JEUGDHERBERGEN.
Het zfl mij vergund het advies van den heer Bosman
in volgorde te bespreken, en na die bespreking mijn
conclusie, op grond van de feiten weer te geven.
Mr. Bosman relateert op de eerste vier bladen van zijn
advies niet anders dan het in December 1927 door hit
College van B. en W. uitgebracht rapport, de daarop
gebaseerde conclusie en het genomen raadsbesluit van
j' December 1927.
Uit het slot van zijn advies blijkt, dat de adviseur over
geen andere gegevens dan deze heeft beschikt, terwijl hij
op blz. 7 van zijn advies zelf erkent, dat hij geen'
kennis draagt van het straf-dossier van de Justitie.
Hieruit blijkt reeds voldoende, dat de door B. en W.
in 1927 voor waar aangenomen gegevens (o.a. van Van
{der Stel!) de eenige leiddraad voor het advies zijn ge-
i weest, en de conclusie van den adviseur dan ook niet
anders is geweest (en wellicht ook niet anders kon zijn)
dan hetgeen B. en W. in hun rapport van 1927 zeif
reeds hadden neergelegd.
I Een antwoord op de vraag ,of die in het rapport van
B. en W. neergelegde gegevens juist zijn, vindt U
i in het advies van Mr. Bosman niet.
f< Daarop kan Mr. Bosman ook geen antwoord geven,
immers hij is niet bekend met hetgeen in het Justitieel
onderzoek Is komen vast te staan.
Waar Mr. Bosman deze feiten niet kent, en de in
het rapport van B. en W. neergelegde mededeelingen als
volkomen bewezen en onaanvechtbaar aanneemt, springt
reeds direct in het oog, dat zijn conclusie en advies
niet anders dan eenzijdig kan zijn, en geen juist licht
op de zaak werpt.
Wat toch is het geval. Het rapport van B. en W.
neemt als vaststaande aan, dat de heer Blaeser steek
penningen tot een bedrag van f 2266.85 zou hebben go-
noten. Het collége kwam tot die conclusie na de mede-
i deelingen van Van der Stel, en na eenige cijfers te
hebben gezien uit de door twee p o 1 i t i e-ambtenaren
samengestelde gegevehs. Deze gegevens waren uit e?n
i opsporingsonderzoek, en niet uit een justitieel of go-
rechtelijk vooronderzoek. De juistheid van die gegevens
'i was dan pok op zijn minst al direct zeer twijfelachtig.
- Het gerechtelijk vooronderzoek, waarbij getuigen
ionder eede worden gehoord, heeft wel anders geleerd
'dan B. en W. in hun rapport hebben neergeschreven.
En zeker is niet komen vast te staan, dat de heer
Blaeser f 2266.85 aan steekpenningen of anderszins had
genoten.
I Immers, er is gebleken, dat de in beslag genomen
boekjes absoluut geen bewijs opleverden van de juistheid
der daarin genoteerde bedragen. In de eerste plaats
zijn de meeste van die notities gemaakt door min of
'meer ondergeschikt personeel, die voor die noteerin
gen hun eigen redenen hadden! Voorts waren het veelal
■gegevens uit de tweede, derde of volgende hand! En
als klap op de vuurpijl erkenden zij, die met de de over-
brenging van „giften" waren belast, dat zij de hun toe
vertrouwde bedragen voor een groot gedeelte, zoo niet
'geheel, ln eigen zak hadden gestoken! Sommigen heb
ben zich van deze gelden zelfs villa's gekocht! Ik wijs
ln dit verband ook nog op het feit, dat geen vervol
gingen wegens belastingontduiking hebben plaats ge
had, wat toch zeker niet achterwege gebleven zou zijn,
indien die eerste gegevens (de boekjes) betrouwbaar
waren geweest
Wat blijft er nu nog over van de gegevens, waarop
het Rapport van B. en W., en ook de conclusie van
Mr. Bosman zijn gebaseerd?
Mag Uw Raad dan nog de conclusie aanvaarden, dat
de heer Blaeser dat bedrag van f 2266.85 heeft genotm
en dus dat bedrag in de kas der bedrijven moot
terug storten
Of de heer BI. wel eens een gift of douoeurtje heeft
ontvangen, doet hier niet ter zake. In ieder geval is ge
bleken, dat een bedrag van f 2266.85 uit de lucht gegre
pen is, en dat, zoo al de gemeente benadeeld geweest
|bou zijn, het bedrag, dat door B. en W. als bewezen is
aangenomen, beslist niet bewezen is, en zeer zeker veel
te hoog is.
Het is voldoende duidelijk, dat het niet aangaat den
directeur te noodzaken gelden in de bedrijfakas te stor
ten, waarvoor dat bedrijf niet benadeeld Is, en zoo al
dat bedrijf wel benadeeld is, kan men toch den direc
teur geen bedragen laten betalen, waarvan anderen
zich villa's of andere bezittingen of luxe hebben aange-
achaft!
Gezien deze feiten is het reeds onjuist, dat men een
besluit handhaaft tot betaling van een bedrag, waarvan
niet vaststaat, dat het door dengene, die tot betaling
'wordt genoodzaakt, inderdaad genoten ls. En waar het
rapport het summum heeft genoemd, en de bovenge
schetste manupulaties van tusschenpersonen en boekjes
makers wel vaststaan, is om deze reden de door rap
port en adviseur getrokken conclusie reeds onjuist
Voortgaande zegt Mr. Bosman, dat te veel nadruk is
gelegd op het justitieel onderzoek en dat de „knoeie
rijen" van den directeur ook wel anders bewezen kon
den worden.
„Ik ben overtuigd dat we samen heel gelukkig zouden
zijn."
Phyllls lachte weer.
„Het ls heel vriendelijk van u," verklaarde ze op mee-
warigen toon, „heel vriendelijk, maar ik moet tot mijn
spijt voor de eer bedanken. Om u de waarheid te zeg
gen, ik ben op het oogenblik niet zoo'n hulpbehoevend
wezen als u schijnt te denken. Er is juist een serie ver
halen van mij aangenomen door de „Kensington Ma-
gasine" en dat is, geloof ik wel, het beste maandblad
van Londen."
„Heusch?" vroeg hij ernstig. „Dan feliciteer ik u van
harte. Geen wonder dat u dan van die praatjes over
trouwen niets moet hebben. Ik geloof niet dat ik het
u nog eens hoef te vragen, maar daarom kunnen we
toch vrienden zijn, nietwaar. Gaat u naar het dorp?"
,,Ja, maar..."
„Ik ga met u mee als u het goedvindt. Ik moet een
paar boodschappen doen. Nu de vrouwen tegenwoordig
van alles en nogwat uitspoken, ls boodschappen doen
mannenwerk geworden."
Hij lachte vroolijk toen hij het hek uitkwam.
„Wel allemachtig!" riep hij opeens, toen hij op den
weg kwam. „Die opening in de haag van mijn wel is
weer los. Susan schijnt weer aan den wandel te zijn. Ik
ben benieuwd waar dat beest nu weer uithangt. Kijk!"
Phyllis volgde de richting van zijn uitgestoken hand
en zag de wit en bruine gestalte van het koebeest be
haaglijk ln de open deur van het auto-schuurtje liggen.
„Zoudt u niet even teruggaan en haar wegjagen?"
vroeg David.
„Ik ben bang," bekende Phyllis met een blos, „dat ze
niet naar mij zal luisteren. Misschien als U..."
David lachte.
„Ik ben blij dat u tenminste toegeeft dat er één ding
is dat het moderne meisje niet kan."
Ze gingen samen het erf van het boerderijtje op.
David sprak Susan op verzoenenden toon toe.
„Vooruit, oue dame!"
Dezen keer keek de koe wel verontwaardigd. Het was
een warme ochtend en ze vond dat ze het daar ln de
schaduw erg naar haar zin had. Ze schudde met een
smachtend gebaar haar staart heen en weer, maar voor
het overige bewoog zij zich niet.
„Kom, Susan," ging David voort, „nu op den toon
van iemand die een kind beknort, „Dat gaat niet, dat
weet je toch wel? Je woont hier niet meer. Vooruit nu."
Maar Susan bewoog nog niet Phyllis glimlachte
boosaardig. „Een man kan een koe wèl wegkrijgen!"
mompelde ze.
David deed een stap naar voren. Hij had een man
haftige houding aangenomen van een professioneel
stierenvechter en gaf Susan een klap met het plat van
zijn hand. Susan was diep beleedigd; een dergelijke be
handeling had ze in haar lange koeienleven nog nooit
ondervonden.
Ze kwam langzaam overeind, maar inplaats dat ze
naar buiten ging, koerste ze dieper het schuurtje in,
dwars voor de auto.
Hoe dan wel, zegt de heer Bosman niet Vermoedelijk
bedoelt de her Bosman de gegevens, welke Van der
Stel heeft gelanceerd met wat daarbij is gekomen.
Ik wil volstaan met erop te wijzen dat:
le. alles, wat bewezen kan worden, kan toch zeker
de justitie in de eerste plaats wel bewijzen. Waar de
z.g. „knoeierijen" niet bewezen worden, ls er geen en
kele reden om nog op voorafgegane, niet bewezen, ge
gevens voort te bouwen.
2e. dat Van der Stel in de tegen hem wegens laster of
smaad aanhangig gemaakte strafzaken is veroordeeld
geworden, niettegenstaande hij het bewijs van zijn be
weringen mocht leveren. Art. 263 W. v. Str. vooral lid 2.
Dit bewijst weder, dat zijn beweringen lederen reëelen
grond misten, en dat hij deze niet waar heeft kunnen
maken.
Komende tot de door Mr. Bosman gegeven uiteenzet
tingen omtrent de strafbaarheid van den heer BI., meen
ik, dat hij in zijn betoog te veel generaliseert.
In het onderhavige geval hebben we te doen met be
weerde handelingen van een directeur, waardoor de ge
meente zou zijn benadeeld. Nu zegt Mr. Bosman, dat
benadeeling der gemeente geen vereischte is voor de
strafbaarheid. Bezien we art. 362 W. v. Str. dan lezen
we daaruit, dat „de ambtenaar, zonder ln strijd met zijn
plicht te komen, iets in zijn bediening moet hebben ge
daan of nagelaten," enz. enz.
Nu vraag ik, of „benadeeling van zijn gemeente" hier
buiten zou vallen. Als een ambtenaar zijn gemeente be
nadeelt, dan doet hij toch zeker in zijn bediening Iets,
dat hij had behooren na te laten. Mij dunkt, het kan
haast niet erger!
Ware dus van benadeeling sprake geweest, dan was
de delinquent ook strafbaar.
Ik kan het betoog van Mr. Bosman dan ook niet aan
vaarden, en sta op het standpunt, dat als benadeeling
der gemeente had plaats gehad, de heer BI. wel degelijk
verder vervolgd zou zijn geworden.
Een andere uitlegging van de Wet op dit stuk acht
ik niet mogelijk. Waar van verdere vervolging (niet op
gronden aan algemeen belang ontleend, waarover
straks) is afgezien, is hiermede voldoende bewezen, dat
benadeeling der gemeente, waarop het geheele rapport
benevens het eerste raadsbesluit, alsmede het advies
van Mr. Bosman zijn gebaseerd, geen grond mag op
leveren om thans wederom dit eerste raadsbesluit in
het leven te roepen.
Dat van benadeeling der gemeente ook geen sprake
is geweest, blijkt o m. nog hieruit, dat de gemeente geen
cent minder betaalde, indien al of niet giften werden
gegeven. De prijzen waren reeds vastgesteld en hielden
in dezelfde branche gelijken tred, zoodat men dezelfde
kwaliteit producten kreeg voor denzelfden prijs; of men
zijn goederen al betrok van een leverancier, die wel g1!-
ten gaf, of van een leverancier, die daaraan niet mee
deed. Het geven van giften, verhoogde den omzet, van
den leverancier in sommige gevallen, en daardoor zijn
totaal winstcijfer. Voor de prijs, die de gemeente beta
len moest, maakte dit geen verschil.
Voorts hadden B. en W. de bestellingen of gunnin
gen voor het grootste gedeelte zelf in handen, zoodat zij
de prijzen konden controleeren. De kwaliteit van het
geleverde was eveneens voor oontrole vatbaar. Vermel
ding verdient nog. dat zelfs nu dezelfde inkoopsprijzen
worden betaald. Hoe rijmt dit met een beweerde bena
deeling der gemeente door den directeur?
Wat het strafrechterlijk gedeelte dezer zaak betreft,
meen ik tot slot te mogen opmerken, dat in den lande
verscheidene gasdirecteuren wel zijn vervolgd en wèl
zijn veroordeeld. De persberichten bevestigen deze me-
dedeeling.
Hieruit blijkt wel, dat de meening van den adviseur,
dat het bewijs zoo m&eilqk te leveren ls, al te pessimis
tisch is.
Zij, die de gemeenten, welke zij dienen, door het aan
nemen van giften hebben benadeeld, zijn wel degelijk
gestraft, en zij, die daaraan niet debet waren, zijn van
verdere vervolging ontslagen.
Dat een gemeentebestuur de laatsten heeft berispt,
omdat het aannemen van een gift niet oirbaar werd ge
acht, gezien de werkkring van den betrokkene, is voor
gekomen. Maar dat betaling van eenig bedrag aan de
gemeente- of bedrijfskas is bevolen, is onder de bekend
geworden gevallen van gelijken aard niet te vinden, nog
daargelaten of het opgelegde boete-bedrag was genoten
of niet!
Wat aangaat de civielrechtelijke zijde wil het mij
voorkomen, dat civielrechtelijk heelemaal niets vast
staat. Dat de clausule in de Instructie niet thuis hoort
spreekt van zelf, maar dat zij niettemin, zooals de heer
Bosman opmerkt, als een civielrechtelijke overeenkomst
is op te vatten, meen ik in alle bescheidenheid beslist
te moeten betwisten. Een instructie Is door de overheid
aan een ambtenaar of beambte opgelegd, en hij heeft
zich daarnaar te gedragen. Daarbij kan van een ci
viele overeenkomst geen sprake zijn. In het systeem
van den Raad van December 1927 was deze „vinding"
echter logisch daar immers aan den directeur werd op
gelegd „Betalen of oneervol op straat". Heeft zoo
iemand dan nog een keuze? En kan men dan nog
spreken van een overeenkomst, waarbij de vrije wil van
de contracteerende partijen een noodzakelijke vereischte
ls? Neen toch! Civielrechtelijk ls dan ook heelemaal
niets bewezen.
Bij den huidigen stand der zaak doet dit trouwens
weinig ter zake, zoodat hierover verder het zwijgen kan
worden gedaan.
Rest nog op te merken, dat de heer BI. nimmer het
bedrag van f 2266,85 heeft erkent te hebben ontvangen.
Daartegen moet ik beslist protesteeren. Steeds heeft de
heer BI. dat bedrag ontkend, en hij heeft, omdat hij
geen keus had, zich tenslotte noodgedwongen erbij neer
gelegd aan den „eisch" van den Raad gevolg te geven,
wat niet wegneemt, dat hy steeds heeft betoogd, dat hij
zulks onder protest deed.
Komende tot het slot van Mr. Bosman's advies moet
ik protesteeren tegen de opmerking, dat de heer BI.
wil trachten met zijn request den Raad wat wijs te
maken. Voorzoover hierboven niet voldoende weergege
ven, kan Ik nog mededeelen, dat de heer BI. volkomen
overtuigd is, dat zyn verzoek aan den Raad op eerlijke
en gemotiveerde gronden berust heeft.
Waar hij de gemeente niet benadeeld heeft, en hy niet
strafbaar was, was het voor de hand liggend, dat hy
in Januari van dit jaar, na ontvangst van de Justiti
eels mededeeling, dat verzoekschrift tot Uwen Raad
richtte.
Het door Mr. Bosman aan U overgelegd model der
kennisgeving is mij niet getoond. Ik kan U echter me
dedeelen, dat aan den heer BI. een kennisgeving betee-
kend ls, waarboven afgedrukt staat: Art. 243, 237 en
70 Strafvordering.
Mr. Bosman trekt te velde tegen de woorden „geen
termen voor verdere vervolging."
Bezien we art. 243, 237 en 70 Strafvordering, dan blijkt
dat van gronden van algemeen belang geen sprake is.
Boven de kennisgeving zou dan hebben moeten staan
art. 242, daar in dat artikel wordt gesproken van gron
den aan het algemeen belang ontleend.
De opvatting van vele raadsleden en een gedeelte van
het publiek, dat op dusdanige gronden niet verder ver
volgd zou zyn, is dus ten eenenmale onjuist.
Volgens art. 237 sluit de Rechtercommisaris het voor
onderzoek „wanneer hy oordeelt dat het onderzoek is
voltooid of dat tot voortzetting geen grond bestaat, of
indien de Off. v. Just. hem schriftelqk mededeelt, dat
van verdere vervolging wordt afgezien."
Volgens art. 243 „moet de Off. v. Justitie in dat geval
onverwijld aan den verdachte kennisgeven, dat hy hem
ter zake van het feit niet verder zal vervolgen."
Als nu de verdachte een dergelijke kennisgeving* krijgt,
waarboven deze beide artikelen staan vermeld, is het
zonder twijfel, dat er termen zijn voor niet verdere ver
volging. De Officier doet dat toch niet zoo maar. En
ook niet op gronden aan het algemeen belang ontleend.
Hy heeft er dus een andere grond, een andere reden,
dus termen voor.
Mr. Bosman noemt trouwens" zelf als voorbeeld ter
men op, n.1. gebrek aan bewijs, of niet strafbaarheid.
Wat het in casu geweest is, doet aan de zaak niets af,
in ieder geval zijn er termen geweest om niet verder te
vervolgen.
De heer BI. heeft In zyn verzoekschrift dan ook niets
te veel of onwaars gezegd. En gezien de hierboven ge
geven beschouwing is de conclusie, dat het Raadsbe
sluit van December 1927 moest worden ingetrokken vol
komen oprecht gemeend daar de gemeente Immers geen
recht heeft op een bedrag, waarvoor zy niet benadeeld
is, en zeker niet het recht om de betaling, en nog wel de
terug betaling, te vorderen van hem, die het bedrag
niet genoten heeft, en dan nog zeker niet ten koste
van de gemeente.
Mijn conclusie luidt derhalve, dat de intrekking van
het Raadsbesluit van December 1927 zeer terecht is ge
schied, daar dit raadsbesluit gebaseerd was op onjuiste
gegevens en een dergelyke straf in casu niet gerecht
vaardigd is gebleken.
Indien het gemeentebestuur in het onderhavige geval
meende te moeten straffen, dan was zeker een straf,
waarbij terugbetaling aan de kas der bedrijven was opge
legd, misplaatst om de bovenaangegeven redenen.
Indien er al voor strafoplegging aanleiding' geweest
moge zyn, dan is de heer BI. door alle ondervonden
laster, ellende en crltiek reeds zwaar op de proef ge
steld, en heeft het raadsbesluit, waarby tot intrekking
der straf werd besloten, er in leder geval toe bydragen
dat de positie van dit hoofd der bedryven althans eenlgs-
zins tot haar normale gedaante werd teruggebracht
Door dit besluit is de heer BI. van een ongemoti
veerde en onverdiende straf ontheven, en kan dit de
gemeente niet anders dan tot voordeel zyn, gezien de
positie van hoofd der bedryven.
Waar dit lntrekkingsbeslult werd genomen door de
zelfde raadsleden, die in December 1927 het eerste be
sluit ook hadden genomen, meen ik. dat er destemeer
„termen" aanwezig zyn om de Intrekking te handha
ven, te meer daar het my persoonlijk bekend ls, dat zy,
wier stemmen den doorslag hebben gegeven, hun stem
hebben uitgebracht op grond van overwegingen in deze
zaak zelve gelegen, en niet om politieke redenen. Ik
meen dit te moeten vermelden als bewys, dat de hier
boven geschetste feiten, gezien de uitkomst van het
gerechteiyk onderzoek, ook voor oorspronkeiyk anders
denkenden overtuigd zyn geweest. Het zy mq ver
gund te eindigen met de vermelding, dat de Kroon
ln precies geiyke gevallen als het onderhavige de raads
besluiten waarby straf was opgelegd, heeft ver
nietigd, nadat de Justitie van vervolging had afge
zien. Dat de Kroon het besluit tot Intrekking dir
straf niet heeft vernietigd, niettegenstaande zy daartoe
zelfs na 30 dagen de bevoegdheid bezat, wyst ook In de
richting, dat de hier weergegeven meening, die op de
feiten gegrond is, wel niet zoover bezyden de waarheid
zal zyn.
Ik hoop, dat dit geschrift ook by die Raadsleden,
die niet hierop hebben aangedrongen, een oogenblik v\n
welwillende aandacht zal mogen vinden,
Hoogachtend,
Mr. J. A. E. BUISKOOL.
Schagen, Augustus 1929.
(Voor verdere bijzonderheden zie Raadsverslag.)
i.
Als uw schooljaren reeds zoo'n 40. 50 jaar achter U
liggen, w&arde lezer en lezeres, kunt u uit eigen er
varing niet over schoolreisjes spreken.
Die waren toen nog niet uitgevonden, net zoo min als
de schoolwandellngen, terwql we nu reeds zoo ver zijn,
dat we er liever twee of drie dagen achter elkaar op
uittrekken dan één enkele dag. Er is zelfs een Com
missie of Vereeniging, die voor zulke meerdaagsche
schoolreizen een fonds heeft gevormd en daaruit sub
sidie verleent aan klassen, welke het benoodigde geld
niet alleen by elkaar kunnen brengen.
Misschen lykt het u wat erg en zegt ge, bedenkelqk
het hoofd schuddend:
..Wat komt er op die manier van het leeren terecht!"
Laat my u gerust mogen stellen. Om iets te leeren
gaat niets boven zeil zien en zelf beleven.
Over de zee is heel mooi te praten, maar de wel
sprekendste woorden en de schoonste platen halen niet
by één bezoek. Dan weet men wat de zee is voor
eens en voor altijd en de kinderen weten het er zeker
niet minder om, als zy er in gespeeld en gedarteld heb
ben.
Ze kennen dan meteen strand en duinen, ze weten wat
helm is en een badkoets en het best van alles: ze weten
dat het heerlijk is aan het strand en ze zullen er terug
willen komen en dat is beter dan in een café zitten, cp
een wedstryd staan schreeuwen, enz.
Probeer eens aan een Schager of Zyper kind duide
lijk te maken, wat een groote stad is. Alweer: platen
en woorden vermogen iets, doch ze halen niet bij een
bezoek aan de stad, dat het leven doet kennen zooals
het daar bruischt en woelt en dat juist hun sterkste
kenmerk is.
Vertel van een rivier, van een veenderij en ge loopt
groot gevaar, dat uw geleerdheid onbegrepen voorby
gaat aan de kindeen. Laat hen die dingen zien, help hen
daarbij desnoods een beetje, door met enkele woord »n
hun aandacht te bepalen op wat het voornaamste Is,
en als ze later over deze onderwerpen wat lezen of
hooren, dan weten ze, waarover het gaat en maken
zy zich geen malle voorstellingen.
Laat de kinderen er dus maar op uit trekken. V!©
leeren en ze hebben pret op den koop toe en dat is ook
wat waard, niet alleen voor kinderen.
Maar er zijn moeiiykheden. Over de geldeiyke spra
ken we reeds, doch er zijn ook andere en de ergste daar
van is die van 't nachtverblijf.
In Duitsohland ls men deze moeilijkheid reeds groo-
tendeels te boven. Daar bestaan n.1. tal van Jeugd
herbergen, 2200 ongeveer, waar goedkoop en goed over
nacht kan worden en die dan ook zeer in trek zyn.
De onderwyzer Schlrrmann te Altena in Westfalen is
er ln 1909 mee begonnen en nog altijd is hy de ziel
van de Jeugdherberg-beweging. Verklaard voorstander
van schoolreisjes- en wandelingen, ondervond hy al
gauw, dat op eendaagsche reisjes teveel tqd verloren
gaat met heen en weer trekken. Hq wilde dus langer
ultbiyven doch stond toen voor de vraag: Waar over-
naohten, goed en erg goedkoop?
Het antwoord dat hij vond. was heel eenvoudig: i n
scholen en onmiddeliyk stelde1 hij zyn eigen school
ter beschikking van collega's van elders.
Het bleef echter niet by scholen. Elk leegstaand ge-
u wel geschreven hebben, waarom gaf u er my dan de
schuld van?"
„Ik dacht dat u myn werk had aangenomen uit mede
lijden of uit vrlendeiykheld. Ik kon de ondertekening
niet ontcijferen. Er stond onder aan den brief een
stempel „De Redactie" en verder een paar onleesbare
hanepooten."
David lachte. „Dat ls van Jimmy Hayler, myn ad
junct. Op de zetterij verwenschen ze hem ook om zyn
gekrabbel. Maar hoe ter wereld hebt u het ln uw
hoofd gekregen om te denken dat ik uw werk uit vrien
deiykheld of uit medeiyden geaccepteerd zou hebben?
Als een Inzending de moeite waard Is, neemt een goed
journalist hem van zyn ergste vqand aan en als zo
niet deugt, retourneert hy ze van zqn bloedeigen groot
moeder!"
„Dus moet ik aannemen," vroeg Phyllis een beetje
verlegen, „dat myn werk ls aangenomen om... zyn ver
diensten."
„Absoluut."
„O, ik kan u niet zeggen hoe blij ik daarem ben. Ik
was al van plan om met schrijven uit te scheiden, maar
nu durf ik weer voortgaan."
„Prachtig," prees David. En hy ging op pelnzenden
toon voort. „Maar met dat principe van accepteeren
alleen op grond van verdienste, ziet het er voor my per
soonlijk beroerd uit. Tenminste ik druf niet hopen dat
u m y zult aecepteeren, op grond van verdiensten."
„U accepteeren? Wat bedoelt u?"
„Wel, ais echtgenoote natuurlijk! Ik heb het u al
eerder gevraagd, niet op grond van mijn verdienste,
uit vriendelijkheid of desnoods uit medelqden."
„Maar..."
„O, Phyllis. liefste, ik heb van je gehouden van het
eerste oogenblik dat ik je gezien heb. Je kunt schrijven
zooveel als je wilt en je mag zoo beroemd worder als
je wilt, maar er zullen oogenblikken komen, dat een
man een practlsch bezit zal blqken te zqn. Bijvoorbeeld
om koeien uit een garage te verwqderen."
Phyllis begon te lachen.
„Wel," zei ze. „U staat hier maar te praten en Susan
biyft al dien tijd kalm waar ze i»"
„Ik zal Susan verwijderen, als je hebt beloofd om
met me te trouwen."
Phyllis bloosde en aarzelde een oogenbli.
„Ja," zei ze op nadenkende toon, „die koe kan hier
tenslotte niet eeuwig biyven liggen."
De redacteur van de „Kensington" nam het meisje
in zqn armen en kuste haar.
„Die goeie Susan," zei Phyllis, „als zy vanochtend
niet hierheen gekomen was, zou dit niet gebeurd zijn.
Maar hoe heeft ze die deur open gekregen? Ik weet
zeker dat ik hem gisteravond heb dichtgedaan."
„Dat heb je ook," stemde David toe. „Toen ik van
ochtend om vqf uur myn beestje hierheen bracht, heb
ik een heel karwei gehad om dio verduivelde deur open
te krijgen!"
„Ik vraag me af," zei David, „wat een geroutineerd
toreador in zoo'n geval zou doen."
„Maar u kunt er haar Immers toch wel uitkrijgen,"
spotte Phyllis. „Mannen kunnen immers alles!'
Er zat voor David niets anders op dan het schuurtje
in te gaan en zijn koe met geweld te verwqderen. Hq
trok zqn jas uit en legde die voorzichtig over het hek.
„Nu, Susan ik ben tot je dienst!" zei hq grimmig.
„Kom eruit of ik zal in de meest letterlijken zin de
koe bq de horens vatten. Kom je?"
Maar Susan negeerde het dreigement. David stapte
naar binnen en greep haar bq de horens. Hij trok. Su
san trok ook. Maar het lukte hem toch "het beest naar
bulten te krijgen. Toen ze zich dit echter had laten wel
gevallen, was het ook met Susan's geduld gedaan.
Opeens schudde ze heftig haar staart heen en weer,
ging op haar achterste beenen staan (figuurlijk en let-
terlqk) en rukte zich los uit den greep van haar heer
en meester. David werd met kracht opzij geduwd en
het koste hem moeite om zijn evenwicht te bewaren.
Het gebeurde allemaal in een seconde. Susan schoot als
een pyi uit een boog over het erf en toen zij het hek
passeerde, nam zij David's onschuldig colbertjasje op
haar horens en slingerde het hoog in de lucht, op een
manier waarop een woedende stier uit Sevilla een ten
doode opgeschreven matador op de horens zou nemen.
Daarop gaolppeerde Susan over den weg en verdween
door het gat in de haar naar haar eigen domein.
„Ik hoop dat U zich niet bezeerd heeft," zei Phyllls
angstig.
„Er mankeert me niets," antwoordde David, „het is
alleen een geluk dat ik zelf niet aan den binnenkant
van myn oude jasje zat."
„Ik had nooit gedacht dat dat gemoedelqke beest zoo
wild zou kunnen worden" merkte Phyllis op. „Kqk, ze
heeft uw heele hebben en houden over het erf uitge-
stoold."
Het was zooals ze zei: toen de jas ln de lucht was
geslingerd, was de inhoud van de zakken als een water
val omlaag gestort: een pqp, een sigarettenkoker, een
tabakszak, lucifers, portefeuille en verscheidene brieven
De man en het meisje schoten tegelijk naar voren
om het verlorene op te rapen en toen Phyllis een en
veloppe pakte die tegen een post van het hek lag. kon
ze niet helpen dat haar oog op het adres viel. En op
eens had ze een gewaarwording alsof iemand haar een
klap in het gezicht had gegeven. Want ze las:
Den heer David Rodd,
Redacteur van de „Kensington Magaslne",
981 Fleet Street.
Londen E.C.4.
Het Londensche adres was doorgehaald en er was
ln roode inkt boven geschreven:
Priars Cottage
Little Frlsby (Herts.)
Het eerste oogenblik wist ze niet wat ze zeggen moest,
zoo'n ellendig gevoel gaf haar deze ontdekking. Toen
wendde ze zich boos tot den jongen man;
„U," bygde ze, „U bent redacteur van de „Kensington
Magaslne?"
„Inderdaad," was het kalme antwoord. „Ik..."
„Zegt u maar liever niets!"
Het meisje begreep precies hoe de vork in de steel
zat, dacht ze. Al dien tyd had hU haar verhalen aan
genomen, omdat... omdat hy medehjden met haar bad,
uit vriendeiykheid
Dat was het! O, ze haatte hem!
„Gaat u alstublieft weg," verzocht ze uit de hoogte.
„Ik begeer uw gezicht niet meer te zien. U hebt me
willen vernederen en..."
„Maar..." viel hy haar verbaasd in de rede.
„Ja, u hebt u ten koste van my willen amuseeren;
u wilde den spot dryven met kans op succes voor een
meisje. Ik vind het in een woord verachteiyk van u."
En met deze woorden draaide ze zich om en ging
haar huis binnen.
Het kostte haar moeite om haar tranen in te hou
den. Ja, zóó moet het zijn. Hy was overtuigd dat
vrouwen niet konden schryven en uit medelijden had
hij haar inzending aangenomen. Wel, als dat zoo was,
als men haar zóó behandelde, zou ze nooit meer een
pen op het papier zetten. Ze zou morgenochtend naai
de stad teruggaan en probeeren of ze haar oude betrek
king weer kon krijgen.
Traag en miserabel kroop de dag verder voorbq.
Den volgenden morgen stond ze vroeg op, ontbeet
en sloot het huisje. Ze wilde ln haar autotje naar het
nabijgelegen stadje rijden en dan den trein naar Lon
den nemen. Ze opende de deur van de garage, maar
deinsde met een kreet van schrik terug. Goede hemel,
daar, lag vlak voor den radiator van haar „wagen" de
massieve gestalte van buurvrouw Susan. Wat moest ze
beginnen? Smeekbeden en bedreigingen bleken aan
doove ooren verspild!
„Goeden morgen," klonk een opgewekte stem over
het hek. „Kan Ik u misschien helpen?"
Het was David Rodd en woedend draaide Phyllis zich
naar hem om.
„Ga alsublleft weg" verzocht ze weer. „Ik begeer niet
meer met u te praten."
Ondanks haar dringend verzoek opende David het
hekje en stapte het erf op.
„Ziezoo," zei hy, „nu hebben we een prachtige gele
genheid om alles in het reine te brengen."
„Toe, ga weg," herhaalde Phyllis, nu bqna in tranen.
„Neen," antwoordde David beslist, „ik ga niet weg en
zoolang Susan hier ligt, kunt u trouwens ook niet weg.
U zult me een groot genoegen doen door goed naar mij
te luisteren. Het is waar dat Ik redacteur van de „Ken
sington" ben, maar ik heb in geen drie maanden mijn
bureau gezien. Ik ben ernstig overwerkt geweest en
mijn uitgever een reuzenkerel lusscben twee haakjes
heeft me naar bulten gestuurd om weer heelemaal
op te knappen."
„Dus," stamelde Phyllis, „was u het niet..."
„Mijn adjunct, die mijn plaats tydelqk inneemt, zal