Alientti Nieiws-
ilitrtiilit- L
BRIEVEN OVER ENGELAND.
Wij vreezen geen
strengen winter
BEDÖENFASRiEK van N. KLERGQ
Een voetreis door Albanië.
LEIDSCHE DEKEN
WOLSA DEKENS
Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN Co., Schagen.
Eerste Blad.
EEN VR00LIJKE
ROMANCE
Zaterdag 12 October 1929.
HAGËR
72ste Jaargang No. 8544
COli
Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder
dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver-
tentiën nog zooveel mogelijk in het eerstuitlcomend nummer geplaatst.
POSTREKENING No. 23330. INT. TELEF. No. 20.
Prijs per 3 maanden f 1.65- Losse nummers 6 cent. ADVERTEN-
TIüN van 1 tot 5 regels f 1.10, iedere regel meer '20 cent (bowijsno.
inbegrepen). Grnotere letters worden nnar plaatsruimte berekend.
DIT NUMMER BESTAAT UIT ZES BLADEN.
want wij slapen onder een echte
uit de
SPOORSTRAAT 32-34, DEN HELDER,
TEL. 206.
Heden ontvangen een groote kenze in echte
Leidsche wollen dekens, alle in de bekende
prima kwaliteiten.
pracht patronen met prima wol gevuld,
welke een heerlijke warmte geven.
Evenals vorige jaren worden bestellingen
buiten de gemeente door de verschillende
vrachtrijders aangenomen en franco hnis
geleverd.
Beeldenfabriek M. KLERCQ.
5 October 1929.
Een mensch kan, helaas, veel gebreken hebben. Ern
stige en vergeeflijke. Je kunt behept zijn met klepto-
manie, of, met andere woorden, een onweerstaanbaren
lust hebben om appels te eten uit je buurmans boom
gaard. Dit als voorbeeld van een ernstig gebrek, waar
onder schoolgaande jongens maar al te vaak gebukt
gaan. En, om naar de andere zijde van den gebreken-
schaal over te gaan, je kunt de onweerstaanbare nei
ging hebben, waaraan de Fransche schrijver Montaigne
leed, om doorloopend op je eigen hoofd te zitten krab
ben. Deze eigenaardigheid laat je buurman meestal
zeer onverschillig, hoewel ze prikkelend kan werken
op het humeur van je vrouw.
Ik zou nu kunnen vragen wat uw gebrek is, waarde
lezer of beste lezeres, maar omdat ik daarop toch geen
antwoord kan verwachten, zal ik de zelfbeheersching
hebben het niet te doen. Neen, ik zal beter doen. Ik
zal u vertellen, wat mijn gebrek is, of, om minder
bescheiden te zijn. een van de mijne.
De biecht gaat me moeilijk van het hart, maar ik ben
nu eenmaal begonnen, dus...
En waarom zou ik het ook eigenlijk niet vertellen?
Mijn vrouw, mijn kinderen, al mijn kennissen zijn er
van op de hoogte en hebben met tranen en gebeden
gepoogd me op het rechte spoor te helpen. Dat wil
zeggen, diegenen onder mijn kennisen, die niet toeval
FEUILLETON
P. G. WODEHOUSE.
40.
„Ik vrees dat het waar is, Freddie. Het was een
allerongelukkigst misverstand. Ik zal je zeggen hoe
het kwam. Toen de trein binnenreed, stond ik toe
vallig bij het boekenstalletje. Mijnheer Bater was
ook aan het station. De trein stopte, en de jonge
Emerson stapte er in. Zei ons vaarwel, weet je, en
zoo meer. En net toen de trein zich in beweging ge
zet heeft, begin Juffrouw Peters uit te roepen: O,
liefste George, wacht, ik ga met je mee!" of zooiets,
en zij loopt zoo hard als zij kan naar het portier van
het compartiment van Emerson. En toen
„En toen", viel Baxter hem in de rede, „nam ik
een sprong en probeerde haar tegen te houden. Al
les daargelaten, was de trein reeds in beweging, en
Juffrouw Peters liep groot gevaar er onder te gera
ken. Nauwelijks had ik een voorwaartsche bewe
ging gemaakt, of ik ontving een geweldigen schop te
gen mijn scheenbeen, zoodat ik op den grond viel.
"loen ik mij van den schok hersteld had, wat niet
dadelijk het geval was, zag ik
„De kwestie is, Freddie, mijn jongen, dat ik onder
een verkeerden indruk handelde. Niemand kan
meer spijt over het misverstand gevoelen dan ik,
maar dingen, die den laatsten tijd in dit huis voor
gevallen zijn, hebben mij doen betwijfelen of Mijn
heer Baxter wel goed bij het hoofd is. Ik schreef
het toe aan overwerking, of iets van dien aard. Ik
heb het in Indië zoo dikwijls bijgewoond, moet je
weten, dat de kerels ook dol werden en er maar op
los moordden. Ik beken daarom dat Mijnheer Bax
ter den laatsten tijd streng door mij in observatie ge
nomen werd, want ik was overtuigd, dat die dol
heid vandaag of morgen bij hem moest uitbreken.
Maar nu heb ik ingezien dat ik mij vergist heb, en
ik heb mijn verontschuldigingen aangeboden ne
derig mijn verontschuldigingen aangeboden, verdik.-
lig aan het zelfde gebrek leden. Het aantal diergenen
is, onder ons gezegd, onrustbarend klein.
Er zijn menschen, niet waar, die slechts met de
grootste moeite een kroeg kunnen voorbij gaan. Ik zeg
het met verachting, omdat ik daar zelf niet den minsten
last van heb of ooit verwacht te zullen hebben. Nee,
als het nu nog was datgene waar i k nooit zonder
groote zelfoverwinning voorbij kan gaan...
Dacht u, dat het een bioscoop was, of een sigaren
winkel, of een tweedehandsch meubelzaak? Mis! Dat
zijn allemaal minderwaardige zwakheden, dat wil dus
zeggen, zwakheden van mijn kennissen. M ij n gebrek
is veel begrijpelijker, veel vergeeflijker. Om kort te
gaan, het is feitelijk een deugd.
Of durft u zeggen, dat het geen uitstekende eigen
schap is van een huisvader, wanneer hij tracht, de
finantieele omstandigheden van zijn gezin zoo goed
mogelijk te maken? Welnu, dat is mijn gebrek. En om
dat ik dat in zulk een hooge bezit kan ik alleen
met de. grootst mogelijke moeite voorbij gaan... adver
tenties omtrent loterijen en wedstrijden, waarvoor
prijzen uitgeloofd worden.
Ik zou oneerlijk zijn, wanneer ik beweerde, dat deze...
deugd mijn familie ooit een cent heeft opgebracht.
Integendeel, de voorzienigheid probeert met prijzens
waardige volharding mij, ik zal niet zeggen op het
rechte, maar in elk geval op een ander pad te brengen.
Want ik kan met de hand op het hart verklaren, dat de
loterijen, waaraan ik heb deelgenomen, zonder uitzon
dering haar prijzen steeds op een andere plaats hebben
gedeponeerd dan die, welke ik daar voor de meest
geschikte had gevonden.
Maar een loterij, niet waar, is ook slechts stom ge
luk. Dat woord „stom" drukt de zaak toch wel heel
goed uit, vind ik. Als ze mij de trekking lieten doen,
zou het heel anders loopen. In geen geval zou ik het
„stom" aanleggen.
Aangezien ik tot nog toe nooit ben uitgenoodigd om
het geluk een klein beetje op het rechte spoor te bren
gen, voel ik ook eigenlijk meer voor prijswedstrijden
dan voor loterijen. Kruiswoordraadsels en dergelijke.
Zie je, daar kun je je verstand bij laten werken. En
als je dan toevallig een groote mate van verstand hebt,
wordt de zaak immers heel eenvoudig. Tenminste, dat
zou ze worden, wanneer er nooit oneerlijkheid of par
tijdigheid bij in het spel kwam. Want dat zijn de
eenige reden, die ik kan bedenken voor het overig ras
onverklaarbare feit, dat ik ook bij deze gelegenheden
zelfs nooit een troostprijs heb gekregen. En ik geef
u de verzekering, dat ik een minstens even groote hoe
veelheid troost als prijs zou kunnen gebruiken.
Het gaat me aan het hart te moeten bekennen, dat
men in Engeland al even partijdig staat tegenover mijn
verrichtingen als in ons eigen landjè. Als i k hier een
dergelijk zaakje op touw had gezet, en een Engelsch
man of een Chinees stuurde een oplossing in, dan gaf
ik hem toch natuurlijk direct den allereersten prijs als
belooning voor zijn buitengewone ambitie. Maar in
Engeland staat men, helaas, nog niet op zulk een hoog
standpunt. Ja, ik begin er zelfs ernstig over te denken,
aan geen enkelen wedstrijd meer mee te doen. De
standaard van de inzendingen daalt dan wel, maar daar
ben ik niet verantwoordelijk voor. Ik heb genoeg gele
genheden gegeven.
Ja, nu komt mijn eerlijkheid me weer parten spelen
en kan ik onmogelijk voort gaan, zonder eerst op te
biechten, dat ik eens in mijn leven uit dat land van
onze naburen een soort van prijsje heb gekregen. Door
een vergissing van hun kant was het niet de eerste,
maar, als ik me niet vergis, de veertiende, en daarbij
toevallig de laatste. Ik herinner me nog zeer levendig,
dat ik de vermelding van mijn naam( nog wel met
drie fouten er in) onder aan de lijst van de zoogenaamd
gelukkigen als een grievende beleediging opvatte, en
terstond het plan opvatte, om voor zulk een oneer te
bedanken.
Maar mijn verstand, gezond of ongezond, bracht me
daar toch weer van terug, en ik wachtte de toezending
keme nog toe. Maar in dat oogenblik wist ik niet
beter of Mijnheer Baxter kreeg een uitbarsting en
wilde zich op Juffrouw Peters werpen en haar door
steken. Ik heb het in Indië zoo dikwijls bijgewoond
misschien wel twaalf malen. Ik herinner me nog
dat in dien snikheeten zomer van '92 of was het
in '93? neen, het was toch in '92, een van mijn
inlandsche dragersMaar, enfin, ik snelde op
Mijnheer Baxter toe, gaf hem een schop, sloeg den
haak van mijn wandelstok om zijn been en rukte
hem op den grond. En toen wederzijdsche verklarin
gen afgelegd waren, was het te laat. De trein was
uit het gezicht, en Juffrouw Peters ook."
„Er is juist een telegram gekomen," zei Lord
Elmsworth, „met de tijding dat zij zich vanmiddag
zullen laten trouwen. Het is een hoogst treurige ge
schiedenis."
„Draag het als een man, brave jongen", troostte
Kolonel Mant.
Naar allen schijn droeg Freddie het als een held.
Geen enkele uitroep, hetzij van toorn, hetzij van
smart, was aan zijn lippen ontsnapt. Men zou ge
zegd hebben dat de schok hem verdoofd had, of dat
hij niets gehoord had, want op zijn gezicht was
geen spoor van eenige aandoening te ontdekken.
De waarheid was dat de mededeeling nagelaten had
veel indruk van welken aard ook, op den Hoogwel
geboren Freddie te maken. Zijn opluchting bij het
vernemen van wat Ashe omtrent Joan Valentine ge
zegd had; het verbijsterde feit dat hij den schrijver
van de Avonturen van Gridley Quayle in levende lij
ve ontmoet had; het algemeen gevoel dat in de heele
wereld alles pais en vree was al deze dingen
maakten hem onvatbaar voor eenig verdriet.
En hij slaakte den grootsten zucht van verlichting,
letterlijk van verlichting, dat hij nu niet meer be
hoefde te trouwen. Hij had van Aline gehouden,
maar, als hij waarlijk diep over de zaak nagedacht
had, had het denkbeeld van haar te moeten trou
wen hem zeer tegengestaan. Als hij trouwen ging,
zag een makker er zoo bespottelijk uit
Het leek evenwel, of mijn verwachtte, dat hij zich
persoonlijk over het geval zou uitlaten. Hij spande
zijn hersens dus in om iets te verzinnen.
„Ge zijt me dus komen vertellen dat Aline er met
Emerson vandoor gegaan is?"
De deputatie knikte eenstemmig en bedroefd. Fred
die zon verder. De deputatie hield haar mond.
„Wel allemachtig!" zei Freddie. „Verheeld je!"
van den prijs af. Hij was, schrik niet, tien heele shil-
lingen. Nu, daar koop je toch in elk geval... ja, wat
koop je tegenwoordig voor zes gulden? Enfin, je koopt
er in elk geval wat voor.
In elk geval? Dat wil zeggen, wanneer je de zes
pop ontvangt. En dat ging niet zoo vlug. Ik wou niet
zoo direct beginnen met manen. Ik ben nu eenmaal
nooit beambte bij de belastingen geweest. Maar ja,
eenmaal komt aan ieders geduld een einde en ik heb
dus ten slotte in een heel beleefd schrijven (waarin
ik o.a. zei, dat iedereen, zelfs ik, wel eens vergat) de
aandacht van de tlen-shilling-niet-stuurders op hun
kleine vergissing gevestigd.
En met succes! Al was het dan succes van een on
verwachte en niet gewenschte soort. Of men in Enge
land niet op de hoogte was van het bestaan van inter
nationale postwissels, of dat men vond, dat ik ook wel
eens wat moeite kon doen voor den schat, die me zoo
maar in de schoot werd geworpen, weet ik niet. In elk
geval, ik ontving het bedrag per cheque.
Nu heb ik niet het minste bezwaar tegen het ont
vangen van cheques, wanneer ze je op een nette manier
in de hand worden gestopt. En dat was nu bij deze,
helaas, niet het geval. Ik kreeg de cheque per brief.
Natuurlijk zegt u. Ja, dat zeg ik ook. Maar er was,
dunkt mij, geen enkele fatsoenlijke reden voor om me,
tegelijk met de cheque, en in dezelfde enveloppe, een
geweldige hoeveelheid drukwerkjes te sturen.
Wat ik daar op tegen heb? Och, op zich zelf niet
zoo veel, al kan ik het gerust met wal minder druk
werk stellen, dan de kolen- wijn- en sigarenhandelaren
in Holland schijnen te denken. Maar de afzenders van
de cheque waren blijkbaar zoo zenuwachtig geweest,
toen ze werkelijk op het punt stonden tien shillingen
zoo maar roekeloos het land uit te sturen, dat ze van
schrik totaal vergaten den brief te frankeeren. En dat
kon natuurlijk de post weer niet over haar kant laten
gaan.
Het was een dikke brief en het was een zware brief.
Het is nu ruim twee jaar geleden, maar als ik me
goed herinner eischte de postbode niet minder dan één
gulden en twintig cent voor de aflevering er van. Met
een bloedend hart heb ik het betaald. Een gulden en
twintig cent zoo maar van mijn verdiensten af. En
toen de bankinstelling, waar ik de cheque aanbood,
ook nog op de een of andere onbegrijpelijke manier
maar niet schenen te kunnen vatten, dat tien keer
zestig cent zes gulden is, liep bij mij de maat over.
Ik heb toen een boozen brief naar Engeland geschre
ven, en geruimen tijd. ik geloof wel veertien dagen,
aan geen wedstrijden meer gedaan.
Maar je kunt niet boos blijven...
HOE WERKELIJKE HONGER PIJNIGT. HET
PLOTSELINGE UITVOERIGE DEJEUNER.
DE VERANDERING IN DE
STEMMING.
(Particuliere correspondentie.)
Tirane, September.
Het ergst werd de Woensdag. Men moet zelf honger
hebben geleden om te beseffen wat honger is, niet sterke
eetlust na een wandeling, maar de honger van een
reeds weken ondervoed lichaam, waarvan veel inspan
ning is verlangd.
's Morgens bracht de brave kellner Kodzjo ons weder
thee, brood en 'n portie kaas. Het was het eenig eetbare,
wat hij ons in de cafézaal kon brengen en ik hoorde hoe
hij aan buffet twistte, omdat hij onze porties kaas te
klein vond. Met beleefdheid en voorkomendheid, als wa
ren wij prinsen en als zag hij niet mijne kapotte schoe
nen, bediende hij ons. Hij deed wat hij kon, maar drie
dunne sneedjes brood en een stukje kaas per man en
per dag was wel heel weinig.
Eigenaardig, de honger is als kiespijn; hij is er, pij
nigt, wringt, maar is dan plotseling stil om even later
een nieuwen aanval te beginnen. In die oogenblikken
van hongerrust is de geest vreemd-scherp, maar vooral
de reukzin wordt fijner en dat verhoogt de marteling.
Alles wat eetbaar is, ruikt men reeds van verre: een
bakkerij, een kraampje met vruchten, met groenten of
met vleesch. Het is of het dier wederom in ons ont
waakt. 's Middags werkte ik, maar 's avonds zaten we
met ons tweeën vóór het café en dronken een koffie
en daarna water, dat de brave Kodzjo in de drukkende
warmte steeds bereidwillig voor ons aanbracht. Om ons
zaten menschen, die bier dronken, mastiek (een soort
absinth) en Russische wodka en daarbij aten gerooster
de pens, die straatkooplieden verkochten. Hierbij be
stelden ze zich kleine porties salade en brood. Wij kon
den geen geroosterde pens koopen, want wij hadden
geen geld, zelfs niet om het kleinste portie te kunnen
betalen. Maar de geur drong tot ons door, die van de
geroosterde pens goed gekruid, die van de salade en
we rookten, rookten om dat niet te bemerken, maar dien
IV.
Mijnheer Peters liep met zware schreden door zijn
kamer. Ashe Marson wachtte daar zijn bevelen af.
Ilij zag Ashe somber aan.
„Pak", zei hij.
„Pak?"
„Pak. Wij gaan met den middagtrein van hier
weg."
„Is er iets voorgevallen?"
„Mijn dochter is er vandoor gegaan met Emerson."
„Wat!"
„Sta daar niet te roepen „Wat!" Pak."
Ashe bracht een hand naar zijn zak.
„Waar moet ik dit pakken?" vroeg hij.
Een oogenblik keek Mijnheer Peters onverschillig
naar het voorwerp dat hem voorgehouden werd;
toen veranderde zijn geheele houding als bij toover-
slag.
„Je hebt haar!"
„Ik heb haar."
„Waar was ze? Wie had haar weggenomen? Hoe
heb je haar uit hun vingers gekregen? Waar heb
je haar gevonden? Wie had haar?"
„Ik weet niet of ik dat mag zeggen. Ik wil den
steen niet aan het rollen brengen. Zult ge het nie
mand oververtellen?"
Niemand oververtellen? Waarvoor zie je me aan?
Denk je dat ik het aan de groote klok zal hangen?
Als ik vanhier verdwijnen kan zonder dat die Bax
ter mij op den rug springt, zal ik blij zijn. Neem ge
rust van me aan dat ik geen opzien zal verwekken
als het aan mij ligt. Wie had haar?"
„De jeugdige Threepwood
„Threepwood? Wat moest hij met haar uitvoe
ren?"
„Hij was verlegen om geld, en zou het op de sca-
rabee opgenomen hebben."
Mijnheer Peters kwam los.
„En ik heb er over gejammerd omdat Aline nu
niet meer met hem kon trouwen en er met een ge
wonen vent zooals die Emerson vandoor gegaan is!
Die Emerson dat is pas een flinke vent. Hij zal
zich gauw genoeg een naam gemaakt hebben. In
hem zit fut genoeg. En ik vatte het voornemen op
hem dood te schieten omdat hij Aline ontstolen heeft
aan dien futteloozcn vent met zijn uitpuilende
oogen, die in zijn bed ligt. Nu, als zij met Threep
wood getrouwd was, had ik kleinkinderen kunnen
martelenden geur konden me met onzen sigarettenrook
niet verdrijven.
„Morgen," zeicte ik tot mijn metgezel, „is er geld en
wij eten dan ook pens en salade vóór het eten en drin
ken een glas wodka", maar mijn vriend de zeeman
antwoordde: „er is morgen geen geld," en daarmede was
het gesprek ten einde.
In mijn maag ontstond een gevoel, dat me denken
deed aan de gewaarwording van een hartklopping en
ik werd bleek. „Wat is er", vroeg de zeeman. Ik vertelde
'th em. „Ja, dat behoort er zoo bij, „het beste ertegen is
sterkedrank." Hij bestelde twee glazen mastiek en in
derdaad, ik gevoelde me beter. Het moge tegen alle
voorschriften der hygiëne zijn, wat we deden, maar het
ging er nu eenmaal om ons voor het oogenblik op do
beenen te houden en ik gaf me geheel over aan de raad
gevingen van den Deen, die op zeilschepen bij schip
breuken, bij zwerftochten om en door Amerika meer er
varing had van echte honger, dan ik.
Menschen gingen naar binnen door het café naar het
restaurant en kwamen er verzadigd uit en wij zaten
buiten, hongerend, en dronken onze mastiek, aange
lengd met heel veel water om de maag te vullen.
Doch ik troostte me; morgenochtend is er uitkomst.
Verschrikkelijk werd de nacht: rooken, drinken, steeds
weder, zeeën water, dan weder rooken. De honger beet
en rukte in onze ingewanden. „Maar morgen..."
Reeds vroeg 's morgens ging de Deen op weg om bij
de post, de telegraaf en de eenige bank te informeeren
of er geld voor me was gekomen. Uitkomst was drin
gend noodig, want zelfs onze tabak ging ten einde.
Na een klein uur kwam de zeeman terug. Hij schudde
het hoofd: er was niets.
Terneergeslagen zat ik op den rand van mijn bed. het
hoofd in mijn handen. Mijn maag schreeuwde, rukte,
trok, scheen te scheuren. De Deensche zeeman liep de
kamer op en neer en uitte zijn gemoed in het Engelsch,
in een Engelsch dat ik hier niet kan weergeven. Zeker
is, dat men geen tiende deel der door hem gebruikt©
woorden zou kunnen vinden in een woordenboek ten ge-
bruike voor jongedameskostscholen.
Ik besloot, hoe onaangenaam het ook was, den chef
van het persbureau nog eens om eenig geld te leen to
vragen. We zouden dan kunnen leven van droog brood
krijgen die mij mijn horloge ontfutseld zouden heb
ben, terwijl ik ze op mijn knie paardje liet rijden.
De heele familie lijdt aan kleptomanie. Daar is de
vader, die mijn Cheops weggapt, en zoontjelief gapt,
haar weg van vader. Wat een zoodje! En het beste'
bloed van Engeland. Als dat in het oog van Enge
land het beste bloed is, geef mij dan maar schoon
water. Dat doet de deur dicht. Het was een stommi
teit van me, ooit naar een land als dit te komen.
Iemands bezit is hier niet veilig. Ik neem weer de
eerste de beste boot naar Amerika.
„Waar is mijn chequeboek ook weer? Ik zal je di
rect aan die cheque helpen. Je hebt haar verdiend.
Hoor eens, jonge man, ik weet niet hoe jij er over
denkt, maar als je aan dit land niet- vastgeklonken
bent, zal ik het je aanlokkelijk maken in mijn dienst
te blijven. Men zegt dat niemand onmisbaar is, maar
van jou zou ik het haast beweren. Als jij een paar
jaren in mijn nabijheid bleef, zou ik er weer geheel
bovenop komen. Ik voel mij tegenwoordig veel ge
zonder dan sedert jaren het geval geweest is, en je
bent nog pas met me bezig. Hoe staan we daar
mee? Je mag jezelf betitelen zooals je wilt mijn
secretaris, of mijn oefenmeester, of wat je het mooist
vindt. Maar in werkelijkheid zul je de man zijn die
mij gymnastiek laat doen en verbiedt om sigaren te
reoken en een algemeen oog op me houdt. Hoe denk
je er over?"
I-Iet was een voorstel dat zoowel tot de handels
als tot de beroepsinstincten van Ashe sprak. Het
eenige wat hem gespeten had was, dat nu de scara-
bee terugbezorgd was, hij en Mijnheer Peters, naar
hij dacht, zouden moeten scheiden. Het zou hem
gespeten hebben als hij den millionnair half gene
zen de wereld weer had moeten insturen. Hij was
reeds begonnen hem te beschouwen als een soort van
scheppingswerk, waaraan hij juist de hand gelegd
had.
Maar de gedachte aan Joan deed hem weifelen.
Als het scheiding voor Joan beteekende, kwam het
voorstel niet voor overweging in aanmerking.
„Laat mij er eens over denken", zei hij.
„Goed. Maar denk dan vlug", zei Mijnheer Peters.
V.
v
Menschen die groote branden, aardbevingen en
schipbreuken bijgewoond hebben, beweren dat in
zulke tijden van nood alle slagboomcn van stands-