HERFSTVOORSPELLINGEN. Wat zal de nieuwe mode ons brengen? Een lastige vraag, waarop het onmogelijk zou zijn precies te antwoorden. Maar wat wij wel kunnen doen dat is de richting aangeven waarin de tegenwoordige mode zich beweegt. Als allereerste punt noemen we dan het feit, dat het middel weer geheel op zijn plaats gedragen wordt. Nu eens wordt dit middel aangegeven door een ceintuur, dan weer is het de rok die het middel aangeeft, doordat deze nauw om de heupen sluit. Dan treft men zeer veel aan bij de japonnen een effect van halsdoek of kleine cape, welke de schou ders zeer nauw insluiten. De punt die deze simili halsdoek of cape van achteren maken vindt men dikwijls op den rok herhaald, en eindigt deze laatste van achteren meestal de hals. De mode der strikken viert hoogtij. En wel speciaal de strik op den rug en speciaal die in den hals. Dan zien we veel wollen japonnen. Helaas, de winter komt en wij zullen ze noodig heb ben. Overdag, wanneer het zacht is, kan men daarbij een vos dragen. Men kan zeg gen dat het type dezer wollen japonnen vrij wel vastgelegd is. Ze sluiten over 't algemeen nauw aan tot iets boven de knie. Het onder ste gedeelte der rok bezit holle plooien, om de noodige ruimte te geven. Stiksels zal men nog veel aantreffen. De meeste van deze japonnen zijn opge- vroolijkt door dassen in crêpe de chine of linnen, dikwijls zeer volumineus en waarvan de slippen tamelijk lang afhangen. Tenslotte nog een woord over de mantels. Het standaard-model hier is meestal recht, maar in dat geval wordt er een band van bont ter hoogte van de heupen op gezet, waardoor het er uitziet alsof over de mantel een kortere mantel gedragen wordt. Is de mantel in vorm gesneden, zoo wordt de band van bont aangebracht daar, waar deze volant begint. De mantels zijn veel gekruist. Ook zijn er wel rechte mantels, waarop een tweede man tel zonder mouwen in vorm gesneden gedragen wordt. Maar dit past alleen voor slanke figuren. Onze modellen, waarvoor de patronen ver krijgbaar zijn, illustreeren hoe de richtlijnen der nieuwe mode zullen loopen. DE MAN. EEN BEKLAGENS WAARDIG WEZEN. Ik vindt mannen beklagenswaardige we zens. Althans zomer-mannen. Voorts kan ik mij niet vereenigen met den gang der geschiedenis, wanneer het zoo dikwijls geciteerde woord inderdaad waar heid zou bevatten, misschien zelfs wel waar heid z ij n, dat de wereldgeschiedenis het wereldgericht is. Misschien ben ik niet filosofisch aangelegd. Mijn man zegt: „Natuurlijk ben je dat niet, want je bent een vrouw". De beteekenis en de plaatsing van dit woordje „want" ont gaan me, maar wanneer ik waag dat tegen de bewering mijns echtvriends in te bren gen, dan antwoordt hij, dat ik daarmede nu juist het afdoend bewijs lever van de juist heid zijner stelling. Goed, laat 't dan maar zoo wezen, dat ik niet filosofisch ben aan gelegd en dat ik me daarom in de diepzin nigheid niet vinden kan die er ligt in de door mij beprotesteerde expressie: „Die Weltgeschichte ist das Weltgericht". U vraagt, wat dit allemaal te maken heeft met de beklagenswaardigheid van mannen en speciaal van zomermannen. Ik zal het U vertellen. Kijk, dat 'n mensch zijn trekken thuis krijgt, heb ik meer dan eens opgemerkt. Loontje komt om zijn boontje, zegt „men". „Karma" zeggen de theosofen. En anderen zeggen het weer heel anders, maar ze bedoelen allemaal hetzelfde, of ze het nu populair of geleerd zeggen.... in elk geval, ik voor mij weet, dat ze gelijk hebben Er is causaal verband. Er is een wet van oorzaak en gevolg. Tusschen Zaterdagavondsche huiselijke donderbuien en de laatste schoentjes en de laatste zijden japon die ik heb gekocht.... aan dat karma valt niet te ontkomen. Dat loontje kan ik niet van z'n boontje scheiden. Intusschen heb ik dat er graag voor over, dat ook ik in dit verband mijn trekken thuis krijg. Maar dan heb ik iets verkeerds gedaan en ik acht het vanzelfsprekend dat ik er voor boeten moet. Gedwee laat ik alles over me henengaan, maar als mijn dochter of mijn zoon in de scène betrokken worden dan ben ik gelijk een getergde leeuwin alsublieftwant die kinderen kunnen niet helpen wat hun moeder heeft misdreven en dus kan ik niet dulden dat zij de ellende zouden moeten dragen voor een hebbelijkheid of een daad waarmede zij in de verste verte niets te maken hebben. Nu begrijpt U misschien wel, waar ik, niet-filosofische natuur, henen wil. Als ik reeds niet verkroppen kan dat de afstam melingen in de eerste linie aansprakelijk worden gesteld, is het duidelijk dat ik niet accepteeren kan, dat een tweede genera tie en dan nog wel een heele tweede generatie den storm zou moeten oogsten die het voorgeslacht, of liever: het vóór- vóórgeslacht heeft gezaaid in den vorm van wind. Zeker, onze mannen, ik bedoel: de man nen van onze grootmoeders en overgroot moeders hebben heel wat op hun geweten. Onze eigen mannen mag ik toch heel wat liever dan de mannen van gezegde grootmoeders en overgrootmoeders. Lees er het boek van Jo van Ammers Kuehler maar op na: „De Opstandigen" weet wel, dien roman, waaraan heel vrou welijk en heel mannelijk Nederland zich heeft vergaapt, waar ze notabene een tooneelstuk van hebben gemaakt, omdat 't zoo uitermate geniaal was en waarnaar thans niemand meer taalt, noch om het te lezen, noch om het op de planken te zien ver-beeld; jammer? gelukkig?, och, laten we daarover zwijgen; hier wordt geen literaire kroniek geschreven, eigenlijk heb ik al te veel gezegd, maar het staat er nu eenmaal en fier zeg ik: „Wat ik geschreven heb dat heb ik geschreven" Overigens, hoe U ook denkt over „De Op standigen" dat ze opstandig geworden hjn, de vrouwen, onze grootmoeders en onze overgrootmoeders, nou, dat is waar lijk geen wonder.... Wat 'n mannen, destijds....! Wat 'n tyrannen, toen En wat waren onze sexegenooten hulpe- looze creaturen. Beklagenswaardige wezens zonder meer. Op allerlei gebied kwam dat tot open baring. Ook op het gebied van kleeding. Hoe hebben de stakkerds het uitgehouden! Karrevrachten rokken! Corsetten, waarop een Middeleeuwsche ridder patent had kunnen krijgen, indien hij ze als harnassen onder zijn lotgenooten aan den man had willen brengen. Stel U zoo'n costuum voor, tracht eens platen te krijgen die weergeven de kleeding dier dagen! En zing dan het aandoenlijke lied, dat momenteel door iedereen gezongen wordt: „Heb medelij, heb medelij" Denk U in. zoo'n kleedage tijdens een hittegolfje van een dag of wat. En weet dan wat er in die dagen nameloos geleden Is, door degenen wier wezensgenooten wij thans zijn, wij, met onze korte rokjes, en onze lage bloesjes, en onze totaal-kleed ing, die beter in de negativiteit dan in de positivlteit kan wor den omschreven Wat hebben we ons verrukkelijk ge ëmancipeerd Maar wat heeft dat een strijd gekost. En wat hebben die mannen zich verzetI Afgelegd hebben ze het. En nu zijn wij er. Wij. Maar zij? Kijk, dat is nu het punt waarop ik met de mannen zoo te doen heb: hun colbert, hun vest, hun boord, hun hoed, hun lange pantalon, enfin, heel hun allerellendigste kleeding. En moeten we nu zeggen, dat dat komt om dat zij ons zoo hebben tegengehouden bij onze ontwikkeling? Dat 't hun nu betaald gezet wordt? Neen, want de zij die ons hebben dwars gezeten waren de grootvaders en de over grootvaders van de z ij die ons onze hui dige kleeding van harte gunnen. En dat zou ik onrechtvaardig vinden, als aan hen werd gestraft wat hun voorgangers hebben misdreven. En daarom wensch ik voor betere mannenkleeding te pleiten. Want ik, die de heerlijkheid van de moderne vrouwenkleeding ken, vind man nen beklagenswaardige wezens. Althans zomermannen. Zie boven. Tot volgende week. Dan praten we verder over deze materie. GESAUTEERDE KIPPEN. 2 mooie jonge kippen 100 a 150 G. boter i/2 ui, 2 a 3 worteltjes 3 d.L. geurige bouillon iy2 d.L. witte Bordeauxwijn 1 groote tomaat of 3 a 4 lepels tomaten- purèe pl.m. 20 G. bloem eenige cham pignons 1 lepel fijngehakte peterselie iets cayennepeper. Bereiding: De kippen rauw trancheeren. Daarvoor met een scherp, puntig mes juist op het gewricht eerst de pooten en de vleu gels afsnijden, dan de kip overlangs in twee ën verdeelen wat vrij gemakkelijk gaat, als men de kip op één zijde legt en dan met het mes de ribbetjes doorsnijdt. Dan met een hakmes de borst overlangs en den rug overdwars in tweeën verd ïen. De stukken kip, 8 in getal dus, inwrijvt met een meng sel van zout, peper en nootmuskaat. De boter in een wijde, ondiepe pan, een stoofpan of een plat ijzeren potje, laten smelten en er de fijngesnipperde ui en de plakjes wortel even in laten fruiten, dan de stukken kip eraan toevoegen en deze onder telkens keeren er zachtjes mooi goudbruin in laten worden boven het vuur (suateeren). Dit proces mag vooral niet te snel gaan, omdat dan de boter en de ui en de worteltjes branderig zouden worden en de stukjes kip ongelijk van kleur. Is de pan niet groot genoeg om al de stuk ken kip er tegelijk in te leggen, dan doet men ze bij gedeelten erin, en vervangt tel kens de bruine stukken door de nieuwe. Het verdient in dat geval- aanbeveling om niet alle boter er tegelijk in te doen, maar telkens een nieuw stukje toe te voegen. Aan de mooiste stukken, boststukken en boutjes, moet men de meeste zorg besteden. Tenslotte alle stukken weer in de pan leggen en er nu bijvoegen bouillon, witte wijn, tomaten of purée van deze, en ui en wortel, als ze te don ker geworden mochten zijn, eruit nemen. De kip nu toegedekt heel zachtjes gaar laten stoven gedurende y2 a V* uur. De stukken kip daarna uit de saus nemen en warm hou den. De saus doorzeven, weer in de schoone pan terug brengen, met de aangemengde bloem tot sausdikte binden, en afmaken met wat champignonsnat, zeer fijn gehakte pe terselie en in stukjes gesneden champignons. De stukken kip op een verwarmde schotel netjes tegen elkaar opzetten, de minder mooie stukken ,als rug en vleugels, onder en daar tegenaan borststukken en pootjes, de laatste met het beentje naar boven; men kan dit nog versieren met een manchetje. De zeer warme saus wordt er dan voor een deel overgegoten, en de rest, iets verdund, er bij gepresenteerd. Een dergelijke schotel neemt de plaats van het ild in, wordt ech- er niet met compóte gegeten, enkel brood er bij gepresenteerd of fleurons.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 7