llülltC! Nitiws-
GEESTELIJK LEVEN.
UIT HET DAGBOEK -
VAN EEN MELAATSCHE
Snircsali
Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN Co., Schagen.
Eerste Blad.
Een verhaal voor alle tijden.
weer
Zaterdag 19 October 1929.
72ste Jaargang No. 8548
C0(
Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder
dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver-
tentiën nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomend nummer geplaat3t
POSTREKENING No. 23330. INT. TELEF. No. 20.
Prijs per 3 maanden fl.65. Losse nummers 6 cent ADVERTEN-
TlëN van 1 tot 5 regels f 1.10, iedere regel meer 20 cent (bewijsno.
inbegrepen). Grnntere letters worden nnar plaatsruimte berekend.!
DIT NUMMER BESTAAT UIT ZES BLADEN.
ii.
In de jeugd ontwaakt iets van zelfstandigheid niet
alleen, maar ook van opstandigheid. En waar het
profetisme bij de oudere generatie verstorven is,
leeft deze bij haar weer op. De jeugd heeft haar
nieuwe visies.
Maar onder de ouderen zijn ook de Eli's, die tot in
zicht komen, van het groote feit dat het inderdaad
een goddelijke roeping is, welke het opkomende ge
slacht heeft te vervullen.
Nu begreep Eli zoo zegt het verhaal dat
Jahve den knaap riep!
Neen, Eli deed het niet maar Jahve zelf. Dit is
een uiterst fijne trek in het verhaal.
Het is nobel dat Eli, tot deze ontdekking gekomen,
haar ook uitspreekt; het pleit vóór zijn karakter.
Hij treedt terug en maakt plaats voor Samuel.
Welnu, zulke nobele, ruimvoelende, niet-ijdele
menschen treffen we gelukkig! nog aan. Zij
willen het erkennen dat hun taak is afgeloopen. Zij
voelen zélf niet meer te kunnen loskomen van het
oude, dat een deel is geworden van hun leven, hun
godsdienst, hun moraal kunnen ze niet missen; ze
zijn hun steun op den ouden dag. maar tegelijker
tijd beseffen zij dat het jonge geslacht daaraan is
ontgroeid en dat het geroepen is nieuw leven te bren
gen en dat het God is, d.w.z. de eeuwig-werkzame
Wereldgeest, waarvan die roeping uitgaat.
Het doet zoo weldadig aan menschen te ontmoe
ten, die zeggen durven: onze tijd is voorbij, maar wij
juichen het toe, dat er nieuw, krachtig, frisch leven
ontwaken gaat onder de jongeren. Het is zulk een
verkwikking uit den mond van ouderen te hoorei},
dat zij het gerechtvaardigde erkennen van het op
treden der jongeren, dat zij zich er over kunnen ver
heugen, dat er een tijd gaat komen, beter en rijker
dan de hunne, waarin weer zullen wezen profeten
vol vuur, waarin weer zal worden gehoord van ge
zichten, d.i. van toekomstbeelden, die rijzen voor de
stralende oogen van een jong geslacht.
En Eli zegt tot Samuel: ga u nederleggen en wan
neer men u weder roept, zeg dan: „Spreek Jahve,
want uw dienstknecht luistert!"
Zóó roepen de beste vertegenwoordigers van de
oude generatie den jongen idealisten toe, hun die
dus willen zijn de Samuëls van onze dagen: wan
neer gij de Stem verneemt die u roept, weet dan
dat uwe roeping een heilige is. Weest bereid haar te
volgen.
FEUILLETON
J. SCHAAP.
(Nadruk verboden).
4.
Wat voor anderen de hel was. was voor hem een
paradijs op aarde, een gelukkig plekje, waaruit hij niet
gaarne zou worden verdreven. Wat anderen door de
melaatschheid verloren, won hij. Wat anderen als een
vervloeking beschouwden, voelde hij als God's zegen.
Vroeger een zwerver, werd hij nu een burger zonder
zorg en met een vrouw. Eerst verwachtte hij niets van
het leven, nu bracht het leven hem alles. Hij geboot
er van. De verstootene. die nauwelijks rust kon vinden
in het hoekje van een vuile kampong, gestoken door de
muskieten, geplaagd door de menschen, werd nu opge
nomen in een tuin vol geurende bloemen, in een eigen
zindelijk huisje, dat hij kon inrichten naar eigen smaak.
Ket zijn ziekte werd een fortuin hem eensklaps in
den schoot geworpen.
Zoo was Jopie met iedereen goede vrienden, behalve
met den egoïst Je kon hem plagen, zoovéél je wilde,
maar je moest hem niet spreken over zijn bochel als
zijn vrouw er bij was. Dat hinderde hem en niemand
dacht er dan ook aan.
Zij hebben dicht bij mij hun kamertje en als ik hen
voorbij zie gaan, hij, trotsch aan den arm van zijn
vrouw, dan benijd ik soms zijn geluk, maar dan voel
ik'ook de groote tragedie van zulk een menschenleven.
Want Jopie, nu gelukkig voor hem, opgeborgen in de
kolonie der melaatschen, is slechts een voorbeeld. Een
voorbeeld uit duizenden. Want duizenden gaan te gron
de in de kampongs, moreel gn lichamelijk, omdat ze het
geluk niet hebben melaatsch te worden als Jopie.
Gewekt in ontucht, ziet tenslotte niemand naar hen
om. Ze worden de paria's, die een duister, onbegrijpelijk
leven voeren.
Wie ziet naar ze om. wie vraagt naar hen? Wie kent
hun bestaan? Wie houdt hen terug, van den weg van
het verderf Wie leidt hun levensbaan?
Misschien is Jopie. de nu zoo gelukkige Jopie, wel
de meest tragische figuur van de kolonie.
En Samuël ging en legde zich weer op zijn plaats
neder! Zóó gaat het jonge geslacht luisteren naar de
wondere Godsstem, wetend dat zij waarachtig is en
dèièrom bereid haar te volgen, in het zekere weten
dat zij roept om te gaan den weg, die leidt naar
recht, naar licht, naar liefde,
Hard was het woord, dat Jahve sprak tot Sa
muël: „Zie, ik ga iets doen in Israël, waarvan ieder,
die het hoort, de beide ooren zullen tuiten; dan zal
ik aan Eli al wat ik over zijn huis heb gesproken,
in vervulling doen gaan van het begin tot het einde."
En Jahve draagt hem zelfs op, dat hij.aan Eli den
ondergang van zijn huis moet aankondigen, Door
schuld, nóch door offer zal het kunnen worden ver
zoend.
Maar is het ook niet verbijsterend wat tot ons
die tot de jongeren willen behooren wordt gespro
ken, wanneer wij eerlijk en onbevangen de groote
Roepstem des Levens beluisteren? Immers dan voe
len ook wij dat we Eli dat is het oudere geslacht
den ondergang van zijn huis hebben aan te kon
digen.
Dit beduidt dat wij tegenover de oude levensbe
schouwing ons hebben te plaatsen als onverzoenlij-
ken.
De oude levensbeschouwing is die welke haar uit
drukking vindt, in het leven zóó als het in deze we
reld is En dit leven is leerlijk, want het plaatst de
menschen niet naast, maar tegenover elkaar, want
het is de praktijk van het „den een zijn dood, is den
ander zijn brood", want het maakt de vroomheid tot
een paskwil en den godsdienst tot een dwaasheid
en een leugen.
Welnu: dit leven met al zijn droeve uitwassen, als
daar zijn: lichamelijke ontaarding, zedelijke ver
schrompeling, onmatigheid en ontucht, huichelarij
en geveinsdheid, ellendige zelfzucht; dit leven, waar
over men dan nog wel eens wil hangen een waas van
mystiek en waardoor men dan nog wel eens wil la
ten ruischen de teere tonen eener muziek, vertolkend
dat geheimzinnig verlangen naar hooger, hetwelk
een paar Wybert-
tabletten! Zij bescher
men tegen verkoud
heid en infectie.
Hoe ellendig moet zijn leven wel geweest zijn, dat hij
nu de melaatschheid aanvaardt als een gelukkige omme
keer van zijn lot? Hoe wreed moet hem den strijd om
het bestaan wel hebben getroffen, dat hij in zijn be
zoeking een levensvrede vindt?
Hoe moet het verleden wel donker voor hem zijn
geweest, om nu het heden en de toekomst te aanvaar
den als iets zonnigs, iets heerlijks, iets wat voor hem
nooit te bereiken scheen!
Zijn vrouw droeg een lap om het eene oog, reeds
weggevreten door de melaatschheid.
Ze had vroeger misschien een aardig gezicht gehad,
dat Indo-Europeesche meisje, een vroeger prostitueetje,
eerst geëxploiteerd door een moeder, die vroeger zelf
het metier had uitgeoefend en er eens tegen aan was
geloopen toen zij het kind kreeg, later door den sou
teneur, die haar geld verkwistte met andere meiden,
haar ranselde, maar dien zij volgde als een trouwe hond.
Wat is het toch, dat deze vrouwen zich niet doen
verzetten tegen haar beulen? Is het de liefde, is het
het begeeren, het toch zoo innig en schoon-mensche-
lijke, dat deze vrouwen doet verlangen zich aan één
over te geven, die haar er niet voor betaalt? Vertegen
woordigt dit samenleven met den souteneur, een klein
brokje leven van een fatsoenlijke vrouw die leed, en lief
heeft dien eenen man? Of is het vrees, bangheid, dat
zij nog meer ransel zal krijgen, dat zij voortdurend zal
worden gehinderd en steeds gevaar loopt door dien
kerel te worden neergeslagen?
Ze had het leven gekend van voortdurend meer en
meer zinken. Eerst met den Chinees, die haar goed
betaalde, tot hij tot de ontdekking kwam, dat hij niet de
eenige was; met de Europenanen, die haar per telefoon
bestelden. Zoo leefde zij van den eenen dag in den
anderen. Onverschillig voor het leven en haar leven,
dat zij als in een tredmolen bleef door leven.
Tot ze melaatsch werd. En nu ze melaatsch was,
werd de kolonie haar uitkomst en Jopie werd haar
man, haar eigen wettige man.
Zoo was ook voor haar de verlossing gekomen. Maar
terwijl Jopie graag over het verleden sprak, als een
bewijs hoe gelukkig hij was, zweeg zij liefst daarover.
Zij schaamde zich. En lag er in die schaamte niet het
bewijs, dat ook voor haar de „resurrection" was geko
men?
25 Dec. 19...
Vandaag is het Kerstfeest, het „heilige Kerstfeest".
Ik heb er niet aan willen denken, nu ik, voor de eerste
maal, dit feest in de kolonie vier.
Een feest? Ja, voor wie gelukkig is en gezond, voor
wie het kan vieren in tegenwoordigheid van allen, die
maar niet sterven wil in menschenzielen; dit leven
willen wij niet meer!
Dit wil zeggen dat steeds vaster in ons wordt de
overtuiging dat het er niet om gaan mag de droeve
uitwassen te temperen, het leed wat te verzachten,
en de geslagen wonden te heelen, maar dat een her
schepping noodig is. Een nieuwe wereld, een hoogere
cultuur moet komen!
Door offer nóch door gave zal de schuld van het
huis van Eli kunnen worden gered!
Niet meer te redden is de oude maatschappij. Zij
is ten ondergang gedoemd.
Maar aan dien ondergang gaat vooraf de revolu
tie in het denken, de uitbanning van de oude levens
beschouwing, die tot leugen is geworden en waarvan
de jongeren den leugen zoo klaar en scherp zien.
Wat was de groote schuld van Eli's huis? Déze,
dat verwaarloosd was het tempelwerk, geweken de
eerbied, ja, ons wordt vermeld dat Hofni en Pine-
has zelfs het offervleesch zich toeëigenden.
En wat is de schuld, welke drukt op de oude we
reld, het oude stelsel? Deze: dat er een vergrijp
wordt gepleegd aan het heiligste, dat het heele le
ven een Bespotting is van de edelste en teerste ge
voelens, dat de ziel onnoemelijke schade lijdt.
En deze schuld is niet door offer of gave goed te
maken. Zou liefdadigheid, al ware zij duizendmaal
grooter dan thans, redding kunnen brengen? Kan
zij gerechtigheid brengen?
Alleen een nieuwe wereld, gegrondvest op een
nieuwe, waarachtig-menschelijke levensbeschouwing
kan dit doen. En deze nieuwe wereld leeft reeds in
den geest der bewuste jongeren, die hunne heerlijke
roeping verstaan.
Samuël was er mede verlegen om het woord van
Jahve over te brengen.
Och, hij hield van Eli en hij wist hoeveel hij aan
dezen te danken had.
Eveneens is er wel vaak vreezen in ons om open
ons uit te spreken tegenover menschen, die nog
vastzitten in het oude, maar die overigens ons zoo
sympathiek zijn. Hun geloof is het onze niet meer,
hun moraal is in ons oog afschuwelijk wij gevoe
len ons daar vlak tegenover te moeten stellen en
het doet ons pijnlijk aan en 't valt ons zwaar ter-
wille van hen, die zich ergeren zullen en die toch
in den grond van hun hart zoo goed zijn. Als ze
maar anders kónden denken, als ze maar niet zoo
vast zaten in het antieke en voorbijgegane!
Maar ziet: daar vinden wij toch ook de Eli's. Daar
zijn de nobele vertegenwoordigers van het oude die
ons toeroepen: vreest niet ons te krenken, zegt vrij
uit, wat u dringt en drijft!
En als wij dan gaan spreken van onze idealen,
als we onze innerlijkste ontroeringen in woorden
uitzeggen en daarbij niet verhelen dat wij hun huis,
hun bolwerk, hun wereld, hun voorrechten willen
vernietigen en willen bouwen een nieuwe huizing,
waarin de menschheid gelukkiger en veiliger zal
kunnen wonen, dan is het hun gevoel voor recht.
ge liefhebt en lief moogt hebben, ja dan. Ik heb het
feest willen vergeten, de herinnering willen verbannen,
maar dagen tevoren hadden de verpleegden het er over,
hoe prettig, hoe gezellig en hoe plechtig ook het feest
het vorige jaar werd gevierd.
Het vorige jaar! O, waarom verlies ik niet het ver
heugen, den pijniger in dagen van leed! Het geheugen
is de kweller, de plager, die telkens de beelden van het
verleden te voorschijn roept. Waarom werd ik niet als
een, die zijn geheugen verloren heeft? Waarom her
innering aan gelukkige dagen? Het vorige jaar! Toen
was er nog blijheid in me, nog het geluk. Toen was
de wereld als een hemel voor mij, en nu
Het vorige jaar! In de aehtegalerjj van de woning
van haar ouders waren wij bijeengekomen. Wij hadden
de crees neergelaten en het vertrek was afgesloten om
ons een illusie te geven van een Hollandsch vertrek.
Och, nooit zullen wij het Indisch huls zoo intiem kunnen
maken als in Holland. Nooit krijgt hier een huis een
eigen atmosfeer van gezelligheid en stemming.
De Indische huizen, hoe verschillend ze ook mogen
worden aangekleed, lijken op elkaar. Ze hebben niets
eigens, niets aparts. Geen afzonderlijk stukje wereld op
zichzelf, waar eigen geluk, eigen leed. eigen levens
drama's worden afgespeeld. Nooit gelukt het volkomen
het leven in een' Indisch huis te bedekken. Het is te
open en bijna ledereen kan er een blik op werpen. De
oogen van de massa hebben het intieme weggenomen.
Men leeft teveel in het openbaar.
We hadden de crees laten zakken. De regen viel. Nu
en dan maakte de wind de kaarsen van den kerstboom
onrustig en we waren verheugd dat het regende, omdat
de regen de omgeving intiemer maakte.
Zij zat naast mij. Ze was nieuwsgierig welk geschenk
ik haar zou geven. Ze keek me voortdurend ondervra
gend aan, maar vragen durfde ze niet. Ik stelde haar
geduld een weinig op de proef. De verrassing moest
blijven. Het genoegelijke van het geven en het ontvan
gen van 'n geschenk is de verrassing. Zeg tegen iemand:
op je verjaardag zal ik je dit of dat geven. De waar
achtige vreugde als het geschenk gegeven wordt, is
voorbij. Men wist wat er zou komen. Ik had haar niets
gezegd.
Ik bood haar tenslotte een zilveren tête k tête aan. Ze
keek op en lachte. Ik zag in haar oogen, welke gedachte
dit geschenk bij haar opwekte. „Zoo", zeide ze, terwijl
ze, haar hoofd gebogen, mij glimlachend aankeek. „Een
tête a tête? Voor later?" Ze gaf me een kus. Toen
drukte ik haar tegen mij aan en ik kuste haar terug,
half in overgave. Ze was zoo mooi.
In haar kus. in haar hartstochtelijke omhelzing, voelde
ik hoe mijn geschenk bij haar gedachten had opgewekt
Juist U
als rheumatieklijder
moet ïeitelijk gere-.
geld iets in huis
hebben, om een/
plotselingen aanval/
direct te kunnen/
bestrijden.
Hel beste is nog altijd.
oplossing k
r het in de huid drin- JfcAïERi
r gende inwrijfmiddel. M
Bij apothekers en drogisten verkrijgbaar.
hun diepe vroomheid, die hen spreken doet: ge-
beu re wat God wil, m.a.w. laat dat geschieden wat
ligt in de lijn der evolutie.
Want, ach, zij hebben de kracht niet meer om met
't oude te breken, maar ze zien de onmacht, dio:
daarin gelegen is. Zij zien n.1. zooals Eli 't zag;
in zijn zonen het reusachtig verderf, de wanho-
pige ellende, degeneratie, prostitutie, misdaad, oor-
log en z ij kunnen er niets tegen doen.
Hun tijd is voorbij; eens hadden ook zij hun tijd'
van glorie, van geestdriftig arbeiden aan hun we-
reld. Nu voelen zij te moeten terugtreden om plaats
te maken voor de jonge generatie, wier blijde tred j
hun in de ooren klinkt als muziek uit hun jeugd,
voor de generatie uit wier borst opschalt het lied
der vrijheid, in wier oogen licht, een vurig geloof in
de toekomst. j
Eli en Samuel! liet oude en het nieuwe! Het be-
houd in zijn sympathieken, de vooruitgang in zijn
bezielden vorm! Het heengaande en het komende.
Het geslacht, dat sterven gaat, omdat zijn energie
is uitgeput en het geslacht, dat leven wil, omdat het
zich bewust is geworden van een heerlijke, godde
lijke roeping!
En daartusschen is de sfeer der onverschilligheid,
der levensverguizing, de sfeer van onaandoenlijkheid
en futloosheid. Dat is de sfeer, waarin duizenden
onzer mcdemenschen, jonge zoowel als oude, leven.
Zij vormen die groote massa, die geestelijk arm is,
zonder geloof, zonder verwachting, alleen zich be
kommerend om brood, banaal genot, wuft vermaak.
Zij zijn de hooghartige spotters niet alleen met wat
den ouden heilig was, maar eveneens met wat voor
ae jongeren is geworden tot het meest begeerlijke,
hun moedig geloof in betere, schoonere tijden. Zij
zijn de Ilofni's en^de Pinehassen. En waar de Eli 3
eerbiedwaardig zijn in hun trouw aan wat zij ééns
als waarheid meenden te moeten belijden, daar zijn
zij verachtelijk in hun niets-ontziende ontkenning,
welke gepaard gaat met een terugval in het alleen-
natuurlijke leven, waarin nóch de Rede, nóch het
religieus bewijstzijn een woord heeft mede te spre
ken.
Wie zijn waarde als ra e n s c h heeft begrepen, wei
en gevoelend Intieme uren, van liefdesovergave en
wereldvergeten en alleen aan je zelf denken.
Een tête a têteToen ik de laatste maal haar
zag, wendde zij zich vol afschuw van me af! Waar wa3
haar liefde gebleven en hoe groot was de algemeene
menschenliefde niet van het blonde verpleegstertje, dat
mij vanmorgen overhaalde om den dienst bij te wonen?
Om harentwil heb ik het gedaan. Eerst was de dlrec-
teur gekomen om mij over te halen en sprak mij van
berusting en ik heb hem uitgelachen. Berusten, waarom?
Moet ik berusten in het ongeluk? Ja, omdat het anders
kan, omdat Ik geen anderen uitweg zie, maar berusten
omdat het lot mij door God is opgelegd... Nee, dat kan
ik niet, ik wil het niet Ik wil het niet Ik heb niets
misdreven om mij zoo te straffen.
Hij sprak mij van God en van het hiernamaals. Ik heb
gezegd, dat hij loog. Ik verlang mijn geluk op aarde en
men ontneemt het mij. Zijn God of wat ook, maar het i
is mij ontnomen en ik kan niet berusten. Ik kan de
hand niet prijzen, die mij sloeg, ik kan niet in aanbid-
ding opzien tegen een, zoo hij mocht bestaan, die mij
melaatsch maakte. Wat God doet Is welgedaan. Dat
beweerde de directeur. Ik kan dat niet Inzien. Ik be
grijp niet waarom Hij, als Hij werkelijk een vader
voor zijn kinderen wil zijn, mij en anderen heeft me
laatsch gemaakt Om ons te verbeteren? Wie zijn kin
deren liefheeft kastijdt hen! Maar als een vader zijn
kind zóó straft dat voor altijd ongelukkig Is, dan wordt
hij gestraft door den aardschen rechter. En dat la goed.
Niemand mag te ver gaan in zijn kastijding. Ook God
niet, al wil Hij hebben, dat wij Hem aanbidden en ge
hoorzamen. Berusten! Nee, ik wil niet gehoorzamen en
Hem aanbidden, laten anderen naar de bidstond gaan,
ik weiger.
Dat zcide ik tot den directeur. En hoofdschuddend
over zooveel verstoktheid ging hij heen. En ik ben toch
gegaan
25 Dec. 19...
Ja, lk ben toch gegaan naar de bijeenkomst
Want zij, het verpleegstertje met haar blonde haren
en haar zachtblauwe oogen, kwam voorbij op haar weg
naar de bijeenkomst en lachend mij den arm aanbie
dende, vroeg ze me: „Gaat U niet met me mee?"
Ik ben gegaan. Ik heb haar arm genomen en lk
voelde me weer als een man, gezond en vrij en niet
opgesloten. Ik voelde den druk van haar arm en lk was
rijk en gelukkig. Maar slechts voor één oogenblik, want
nauwelijks was de zonnige stemming door die gedachte
cpgewekt, verschenen, of ze verdween weer als de zon
door dc wolken bedekt Want dadelijk kwam weer het
gevoel in me, nam het weten weer de overhand, dat