ONS HOEKJE.
KONIJNTJES.
Konijntjes, 'k zie je rollebollen,
Op de duinen, in het zand,
'k Zie je ook wel op de markten,
In een ronde, groote mand.
Als ik je zoo blij zie springen
Zoo in vrijheid, in plezier,
Moet ik je soms wel beklagen
In zoo'n mandie, arm, klein dier!
EENS EN NOOIT WEER.
t (Vervolg.)
Er volgde geen antwoord. Kato wist niet meer
hoe ze 't had. Ze voelde zich niets op haar ge
mak. Ze zou maar eens opstaan en 'n beetje
rondwandelen. Vreeselijk 't land had ze, want
eigenlijk mocht ze de jongens en Henk erg
graag lijden. Ze liep het bosch in, zette haar
hoed af en liet de wind om haar hoofd
waaien. Dat deed goed! Ha! daar zag ze tegen
een helling boschbessen. In een wip had ze er
een boel geplukt en in haar zakdoek geknoopt.
En stilletjes bedacht ze dat Henk er dol op was.
En ineens merkte ze, dat ze haar hoed niet
meer kon vinden Die lag zooeven toch nog ach
ter de bessenstruiken.
„O hemel, mijn hoed!" mompelde ze, die is
zeker weggewaaid en misschien in een spleet
terechtgekomen. Want langs den boschrand liep
een diep ravijn en als hij daarin terecht was
gekomen zou ze hem niet licht terugkrijgen.
Voorzichtig kroop ze langs den rand en loerde
in de diepte, waar een smal voetpad langs liep.
Wat was dat?
Daar beneden, op zij in 't struikgewas, lag
een lange figuur hij trok een grashalm door
den mondhoek omhoog naar haar en had haar
hoed op 't hoofd.
Felix
Hij zag er zoo allergekst uit, dat ze 't uit-
1 schaterde, al was ze nog zoo woedend.
„Dat is mijn hoed riep ze.
„Om u te dienen klonk het terug.
„Breng hem hier
„Kom hem halen
Nu lachten ze alle twee en sprongen op. Hij
klauterde naar boven, zij liet zich glijden en
zoo kwamen ze bij elkaar. Hij had nog altijd
haar hoed op zijn bol.
Ze lachten en lachten. Ze greep zijn vilten
flaphoed en zette dien op.
Nu gingen ze naast elkaar zitten en toen be
gonnen ze
„Jaa wat ik zeggen wou, Felix", stot
terde ze, „wat voert Henk uit?"
„Dank je, beet. Hij scharrelt hier ook rond,
heeft ook gentianen geplukt, op de rotsen,
daar"
Kato kleurde. Had ze niet vroeger aan Henk
gezegd, dat ze dol was op gentianen?
„Ja", zei Felix lachend, „dat is geen baantje,
hoor, die groeien 't mooist tusschen de klippen
en om er bij te komen waag je je armen en
beenen
Nu kreeg ze het een beetje al te benauwd.
„En waar is hU nu
„Eigenlijk ging ik op zoek naar hem, hij is
vanochtend vroeg uitgegaan en was nog niet
thuis.
„Die HenkKato sprong op, ik ga naar
huis, anders maken de oudjes zich nog onge
rust over mij ook. misschien zit hij al thuis en
anders ben ik zóó terug
En meteen liep ze weg.
Felix keek haar na en lachte.
Ze liep dadelijk naar het hotel om te zien of
hij er was.
Neen hoor en om Oom en Tante niet on
gerust te maken, zei ze zoo gewoon mogelijk
„Ik ga Henk een eindje tegemoet" en holde
meteen weer weg.
(Wordt vervolgd).
WONDERLIJKE REIS VAN
VLEUGELKLEPJE.
(Vervolg en slot).
Wat hij nu bedacht, zou zeker kunnen luk
ken. Hij zou z'n parapluletje loslaten en pro-
beeren op z'n eigen vleugels voort te drijven.
Wel vond hij het erg jammer z'n parapluie in
den steek te moeten laten en hij was ook niet
zoo goed op de hoogte van de richting, die hij
uit moest en ook omdat hU een echte luilak was
wilde hij z'n handen liever niet losmaken en
zoo fladderde hij met z'n parapluie de ruimte
door en het scheen wel, of er nooit een eind
aan die wonderlijke reis izou komen.
Toen vloog hij over een klein gehucht, een
6tuk land, waarop struiken en een heg waren,
en een grijs steenen muurtje en een groote
boom, een heel vreemde boom, waarvan de tak
ken soms op takken en dan weer als vleugels
van een vogel leken.
„Hallo ik moet hier even zijn dacht de
wind en ineens, zonder vooraf te waarschuwen,
•hield hij stil en bulderde en loeide hij niet
meer.
„O Meve hemeltje, help 1" schreeuwde Vleu
gelklepje.
Er» geen wonder dat hij schrok, want ineens
ging hij met 'n vaartje omlaag en zweefde over
den grond en de wind streek nu' als een zachte
VOOR ONZE JEUGD
aai langs zijn wang. Overal was 't stil en
kalm
Toen stak Vleugelklepje z'n parapluitje onder
den arm, want hij begreep, dat de wind nu geen
streken meer kon uithalen.
„Mag ik weer in je zak kruipen?" smeekte
Muizepoot heel schuchter en onderdanig, want
hij was bang, dat Vleugelklepje boos zou zijn,
nu hij weer op den veiligen grond stond.
Vleugelklepje antwoordde niet, hij zei niet
„ja" en ook geen neen, want hij wist maar al
te goed, dat de bijdehande muis hem een poets
had gebakken maar hij was toch z'n reis
makker geweest op dien vreemden reis door de
lucht en ze hadden beiden angst uitgestaan,
toen Muizepootje dus in zijn jaszak kroop, joeg
hij hem niet weg.
Toen de wind z'n boodschap had gedaan, be
gon deze zijn tocht opnieuw en bulderde en
loeide weer dat het een lust was.
„Als hij maar den anderen kant opging", dan
konden we toch wel mee en waren we in een
wip thuis", dacht Vleugelklepje.
Maar deze stoorde zich niet aan z'n wenschen
en blies juist den verkeerden kant uit.
Toen keek Vleugelklepje rond en zag, dat de
boorp, waarvoor hij stond, heel mooi was en
zóó vreemd als hij nooit had gezien. En toen hij
aandachtig toekeek, zag hij onder de bladeren,
die als een dak boven zijn hoofd hingen, een
grappig mannetje.
„Goeden avond, mijnheer zei Vleugelklepje
beleefd.
„Goeden avond, kereltje was het antwoord.
Ik merk, dat je hier vreemd beDt. kom maar
binnen, maar buk je hoofd
Toen stapte hij naar binnen en ineens sloe
gen de takken achter hem dicht en zat hij in
een aardig kamertje, verstopt in den boom. En
inplaats van de takken, sloeg een groote, won
dervogel zijn vlerken uit en in het veld klonk
het zacht
„Ik heb gevangen in mijn huis
En Vleugelklep èn vader Muis,
Ik ben een groote toovenaar,
Een heel vreemdsoortig exemplaar.
Nu ben ik vogel, dan weer boom.
Bezoek de menschen in den droom,
En zweef er over bosch en land,
Aan luiaards heb ik ook het land.
Nu houd ik Vleugelklepje hier
En Muizepoot voor mijn pleizier.
Wordt Vleugelklepje vlijtig, vlug.
Dan mag hij weer naar huis terug
Nu zit ons baasje dus gevangen bij den too
venaar en 't brutale muisje ook.
Hoe lang ze er zullen blijven? Dè,t weet ik
niet.
(Vrij naar het Engelsch.)
KIPPEDRIFT.
Zij leefden ieder op een apart stukje grond,
betitelt met den weidschen naam van Hoen
derhof en waren door een hek van kippengaas
van ekander gescheiden Door de tralies van
dat gaas voerden zij in den beginne ook hun
gesprekken, die kort waren, maar veel inhoud
hadden. Zij spraken over het weer, over den
stand der zon en over kippenvoer.
Het noodlot wilde, dat de kip door haar eige
nares werd verkocht aan den eigenaar van den
haan. Het speet de kip wel, hoor, om van haar
eigenares afscheid te nemen Zij had haar el-
ken ochtend zoo trouw wakker gekakeld en
menig versch eitje voor haar gelegd. Maar het
was heel plezierig, dacht de kip, om nu met den
haan kennis te mogen maken en niet meer met
hem door het kippengaas behoeven te praten.
Zoo kwam het, dat de kip en de haan goede
vrinden werden, géén korte, maar lange ge
sprekken voerden, al bleven deze rijk aan inhoud
en dat het stijve „u" werd vervangen door het
gezellige en vertrouwelijke „jij" en „jou"
Zoo gaat het in de wereld! De haan zei nu:
„Dag kippetje!" en de kip antwoordde: „dag
haantje!" En op een goeden dag kwam de haan
met het voorstel om samen te trouwen. De kip
bloosde tot boven haar kam. Dat hoort zoo voor
een jong meisje. Maar zij stemde toch toe en
legde aarzelend, maar verheugd, haar poot in
dien van den haan! Denzelfden avond raad
pleegde zij de oudste kip van den hoenderhof.
„Neem den haan gerust tot man", kakelde die.
„hij is toch ook een leghorn". Zij waren n.1.
leghorns, de kip zoowel als de haan, welke soort
zich van andere kippen onderscheiden door een
dik pak veeren van smetteloos wit, wat hun
iets voornaams geeft.
„Nu ben je mevrouw de Haan", zei de haan.
toen zij van het stadhuis kwamen. Maar daar
wilde de kip niets van weten!
„Ik ben een kip en ik blijf een kip", verkaar-
de zij. De haan legde haar het geval uit, vrien
delijk en geduldig.
„Al ben je een kangeroe, lief kippetje en Je
zou trouwen met een Briluil. wel, dan werd je
ook een briluil. De vrouw neemt den naam aan
van den man. Dat ls bij de menschen ook zoo".
„Met de menschen heb ik niets te maken", zei
de kip. maar zfj gaf het toch eindelijk toe, of
schoon zfj er bij bleef, dat zij het bespottelijk
vond. „Kippekuren", dacht de haan en hij ver
klaarde nog eens: „het is eenvoudig een wette
lijke kwestie, lief kakelijntje, het staat ook in
den pas."
Zij besloten een huwelijksreis te maken Dat
kwam met hun stand overeen en buitendien gaf
reizen een ruimen blik op toestanden en ge
vogelte. Twintig minuten loopen vanaf den
hoenderhof, dwars over de dorpsstraat en dan
een weiland door, zoo kwam je aan een groot
water. Dat water heette de Sloot. Aan de walle-
kant lag een bootje.
Zij zouden de verre reis maken: Hoenderhof,
Dorpsstraat, Weiland tot aan het water, dat de
Sloot heette, daar in het bootje gaan zitten en
weer terugloopen. Wat een reis! Je had er mis
schien wel een heelen dag voor noodig. Maar 't
was ook hun huwelijksreis, zei de haan en veel
bagage hadden zij niet mee te nemen. Hun
maaltijden gebruikten zij in de vrije natuur en
de kip legde haar eieren.
Den volgenden ochtend om 4 uur trokken zij
er op uit. „Wij zullen veel eigenaardigs beleven
en opmerken", zei de haan.
„Ongetwijfeld", antwoordde de kip.
„O. mijn kippekonnie". kraaide dc haan teeder.
..Ach. mijn Haantje-paan'::. tokkelde de kip
en zij had van aan doening -r. brok Sn haar keel.
Eindelijk beroik+en zij het bootje. Dat lag
rustig aan den wallekpnt. Voorzicht ir stapten
Haan en Kip in. Dat was nog eens een emotie,
zoo vlak bij het water, dat de Sloot heette. Op
den bodem van het bootje liepen een paar vette
spinnen, een echte verrassing. Zij aten de spin
nen op en smulden. Opgewonden kraaide mijn
heer de haan en mevrouw tokkelde zoo hevig dat
zij zelf dacht wel dadelijk een ei te zullen leg
gen. terwijl het pure vreugde was over de prach
tige reis. het bootje en de heerlijke spinnen.
Maar hun luidruchtigheid zou hen duur te
staan komen. Plotseling hoorden zii stemmen en
vóór zij uit het bootje konden vluchten, hadden
drie kleine jongens datzelfde bootje met veel
lawaai van de wallekant afgeduwd.
„Ga een eindje varen, jullie samen", riepen
de kleine jongens.
En daar dreef het bootje de sloot af en de
jongens holden mee langs den kant. Zij konden
het bootje nu niet meer pakken, het dreef al
verder af. Toen het den jongens begon te ver
velen, bleven zij staan om al heel gauw om te
keeren en de haan en de kip aan hun lot over
te laten.
Daar zaten zij nu in hun huwelijksboot.
Angstig en in elkaar gedoken, vlak naast el
kander.
„Ik wil er uit, ik wil er uit", riep de kip.
sprong op en ke°k haar echtgenoot kwaad aan.
..Kan ik het helpen, dat die jongens zoo
stout zijn geweest", zei de haan.
„Tok-tok-tok", riep de kip, „het is allemaal
jouw schuld". Toen stopte de haan zijn kop in
zijn veeren en zij niets meer.
Er kwamén eendjes aangezwommen. Zes ach
ter elkaar op een rijtje.
„Ik wil er uit, ik wil aan land", riep de kip,
„ik ben mevrouw Haan".
De eendjes lachten tranen. „En kip die zich
voor een haan uitgeeft, en een haan zonder
kop", riepen zij. „Zwem dan! Op het land loo
pen jullie zoo trotsch. Dag mevrouw Haan",
riepen de eendjes en zwommen verder, zes op
een rijtje, achter elkaar.
„Het is een wettelijke kwestie", riep de kip
wanhopig: „al was ik een Briluil, ik zou toch
een haan geworden zijn" Toen viel zij in zwijm.
Bij een bocht dreef het bootje aan land. De
kip verzamelde al haar moed en met veel log
vleugelgeklep bereikte zij de wallekant. De haan
deed hetzelfde. Daar stonden zij en keken el
kander met vuurroode kammen boos aan.
„Ben jij een haan?" kakelde de kip, „om mij
te laten bespotten door ordinaire watervogels,
zonder je kop uit je veeren te tillen?"
„Waarom maak jij zoo'n misbaar? Doe als
ik Zeg niets en wacht totdat wij aan land zou
den drijven. Allemaal kippedrift!" En de haan
rekte zich trotsch en kraaide verachtelijk: „Kip
pedrift, kippedrift."
Dat was te veel voor de kip. Zij draaide den
haan haar staart toe en ging alleen naar huis.
Zoo kwamen zij 's avonds laat doodmoe op den
Hoenderhof, ieder in zijn eentje. De kip
rende naar de oudste kip, haar raadgeefster en
verklaarde, niets meer van den haan te willen
weten en weer gewoon juffrouw kip te heeten.
Ook de haan bleef jonggezel. Hij kreeg een
melancholieke trek om zijn snavel en kraaide
zijn verdriet uit op den mesthoop. Een maand
later hertrouwde de kip toch, maar nu met
een gekleurden haan, ofschoon zij dien eigen
lijk beneden haar stand vond. Maar in haar
hart had zij haar leven lang spijt van haar
kippedrift!
OP REIS.
Jullie moet weten, dat ik op reis ben. Jullie
zult van den zomer ongetwijfeld ook nog wel
eens voor korter of langer tijd buiten Haar
lem of waar je ook wezen moogt, komen,
't Zwerven zit in de lucht; 't „met vacantie-
gaan" is veel algemeener dan toen ik zoo
oud was als jullie. Ik vind dat een verheugend
iets. Waarom? Dat zal ik je later wel eens
vertellen. Maar, als je nadenkt, begrijp je
natuurlijk direct, dat een mensch zijn cen
ten heel wat beter kan besteden voor kam
peeren, rondtrekken in de vrije natuur dan
voor bioscoop hoe fijn jullie 't misschien
ook vindt, om naar de rolprent te kijken.
Waar praat ik over? Ik zou jullie vertellen
van mijn reis; tenminste dat was mijn be
doeling en nu zit ik warempel te praten over
de bioscoop. Daar schei' ik mee uit.
Ik zit te praten, zeg ik. Ja, ergens in
den tuin van een restaurant (vraag aan
vader of moeder maar wat dat is, als je het
niet weet). Heerlijk onder de boomen. Buiten
dus. Ja, en neen. In een grooten tuin in
het onvergelijk mooie stadje Rothenburg
Wil je soms op de kaart nagaan waar dat
ligt? Zoek dan Frankfurt aan de Main op
en volg den spoorbaan naar München. Je
komt dan langs Würzburg en Steinach. Hol
Afstappen. Den sneltrein verlaten en over
stappen in een primitief lokaaltje naar het
sedert eenige jaren „ontdekte" Rothenburg
ob der Tauber. De Tauber is een heel schil
derachtig riviertje in Frankenland, waar de
wijnstok groeit en verrukkelijke wijn wordt
gemaakt.
Jullie kijkt mi' ^wonderd aan en vraagt:
Rothenburg pas „ontdekt"? En jullie ge
looft me natuurlijk niet.
„Ontdekken" kun je een plaats in de bin
nenlanden van Afrika of misschien nog in
Borneo of, als je met meneer Visser meegaat,
in de onherbergzame oorden van de Kara-
korum.
Maar wonen daar in Zuid-Duitschland
soms nog menscheneters? En ben ik daar
heen getogen als leider van een expeditie,
om nader onderzoek in te stellen naar de
oer-bewoners van Rothenburg?
Mis hoor!
Neen, dat Rothenburg bestaat, weten de
menschen in Europa al sedert eeuwen. Ze
weten het wel net zoo lang als Rothenburg
bestaat.
En dat is héél. héél lang!
Rothenburg is een middeleeuwsche stad
En die heeft als het ware eeuwen lang
geslapen, net als Doornroosje uit 't sprookje.
Maar evenals Doornroosje is Rothenbunr
wakker gekust en tot het leven weergekeerc:
De menschen in Rothenburg hebben al die
eeuwen wel geleefd, ongetwijfeld, maar 't
was een soort van slapend leven.
Met de toename van het reizen sedert
den oorlog zijn de menschen er veel meer op
uit gaan trekken dan vóór 1914 zijn de
lui die belust waren op de schoonheid van
oude steden en dorpen, tot de conclusie ge
komen. dat weinig plaatsen zoo ongerept hun
midaeleeuwsch karakter hebben bewaard als
juist Rothenburg en toen zijn ze propa
ganda gaan maken om de vreemdelingen
uit alle oorden van de wereld hierheen te
lokken. Vanaf dat oogenblik is er „nieuw
leven in de brouwerij" ontstaan.
En talloozen genieten van de verwonder
lijk oude straatjes. Van het zeldzaam mooie
marktplein. Van de prachtig mooie kerken.
Van de aanbiddellijk mooie houtsnijwerken
van Riemenschneider. In één woord: De
schoonheid van dit Zuid-Duitsche Doorn
roosje wordt algemeen bewonderd.
Begrijp jullie nu wat ik bedoel met de
„ontdekking" van Rothenburg?
Sedert gisteren dwaal ik er rond. Ik had
er eenige studie van gemaakt, maar mijn
hooggespannen verwachtingen zijn verre
overtroffen. Denk nu niet, dat ik reisbeschrij
vingen ten beste geven ga. Wel wil ik je
volgend maal iets vertellen, dat jullie inte
resseeren zal.
Tot volgende week dus. Maar mijn vrouw
zegt me, dat ik verplicht ben, te zeggen, waar
't over gaan zaL
Over oude torens? Over oude muren er
wallen? Heelemaal niet.
Over de Rothenburgsche folterkamer
Niet schrikken hoor! Ik beloof jullie, da+
't heelemaal niet griezelig wezen zal. Ook ir
een folterkamer kun je zelfs nog komiek^
dineren ontdekken.
En over die komieke dingen wou ik
hebben.
OVER DEN GOUDVÏSCH EN ZIJNE VOOR
OUDERS.
De voorouders van den goudvisch, die in onze
aquariums leeft, zij n afkomstig uit China. Zij
waren volstrekt niet goudkleurig maar olijfgroen
op den rug en geel aan den onderkant van hun
lichaam. Een goudkleurige visch zou niet lang in
een stroom of meer kunnen leven, want hij zou
dadelijk opgemerkt worden door wilde eenden,
ganzen, zwanen of andere vogels en groenkleurig
valt hij niet zoo op. De Chineezen wisten door
zorgvuldige uitbroeding en teeltkeuze de groene
kleur in goud en zilver te veranderen. Hij is nu
bekend als de Japansche goudvisch en er bestaan
wel tien verschillende soorten, waarvan eenige
bijzonder fraaie, sluierachtige vinnen hebben en
wier kleuren afwisselen tusschen zwart en goud
en zilver en groenblauw van de lichtste tot de
donkerste tinten.
Goudvisschen kunnen een lengte bereiken van
een halven meter en behooren tot de familie der
karpers. Ze houden van een warme temperatuur
en slapen tweemaal per dag, 's middags in de zon
en ongeveer omtrent middernacht. Wanneer men
de goudvisschen in een kom houdt, mag deze
slechts voor 3/4 gedeelte met water gevuld zijn,
opdat de oppervlakte, die met de lucht in aan
raking komt, zoo groot mogelijk zijn. In den win
ter moet het aquarium als daartoe gelegenheid
is eens in 't zonlicht gezet worden. Men ver-
versche het water minstens twee maal per week
en neme de visschen zoo weinig mogelijk in de
handen.
FLAMINGO'S.
Wanneer we de vogels, die op onze afbeel
dingen, welke ons, jammer genoeg, niet hun
prachtige kleuren kunnen doen zien, be
schouwen, zullen we ze geenszins mooi noe
men, Hun lichaam, dat ongeveer de grootte
heeft van een kleine gans, rust op pooten,
dié in onze oogen. tot het lichaam in groote
VOOR LEDIGE UTJRTJES.
Een fraai naaldenboekje.
Een naaldenboekje ls een nuttig voorwerp,
waarmede we allicht een onzer vriendinnen ge
noegen kunnen doen.
Het boekje, waarvan we hier een beschrijving
geven, bestaat uit vier cirkelvormige cartonnetjes.
Twee er van worden aan den eenc.n kant met
gele zijde of satijn overtrokken. Men knipt de
stof daartoe iets grooter dan 't carton, teneinde
den buitenkant netjes te kunnen bedekken en
rijgt voorloopig met een grooten steek het om
slag op den vorm vast. De beide andere stukken
carton, die voor de binnenzijden moeten dienen,
worden met lichtere zijde of satinet op dezelfde
wijze overtrokken. Nu naait men met een fijn
steekje de cartons twee aan twee op elkander.
Van wit smal zijden lint maakt ge nu een ma
deliefje. Het hartje krijgt ge, door een knoopje
met geel fluweel te overtrekken en in 't midden
te bevestigen. Als 't bloempje klaar ls versiert ge
er een der beide satijnen cirkels mede, en zorgt,
dat leder blaadje netjes wordt vastgemaakt.
Nu maken we eenige flanellen cirkels iets klei
ner dan de satijnen, bewerken ze met een geel
zijden flanelsteekje en plaatsen ze tusschen onze
omslagen. Aan den eenen kant maken we ze vast
zoodat we als "t ware een boekje hebben. Aan
den anderen kant bevestigen we twee zijden lin
tjes, waarmede we het boekje netjes kunnen
dichtmaken.
Europeesche flamingo's
wanverhouding staan. Wij weten niet, wat
ons aan die pooten 't meest verbaast, hun
lengte of hun fijnheid. De hals is veel langer
en slanker dan een zwanenhals en de matig
groote kop wordt „versierd" door een leelij-
ken, in het midden hoekig neergebogen snavel
Op hun lange beenen, de dunne halzen S-
vormig gebogen, stappen zij met groote pas
sen waardig in het rond. Als ze rusten leggen
ze hun hals in merkwaardige bochten over
de borst of op den rug, en verbergen den kop
tusschen de vederen. Het eene been wordt
opgetrokken en in de buikveeren geborgen,
het andere draagt het lichaam. Intusschen
is de vogel ondanks dit alles schoon te noe
men en deze schoonheid bestaat in de kleur
der vederen. Deze zijn bij de oudere dieren
prachtig licht rose, bij de jongere meer wit
achtig. De groote vleugelveeren zijn zwart,
maar de kleine veeren aan den onderkant
der vleugels zijn van een diep karmijnrood.
De beenen zijn lichtrose, evenzoo de snavel,
waarvan de spits echter zwart is. Het vader
land dezer fraai geteekende vogels, van den
Europeeschen flamingo, is gelegen aan de
Middellandsche Zee, in 't bijzonder de kust-
Roode flamingo's.
streken van Noord-Afrika en West-Azië,
alsmede de landen aan de Zwarte Zee. Hij
houdt zich echter ook jaarlijks aan de kusten
der Europeesche Middellandsche Zee op.
Tot de familie van den Europeeschen fla
mingo behoort de „roode flamingo", die klei
ner van gestalte is, maar den eersten in
schoonheid van kleur nog overtreft. De
vederen van deri rooden flamingo zijn schit
terend scharlakenrood. Wanneer deze vogels
in grooten getale te samen zijn, leveren ze
een prachtigen aanblik op, waarover reizi
gers, die ze in hun natuurstaat gezien heb
ben, verrukt zijn. Het is natuurlijk ook heel
iets anders een groote schaar van deze die
ren onder den zuidelijken hemel op de ruime
watervlakte te aanschouwen, dan enkele of
meer exemplaren in de prozaïsche omgeving
van een menagerie of dierentuin.
EEN AARDIGE BEZIGHEID VOOR
KLEINE TEEKENAARS.
-•
Trek met een potlood een lijn van 1 naar
2, van 2 naar 3 enz. tot no. 62 toe. Je zult
eens zien wat een aardig plaatje je dan hebt
geteekend. Jullie kunnen het natuurlijk nog
kleuren ook. Het wordt dan nog veel mooier.