ONS HOEKJE. HENGELSPORT, Onze Joop kijkt over 't muurtje, Naar Nol Slim z'n vrind en buurtje. „Hei daar! zeg wat doe je daar? Zit je in die bak te poeren? Met je neus te koekeloeren? Nolletje ik lach me naar". Maar Nol Slim wordt niet verlegen, „Lach maar jog ik kan er tegen. En hij denkt: loop naar de maan! Zou hij om die praatjes malen? Moeder toch had wat garnalen In de watertob' gedaan! De B. L. POES, POES, POES. Kattenverzorging. In de meeste gezinnen heeft poes een plaatsje. We vinden haar snorrend bij het kacheltje, of wel de oogen dichtknijpend op den grooten leunstoel, waar ze zich zoo ge makkelijk maakt als ze maar kan. Ik zal iets van poes vertellen, of liever, zeggen, hoe een kat verzorgd dient te worden. Gezond zijn stemt prettig en vrooüjk dit geldt evenzoo goed voor katten als voor menschen en om dit te bereiken, zijn aller eerst geregelde maaltijden noodzakelijk. Veel dieren eten of te veel of te dikwijls en hiermede volgen ze óók het voorbeeld van hun eigenaar. Twee keer eten per dag is voor poes vol doende. Mijn kat krijgt acht uur 's morgens en zes uur 's avonds een schotel eten. Het is niet noodig dat men precies aan dezen tijd houdt, maar toch is het goed ze 's morgens en in den vroegen avond te voe ren. Maar houd je stipt aan eenmaal vast gestelde tijd. Als ontbijt is brood en warme melk of beschuit en melk het best. Ook kan ter afwisseling wat visch gegeven worden. Soms zal poes het eten niet aanraken. In dit geval moet wat water bij de melk gevoegd worden en als ook dit niet helpt, probeer het dan maar met enkel water. Vooral als ze dorst heeft, drinkt poes graag water. Maar denk er aan, vooral versch water te geven en te zorgen dat de schotel goed schoon is. Het avondmaaltje moet vrij stevig zijn, vleesch of visch mag niet ont breken. Veel menschen denken dat door het geven van vleesch het vel minder mooi wordt maar dit is toch niet zoo. Lever mag ook gegeven worden, maar niet te veel en hoogstens tweemaal per week. Gras is uitstekend. Als poes niet lekker is, begint ze uit zich zelf aan 't gras te knabbelen. Zoo dra ze den kans schoon ziet. Vogels en mui- Zen zijn het natuurlijk voedsel, maar ik vind het altijd vreeselijk als een vogel gepakt wordt en ook een muis zie ik liever dood dan in de nageltjes van poes. „Het is niet goed als poes de muis opeet," zeggen ze wel. maar het bontvelletje kan toch geen kwaad in z'jn maag r.ug en gr'.;n nooit onverwacht. Jonge katten vinden het prettig als ze zoo langs den rug worden gestreken, maar dik wijls blazen oudere katten zoodra men ze zoo streelt of bijten en krabben. Dit doen ze niet uit valschheid, maar doordat hun rugwervel zwakker wordt en ze er hinder van krijgen. Wasschen doet poes zich zelf, maar gebor steld moet, ze wel. Trek een zachte hand schoen aan een beetje zand mag er bij in gewreven worden. Sluit de kat 's nachts niet buiten. Ze zou juist overdag thuis on zindelijk worden. Als poes valsch is, kun je er zeker van zijn dat ze geplaagd of gesard is. ~~nrV0 Een volgend keer vertel ik wat van konijnen. Kreupele Greta. Onlangs heb ik een verhaaltje gelezen, dat ik jullie heel graag wil oververtellen. Het handelt over een arm, kreupel meisje, dat van een spin leerde, mooie, warme wollen doeken te breien, 't Is waar gebeurd. Greta zat voor het venster van haar hutje dat uitzag op de zee en ze keek naar het wassen van het water, dat tegen de bergen opklotste en wenschte, dat ze in een groot schip zou mogen uitzeilen en de heele wereld zien. Want ze verlangde er naar de toover- paleizen te aanschouwen, waarvan ze zoo vaak droomde en al de wonderlanden, waar van de terugkeerende zeelieden zoo heerlijk konden vertellen. Ze wist, dat dit nooit ge beuren zou, omdat ze zoo kreupel was en heel arm. In denzelfden nacht, dat haar vader in een vreeselijlcen storm om 't leven kwam, werd zij voor haar leven ongelukkig. Het was een koude dag en midden in het lage kamertje brandde en rookte een klein vuur. Greta leefde in den tijd, dat de men schen nog geen schoorsteenen hadden uitge vonden en de rook van het vuur moest maar zien zoo goed mogelijk een uitweg te vinden. De hut was gebouwd van ruwe steenen en de muren waren zwart van den rook. Er was slechts één klein venster, waardoor het licht naar binnen viel, 't zelfde, waarvoor Greta zat te droomen. Haar been deed haar zeer en buiten hingen de wolken zoo laag, dat ze nauwelijks iets kon onderscheiden. Daarbij hinderde de rook haar en ze kon in die halve duisternis niets uitvoeren. Maar ze klaagde1 niet, de dappere kleine, want alleen haar lichaam was kreupel en niet haar geest en hart. Zeker, als ze niet kreupel was geweest, had ze daar buiten kunnen loopen in den storm met wangen als appels en schitterende By nekvel oppakken is verkeerd. En evenmin mag het dier bij zijn pooten opge pakt worden. Zeg b v. „zoete poes", als ge taar oppakt, strijk even zachtjes langs den moest zitten en niet spelen kon, breide ze veel meer dan andere kleine meisjes van haar leeftijd en haar moeder was wat trotsch op haar dappere, kleine meisje, dat haar eenige levensvreugde was. Greta verlangde nu naar hare moeder, ter- arme meisje, dat in haar hutje de fijne dra den in zulke mooie, nuttige zaken verander de. En al zult ge wellicht nooit in werkelijk heid het eiland zien, waar ze leefde, op de kaart van Europa kunt ge 't vinden. Het ligt ten Noorden van Schotland en wijl ze den opkomenden storm gadesloeg, niet ver ten Zuiden van het koude IJsland. Het schuim vloog tegen haar venstertje op en nu werd 't geheele kamertje duister en Greta werd bang. Zij huiverde terwijl ze luisterde naar den rollenden donder en de loeiende golven. Ze vreesde de zee, als de storm haar golven torenhoog opjoeg, maar ze deed haar best zichzelf moed in te spre ken en juist in deze angstige oogenblikken leidde een van Gods kleinste schepselen hare gedachten in een andere richting en deed haar heur angst vergeten. Een kleine spin kroop uit een spleet te De Shetlandsche vrouwen breien nog steeds prachtige shawls en worden er goed voor betaald en ik ben er zeker van, dat ze daar bij vol dankbaarheid en trotsch aan de kleine, kreupele Greta denken. (Naverteld.) RiiBENZAHL. Een vrouw zocht in het woud kruiden voor haar zieke geit. Ze had vier kinderen bij zich, waarvan de jongste, een gezonde dik- GIRAFFEN GEHEUGEN. voorschijn en begon een web te weven in den j kerd, bijzonder lastig was en zijn moeder hoek bij haar venstertje. Terwijl ze naar 't diertje'keek dacht ze niet meer aan haar vrees. Het spinnetje deed zijn werk prachtig. Van den eenen kant naar den anderen kant hechtte het de fijnste draden na elkan der vast. Dan in en uit en over en onder weefde het tusschen deze draden het mooi ste wiel, dat Greta ooit aanschouwd had. Terwijl ze er naar keek was het diertje geen spin meer voor haar, maar een knap kaboutertje, dat druk aan den arbeid was. 't Was haar alsof het tot haar sprak: „Let goed op mij, Greta, ik zal je leeren hoe je prachtige dingen kunt maken van de zachte wol, die op je schaapjes groeit." Greta keek vol verwondering, want het was, alsof het spinnetje wol spon en ze be dacht, dat het gemakkelijk zou gaan zulke patronen te maken. Hare vingers bewogen zich terwijl de spin weefde, en hare oogen waren vol droomen toen haar moeder bin nentrad. „O, Moeder," riep ze uit, „ik heb zoo'n won derlijk spinnetje aan 't werk gezien, 't Leek wel een kaboutertje, dat me wilde leeren van onze wol heel mooie dingen te maken." „Och, liefje, Je hebt gedroomd," antwoordde de moeder, terwijl ze haar teeder kuste. „Ja, Moedertje," zei 't opgewonden meisje, „dat weet ik, maar ik ga door droomen tot ik iets heel moois van onze witte wol heb gemaakt." De moeder glimlachte, maar Greta zag het niet. Ze dacht en dacht den geheelen dag en droomde er 's nachts van. Den volgenden morgen was de storm over, de zon scheen warm en heerlijk over de stille zee en Greta begon de mooiste en zachtste wol uit te zoeken voor haar voorgenomen werk. Eerst gelukte het haar niet de draden zoo fijn en zacht te krijgen als zij 't wenschte. Maar ze hield vol en spoedig ging het beter en weldra had ze een draad zoo fijn als noo dig was voor het uitwerken van haar ge- telkens hinderde. Toen niets hielp om hem tot bedaren te brengen, riep ze, alleen om hem vrees aan te jagen: „Rübenzahl, kom hier bij dien stouten jongen!" Maar nauwelijks had ze het geroepen, of, tot haar grooten schrik stond ineens de berggeest voor haar als een reusachtige kolenbrander. Hij brulde met een vervaar lijke stem: „Hier ben ik!" Wat wilt ge van mij?" „Niets, niets!" riep de verschrikte vrouw. „Mijn jongen is nu weer stil; ik dank u!" „Denk je, dat ik me als een kwajongen laat wegsturen?" zei Rübenzahl en wees op het knaapje, dat zich bang achter moeder verborg. Deze bleef vóór hem staan en riep: „Voor alle schatten sta ik U nog niet één van mijn kinderen af!" Dat beviel den berggeest, en goedig zei hij „Wees maar niet bang, ik ben geen men- scheneter! Geef mij echter den jongen en ik zal een knap en rijk man van hem maken. Ge houdt nog kinderen genoeg over en op één bengel meer of minder komt het er toch niet op aan?" „Neen, neen!" riep de moeder, „ik wil zelf voor mijn kinderen werken, zoolang ik ge zond blijf!" „Hebt ge geen man?" vroeg Rübenzahl. „Zeker, maar hij is den heelen dag bij den weg; hij handelt in aardewerk!" „Is hij zoo vlijtig als gij?" „Hij is vlijtig genoeg, maaren de vrouw, vreezend te veel te hebben gezegd, zweeg. „Nu, maarmaar?" bulderde de berg geest. „Hij is watwat gierig. Hij geeft mij niet genoeg voor de kinderen. „Wacht, is uw man gierigik z&l hem!" en met deze woorden was Rübenzahl ver dwenen. Bevend nam de vrouw haar mand en ging met haar kinderen paar huis. Daar gaf zij hun een avondboterham en spoedig waren allen in slaap en was het stil in de hut. Zoodra de vrouw 's morgens ontwaakte, was haar eerste werk naar den stal te gaan en haar geit te melken, doch hoe verschrikt was ze, toen ze het dier dood op den grond zag liggen. Ze jammerde: „Wat moet ik beginnen?" Daar zag ze een goudstuk glinsteren en toen de vrouw verrast toekeek, zag ze, dat Rübenzahl de kruiden in hoopjes goud ver anderd had. De arme zieke geit echter was van honger gestorven. Ze was nu rijk en blij riep ze: „Wat zal mijn man gelukkig zijn!" Maar ze bedacht zich hij moest eens het goud nemen en den kinderen niets geven! Neen ze zou niéts zeggen Ze bracht het geld bij den onderwijzer, die het voor haar bewaarde en haar telkens „Hallo, oude Jongen, wat is er aan de hand, of liever, wat is er met je nek?" „O, dat heeft niets te beteekenen niets kwaads, bedoel ik. Ik heb er een knoop in gelegd om niet te vergeten, dat ik wat rijpe bananen voor m'n vrouw moet meebrengen". lachte. Toen begon ze met schitterende pen nen en lenige vingers een prachtige shawlwat ze noodig had. e breien. Wanneer ze niet meer wist, hoe ze Terwijl dit thuis gebeurde, liep Steven, verder moest gaan, keek ze naar 't spinne-haar man, met zijn mand vol potten en pannen op den rug door het gebergte. Bij oogen, maar nu ze zoo flink en verstandig was, klaagde en jammerde ze daarover niet. 't Is beter dat het lichaam ziek is dan de geest. Een bont kalfje stond naast haar stoel en ze streelde het diertje over zijn zacht vel letje en vroeg: „Bontje, is het koud buiten?" Toen het zachtjes knikte alsof het „ja" zei, legde ze haar andere hand op haar lie velingslam. In haar arm land waren de hui zen der menschen ook het toevluchtsoord der dieren en de kalfjes en lammetjes wan delden rustig rond in 't kamertje waar Greta zat te spinnen. Met zulk gezelschap was ze niet eenzaam, ofschoon haar moeder vele uren van den dag buiten was om te werken. Kleine Greta verveelde zich echter nooit, want ze was altoos bezig zoolang het licht was. Haar spinnewieltje stond bij het ven ster en hier spon ze dagelijks de zachte wol der schapen tot groote knotten, waarvan moeder en zij warme kousen en kleeren voor de zeelieden breiden. Omdat Greta zoo stil web en dan kwam haar droom haar weer helder voor den geest. Eindelijk was de shawl gereed en alle buren kwamen haar werk 'ien. Het was wondermooi, het patroon was volmaakt, het geleek op kant en was fijn als ie webbe der spin. Spoedig sprak ieder op het eiland van den orachtlgen shawl, die 't arme, kreupele meisje had gebreid en het nieuws bereikte een na burig eiland, waar een schatrijke dame woon de, die zelf kwam om het werk te zien. Ze kwam in het hutje van het arme meisje en zei: „Toon mij je schat, lief, klein spin- stertje." Greta liet vol vreugde haar werk zien en toen de dame den wondermooien doek zag, kreeg ze tranen in haar oogen. Ze bleef ge- ruimen tijd met het meisje praten en toen ze weg ging nam ze den doek mede. Maar 't arme spinstertje kreeg er een goudstuk voor en ze beloofde haar groote verdiensten, als ze meer van die shawls kon vervaardigen. Greta was overgelukkig en spoedig kwa men de buurvrouwen tot haar om te leeren, hoe ze ook zulke shawls konden maken, die rijke menschen zooveel waard waren, 't Kind leerde allen met genoegen en liet hen gaarne deelen in haar geluk. Door 't kleine, kreupele meisje braken er betere tijden aan voor het arme eilandvolk. Dit is de ware geschiedenis hoe de bewo ners der Shetlandsche eilanden beroemd werden wegens het vervaardigen van prach tige shawls, die ze breiden zonder regels of patronen of het tellen van steken. Het ver standige, kreupele meisje leerde het van een spin en zij leerde 't hare buren. Als je in een winkel zachte, Shetlandsche wol koopt om er je handschoentjes of doe ken mee te breien, denk dan eens aan het de laatste hoogte, ging hij op een rotsblok rusten en begon te rekenen. Zijn handel moest hem dezen keer veel winst opleveren, want hij had goedkoop ingekocht. „Mijn vrouw geef ik niets," dacht hij; „ze moet maar wat zuiniger zijn, maar ik koop een ezel, dan krijg ik het wat gemakkelijker!" Nauwelijks had hij dit gezegd, of Rüben zahl zond een stormvlaag, die de heele mand met aardewerk ondersteboven wierp. „Dat doet zeker die ellendige Rübenzahl 1" riep Steven, want hij meende het spot gelach van den berggeest te hooren. Met de ledige korf op den rug sukkelde Steven naar huis en vertelde zijn vrouw, wat Rübenzahl gedaan had. „Ik zal de geit moeten verkoopen!" be sloot hij zijn verhaal, maar de vrouw zei: „De geit is dood!" Dat was te veel voor den glerigen man, maar hoe boos werd hij, toen ze begon te lachen en schaterde: „Eet maar vadertje! laat het eten er je niet minder om smaken!" „Eten, eten?" „Waar moet Je dat vandaan halen? Ik geloof, dat het ongeluk je gek maakt". Maar, daar kwam de onderwijzer, die Steven had zien thuiskomen en sprak: „Steven, je bent gelukkiger dan je ver dient! Je brave vrouw heeft van Rübenzahl een schat gekregen, 'maar ik zal hem voor jullie beheeren. Haar zal ik alles geven wat zij voor jou en de kinderen noodig heeft". ^Daar stond Steven hem aan te gapen, maar toen hij het goed begreep, danste hij in het rond en beloofde voortaan de lekker ste hapjes voor zijn vrouw en jongens te zullen bewaren. BULL. Wilson woonde met vrouw en kinderen in het binnenland van Australië, in de wilder nis. Zijn blokhuis was van boomstam opge trokken en met boomschors gedekt. Hij was schapenfokker en met zijn kudde soms maanden van huis, daar hij telkens opnieuw voeder voor de schapen moest zoeken. Dan bleven vrouw en kinderen alleen, want uren in den omtrek was geen woning te vinden, zoodat ze geen buren hadden, die wat afleiding brachten. Geen wonder, dat het steeds een feestdag was als man en vader weer thuis kwam! Maar lang duurde het niet, of het klonk weer uit zijn mond: „Vrouw, ik moet weer verder, de grond is kaal gevreten!" „Hoe lang zal dat nog duren, James?" vroeg zijn vrouw zuchtend. „Nog een paar jaar, vrouw! Ik heb al aardig wat opgespaard, nog eenige duizen den ponden en wij gaan weer naar Engeland terug." „Ik hoop, dat het gauw gebeurt. De kin deren kunnen daar beter leeren en opgevoed worden." „Geduld!" zei haar man. Als zijn vrouw en kinderen alleen waren, was hun eenige bèschermer een groote, zwarte hond, heel sterk en met een grooten kop en scherpe tanden. Hij was de schrik van de rondzwervende en diefachtige wilden, die uit angst voor hem, op een afstand bleven. Bovendien was Buil, zoo noemden de kin deren hem, een aartsvijand van de zwarte slangen, waarvan de beet doodelijk is. Om hun strooptochten te beletten, lag Buil meestal voor de deur aan een sterke ketting, dien Wilson eens van een tocht naar Mel- bourne had meegebracht. Eens op 'n avond was vrouw Wilson bezig haar kinderen uit te kleeden. Daar begon Buil te janken en aan de ketting te rukken, een zeker teeken, dat er onraad was. Haastig liet zij de kinderen hun avondgebedje zeggen, haakte de hangmatten vast en stopte de kinderen toe. Nu ging ze naar buiten om Buil los te maken. Als hij de wildernis inrende, was dit het bewijs, dat er wilden rondzwier ven, maar bleef hij thuis, dan was er een slang in de buurt. Buil schudde zich even, trok de bovenlip op, zoodat de scherpe tanden zichtbaar wer den en stormde het blokhuis binnen. Bij den haard, waar vrouw Wilson een opening ont dekte, ging hij liggen, met den kop op de voorpooten en de oogen op het gat gericht. „Wat zal ik doen?" dacht de vrouw. Er is zeker een slangWacht, ik zal vuur in den haard maken, daar zijn slangen bang voor. Ze deed dit en even later, brandde er een helder vuur. Ze ging op zij zitten en nam de ijzeren stang in de hand, die gebruikt werd, om vuur op te rakelen. Uren zat ze in den langen nacht onbeweeg lijk stil. De slaap beving haar en langzaam werd het stil in het blokhuis. Het vuur ver flauwde door gebrek aan brandstof. Vrouw Wilson dommelde voort, angstig en koortsig. Daar hoorde ze fluiten, dat was de locomo tief van den trein, die haar en Wilson naar de havenstad bracht! Daar floot het weer en vrouw Wilson werd klaar wakker. Ze sprong overeind en klemde de ijzeren stang vaster, want de zwarte slang was gedurende de stilte te voorschijn ge kropen en stond nu op den staart, om den doodeiyken sprong te doen. De slang boog den kop vooruit, weer klonk het sissend flui tenhet was met vrouw Wilson gedaan maar daar schoot Buil, die al dien tijd stil had gelegen, vooruit en greep het reusachtige dier in den nek. Misschien had Buil het nog moeten afleg gen in den strijd, maar vrouw Wilson had den moed den stang nog vaster te knijpen en vermorzelde, toen het oogenblik gunstig was, den kop van het monster. Een paar jaar later ging de familie Wilson naar het buitenland terug, maar Buil ging mee. Buil heeft kale plekken op zijn huid, en hij is grijs, maar blijft de lieveling van allen. En al kan hij niet spreken, denken kan hij wel en dat doet hij dikwijls van den slang!

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 23