JEUGDHERBERGEN. Het zfl mij vergund het advies van den heer Bosman in volgorde te bespreken, en na die bespreking mijn conclusie, op grond van de feiten weer te geven. Mr. Bosman relateert op de eerste vier bladen van zijn advies niet anders dan het in December 1927 door hit College van B. en W. uitgebracht rapport, de daarop gebaseerde conclusie en het genomen raadsbesluit van j' December 1927. Uit het slot van zijn advies blijkt, dat de adviseur over geen andere gegevens dan deze heeft beschikt, terwijl hij op blz. 7 van zijn advies zelf erkent, dat hij geen' kennis draagt van het straf-dossier van de Justitie. Hieruit blijkt reeds voldoende, dat de door B. en W. in 1927 voor waar aangenomen gegevens (o.a. van Van {der Stel!) de eenige leiddraad voor het advies zijn ge- i weest, en de conclusie van den adviseur dan ook niet anders is geweest (en wellicht ook niet anders kon zijn) dan hetgeen B. en W. in hun rapport van 1927 zeif reeds hadden neergelegd. I Een antwoord op de vraag ,of die in het rapport van B. en W. neergelegde gegevens juist zijn, vindt U i in het advies van Mr. Bosman niet. f< Daarop kan Mr. Bosman ook geen antwoord geven, immers hij is niet bekend met hetgeen in het Justitieel onderzoek Is komen vast te staan. Waar Mr. Bosman deze feiten niet kent, en de in het rapport van B. en W. neergelegde mededeelingen als volkomen bewezen en onaanvechtbaar aanneemt, springt reeds direct in het oog, dat zijn conclusie en advies niet anders dan eenzijdig kan zijn, en geen juist licht op de zaak werpt. Wat toch is het geval. Het rapport van B. en W. neemt als vaststaande aan, dat de heer Blaeser steek penningen tot een bedrag van f 2266.85 zou hebben go- noten. Het collége kwam tot die conclusie na de mede- i deelingen van Van der Stel, en na eenige cijfers te hebben gezien uit de door twee p o 1 i t i e-ambtenaren samengestelde gegevehs. Deze gegevens waren uit e?n i opsporingsonderzoek, en niet uit een justitieel of go- rechtelijk vooronderzoek. De juistheid van die gegevens 'i was dan pok op zijn minst al direct zeer twijfelachtig. - Het gerechtelijk vooronderzoek, waarbij getuigen ionder eede worden gehoord, heeft wel anders geleerd 'dan B. en W. in hun rapport hebben neergeschreven. En zeker is niet komen vast te staan, dat de heer Blaeser f 2266.85 aan steekpenningen of anderszins had genoten. I Immers, er is gebleken, dat de in beslag genomen boekjes absoluut geen bewijs opleverden van de juistheid der daarin genoteerde bedragen. In de eerste plaats zijn de meeste van die notities gemaakt door min of 'meer ondergeschikt personeel, die voor die noteerin gen hun eigen redenen hadden! Voorts waren het veelal ■gegevens uit de tweede, derde of volgende hand! En als klap op de vuurpijl erkenden zij, die met de de over- brenging van „giften" waren belast, dat zij de hun toe vertrouwde bedragen voor een groot gedeelte, zoo niet 'geheel, ln eigen zak hadden gestoken! Sommigen heb ben zich van deze gelden zelfs villa's gekocht! Ik wijs ln dit verband ook nog op het feit, dat geen vervol gingen wegens belastingontduiking hebben plaats ge had, wat toch zeker niet achterwege gebleven zou zijn, indien die eerste gegevens (de boekjes) betrouwbaar waren geweest Wat blijft er nu nog over van de gegevens, waarop het Rapport van B. en W., en ook de conclusie van Mr. Bosman zijn gebaseerd? Mag Uw Raad dan nog de conclusie aanvaarden, dat de heer Blaeser dat bedrag van f 2266.85 heeft genotm en dus dat bedrag in de kas der bedrijven moot terug storten Of de heer BI. wel eens een gift of douoeurtje heeft ontvangen, doet hier niet ter zake. In ieder geval is ge bleken, dat een bedrag van f 2266.85 uit de lucht gegre pen is, en dat, zoo al de gemeente benadeeld geweest |bou zijn, het bedrag, dat door B. en W. als bewezen is aangenomen, beslist niet bewezen is, en zeer zeker veel te hoog is. Het is voldoende duidelijk, dat het niet aangaat den directeur te noodzaken gelden in de bedrijfakas te stor ten, waarvoor dat bedrijf niet benadeeld Is, en zoo al dat bedrijf wel benadeeld is, kan men toch den direc teur geen bedragen laten betalen, waarvan anderen zich villa's of andere bezittingen of luxe hebben aange- achaft! Gezien deze feiten is het reeds onjuist, dat men een besluit handhaaft tot betaling van een bedrag, waarvan niet vaststaat, dat het door dengene, die tot betaling 'wordt genoodzaakt, inderdaad genoten ls. En waar het rapport het summum heeft genoemd, en de bovenge schetste manupulaties van tusschenpersonen en boekjes makers wel vaststaan, is om deze reden de door rap port en adviseur getrokken conclusie reeds onjuist Voortgaande zegt Mr. Bosman, dat te veel nadruk is gelegd op het justitieel onderzoek en dat de „knoeie rijen" van den directeur ook wel anders bewezen kon den worden. „Ik ben overtuigd dat we samen heel gelukkig zouden zijn." Phyllls lachte weer. „Het ls heel vriendelijk van u," verklaarde ze op mee- warigen toon, „heel vriendelijk, maar ik moet tot mijn spijt voor de eer bedanken. Om u de waarheid te zeg gen, ik ben op het oogenblik niet zoo'n hulpbehoevend wezen als u schijnt te denken. Er is juist een serie ver halen van mij aangenomen door de „Kensington Ma- gasine" en dat is, geloof ik wel, het beste maandblad van Londen." „Heusch?" vroeg hij ernstig. „Dan feliciteer ik u van harte. Geen wonder dat u dan van die praatjes over trouwen niets moet hebben. Ik geloof niet dat ik het u nog eens hoef te vragen, maar daarom kunnen we toch vrienden zijn, nietwaar. Gaat u naar het dorp?" ,,Ja, maar..." „Ik ga met u mee als u het goedvindt. Ik moet een paar boodschappen doen. Nu de vrouwen tegenwoordig van alles en nogwat uitspoken, ls boodschappen doen mannenwerk geworden." Hij lachte vroolijk toen hij het hek uitkwam. „Wel allemachtig!" riep hij opeens, toen hij op den weg kwam. „Die opening in de haag van mijn wel is weer los. Susan schijnt weer aan den wandel te zijn. Ik ben benieuwd waar dat beest nu weer uithangt. Kijk!" Phyllis volgde de richting van zijn uitgestoken hand en zag de wit en bruine gestalte van het koebeest be haaglijk ln de open deur van het auto-schuurtje liggen. „Zoudt u niet even teruggaan en haar wegjagen?" vroeg David. „Ik ben bang," bekende Phyllis met een blos, „dat ze niet naar mij zal luisteren. Misschien als U..." David lachte. „Ik ben blij dat u tenminste toegeeft dat er één ding is dat het moderne meisje niet kan." Ze gingen samen het erf van het boerderijtje op. David sprak Susan op verzoenenden toon toe. „Vooruit, oue dame!" Dezen keer keek de koe wel verontwaardigd. Het was een warme ochtend en ze vond dat ze het daar ln de schaduw erg naar haar zin had. Ze schudde met een smachtend gebaar haar staart heen en weer, maar voor het overige bewoog zij zich niet. „Kom, Susan," ging David voort, „nu op den toon van iemand die een kind beknort, „Dat gaat niet, dat weet je toch wel? Je woont hier niet meer. Vooruit nu." Maar Susan bewoog nog niet Phyllis glimlachte boosaardig. „Een man kan een koe wèl wegkrijgen!" mompelde ze. David deed een stap naar voren. Hij had een man haftige houding aangenomen van een professioneel stierenvechter en gaf Susan een klap met het plat van zijn hand. Susan was diep beleedigd; een dergelijke be handeling had ze in haar lange koeienleven nog nooit ondervonden. Ze kwam langzaam overeind, maar inplaats dat ze naar buiten ging, koerste ze dieper het schuurtje in, dwars voor de auto. Hoe dan wel, zegt de heer Bosman niet Vermoedelijk bedoelt de her Bosman de gegevens, welke Van der Stel heeft gelanceerd met wat daarbij is gekomen. Ik wil volstaan met erop te wijzen dat: le. alles, wat bewezen kan worden, kan toch zeker de justitie in de eerste plaats wel bewijzen. Waar de z.g. „knoeierijen" niet bewezen worden, ls er geen en kele reden om nog op voorafgegane, niet bewezen, ge gevens voort te bouwen. 2e. dat Van der Stel in de tegen hem wegens laster of smaad aanhangig gemaakte strafzaken is veroordeeld geworden, niettegenstaande hij het bewijs van zijn be weringen mocht leveren. Art. 263 W. v. Str. vooral lid 2. Dit bewijst weder, dat zijn beweringen lederen reëelen grond misten, en dat hij deze niet waar heeft kunnen maken. Komende tot de door Mr. Bosman gegeven uiteenzet tingen omtrent de strafbaarheid van den heer BI., meen ik, dat hij in zijn betoog te veel generaliseert. In het onderhavige geval hebben we te doen met be weerde handelingen van een directeur, waardoor de ge meente zou zijn benadeeld. Nu zegt Mr. Bosman, dat benadeeling der gemeente geen vereischte is voor de strafbaarheid. Bezien we art. 362 W. v. Str. dan lezen we daaruit, dat „de ambtenaar, zonder ln strijd met zijn plicht te komen, iets in zijn bediening moet hebben ge daan of nagelaten," enz. enz. Nu vraag ik, of „benadeeling van zijn gemeente" hier buiten zou vallen. Als een ambtenaar zijn gemeente be nadeelt, dan doet hij toch zeker in zijn bediening Iets, dat hij had behooren na te laten. Mij dunkt, het kan haast niet erger! Ware dus van benadeeling sprake geweest, dan was de delinquent ook strafbaar. Ik kan het betoog van Mr. Bosman dan ook niet aan vaarden, en sta op het standpunt, dat als benadeeling der gemeente had plaats gehad, de heer BI. wel degelijk verder vervolgd zou zijn geworden. Een andere uitlegging van de Wet op dit stuk acht ik niet mogelijk. Waar van verdere vervolging (niet op gronden aan algemeen belang ontleend, waarover straks) is afgezien, is hiermede voldoende bewezen, dat benadeeling der gemeente, waarop het geheele rapport benevens het eerste raadsbesluit, alsmede het advies van Mr. Bosman zijn gebaseerd, geen grond mag op leveren om thans wederom dit eerste raadsbesluit in het leven te roepen. Dat van benadeeling der gemeente ook geen sprake is geweest, blijkt o m. nog hieruit, dat de gemeente geen cent minder betaalde, indien al of niet giften werden gegeven. De prijzen waren reeds vastgesteld en hielden in dezelfde branche gelijken tred, zoodat men dezelfde kwaliteit producten kreeg voor denzelfden prijs; of men zijn goederen al betrok van een leverancier, die wel g1!- ten gaf, of van een leverancier, die daaraan niet mee deed. Het geven van giften, verhoogde den omzet, van den leverancier in sommige gevallen, en daardoor zijn totaal winstcijfer. Voor de prijs, die de gemeente beta len moest, maakte dit geen verschil. Voorts hadden B. en W. de bestellingen of gunnin gen voor het grootste gedeelte zelf in handen, zoodat zij de prijzen konden controleeren. De kwaliteit van het geleverde was eveneens voor oontrole vatbaar. Vermel ding verdient nog. dat zelfs nu dezelfde inkoopsprijzen worden betaald. Hoe rijmt dit met een beweerde bena deeling der gemeente door den directeur? Wat het strafrechterlijk gedeelte dezer zaak betreft, meen ik tot slot te mogen opmerken, dat in den lande verscheidene gasdirecteuren wel zijn vervolgd en wèl zijn veroordeeld. De persberichten bevestigen deze me- dedeeling. Hieruit blijkt wel, dat de meening van den adviseur, dat het bewijs zoo m&eilqk te leveren ls, al te pessimis tisch is. Zij, die de gemeenten, welke zij dienen, door het aan nemen van giften hebben benadeeld, zijn wel degelijk gestraft, en zij, die daaraan niet debet waren, zijn van verdere vervolging ontslagen. Dat een gemeentebestuur de laatsten heeft berispt, omdat het aannemen van een gift niet oirbaar werd ge acht, gezien de werkkring van den betrokkene, is voor gekomen. Maar dat betaling van eenig bedrag aan de gemeente- of bedrijfskas is bevolen, is onder de bekend geworden gevallen van gelijken aard niet te vinden, nog daargelaten of het opgelegde boete-bedrag was genoten of niet! Wat aangaat de civielrechtelijke zijde wil het mij voorkomen, dat civielrechtelijk heelemaal niets vast staat. Dat de clausule in de Instructie niet thuis hoort spreekt van zelf, maar dat zij niettemin, zooals de heer Bosman opmerkt, als een civielrechtelijke overeenkomst is op te vatten, meen ik in alle bescheidenheid beslist te moeten betwisten. Een instructie Is door de overheid aan een ambtenaar of beambte opgelegd, en hij heeft zich daarnaar te gedragen. Daarbij kan van een ci viele overeenkomst geen sprake zijn. In het systeem van den Raad van December 1927 was deze „vinding" echter logisch daar immers aan den directeur werd op gelegd „Betalen of oneervol op straat". Heeft zoo iemand dan nog een keuze? En kan men dan nog spreken van een overeenkomst, waarbij de vrije wil van de contracteerende partijen een noodzakelijke vereischte ls? Neen toch! Civielrechtelijk ls dan ook heelemaal niets bewezen. Bij den huidigen stand der zaak doet dit trouwens weinig ter zake, zoodat hierover verder het zwijgen kan worden gedaan. Rest nog op te merken, dat de heer BI. nimmer het bedrag van f 2266,85 heeft erkent te hebben ontvangen. Daartegen moet ik beslist protesteeren. Steeds heeft de heer BI. dat bedrag ontkend, en hij heeft, omdat hij geen keus had, zich tenslotte noodgedwongen erbij neer gelegd aan den „eisch" van den Raad gevolg te geven, wat niet wegneemt, dat hy steeds heeft betoogd, dat hij zulks onder protest deed. Komende tot het slot van Mr. Bosman's advies moet ik protesteeren tegen de opmerking, dat de heer BI. wil trachten met zijn request den Raad wat wijs te maken. Voorzoover hierboven niet voldoende weergege ven, kan Ik nog mededeelen, dat de heer BI. volkomen overtuigd is, dat zyn verzoek aan den Raad op eerlijke en gemotiveerde gronden berust heeft. Waar hij de gemeente niet benadeeld heeft, en hy niet strafbaar was, was het voor de hand liggend, dat hy in Januari van dit jaar, na ontvangst van de Justiti eels mededeeling, dat verzoekschrift tot Uwen Raad richtte. Het door Mr. Bosman aan U overgelegd model der kennisgeving is mij niet getoond. Ik kan U echter me dedeelen, dat aan den heer BI. een kennisgeving betee- kend ls, waarboven afgedrukt staat: Art. 243, 237 en 70 Strafvordering. Mr. Bosman trekt te velde tegen de woorden „geen termen voor verdere vervolging." Bezien we art. 243, 237 en 70 Strafvordering, dan blijkt dat van gronden van algemeen belang geen sprake is. Boven de kennisgeving zou dan hebben moeten staan art. 242, daar in dat artikel wordt gesproken van gron den aan het algemeen belang ontleend. De opvatting van vele raadsleden en een gedeelte van het publiek, dat op dusdanige gronden niet verder ver volgd zou zyn, is dus ten eenenmale onjuist. Volgens art. 237 sluit de Rechtercommisaris het voor onderzoek „wanneer hy oordeelt dat het onderzoek is voltooid of dat tot voortzetting geen grond bestaat, of indien de Off. v. Just. hem schriftelqk mededeelt, dat van verdere vervolging wordt afgezien." Volgens art. 243 „moet de Off. v. Justitie in dat geval onverwijld aan den verdachte kennisgeven, dat hy hem ter zake van het feit niet verder zal vervolgen." Als nu de verdachte een dergelijke kennisgeving* krijgt, waarboven deze beide artikelen staan vermeld, is het zonder twijfel, dat er termen zijn voor niet verdere ver volging. De Officier doet dat toch niet zoo maar. En ook niet op gronden aan het algemeen belang ontleend. Hy heeft er dus een andere grond, een andere reden, dus termen voor. Mr. Bosman noemt trouwens" zelf als voorbeeld ter men op, n.1. gebrek aan bewijs, of niet strafbaarheid. Wat het in casu geweest is, doet aan de zaak niets af, in ieder geval zijn er termen geweest om niet verder te vervolgen. De heer BI. heeft In zyn verzoekschrift dan ook niets te veel of onwaars gezegd. En gezien de hierboven ge geven beschouwing is de conclusie, dat het Raadsbe sluit van December 1927 moest worden ingetrokken vol komen oprecht gemeend daar de gemeente Immers geen recht heeft op een bedrag, waarvoor zy niet benadeeld is, en zeker niet het recht om de betaling, en nog wel de terug betaling, te vorderen van hem, die het bedrag niet genoten heeft, en dan nog zeker niet ten koste van de gemeente. Mijn conclusie luidt derhalve, dat de intrekking van het Raadsbesluit van December 1927 zeer terecht is ge schied, daar dit raadsbesluit gebaseerd was op onjuiste gegevens en een dergelyke straf in casu niet gerecht vaardigd is gebleken. Indien het gemeentebestuur in het onderhavige geval meende te moeten straffen, dan was zeker een straf, waarbij terugbetaling aan de kas der bedrijven was opge legd, misplaatst om de bovenaangegeven redenen. Indien er al voor strafoplegging aanleiding' geweest moge zyn, dan is de heer BI. door alle ondervonden laster, ellende en crltiek reeds zwaar op de proef ge steld, en heeft het raadsbesluit, waarby tot intrekking der straf werd besloten, er in leder geval toe bydragen dat de positie van dit hoofd der bedryven althans eenlgs- zins tot haar normale gedaante werd teruggebracht Door dit besluit is de heer BI. van een ongemoti veerde en onverdiende straf ontheven, en kan dit de gemeente niet anders dan tot voordeel zyn, gezien de positie van hoofd der bedryven. Waar dit lntrekkingsbeslult werd genomen door de zelfde raadsleden, die in December 1927 het eerste be sluit ook hadden genomen, meen ik. dat er destemeer „termen" aanwezig zyn om de Intrekking te handha ven, te meer daar het my persoonlijk bekend ls, dat zy, wier stemmen den doorslag hebben gegeven, hun stem hebben uitgebracht op grond van overwegingen in deze zaak zelve gelegen, en niet om politieke redenen. Ik meen dit te moeten vermelden als bewys, dat de hier boven geschetste feiten, gezien de uitkomst van het gerechteiyk onderzoek, ook voor oorspronkeiyk anders denkenden overtuigd zyn geweest. Het zy mq ver gund te eindigen met de vermelding, dat de Kroon ln precies geiyke gevallen als het onderhavige de raads besluiten waarby straf was opgelegd, heeft ver nietigd, nadat de Justitie van vervolging had afge zien. Dat de Kroon het besluit tot Intrekking dir straf niet heeft vernietigd, niettegenstaande zy daartoe zelfs na 30 dagen de bevoegdheid bezat, wyst ook In de richting, dat de hier weergegeven meening, die op de feiten gegrond is, wel niet zoover bezyden de waarheid zal zyn. Ik hoop, dat dit geschrift ook by die Raadsleden, die niet hierop hebben aangedrongen, een oogenblik v\n welwillende aandacht zal mogen vinden, Hoogachtend, Mr. J. A. E. BUISKOOL. Schagen, Augustus 1929. (Voor verdere bijzonderheden zie Raadsverslag.) i. Als uw schooljaren reeds zoo'n 40. 50 jaar achter U liggen, w&arde lezer en lezeres, kunt u uit eigen er varing niet over schoolreisjes spreken. Die waren toen nog niet uitgevonden, net zoo min als de schoolwandellngen, terwql we nu reeds zoo ver zijn, dat we er liever twee of drie dagen achter elkaar op uittrekken dan één enkele dag. Er is zelfs een Com missie of Vereeniging, die voor zulke meerdaagsche schoolreizen een fonds heeft gevormd en daaruit sub sidie verleent aan klassen, welke het benoodigde geld niet alleen by elkaar kunnen brengen. Misschen lykt het u wat erg en zegt ge, bedenkelqk het hoofd schuddend: ..Wat komt er op die manier van het leeren terecht!" Laat my u gerust mogen stellen. Om iets te leeren gaat niets boven zeil zien en zelf beleven. Over de zee is heel mooi te praten, maar de wel sprekendste woorden en de schoonste platen halen niet by één bezoek. Dan weet men wat de zee is voor eens en voor altijd en de kinderen weten het er zeker niet minder om, als zy er in gespeeld en gedarteld heb ben. Ze kennen dan meteen strand en duinen, ze weten wat helm is en een badkoets en het best van alles: ze weten dat het heerlijk is aan het strand en ze zullen er terug willen komen en dat is beter dan in een café zitten, cp een wedstryd staan schreeuwen, enz. Probeer eens aan een Schager of Zyper kind duide lijk te maken, wat een groote stad is. Alweer: platen en woorden vermogen iets, doch ze halen niet bij een bezoek aan de stad, dat het leven doet kennen zooals het daar bruischt en woelt en dat juist hun sterkste kenmerk is. Vertel van een rivier, van een veenderij en ge loopt groot gevaar, dat uw geleerdheid onbegrepen voorby gaat aan de kindeen. Laat hen die dingen zien, help hen daarbij desnoods een beetje, door met enkele woord »n hun aandacht te bepalen op wat het voornaamste Is, en als ze later over deze onderwerpen wat lezen of hooren, dan weten ze, waarover het gaat en maken zy zich geen malle voorstellingen. Laat de kinderen er dus maar op uit trekken. V!© leeren en ze hebben pret op den koop toe en dat is ook wat waard, niet alleen voor kinderen. Maar er zijn moeiiykheden. Over de geldeiyke spra ken we reeds, doch er zijn ook andere en de ergste daar van is die van 't nachtverblijf. In Duitsohland ls men deze moeilijkheid reeds groo- tendeels te boven. Daar bestaan n.1. tal van Jeugd herbergen, 2200 ongeveer, waar goedkoop en goed over nacht kan worden en die dan ook zeer in trek zyn. De onderwyzer Schlrrmann te Altena in Westfalen is er ln 1909 mee begonnen en nog altijd is hy de ziel van de Jeugdherberg-beweging. Verklaard voorstander van schoolreisjes- en wandelingen, ondervond hy al gauw, dat op eendaagsche reisjes teveel tqd verloren gaat met heen en weer trekken. Hq wilde dus langer ultbiyven doch stond toen voor de vraag: Waar over- naohten, goed en erg goedkoop? Het antwoord dat hij vond. was heel eenvoudig: i n scholen en onmiddeliyk stelde1 hij zyn eigen school ter beschikking van collega's van elders. Het bleef echter niet by scholen. Elk leegstaand ge- u wel geschreven hebben, waarom gaf u er my dan de schuld van?" „Ik dacht dat u myn werk had aangenomen uit mede lijden of uit vrlendeiykheld. Ik kon de ondertekening niet ontcijferen. Er stond onder aan den brief een stempel „De Redactie" en verder een paar onleesbare hanepooten." David lachte. „Dat ls van Jimmy Hayler, myn ad junct. Op de zetterij verwenschen ze hem ook om zyn gekrabbel. Maar hoe ter wereld hebt u het ln uw hoofd gekregen om te denken dat ik uw werk uit vrien deiykheld of uit medeiyden geaccepteerd zou hebben? Als een Inzending de moeite waard Is, neemt een goed journalist hem van zyn ergste vqand aan en als zo niet deugt, retourneert hy ze van zqn bloedeigen groot moeder!" „Dus moet ik aannemen," vroeg Phyllis een beetje verlegen, „dat myn werk ls aangenomen om... zyn ver diensten." „Absoluut." „O, ik kan u niet zeggen hoe blij ik daarem ben. Ik was al van plan om met schrijven uit te scheiden, maar nu durf ik weer voortgaan." „Prachtig," prees David. En hy ging op pelnzenden toon voort. „Maar met dat principe van accepteeren alleen op grond van verdienste, ziet het er voor my per soonlijk beroerd uit. Tenminste ik druf niet hopen dat u m y zult aecepteeren, op grond van verdiensten." „U accepteeren? Wat bedoelt u?" „Wel, ais echtgenoote natuurlijk! Ik heb het u al eerder gevraagd, niet op grond van mijn verdienste, uit vriendelijkheid of desnoods uit medelqden." „Maar..." „O, Phyllis. liefste, ik heb van je gehouden van het eerste oogenblik dat ik je gezien heb. Je kunt schrijven zooveel als je wilt en je mag zoo beroemd worder als je wilt, maar er zullen oogenblikken komen, dat een man een practlsch bezit zal blqken te zqn. Bijvoorbeeld om koeien uit een garage te verwqderen." Phyllis begon te lachen. „Wel," zei ze. „U staat hier maar te praten en Susan biyft al dien tijd kalm waar ze i»" „Ik zal Susan verwijderen, als je hebt beloofd om met me te trouwen." Phyllis bloosde en aarzelde een oogenbli. „Ja," zei ze op nadenkende toon, „die koe kan hier tenslotte niet eeuwig biyven liggen." De redacteur van de „Kensington" nam het meisje in zqn armen en kuste haar. „Die goeie Susan," zei Phyllis, „als zy vanochtend niet hierheen gekomen was, zou dit niet gebeurd zijn. Maar hoe heeft ze die deur open gekregen? Ik weet zeker dat ik hem gisteravond heb dichtgedaan." „Dat heb je ook," stemde David toe. „Toen ik van ochtend om vqf uur myn beestje hierheen bracht, heb ik een heel karwei gehad om dio verduivelde deur open te krijgen!" „Ik vraag me af," zei David, „wat een geroutineerd toreador in zoo'n geval zou doen." „Maar u kunt er haar Immers toch wel uitkrijgen," spotte Phyllis. „Mannen kunnen immers alles!' Er zat voor David niets anders op dan het schuurtje in te gaan en zijn koe met geweld te verwqderen. Hq trok zqn jas uit en legde die voorzichtig over het hek. „Nu, Susan ik ben tot je dienst!" zei hq grimmig. „Kom eruit of ik zal in de meest letterlijken zin de koe bq de horens vatten. Kom je?" Maar Susan negeerde het dreigement. David stapte naar binnen en greep haar bq de horens. Hij trok. Su san trok ook. Maar het lukte hem toch "het beest naar bulten te krijgen. Toen ze zich dit echter had laten wel gevallen, was het ook met Susan's geduld gedaan. Opeens schudde ze heftig haar staart heen en weer, ging op haar achterste beenen staan (figuurlijk en let- terlqk) en rukte zich los uit den greep van haar heer en meester. David werd met kracht opzij geduwd en het koste hem moeite om zijn evenwicht te bewaren. Het gebeurde allemaal in een seconde. Susan schoot als een pyi uit een boog over het erf en toen zij het hek passeerde, nam zij David's onschuldig colbertjasje op haar horens en slingerde het hoog in de lucht, op een manier waarop een woedende stier uit Sevilla een ten doode opgeschreven matador op de horens zou nemen. Daarop gaolppeerde Susan over den weg en verdween door het gat in de haar naar haar eigen domein. „Ik hoop dat U zich niet bezeerd heeft," zei Phyllls angstig. „Er mankeert me niets," antwoordde David, „het is alleen een geluk dat ik zelf niet aan den binnenkant van myn oude jasje zat." „Ik had nooit gedacht dat dat gemoedelqke beest zoo wild zou kunnen worden" merkte Phyllis op. „Kqk, ze heeft uw heele hebben en houden over het erf uitge- stoold." Het was zooals ze zei: toen de jas ln de lucht was geslingerd, was de inhoud van de zakken als een water val omlaag gestort: een pqp, een sigarettenkoker, een tabakszak, lucifers, portefeuille en verscheidene brieven De man en het meisje schoten tegelijk naar voren om het verlorene op te rapen en toen Phyllis een en veloppe pakte die tegen een post van het hek lag. kon ze niet helpen dat haar oog op het adres viel. En op eens had ze een gewaarwording alsof iemand haar een klap in het gezicht had gegeven. Want ze las: Den heer David Rodd, Redacteur van de „Kensington Magaslne", 981 Fleet Street. Londen E.C.4. Het Londensche adres was doorgehaald en er was ln roode inkt boven geschreven: Priars Cottage Little Frlsby (Herts.) Het eerste oogenblik wist ze niet wat ze zeggen moest, zoo'n ellendig gevoel gaf haar deze ontdekking. Toen wendde ze zich boos tot den jongen man; „U," bygde ze, „U bent redacteur van de „Kensington Magaslne?" „Inderdaad," was het kalme antwoord. „Ik..." „Zegt u maar liever niets!" Het meisje begreep precies hoe de vork in de steel zat, dacht ze. Al dien tyd had hU haar verhalen aan genomen, omdat... omdat hy medehjden met haar bad, uit vriendeiykheid Dat was het! O, ze haatte hem! „Gaat u alstublieft weg," verzocht ze uit de hoogte. „Ik begeer uw gezicht niet meer te zien. U hebt me willen vernederen en..." „Maar..." viel hy haar verbaasd in de rede. „Ja, u hebt u ten koste van my willen amuseeren; u wilde den spot dryven met kans op succes voor een meisje. Ik vind het in een woord verachteiyk van u." En met deze woorden draaide ze zich om en ging haar huis binnen. Het kostte haar moeite om haar tranen in te hou den. Ja, zóó moet het zijn. Hy was overtuigd dat vrouwen niet konden schryven en uit medelijden had hij haar inzending aangenomen. Wel, als dat zoo was, als men haar zóó behandelde, zou ze nooit meer een pen op het papier zetten. Ze zou morgenochtend naai de stad teruggaan en probeeren of ze haar oude betrek king weer kon krijgen. Traag en miserabel kroop de dag verder voorbq. Den volgenden morgen stond ze vroeg op, ontbeet en sloot het huisje. Ze wilde ln haar autotje naar het nabijgelegen stadje rijden en dan den trein naar Lon den nemen. Ze opende de deur van de garage, maar deinsde met een kreet van schrik terug. Goede hemel, daar, lag vlak voor den radiator van haar „wagen" de massieve gestalte van buurvrouw Susan. Wat moest ze beginnen? Smeekbeden en bedreigingen bleken aan doove ooren verspild! „Goeden morgen," klonk een opgewekte stem over het hek. „Kan Ik u misschien helpen?" Het was David Rodd en woedend draaide Phyllis zich naar hem om. „Ga alsublleft weg" verzocht ze weer. „Ik begeer niet meer met u te praten." Ondanks haar dringend verzoek opende David het hekje en stapte het erf op. „Ziezoo," zei hy, „nu hebben we een prachtige gele genheid om alles in het reine te brengen." „Toe, ga weg," herhaalde Phyllis, nu bqna in tranen. „Neen," antwoordde David beslist, „ik ga niet weg en zoolang Susan hier ligt, kunt u trouwens ook niet weg. U zult me een groot genoegen doen door goed naar mij te luisteren. Het is waar dat Ik redacteur van de „Ken sington" ben, maar ik heb in geen drie maanden mijn bureau gezien. Ik ben ernstig overwerkt geweest en mijn uitgever een reuzenkerel lusscben twee haakjes heeft me naar bulten gestuurd om weer heelemaal op te knappen." „Dus," stamelde Phyllis, „was u het niet..." „Mijn adjunct, die mijn plaats tydelqk inneemt, zal

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 11