Altiiiti Hints-
Aturtiitit- LaiiboiwliiO.
GEESTELIJK LEVEN.
„SÜRSUM GOUDA" te SGHQORL.
EEN VR00LIJKE
ROMANCE
BEZOEKT DE DOOM- EN DLOEIDEEKEDIJ
Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN Co., Schagen.
Eerste Blad.
Voor de Ouderen.
Zaterdag 7 September 1929.
72ste Jaargang No. 8524
Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder
dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver-
tentiën nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomend nummer geplaatst
POSTREKENING No. 23330. INT. TELEF. No. 20.
Prijs per 3 maanden f 1.65. Losse nummers G cent. ADVERTEN-
TIcN van 1 tot 5 regels f 1.10, iedere regel meer 20 cent (bewijsno.
inbegrepen). Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend.
DIT NUMMER BESTAAT UIT VIER BLADEN.
Waar ik mij de vorige maal in het bijzonder tot
de jongeren richtte, wil ik nu eens in het bijzonder
iets schrijven voor de ouderen. Ik doe dit met het
oog op wat een week geleden in de S. C. geschreven
werd over „de tegenwoordige jeugd".
Ik begin met te wijzen op het feit, dat men op twee
manieren oud kan zijn. Naar lichaam en naar geest.
De jaren verrichten hun sloopingswerk, wanneer
wij eenmaal onzen wasdom hebben bereikt. Bij den
een is het weerstandsvermogen sterker dan bij den
ander. Maar als we de 50 gepasseerd zijn, begint 't
langzaam aan merkbaar te worden, dat ons orga
nisme minder wordt. Onze veerkracht verslapt, ons
uithoudingsvermogen wordt geringer. We gaan
berg-af en moeten den top verlaten. Daar staan we
machteloos tegenover. Soberheid en matigheid kun
nen den gang naar omlaag vertragen, tegenhouden
niet. We zijn op weg naar het einde. Stof zijt ge en
tot stof zult ge wederkeeren, zegt 't oude woord. Er
komt een tijd, dat wij als levend sloflelijk organisme
vernietigd worden, d.w.z. dat de stof waaruit we zijn
opgebouwd uiteenvalt om op andere wijze in het
wereldruim zich weer te verbinden.
Maar de mensch is óók geest. Deze geest is even
eens aan een groeiproces onderworpen. Hij begint
met jong te zijn, vol leven, vol energie, vol groei
kracht. Hij kan groot worden en sterkmaar hij
kan ook oud worden en zwak en versterven. Dan
verslapt de denkkracht en verkwijnt de fantasie en
het vermogen om nieuw-opkomende gedachten en
strevingen te begrijpen, te waardeeren en in zich op
te nemen.
Wij kunnen dus oud van lichaam en jong van
geest tegelijk wezen. Ja, het komt ook omgekeerd
voor. Wij ontmoeten wel eens lichamelijk jeugdi
gen, die, wat den geest betreft, heel oud zijn. Maar
over deze laatsten wil ik 't niet hebben.
Ik denk thans aan hen, die zoo ongeveer tusschen
de zestig en de zeventig zijn. En waar ik in het
laatste artikel wees op de gevaren der jeugd, wensch
ik thans de aandacht te vestigeü op de gevaren van
den ouderdom.
Die gevaren zijn er inderdaad. En ze worden voor
menigeen tot groot verderf. Velen willen het niet
erkennen dat zij minder worden, ze willen zich nog
jong voelen en voordoen en zij leven boven hun wer
kelijke kracht. Dit wreekt zich door soms snel in
tredend verval. Een boog die te strak wordt gespan
nen, breekt maar al te vaak. En dan wordt de mensch
lichamelijk een wrak. Wie zoo lang mogelijk zijn
kracht wil behouden, moet er, als hij zijn hoogte
punt heeft bereikt, spaarzaam mee zijn.
Ik heb van zeer nabij iemand gekend, die op 93-
'Jarigén leeftijd kalm en rustig is gestorven. Toen
FEUILLETON
20.
P. G. WODEHOUSE.
Intusschen had de jonge man de deur van het muse-
flm gesloten en liep hij door de hal. Hij was een dun-
harlg, streng uitziend jonkman, met een scherpen neus,
en oogen, die achter brilleglazen zonder montuur schit
terden. Niemand anders, inderdaad, dan de particu
liere secretaris van Lord Elmsworth, de Pientere Baxter
Ashe riep hem aan.
„Zeg eens, ouwe jongen, kun je me ook zeggen hoe
ik de kamer van mijnheer Peters bereiken kan? Ik ben
de kluts kwijt."
Hij bedacht volstrekt niet dat dit niet de manier was
waarop kamerdienaars in deftigen dienst de hoogere
klassen aanspraken. Dat is het ergste bij hetgeen men
zou kunnen noemen „een rol Epelen." Men kan er zich
vrijwel doorheen slaan, maar bij een samenspraak valt
men door de mand.
Mijnheer Baxter zou hem gaarne te verstaan gege
ven hebben dat dit niet de manier was waarop hij ge
woon was door een knecht aangesproken te worden.
Maar in dat oogenblik wist hij nog niet dat Ashe een
knecht was. Uit de losse wijze waarop hij zich uitge
drukt had, maakte Baxter op dat hij een van de tal-
looze gasten was, die dien dag op het kasteel aangeko
men waren. Daar hij naar Mijnheer Peters gevraagd
had, veronderstelde hij dat hij de vriend van den Hoog
welgeboren Fredie, George Emerson, was, dien hij nog
niet ontmoet had.
Dientengevolge antwoordde hij gedienstig dat de ka
mer van Mijnheer Peters op de tweede verdieping lag,
de tweede deur links.
Hij zei dat Ashe haar onmogelijk kon missen. Ashe
zei dat hij hem zeer bedankte.
„Héél vriendelijk van u," zei Ashe.
„Geen kwestie van," zei Mynheer Baxter.
hem eens (hij was reeds diep in de tachtig) gevraagd
werd wat hij had gedaan om zoo oud te worden en
zoo frisch te blijven, antwoordde hij: ik ben in alles
steeds matig geweest.
De bekende multi-millionair J D. Rockefeller heeft
't ongetwijfeld aan zijn matigheid te danken, dat hij
nog altijd in leven is, ondanks zijn hoogen ouderdom.
Veel en lekker eten, de aangename streeling van
prikkelende dranken dient zooveel mogelijk verme
den. En vooral sexueele ingetogenheid is hierbij van
groot belang.
Maar ik wensch niet als medisch adviseur op te tre
den en waag me niet op voor mij grootendeels on
bekend terrein. Wat ik zeide was slechts datgene,
wat ieder bij eenig nadenken, zelf kan weten. Het
behoort tot wat elk mensch bij intuïtie weten kan.
Buitendien interesseert mij de geestelijke mensch
meer dan de stoffelijke.
Hoe staat 't nu met den geestelijken mensch?
Ook bij hem dreigen gevareTi. Daar komt onher
roepelijk een tijd, waarin het vermogen om op peil
te blijven minder wordt. De soepelheid om de din
gen te begrijpen neemt af. Wel bezitten velen de be
nijdenswaardige gave tot in hoogen ouderdom zeld
zaam frisch te blijven bij de meesten is dit niet.
zoo. Op den leeftijd, waarvan ik zooeven sprak, dat
is dus in die zestiger jaren, is het in den regel zóó,
dat 't al een mooie prestatie is, wanneer men niet
buiten het leven komt te staan en zijn tijd toont te
begrijpen.
Maar dan is de kans hijzonder groot, dat men gaat
aftakelen en dat men t niet erkennen wil.
Och ja! En dan speelt de ijdelheid zijn parten!
Men heeft een zekeren rol gespeeld in het leven
of men bekleedt een invloedrijke positie en wil zich
handhaven. Men ziet op jongeren met andere en nieu
were denkbeelden neer en wordt een rem voor ont
wikkeling en vooruitgang.
Talrijke colleges worden in hun functioneering
ernstig bemoeilijkt door geestelijk oude en verouder
de menschen die zich verbeelden dat zij nog de volle
honderd procent vertegenwoordigen, terwijl zij al
gedaald zijn tot de tachtig of zelfs .zeventig procent.
Er komt een tijd, dat de ouderen plaats moeten
maken voor de jongeren, opdat deze hun volle ener
gie kunnen gebruiken om iets van hunne idealen
te verwezenlijken.
En wanneer zij dit niet zelf begrijpen? Wat dan?
Mij dunkt, dan moeten zij op zachte wijze van hun
plaats worden geschoven. Dit geschiedt m.i. te wei
nig. Over het algemeen is het. meerendeel der men
schen geneigd om uit een soort van medelijden de
ouderen te ontzien. Men vindt het zoo zielig om
iemand die b.v. jaren lang in een bepaalde functie
werkzaam is geweest, te „wippen". Het waarachtig
gemeenschappelijk belang wordt geofferd aan het
gevoel van deernis met een ouden stakkerd!
„Het is moeilijk hier den weg te vinden," zeiAshe.
„Ja, niet waar?" zei mijnheer Baxter.
Waarna Ashe de trap beklom en kort daarna op de
hem aangewezen deur klopte.
En waarlijk, de stem van Mynheer Peters noodigde
hem tot binnentreden uit.
IV.
Gedeeltelijk in onberispelijke avondkleeding gestoken,
stond Mijnheer Peters voor den spiegel, in gevecht met
zijn das. Bij het binnentreden van Ashe bracht hij zijn
vingers van zijn hals en beschouwde hun werk. Zijn das
zat nog niet goed. Met een uitroep van nijd en een
vloek rukte hij het ding af.
„Dat vervloekte ding!"
Het was Ashe duidelijk dat er aan de stemming van
zijn heer iets haperde. Er zijn weinig dingen die er
meer op berekend zijn een prikkelbaar en driftig man
in een nog slechtere stemming te brengen dan een das
die niet goed zitten wil. Zelfs al ging alles van een
leien dakje, dan vond Mijnheer Peters het zich kleeden
voor het diner rióg een corvéé.
Maar er is iets tot verontschuldiging van zijn drift
aan te voeren. Het is bittere spotternij als iemand zich
moet kleeden als voor een festijn, en dat festijn bestaat
alleen uit een paar asperges en noten.
In den spiegel ontmoetten zijn oogen die van Ashe.
„O, ben jij het? Kom er dan in. Blijf daar niet staan
kijken. Doe die deur als de bliksem dicht Stil! Schraap
niet zoo met je voeten over den grond. Probeer verstan
dig te kijken. Sta niet te gapen. Waar heb je al dien
tijd gezeten? Kun je een das strikken? Vooruit dan!"
Door de sneeuwwitte creatie in vlindervorm, die zich
onder de vingers van Ashe rond zijn hals plooide,
eenigszins gekalmeerd, liet hij zich helpen bij het aan
trekken van zijn jas. Hij nam het eindje van een
zwarte sigaar van een tafel en stak het aan.
„Ik heb eens over je nagedacht,.' zei hij.
„En?" vroeg Ashe.
„Heb je de scarabe al gevonden?"
„Neen."
„Wat voor den donder heb je dan al dien tijd uitge
voerd? Je hadt haar twaalf malen kunnen wegnemen."
„Ik heb een gesprek gehad met den huismeester."
„Wat heb je je tijd te verknoeien met gesprekken met
huismeesters? Ik wed dat je nog niet eens weet waar
Deze sentimentaliteit lijkt mij verkeerd toe.
Wat drommel, het verleden mag niet een belem
mering worden voor het heden. En mummies heb
ben toch niet het recht om over levenden te heer-
schen.
Let wel: ik heb 't hier over menschen, die werke
lijk geestelijk oud zijn geworden en daarvan de blij
ken geven door hun conservatisme. Zij hebben een
maal hun tijd gehad en moeten zich terug trekken
en toeschouwers worden van het wereldgebeuren;
dan mogen zij vrij hun oude hoofden schudden en
de wereld kan hun dankbaar zijn voor wat ze in
hun tijd van frissche kracht presteerden, maar als
remmen mogen ze niet optreden.
Dit klinkt misschien wat bar en ik stel me voor,
dat er wel lezers zullen zijn, die 'zich een weinig
aan dit alles ergeren en zij vinden mij hard en on
gevoelig.
Och, beste oudjes, ik ben heusch niet zoo hard.
Ik heb zelfs veel eerbied voor oude menschen, maar
ik ben tegelijkertijd van oordeel dat zij moeten be
seffen dat ook voor hen geldt dat er is een tijd van
komen en van gaan.
Of ze hebben er voor te zorgen niet oud te
worden.
Daar is eens een beroemd Duilsch professor ge
weest: Schleiermacher. Deze man sprak, toen hij in
de volle kracht zijns levens was. het koene woord:
„ik zweer mij-zelf een eeuwige jeugd!"
Daarmede bedoelde hij dat, óók al werd hij licha
melijk oud, hij toch zijn geest jong wilde houden.
Als dit nu ons werkelijke streven is, dan kunnen
wij er veel aan doen om niet te verouderen en oud
bakken te worden. Maar daartoe is in de allereerste
plaats noodig, dat wij geestelijk actief blijven en
nooit het standpunt gaan innemen ons te verbeel
den, dat We niet meer behoeven te denken en te zoe
ken. Niets is in dit opzicht verderfelijker dan on
verzettelijk vast te houden aan het oude. Wij moe
ien altijd bereid zijn onze meeningen en opvattin
gen te herzien en te toetsen aan het nieuw-opko
mende. Wij moeten begrijpen dat alles in wording
verkeert. Dan en dan alleen kunnen we geestelijk
jong blijven.
Ik heb eens gestaan in het crematorium te Velsen,
toen daar de uitvaart werd gevierd van een man die
op bijna tachtig jarigen leeftijd was gestorven. Ik
heb het woord daarbij gevoerd en den doode her
dacht. En met volle overtuiging heb ik gezegd: deze
man, die in hoogen ouderdom is heengegaan, is jong
gestorven. Want hij was~nog jong van geest. Hij
stelde belang in de vragen des levens en hij had een
hart dat zich kon verheugen in de frissche stroo
mingen die in onzen tijd de menschheid beroeren.
„Ik zweer mij zelf een eeuwige jeugd!" Is het niet
een heerlijke levensleuze? Zouden wij haar tot de
onze kunnen maken?
Zoo ja, dan moeten wij pogen elk geestelijk conser
vatisme te overwinnen. En vreemd moet ons wezen
alle vrees voor wat er aan nieuwe inzichten, aan
jonge idealistische strevingen opkomt in het geslacht
van thans.
Zoo neen, dan zijn we oud en hebben het te dra
gen dat de jongeren ons voorbij streven.
ASTOR.
het museum ls?"
„Ja, dat weet ik."
„Zoo, weet je dat tenminste. Nu, dat is iets. En hoe
denk je je slag: te slaan?"
„Het beste zou zijn te probeeren des nachts tot het
museum door te dringen."
„O, dus niet op klaarlichten dag, hé? En hoe wil je
je van de scarabee meester maken als je eenmaal bin
nen bent?."
Daar had Ashe nog niet aan gedacht. Hoe dieper
hij in de zaak doordrong, des te meer gezichtspunten
schenen zich voor te doen waaraan hij nog niet gedacht
had.
„Dat weet lk niet," zei hij.
„Weet je dat niet! Zeg eens, jongmensch, ben je be
hept met het doorsnee verstand van een Engelsch-
man?"
„Dat zou lk u niet kunnen zeggen."
„Zoo, kun je dat niet zeggen, niet zeggen, jij sul!"
schreeuwde Mynheer Peters, die zich plotseling over iets
woedend gemaakt scheen te hebben en woest met zijn
armen zwaaide. „Wat heb ik aan jou? Waarom toon
je niet wat meer durf! Waarom pak je de koe niet bij
de horens? Waarom loop je hier rond met een snuit
als was je een sieraad van de omgeving? Ik wil resul
taten zien, en gauw ook! Ik zal je zeggen hoe je mijn
scarabee herkennen kunt, zoo gauw als je een poot in
het museum gezet hebt. Die onbeschaamde ouwe dief
die haar van mij stal, heeft de brutaliteit gehad haar
in zijn eigen museum open en bloot ten toon te stellen,
met een opschrift er naast, dat het een „Cheops uit de
Vierde Dynastie" is, hem ten geschenke aangeboden
Mijnheer Peters stikte bijna van woede ten geschenke
aangeboden door den Weledelen heer J. Preston Peters.
Ziedaar hoe je haar kunt herkennen."
Ashe lachte niet, maar hij verschoof bijna een rib
bij zijn pogingen om zijn lachen in te houden. Iemand
te berooven van zijn dierbaarst bezit en hem daarna
openlijk erkentelijkheid te betoonen voor zyn geschenk,
leek Ashe een onbetaalbare grap.
„Er is niet eens een glazen Rtolp overheen," ging
Mijnheer Peters voort. „Zij ligt open en bloot op een
blaadje, bovenop een hoopje Romeinsche munten, Ieder
een, die in het museum twee minuten alleen gelaten
wordt, kan haar in zijn zak steken. Het is een straf
bare slordigheid een kostbare scarabee zoo open en
bloot te laten liggen. Nu hij mijn Cheops toch een
Vrije wandeling, zonder verplichting.
Massa voorraad. Uiterste prijzen.
nrnrnm TUINARCHITECTUUR imi
LIET) VAN DEN DAG.
Geeft uw schatten cn uw hart.
Eens was het daar rust en vrede
In de stilte der natuur,
Eiken dag de blijde arbeid
En de rust in 't avonduur.
Landelijke levensvreugde.
Werd daar rein en blij gesmaakt;
Maar is in één enk'le stonde
Met den grond gelijk gemaakt
Want daar kwam een vrees'lijk onwegr.
Dreigend uit de dikke lucht,
En een windhoos bracht vernieling
Met één adem, met één zucht
Want toen lieten daar de krachten
Der natuur zich éven gaan,
Maar die enkele seconde
Bracht dood en vernieling aan.
En toen stonden daar die menschen
Stil, droef als bij een graf,
Want met één slag nam die windvlaag,
Hun de ziel des levens ai.
Treurend zien zij de verwoesting
In hun woning aangericht
Een ruïne,... en de tranen
Vallen traag van hun gezicht
Al hun vreugde is verdwenen
En verwoest dien droeven dag,
Nu is al hun blijheid henen,
En vernietigd met één slag.
Oogen, duister van de tranen,
Treuren om wat is geschied,
Nu het om zich heen ellende,
Dood slechts en vernieling ziet.
Nederlanders, volk van helden,
Levend op dien zelfden grond,
Nu geen woorden meer, maar daden,
In dien maat'loos droeven stond.
Toont een edel medelijden
Met hun naamloos groote smart,
Daden nu; geeft van uw schatten
Met uw handdruk en... uw hart!
TROUBADOUR,
maal gestolen heeft, diende hij minstens zoo fatsoenlijk
te zijn haar te behandelen als een voorwerp van waar
de''.
„Maar het maakt het voor mij veel gemakkelijker
haar terug te stelen," merkte Ashe bij wijze van troost
op.
„Men zou het jou zeker niet moeilijk moeten maken,
als jij haar te pakken wilt krijgen," beet Mijnheer-Pe
ters hem toe. „Maar nu wat anders. Je bent dus van
plan er 's nachts op uit te gaan. En wat zul je nu doen
als iemand je er betrapt dat je in het museum be
zig bent? Heb je daaraan gedacht?"
„Neen."
„Je zou iets tot je verantwoording moeten zeggen
nietwaar? Je zou geen praatje aanknoopen over het
weer, wel? Je zou een bliksems goede reden moeten
opgeven waarom je niet in je bed lag, niet waar?"
„Dat vermoed ik ook."
„Zoo, geef je dat tenminste toe? Nu, ik zou dit zeg
gen. Ik zou zeggen dat de ondergeteekende om je ge
scheld had omdat hij den slaap niet kon vatten. Begrijp
je?"
„Meent ge dat dat een voldoende verklaring voor mija
aanwezigheid in het museum zou zyn?"
„Stommeling! Ik bedoel niet dat je dat zeggen moet
als je in het museum zelf gesnapt wordt. Wordt je op
heeterdaad betrapt, dan lijkt het me het beste dat je
niets zegt en voor den rechter op clementie hoopt om
dat het je eerste misdrijf is. Je inoet het alleen zeggen
als je onderweg naar het museum staande gehouden
wordt"
„Het lijkt mij tamelijk ver gezocht."
„Zoo! Welnu, laat mij je dan zeggen dat het heele-
maal niet zoo ver gezocht is als je denkt, want de
meeste nachten zal het inderdaad gebeuren. Om den
derden nacht moet ik in slaap gelezen worden. Mijn in
digestie bezorgt mij slapeloosheid."
En als wilde hij zijn woorden staven, boog Mijnheer
Peters zich eensklaps dubbel.
„Au!" kreunde hij. „Au!"
Hij nam de sigaar uit zijn mond en stak er een f'
biet in.
„Mijn maagwand is in 't geheel niet in orde," zei hij.
Het is vreemd, welke groote gevolgen kleine óorzaken
soms kunnen hebben. Als Mijnheer Peters zijn klacht
in andere bewoordingen geuit had, zou Ashe het waar
schijnlijk zonder meer verdragen hebben. Hy begon