok een grashalm door den mondhoek omhoog naar haar en had haar hoed op 't hoofd. Felix Hij zag er zoo allergekst uit, dat ze 't uit- 1 schaterde, al was ze nog zoo woedend. „Dat is mijn hoed riep ze. „Om u te dienen klonk het terug. „Breng hem hier „Kom hem halen Nu lachten ze alle twee en sprongen op. Hij klauterde naar boven, zij liet zich glijden en zoo kwamen ze bij elkaar. Hij had nog altijd haar hoed op zijn bol. Ze lachten en lachten. Ze greep zijn vilten flaphoed en zette dien op. Nu gingen ze naast elkaar zitten en toen be gonnen ze „Jaa wat ik zeggen wou, Felix", stot terde ze, „wat voert Henk uit?" „Dank je, beet. Hij scharrelt hier ook rond, heeft ook gentianen geplukt, op de rotsen, daar" Kato kleurde. Had ze niet vroeger aan Henk gezegd, dat ze dol was op gentianen? „Ja", zei Felix lachend, „dat is geen baantje, hoor, die groeien 't mooist tusschen de klippen en om er bij te komen waag je je armen en beenen Nu kreeg ze het een beetje al te benauwd. „En waar is hU nu „Eigenlijk ging ik op zoek naar hem, hij is vanochtend vroeg uitgegaan en was nog niet thuis. „Die HenkKato sprong op, ik ga naar huis, anders maken de oudjes zich nog onge rust over mij ook. misschien zit hij al thuis en anders ben ik zóó terug En meteen liep ze weg. Felix keek haar na en lachte. Ze liep dadelijk naar het hotel om te zien of hij er was. Neen hoor en om Oom en Tante niet on gerust te maken, zei ze zoo gewoon mogelijk „Ik ga Henk een eindje tegemoet" en holde meteen weer weg. (Wordt vervolgd). WONDERLIJKE REIS VAN VLEUGELKLEPJE. (Vervolg en slot). Wat hij nu bedacht, zou zeker kunnen luk ken. Hij zou z'n parapluletje loslaten en pro- beeren op z'n eigen vleugels voort te drijven. Wel vond hij het erg jammer z'n parapluie in den steek te moeten laten en hij was ook niet zoo goed op de hoogte van de richting, die hij uit moest en ook omdat hU een echte luilak was wilde hij z'n handen liever niet losmaken en zoo fladderde hij met z'n parapluie de ruimte door en het scheen wel, of er nooit een eind aan die wonderlijke reis izou komen. Toen vloog hij over een klein gehucht, een 6tuk land, waarop struiken en een heg waren, en een grijs steenen muurtje en een groote boom, een heel vreemde boom, waarvan de tak ken soms op takken en dan weer als vleugels van een vogel leken. „Hallo ik moet hier even zijn dacht de wind en ineens, zonder vooraf te waarschuwen, •hield hij stil en bulderde en loeide hij niet meer. „O Meve hemeltje, help 1" schreeuwde Vleu gelklepje. Er» geen wonder dat hij schrok, want ineens ging hij met 'n vaartje omlaag en zweefde over den grond en de wind streek nu' als een zachte VOOR ONZE JEUGD aai langs zijn wang. Overal was 't stil en kalm Toen stak Vleugelklepje z'n parapluitje onder den arm, want hij begreep, dat de wind nu geen streken meer kon uithalen. „Mag ik weer in je zak kruipen?" smeekte Muizepoot heel schuchter en onderdanig, want hij was bang, dat Vleugelklepje boos zou zijn, nu hij weer op den veiligen grond stond. Vleugelklepje antwoordde niet, hij zei niet „ja" en ook geen neen, want hij wist maar al te goed, dat de bijdehande muis hem een poets had gebakken maar hij was toch z'n reis makker geweest op dien vreemden reis door de lucht en ze hadden beiden angst uitgestaan, toen Muizepootje dus in zijn jaszak kroop, joeg hij hem niet weg. Toen de wind z'n boodschap had gedaan, be gon deze zijn tocht opnieuw en bulderde en loeide weer dat het een lust was. „Als hij maar den anderen kant opging", dan konden we toch wel mee en waren we in een wip thuis", dacht Vleugelklepje. Maar deze stoorde zich niet aan z'n wenschen en blies juist den verkeerden kant uit. Toen keek Vleugelklepje rond en zag, dat de boorp, waarvoor hij stond, heel mooi was en zóó vreemd als hij nooit had gezien. En toen hij aandachtig toekeek, zag hij onder de bladeren, die als een dak boven zijn hoofd hingen, een grappig mannetje. „Goeden avond, mijnheer zei Vleugelklepje beleefd. „Goeden avond, kereltje was het antwoord. Ik merk, dat je hier vreemd beDt. kom maar binnen, maar buk je hoofd Toen stapte hij naar binnen en ineens sloe gen de takken achter hem dicht en zat hij in een aardig kamertje, verstopt in den boom. En inplaats van de takken, sloeg een groote, won dervogel zijn vlerken uit en in het veld klonk het zacht „Ik heb gevangen in mijn huis En Vleugelklep èn vader Muis, Ik ben een groote toovenaar, Een heel vreemdsoortig exemplaar. Nu ben ik vogel, dan weer boom. Bezoek de menschen in den droom, En zweef er over bosch en land, Aan luiaards heb ik ook het land. Nu houd ik Vleugelklepje hier En Muizepoot voor mijn pleizier. Wordt Vleugelklepje vlijtig, vlug. Dan mag hij weer naar huis terug Nu zit ons baasje dus gevangen bij den too venaar en 't brutale muisje ook. Hoe lang ze er zullen blijven? Dè,t weet ik niet. (Vrij naar het Engelsch.) KIPPEDRIFT. Zij leefden ieder op een apart stukje grond, betitelt met den weidschen naam van Hoen derhof en waren door een hek van kippengaas van ekander gescheiden Door de tralies van dat gaas voerden zij in den beginne ook hun gesprekken, die kort waren, maar veel inhoud hadden. Zij spraken over het weer, over den stand der zon en over kippenvoer. Het noodlot wilde, dat de kip door haar eige nares werd verkocht aan den eigenaar van den haan. Het speet de kip wel, hoor, om van haar eigenares afscheid te nemen Zij had haar el- ken ochtend zoo trouw wakker gekakeld en menig versch eitje voor haar gelegd. Maar het was heel plezierig, dacht de kip, om nu met den haan kennis te mogen maken en niet meer met hem door het kippengaas behoeven te praten. Zoo kwam het, dat de kip en de haan goede vrinden werden, géén korte, maar lange ge sprekken voerden, al bleven deze rijk aan inhoud en dat het stijve „u" werd vervangen door het gezellige en vertrouwelijke „jij" en „jou" Zoo gaat het in de wereld! De haan zei nu: „Dag kippetje!" en de kip antwoordde: „dag haantje!" En op een goeden dag kwam de haan met het voorstel om samen te trouwen. De kip bloosde tot boven haar kam. Dat hoort zoo voor een jong meisje. Maar zij stemde toch toe en legde aarzelend, maar verheugd, haar poot in dien van den haan! Denzelfden avond raad pleegde zij de oudste kip van den hoenderhof. „Neem den haan gerust tot man", kakelde die. „hij is toch ook een leghorn". Zij waren n.1. leghorns, de kip zoowel als de haan, welke soort zich van andere kippen onderscheiden door een dik pak veeren van smetteloos wit, wat hun iets voornaams geeft. „Nu ben je mevrouw de Haan", zei de haan. toen zij van het stadhuis kwamen. Maar daar wilde de kip niets van weten! „Ik ben een kip en ik blijf een kip", verkaar- de zij. De haan legde haar het geval uit, vrien delijk en geduldig. „Al ben je een kangeroe, lief kippetje en Je zou trouwen met een Briluil. wel, dan werd je ook een briluil. De vrouw neemt den naam aan van den man. Dat ls bij de menschen ook zoo". „Met de menschen heb ik niets te maken", zei de kip. maar zfj gaf het toch eindelijk toe, of schoon zfj er bij bleef, dat zij het bespottelijk vond. „Kippekuren", dacht de haan en hij ver klaarde nog eens: „het is eenvoudig een wette lijke kwestie, lief kakelijntje, het staat ook in den pas." Zij besloten een huwelijksreis te maken Dat kwam met hun stand overeen en buitendien gaf reizen een ruimen blik op toestanden en ge vogelte. Twintig minuten loopen vanaf den hoenderhof, dwars over de dorpsstraat en dan een weiland door, zoo kwam je aan een groot water. Dat water heette de Sloot. Aan de walle- kant lag een bootje. Zij zouden de verre reis maken: Hoenderhof, Dorpsstraat, Weiland tot aan het water, dat de Sloot heette, daar in het bootje gaan zitten en weer terugloopen. Wat een reis! Je had er mis schien wel een heelen dag voor noodig. Maar 't was ook hun huwelijksreis, zei de haan en veel bagage hadden zij niet mee te nemen. Hun maaltijden gebruikten zij in de vrije natuur en de kip legde haar eieren. Den volgenden ochtend om 4 uur trokken zij er op uit. „Wij zullen veel eigenaardigs beleven en opmerken", zei de haan. „Ongetwijfeld", antwoordde de kip. „O. mijn kippekonnie". kraaide dc haan teeder. ..Ach. mijn Haantje-paan'::. tokkelde de kip en zij had van aan doening -r. brok Sn haar keel. Eindelijk beroik+en zij het bootje. Dat lag rustig aan den wallekpnt. Voorzicht ir stapten Haan en Kip in. Dat was nog eens een emotie, zoo vlak bij het water, dat de Sloot heette. Op den bodem van het bootje liepen een paar vette spinnen, een echte verrassing. Zij aten de spin nen op en smulden. Opgewonden kraaide mijn heer de haan en mevrouw tokkelde zoo hevig dat zij zelf dacht wel dadelijk een ei te zullen leg gen. terwijl het pure vreugde was over de prach tige reis. het bootje en de heerlijke spinnen. Maar hun luidruchtigheid zou hen duur te staan komen. Plotseling hoorden zii stemmen en vóór zij uit het bootje konden vluchten, hadden drie kleine jongens datzelfde bootje met veel lawaai van de wallekant afgeduwd. „Ga een eindje varen, jullie samen", riepen de kleine jongens. En daar dreef het bootje de sloot af en de jongens holden mee langs den kant. Zij konden het bootje nu niet meer pakken, het dreef al verder af. Toen het den jongens begon te ver velen, bleven zij staan om al heel gauw om te keeren en de haan en de kip aan hun lot over te laten. Daar zaten zij nu in hun huwelijksboot. Angstig en in elkaar gedoken, vlak naast el kander. „Ik wil er uit, ik wil er uit", riep de kip. sprong op en ke°k haar echtgenoot kwaad aan. ..Kan ik het helpen, dat die jongens zoo stout zijn geweest", zei de haan. „Tok-tok-tok", riep de kip, „het is allemaal jouw schuld". Toen stopte de haan zijn kop in zijn veeren en zij niets meer. Er kwamén eendjes aangezwommen. Zes ach ter elkaar op een rijtje. „Ik wil er uit, ik wil aan land", riep de kip, „ik ben mevrouw Haan". De eendjes lachten tranen. „En kip die zich voor een haan uitgeeft, en een haan zonder kop", riepen zij. „Zwem dan! Op het land loo pen jullie zoo trotsch. Dag mevrouw Haan", riepen de eendjes en zwommen verder, zes op een rijtje, achter elkaar. „Het is een wettelijke kwestie", riep de kip wanhopig: „al was ik een Briluil, ik zou toch een haan geworden zijn" Toen viel zij in zwijm. Bij een bocht dreef het bootje aan land. De kip verzamelde al haar moed en met veel log vleugelgeklep bereikte zij de wallekant. De haan deed hetzelfde. Daar stonden zij en keken el kander met vuurroode kammen boos aan. „Ben jij een haan?" kakelde de kip, „om mij te laten bespotten door ordinaire watervogels, zonder je kop uit je veeren te tillen?" „Waarom maak jij zoo'n misbaar? Doe als ik Zeg niets en wacht totdat wij aan land zou den drijven. Allemaal kippedrift!" En de haan rekte zich trotsch en kraaide verachtelijk: „Kip pedrift, kippedrift." Dat was te veel voor de kip. Zij draaide den haan haar staart toe en ging alleen naar huis. Zoo kwamen zij 's avonds laat doodmoe op den Hoenderhof, ieder in zijn eentje. De kip rende naar de oudste kip, haar raadgeefster en verklaarde, niets meer van den haan te willen weten en weer gewoon juffrouw kip te heeten. Ook de haan bleef jonggezel. Hij kreeg een melancholieke trek om zijn snavel en kraaide zijn verdriet uit op den mesthoop. Een maand later hertrouwde de kip toch, maar nu met een gekleurden haan, ofschoon zij dien eigen lijk beneden haar stand vond. Maar in haar hart had zij haar leven lang spijt van haar kippedrift! OP REIS. Jullie moet weten, dat ik op reis ben. Jullie zult van den zomer ongetwijfeld ook nog wel eens voor korter of langer tijd buiten Haar lem of waar je ook wezen moogt, komen, 't Zwerven zit in de lucht; 't „met vacantie- gaan" is veel algemeener dan toen ik zoo oud was als jullie. Ik vind dat een verheugend iets. Waarom? Dat zal ik je later wel eens vertellen. Maar, als je nadenkt, begrijp je natuurlijk direct, dat een mensch zijn cen ten heel wat beter kan besteden voor kam peeren, rondtrekken in de vrije natuur dan voor bioscoop hoe fijn jullie 't misschien ook vindt, om naar de rolprent te kijken. Waar praat ik over? Ik zou jullie vertellen van mijn reis; tenminste dat was mijn be doeling en nu zit ik warempel te praten over de bioscoop. Daar schei' ik mee uit. Ik zit te praten, zeg ik. Ja, ergens in den tuin van een restaurant (vraag aan vader of moeder maar wat dat is, als je het niet weet). Heerlijk onder de boomen. Buiten dus. Ja, en neen. In een grooten tuin in het onvergelijk mooie stadje Rothenburg Wil je soms op de kaart nagaan waar dat ligt? Zoek dan Frankfurt aan de Main op en volg den spoorbaan naar München. Je komt dan langs Würzburg en Steinach. Hol Afstappen. Den sneltrein verlaten en over stappen in een primitief lokaaltje naar het sedert eenige jaren „ontdekte" Rothenburg ob der Tauber. De Tauber is een heel schil derachtig riviertje in Frankenland, waar de wijnstok groeit en verrukkelijke wijn wordt gemaakt. Jullie kijkt mi' ^wonderd aan en vraagt: Rothenburg pas „ontdekt"? En jullie ge looft me natuurlijk niet. „Ontdekken" kun je een plaats in de bin nenlanden van Afrika of misschien nog in Borneo of, als je met meneer Visser meegaat, in de onherbergzame oorden van de Kara- korum. Maar wonen daar in Zuid-Duitschland soms nog menscheneters? En ben ik daar heen getogen als leider van een expeditie, om nader onderzoek in te stellen naar de oer-bewoners van Rothenburg? Mis hoor! Neen, dat Rothenburg bestaat, weten de menschen in Europa al sedert eeuwen. Ze weten het wel net zoo lang als Rothenburg bestaat. En dat is héél. héél lang! Rothenburg is een middeleeuwsche stad En die heeft als het ware eeuwen lang geslapen, net als Doornroosje uit 't sprookje. Maar evenals Doornroosje is Rothenbunr wakker gekust en tot het leven weergekeerc: De menschen in Rothenburg hebben al die eeuwen wel geleefd, ongetwijfeld, maar 't was een soort van slapend leven. Met de toename van het reizen sedert den oorlog zijn de menschen er veel meer op uit gaan trekken dan vóór 1914 zijn de lui die belust waren op de schoonheid van oude steden en dorpen, tot de conclusie ge komen. dat weinig plaatsen zoo ongerept hun midaeleeuwsch karakter hebben bewaard als juist Rothenburg en toen zijn ze propa ganda gaan maken om de vreemdelingen uit alle oorden van de wereld hierheen te lokken. Vanaf dat oogenblik is er „nieuw leven in de brouwerij" ontstaan. En talloozen genieten van de verwonder lijk oude straatjes. Van het zeldzaam mooie marktplein. Van de prachtig mooie kerken. Van de aanbiddellijk mooie houtsnijwerken van Riemenschneider. In één woord: De schoonheid van dit Zuid-Duitsche Doorn roosje wordt algemeen bewonderd. Begrijp jullie nu wat ik bedoel met de „ontdekking" van Rothenburg? Sedert gisteren dwaal ik er rond. Ik had er eenige studie van gemaakt, maar mijn hooggespannen verwachtingen zijn verre overtroffen. Denk nu niet, dat ik reisbeschrij vingen ten beste geven ga. Wel wil ik je volgend maal iets vertellen, dat jullie inte resseeren zal. Tot volgende week dus. Maar mijn vrouw zegt me, dat ik verplicht ben, te zeggen, waar 't over gaan zaL Over oude torens? Over oude muren er wallen? Heelemaal niet. Over de Rothenburgsche folterkamer Niet schrikken hoor! Ik beloof jullie, da+ 't heelemaal niet griezelig wezen zal. Ook ir een folterkamer kun je zelfs nog komiek^ dineren ontdekken. En over die komieke dingen wou ik hebben. OVER DEN GOUDVÏSCH EN ZIJNE VOOR OUDERS. De voorouders van den goudvisch, die in onze aquariums leeft, zij n afkomstig uit China. Zij waren volstrekt niet goudkleurig maar olijfgroen op den rug en geel aan den onderkant van hun lichaam. Een goudkleurige visch zou niet lang in een stroom of meer kunnen leven, want hij zou dadelijk opgemerkt worden door wilde eenden, ganzen, zwanen of andere vogels en groenkleurig valt hij niet zoo op. De Chineezen wisten door zorgvuldige uitbroeding en teeltkeuze de groene kleur in goud en zilver te veranderen. Hij is nu bekend als de Japansche goudvisch en er bestaan wel tien verschillende soorten, waarvan eenige bijzonder fraaie, sluierachtige vinnen hebben en wier kleuren afwisselen tusschen zwart en goud en zilver en groenblauw van de lichtste tot de donkerste tinten. Goudvisschen kunnen een lengte bereiken van een halven meter en behooren tot de familie der karpers. Ze houden van een warme temperatuur en slapen tweemaal per dag, 's middags in de zon en ongeveer omtrent middernacht. Wanneer men de goudvisschen in een kom houdt, mag deze slechts voor 3/4 gedeelte met water gevuld zijn, opdat de oppervlakte, die met de lucht in aan raking komt, zoo groot mogelijk zijn. In den win ter moet het aquarium als daartoe gelegenheid is eens in 't zonlicht gezet worden. Men ver- versche het water minstens twee maal per week en neme de visschen zoo weinig mogelijk in de handen. FLAMINGO'S. Wanneer we de vogels, die op onze afbeel dingen, welke ons, jammer genoeg, niet hun prachtige kleuren kunnen doen zien, be schouwen, zullen we ze geenszins mooi noe men, Hun lichaam, dat ongeveer de grootte heeft van een kleine gans, rust op pooten, dié in onze oogen. tot het lichaam in groote VOOR LEDIGE UTJRTJES. Een fraai naaldenboekje. Een naaldenboekje ls een nuttig voorwerp, waarmede we allicht een onzer vriendinnen ge noegen kunnen doen. Het boekje, waarvan we hier een beschrijving geven, bestaat uit vier cirkelvormige cartonnetjes. Twee er van worden aan den eenc.n kant met gele zijde of satijn overtrokken. Men knipt de stof daartoe iets grooter dan 't carton, teneinde den buitenkant netjes te kunnen bedekken en rijgt voorloopig met een grooten steek het om slag op den vorm vast. De beide andere stukken carton, die voor de binnenzijden moeten dienen, worden met lichtere zijde of satinet op dezelfde wijze overtrokken. Nu naait men met een fijn steekje de cartons twee aan twee op elkander. Van wit smal zijden lint maakt ge nu een ma deliefje. Het hartje krijgt ge, door een knoopje met geel fluweel te overtrekken en in 't midden te bevestigen. Als 't bloempje klaar ls versiert ge er een der beide satijnen cirkels mede, en zorgt, dat leder blaadje netjes wordt vastgemaakt. Nu maken we eenige flanellen cirkels iets klei ner dan de satijnen, bewerken ze met een geel zijden flanelsteekje en plaatsen ze tusschen onze omslagen. Aan den eenen kant maken we ze vast zoodat we als "t ware een boekje hebben. Aan den anderen kant bevestigen we twee zijden lin tjes, waarmede we het boekje netjes kunnen dichtmaken. Europeesche flamingo's wanverhouding staan. Wij weten niet, wat ons aan die pooten 't meest verbaast, hun lengte of hun fijnheid. De hals is veel langer en slanker dan een zwanenhals en de matig groote kop wordt „versierd" door een leelij- ken, in het midden hoekig neergebogen snavel Op hun lange beenen, de dunne halzen S- vormig gebogen, stappen zij met groote pas sen waardig in het rond. Als ze rusten leggen ze hun hals in merkwaardige bochten over de borst of op den rug, en verbergen den kop tusschen de vederen. Het eene been wordt opgetrokken en in de buikveeren geborgen, het andere draagt het lichaam. Intusschen is de vogel ondanks dit alles schoon te noe men en deze schoonheid bestaat in de kleur der vederen. Deze zijn bij de oudere dieren prachtig licht rose, bij de jongere meer wit achtig. De groote vleugelveeren zijn zwart, maar de kleine veeren aan den onderkant der vleugels zijn van een diep karmijnrood. De beenen zijn lichtrose, evenzoo de snavel, waarvan de spits echter zwart is. Het vader land dezer fraai geteekende vogels, van den Europeeschen flamingo, is gelegen aan de Middellandsche Zee, in 't bijzonder de kust- Roode flamingo's. streken van Noord-Afrika en West-Azië, alsmede de landen aan de Zwarte Zee. Hij houdt zich echter ook jaarlijks aan de kusten der Europeesche Middellandsche Zee op. Tot de familie van den Europeeschen fla mingo behoort de „roode flamingo", die klei ner van gestalte is, maar den eersten in schoonheid van kleur nog overtreft. De vederen van deri rooden flamingo zijn schit terend scharlakenrood. Wanneer deze vogels in grooten getale te samen zijn, leveren ze een prachtigen aanblik op, waarover reizi gers, die ze in hun natuurstaat gezien heb ben, verrukt zijn. Het is natuurlijk ook heel iets anders een groote schaar van deze die ren onder den zuidelijken hemel op de ruime watervlakte te aanschouwen, dan enkele of meer exemplaren in de prozaïsche omgeving van een menagerie of dierentuin. EEN AARDIGE BEZIGHEID VOOR KLEINE TEEKENAARS. -• Trek met een potlood een lijn van 1 naar 2, van 2 naar 3 enz. tot no. 62 toe. Je zult eens zien wat een aardig plaatje je dan hebt geteekend. Jullie kunnen het natuurlijk nog kleuren ook. Het wordt dan nog veel mooier.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 16