eest es-Sport en Hersen-Gymnasti el 11 il fü H ÜÜl 13 Hl 11 nu HU n Van Alkmaar de Victorie! VOOR ONZE SCHAKERS. m EVENTJES DENKEN. VOOR ONZE DAMMERS. DE RAMP. i i Vraagstuk No. 425. wÊ. mm WM Vraagstuk No. 423. Vraagstuk No. 424. Vraagstuk No. 426. WARE WOORDEN. Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 12 October 1929. No. 8544. onder leiding van GEO VAN DAM. van S. Loyd. Zwart: 2. Ml lËÉP 'MS i m - vL/i '4 r«fc a b c d e f g h Wit: 3. De diagramstand behoort te luiden: Wit Kg3, en twee paarden op fl en f4. Zwart Khl en een pion op g4. Wit speelt en geeft op schitterende wijze mat in drie zetten! OPLOSSING PROBLEEM No. 413. van Henri Rinck. De diagramstand van dit fraai en leerzaam eind spel was: Wit Kd2, Pb8 en een pion op e7. Zwart Kb4, en drie pionnen op a2, d6 en e5. Wit forceert als volgt de winst: Pb8, Kb4—-e5; Pc6a5; Kc5b4; Pa5—b3. Kb4xb3; e7eSD, a2alD; De8—b5, Kb3a3; Db5a5, Ka3b2; Da5—b4, Kb2—a2; Kd2—c2 en wint! Speelt zwart als eersten zet Kb4b5 dan volgt een voudig Pc6d4 met winst, terwijl als zwart als eer sten zet Kb4a3 speelt, wit vervolgt met e7e8D, a2alD; De8—a8, Ka3—b2; Da8—b7, Kb2—a3; Db7— -b4, Ka3a2 en wit Kd2c2 en wint eveneens. „DICTé". Gevraagt wordt in cijfers het getal: dertien dui zend dertien honderd en dertien even voor ons te noteeren en ons dan even het briefje, waarop men dit heeft gedaan toe te zenden. „TOOVEREN.' Uit een doosje met lucifers neme men zes gave lucifers. Wij vragen thans wie er kans ziet om uitsluitend met behulp van die zes lucifers er drie en een half dozijn van te maken, zonder de te bre ken of op eenige andere wijze te „bewerken"!!?? OPLOSSING DER PUZZLES. No. 411. „Een Tooverkwadraat." We geven hieronder een oplossing hoe aan alle eischen, door deze tooverruit gesteld, kan worden voldaan. Er zijn meerdere oplossingen mogelijk. 2 4 G 8 20 8 6 4 2 20 4 2 8 6 20 v 6 8 2 4 2a 20 20 20 20 No. 412. „De royale Oom". Ook nu zijn er bij de oplossing van deze puzzle weer vele van onze, anders toch zoo gewiekste lezeressen en lezers ingeloopen. Oom Piet verdeelde 23 peren, namelijk als volgt: Willem krijgt de helft 4- een halve peer, dat is 8, want er waren nog slechts 15 peren over omdat er eerst TWEE en een half dozijn afgetrokken moesten worden voor den heer en EEN DUIDELIJKE AANW1JZINO. (Hummel.) Hij: Ik zou met jou kunnen wegdansen tot aan het eind van de wereld. Zij: Waarom niet tot het prieeltje achter in den tuin? mevrouw de Jong en hun dochter Mien, dus ACHT en geen dertig, want 2 dozijn (6) 8. Her man kreeg van dc rest (dus 7) de helft een halve peer, dat maakt 4 stuks. Van het restant, dat er nu nog is, krijgt Frederika weer de helft een J/2 Peer 2 peren, terwijl tenslotte de kleine Charles liet overschot, bestaande uit één peer ontvangt! G. L. G o r t m a n s, Zandvoort. Zwart: 13. Wit: 13. De diagramstand in cijfers behoort te luiden: Zwart 13 schijven op 3, 6, 7, 9, 10, 13, 14, 17, 18, 22, 23, 28, en 29. Wit 13 schijven op 25, 27, 3032, 35, 37, 40, 42 45, en 4S. Wit speelt en wint! OPLOSSING PROBLEEM No. 414 van Dr. M. J. B e 1 i n f a n t e, Amsterdam. De diagramstand in cijfers was Zwart: 7 schijven op 23, 24, 27, 28, 29, 30 en 34. Wit 7 schijven op 37—39, 43, 45 en 48. Een bijzonder verrassende slotstelling. De heer Springer, onze wereld-kampioen, constru eerde hierop ook een mooi probleempje, dat we bin nenkort zullen publiceeren. Blijdenstein vervaardigde reeds een stelling op dit motief in 1S35. Hoewel de idéé dus reeds oud is, doet dit niets af aan de waar de van deze bewerking, die werkelijk unique is. Tot dusver zagen we nog geen dergelijke rein-economische opvatting om het motief „in stand" te belichamen. De lach is een kracht in de wereld, tenminste als men alleen lacht om hetgeen belachelijk is. o Er is een liefdeloosheid, die zich tooien wil met den naam van waarheidsliefde. Geen staatsman is machtig genoeg om de vervulling van Gods geboden tegen te houden. Zoo we ons niet gevleid gevoelden, wanneer iemand onzen raad vraagt, zouden wij ons waarschijnlijk niet beleedigd achten, wanneer iemand dat nalaat. o Ook in het boek van ons leven willen de menschen slechts de pikante hoofdstukken lezen. o Een juk is er niet minder een juk om, hetzij het door één hand of honderdduizend handen wordt opge legd. Een schets naar het leven, door Sirolf. Nadruk verboden. Alle rechten voorbehouden. De man met het havelooze vogelkopje maakte op een wrak ijzeren klaptafeltje een oud koffertje open. haalde er een aantal onoogelijk uitziende fleschjes uit te voorschijn, die een somber vocht van een on bestemde kleur bevatten, ging daarna op een om gekeerd maizena-kistje staan, sperde zijn mond wijd open, zoodat het scheen, alsof zijn hoofd door midden zou scheuren en riep snerpend, zoodat het iemand door merg en been ging: „Hahaaaaü!" Dan keek hij een wijle in het rond en wachtte. Een paar menschen, die wat doelloos over het marktplein ronddoolden, kwamen aangeschuifeld, blijkbaar aangetrokken door den krijgskreet van den koopman met het vogelkopje. Deze had inmiddels nieuwe krachten verzameld, zoog zijn longen vol en scheurde opnieuw de lucht met een verbijsteren! doordringende kreet: „Hahaaaaa!" En nadat hij op deze origineele wijze van zijn aan wezigheid had blijk gegeven en duidelijk had doen kennen, dat hij de verzamelde menigte wenschte toe te spreken, vinig hij aan, op deftigen, gezwollen tcon, met een bepaalde hartstocht voor duidelijke, uitgesproken uitgangen, zoodat hij achter elk woord waar dat maar even mogelijk was, een „n" plaatste: „I-Ioogedelgeachten damens en heerennn! Hier is Jaap!! Jajajaaaaaa! Hier is den bekenden Jaap van Parijs, Londen, Berlijn, Nieuwjork, Dene marken en Schiermonnikoog! Hahahaü Jajaü Dit is den bekenden Jaap, dien U vandaag weer komt ver rassen met zijn wereldberoemden en bekroonden ge heimen middelen voor het verwijderen van allen vlekken uit allen stoffen, zijden, fluweel, katoen, krep van sien, molton, wol, sajet, duffel, lankaster, trijp of satijn, hetzij van. burgers, hetzij van buiten lui, hetzij van koningen, keizers, burgemeesters en ministers! Hahaü! Hier is Jaap weer, nou kan er weer geld verdiend worden! Nu is er weer goud te halen, nu is weer geld bij hopen te verdienen, als jelui ezels maar je verstand gebruiken willen! Ha- ha! Hier, in dezen fleschjes, in dezen flacons met echten verlakten knoppen, in dezen kostelijken kristallen flesschen, daarin zit het geheim! Maar, damens en heerennn, nu zult u misschien vragennn, maar koopman, wat is dan dat geheim, dat in dien kristallen flesschen zit? En dan zeg ik: haha, mij nen damens en heeren, zoo link zijn jelui niet, dat ik mijn geheim ga vertellen, het grootste geheim van den wereld ga verkoopen! Neen, al kwam ook den minister met zijn heelen hofhouding, of den bur- V. Noircarmes ordt den trap van het stadhuis opgeleid en in de kamer van Burgemeesteren gebracht, waar hem den blinddoek wordt afgenomen. „Is het d u s,'' zegt hij barsch, „dat men een afgezant van don Frederik ontvangt? Ik kom als vriend." „Mijnheer," valt van Teylingen dadelijk in: „ik hoop toch niet, dat de burgers vai Alkmaar u last hebben aangedaan?" „Neen, dat niet Burgemeester, maar..." „Dan verzoek ik u om tot de zaak te komen. Dat wij voorzorgsmaatregelen nemen is onze zaak. Wat is uw verlangen?" „Het verlangen van don Frederik bedoelt ge. Mijn Heer en Meester verlangt ontsluiting der poorten, vrije intocht voor zijn troepen, die natuurlijk op stadskos ten worden gevoed en onderhouden." „Ik zie niet in," Iwrneemt van Teylingen. „waarom het noodig is. Spaansch krijgsvolk binnen onze wallen te hebben." „Wat een Burgemeester van een stadje als Alkmaar zich al niet inbeeldt?" „Ho, ho, mijnheer de afgezant," begint burgemeester Cromhout. „Wij Burgemeesteren van Alkmaar staan op ons recht. Ik ben er voor geweest u te hooren, maar verkies niet, dat onze waardigheden worden gekrenkt." „Tot de zaak, mijne heeren! Wat is het doel van don Frederik, indien we de poorten niet gewillig openen?" vraagt van Teylingen. „Dan blijft van uw stad geen enkel huis staan. Don Frederik heeft besloten, bij den minsten tegenstand gestreng te werk te gaan. De genade, aan Haarlem be wezen, heeft weinig vrucht gedragen, en..." „Genade aan Haarlem!" roepen allen ontzet uit. „Noemt ge dat genade, 't geen door uw troepen in Haarlem is gedaan" vraagt van Teylingen. „Mijn be sluit is dan genomen. Zullen we den heer Noircarmes even buiten laten staan, ambtgenooten en schepenen?" Allen knikten toestemmend. Noircarmes wordt door Buser in een andere kamer gebracht. „Welnu, mijne heeren! wat is uw besluit? Ge hebt den clsch van don Frederick gehoord, en ge weet het lot, dat u wacht. Haarlem mag van genade spreken, hoe zal het ons dan gaan volgens recht? Wat is uw besluit?" Met meerderheid van stemmen besluit men, om aan den eisch van don Frederik geen gehoor te leenen, maar dapper wederstand te bieden. Noircarmes wordt weder binnengelaten. ,,'t Is mij aangenaam," zoo spreekt van Teylingen, „u mee te deelen, dat de raad dezer stad besloten heeft, de poorten gesloten te houden voor uw heer. De gruwe len in Zutfen, Naarden en Haarlem bedx-even, ondanks de belofte van toegevendheid ja zelfs van genade, geven ons den moed uw leger buiten te sluiten. Zeg aan uw bevelhebber, dat de stad zich niet overgeeft." ,,'t Spijt mij," zegt de afgozant, „dat we dan genood zaakt zijn u te dwingen. We hebben vijf en twintig hon derd voetknechten en vier benden ruiters voor uw poor ten doen komen, en weldra komt het geheele bezettings leger van Haarlem ons versterken. Beraadt u dus wel mijne heeren! Is binnen twee uur, na mijn vertrek, geen deputatie van Alkmaars burgers in de legermacht van don Frederik, om hem eerbiedig de sleutels der stad te overhandigen, dan zijn we voor den avond binnen uw poorten." „Niet dan over mijn lijk." roept van Teylingen in geestdrift uit. „Buser geleid den heer Noicarmes buiten de poort." Nadat Buser den afgezant weder geblinddoekt heeft en met hem vertrokken is, zegt van Teylingen: „Nu mijne heeren! de teerling is geworpen. Ik heb er In toegestemd den Spanjaard eerst te hooren nu ook de hoplieden der Prinslui binnengelaten." „Zeker," zegt van Houten, „niets is billijker." „Ook ik ben er niet tegen om die hoofdmannen eens te hooren," spreekt Comans op minachtenden toon, „maar blijf er bij, dat hun volk niet in de stad moet." „Wat zullen we met dat hoopje van Kabeljauw doen?" vraagt Cromhout. „Op hulp van den Prins hebben we toch niet te rekenen hij heeft Haarlem neit kunnen ont zetten; wat zal hij ons doen? Maar och, ik wil die Ka beljauw wel eens hooren snoeven." „Mag ik dan den gouverneur Willem Mostart verzoe ken, de hoplieden van ons voornemen kennis te geven en ze naar hier te geleiden?" „Maar nu ook voorzorg genomen," valt Burgemeester Cromhout in, „ge zult wel zorgen, dat geen soudeniers binnenkomen, niet waar?" „Ik zal zorgen dat de heeren tevreden zyn," antwoordt Mostart, en hij begeeft zich naar den trompetter, die nog altijd wachtende is op antwoord. „Zeg aan uw bevelhebber, dat eenige hoplieden kun nen binnenkomen; ik zal daartoe de Kennemerpoort doen ontsluiten en ze afwachten." De trompetter gaat ijlings naar den Pieterstoren, van waar bij het daar verzamelde leger toeroept, dat de hop lieden de Kennemerpoort zullen worden binnengelaten. Jonker Kabeljauw en Ruichaver zijn weldra aan de poort Ook nu zijn een menigte burgers op het eind der Koornstraat en daar de Spanjaarden zijn afgewezen, verlangt men, dat de poorten ook zullen gesloten blijven voor de pi-inslui. „Ze zullen ze wel inlaten," roept Pieter Jacobsz. „Flo- ris van Teylingen zal 't wel doordrijven. En wee dan onze goede stad. De Spanjaard buiten, en die wilde geuzen binnen, zoo zitten we mooi in de lij." Onderscheidene burgers, voor de toekomst bevreesd, verlaten in der ijl de stad. Ze voeren met zich mee wat maar eenigszins van waarde is en meegenomen kan wor den; de meesten gaan per schuit het Zeglis af en de Schermeer op, om elders veilig te zy'n voor de ruwe krijgsknechten; 't zij dan voor die van Kabeljauw, 't zij voor die van don Frederik. Willem Mostart opent de poort en de beide hoplieden treden binnen. 't Zijn stoere mannen, die hoplieden. Hun blik is open en vrij, en de stormen over hun hoofden gevaren, de moeiten en ongemakken, die ze zich hebben getroost, om hun land vrij te maken, hebben hun voorhoofden gegroefd. De volle baard van Kabeljauw bedekt een sa belhouw en als Ruichaver, vol eerbiedenis voor den gou verneur, den hoed afneemt, ziet ge een groot litteeken van den rechtersalap tot het linker oog. Ja ze zijn ge wond, maar in het aangezicht; ze hebben den vijand onder de oogen gezien, en geen hunner werd ooit in den rug getroffen: Ze wisten van wankelen noch wijken. Mostart laat de beide bevelhebbers aan zijn rechterzij gaan, gevolgd door een menigte burgers. Juist nevens de herberg: „Het Gulden Vlies" gekomen valt een schot. Dadelijk schoolt het volk samen: „Verraad! Verraad!" is de kreet, „er zijn Spanjolen in de stad," galmt het weldra door de veste. Arent Dolling, IJsbrandt Veerman van Asperen en een aantal burgers dringen de herberg binnen, den waard voorbij, die niet wetende, dat er uit zijn huls is geschoten, verlegen staat te kijken nu zoo veel volk op eens zijn woning binnenstormt „Het schot kwam uit een zoldervenster," zegt van Asperen, „dus den trap op mannen." Allen ijlen naar boven; doch door het gedrang even wel niet zoo haastig, als men wel wilde. Ze hooren iemand met overhaaste schreden over den zolder loopen en pas zijn de burgers boven, of ze zien een boer uit een venster springen. „Naar beneden," roept IJsbrandt Veerman, „hij moet ln den tuin zijn." „Hij is uit 't raam gesprongen," schreeuwt Arent Dol- ling. Men begrijpt dat het naar beneden gaan, nog wilder ging dan het naar boven komen. „Kom meer," zegt Arent tegen van Asperen. „we gaan naar de wallen; hij zal trachten te ontvluchten." Zoo spoedig ze kunnen, verlaten ze het „Guldenvlies" en komen op het bolwerk, juist toen iemand te water springt en met forsche slagen naar den overkant zw<wnt „De vogel is gevlogen van Asperen; o, had ik een roer, ik zou hem een goede reis meegeven, dat hij naar beneden ging en nooit weer boven kwam." De vluchteling heeft intusschen de overzij bereikt; hij stapt uit het water en keert het gelaat naar zijn ver volgers. Van Asperen grijpt Arent krampachtig bij den arm. „Doiling, ziet ge hem! hij is 't! o. had ik hem hier!" „Alles gaat goed en wel," valt Arent in, „maar je knijpt me bont en blauw. Laat me los en zeg dan, wie jo meent." „O, bij is 't! Die Spanjaard uit Haarlem! Denk om de kinderen van Burgemeester Kies. Ik heb het je immers verteld!" „Wat?" schreeuwt Arent, „die fielt hier. Daar is ver raad in de stad. De vogel is gevlogen, maar we zullen de kninkooi open zetten, en dan niet aan een been, zul- ien we hem ophangen, maar we zullen hem roosteren en braden als een jonge eend." „We zullen" antwoordt van Asperen met een zucht. „Als we hem maar eerst kunnen krijgen. Maar kom aan we moeten zien, hoe de zaken staan op de Koorn straat." De beide personen begeven zich weder onder het volk, dat door al het gebeurde ver van rustig is. „Hoe is," 't zegt Arent Dolling, „is iemand getroffen?" „De gouverneur Mostart is aan zijn been gewond," antwoordt een burger, „hij is evenwel hinkende verder geloopen en heeft de beide heeren naar het raadhuis gebracht. Er is reeds gestuurd om meester IJsbrandt Gerritsz: die zal de wond..." Maar onze vrienden heb ben geen tijd meer om naar den praatzieken burger te luisteren. Fluks gaan zij naar de Langestraat. Daar hoo ren ze reeds roepen: Dood aan de Spanjaarden! Leve de Geuzen! 't Prinsenvolk binnen!" Op de raadkamer gaat het ook alles behalve rustig toe. Van Teylingen en van Houten hebben in tegenwoor digheid der hoplieden met kracht aangedrongen op het binnenlaten van 's Prinsen knechten. „Als gij," zegt Comans tegen Kabeljauw, „door dea

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 21