KANTONGERECHT
SCHAGEN.
v/tiwu WA
Kloosterbalsem
BILLY BOO.
gert te behooren tot de Hofni'g en de Pinehassen.
Hij wil kiezen, tusschen de o u d e uevensbeschouwing.
welke haar uitdrukking vindt in de bestaande orde
en tusschen de nieuwe, welke bezig is zich steeds
scherper te belijnen in een generatie, die over gansch
de wereld hare vertegenwoordigers telt in groeiend
aantal; een generatie met stoute verwacht- ~cn en
heerlijke droomen.
Dit heeft ook de groote Noorsche dichter Hendrik
ïbsen gevoeld en hij beeldt dit uit in dat prachtige
gedeelte van zijn aangrijpend drama „Brand."
Deze Brand, een priester, staat gereed om de door
hem gebouwde kerk in te wijden. Het volk staat om
hem heen, dringt er op aan, dat hij de deur der kerk
moet openen. Maar dan begrijpt Brand dat hij ge
heel met het oude moet breken; hij neemt de sleu
tels der kerk en werpt ze in de rivier cn tot de ouden
zegt hij: „Wilt gij de kerk binnen, gij geslacht van
slijk: kruipt dan door het kelderluik, gebogen dan
uw rug! Kruipt en kromt u!" Maar dan vervolgt hij:
„Komt, gij jeugdigen, komt gij frissche geesten! Volgt
mij op mijn zegetocht. Eens moet gij toch ontwaken;
het zij gedaan met alle leugen, voort uit de macht
der halfheid. Komt, voort met mij. Het land zullen
wij doortrekken, de zielen louteren, vrijmaken, de
aarde herscheppen in één tempel Gods!
Daar wordt zoo vaak geklaagd over de weinige be
vrediging, welke het leven schenkt. Dit is te begrij
pen bij hen, die geen idealen meer hebben. Maar
wordt ons leven niet vol en rijk, wanneer wij ons nog
jong van geest en frisch van ziel kunnen voelen, ook
al stijgt het tal onzer jaren, wanneer wij nog kunnen
gelooven in een toekomst en daarvoor kunnen wer
ken met in ons hart hot vast vertrouwen daarmede
te vervullen onze groote goddelijke roeping?
ASTOR.
Zitting: van Donderdag 17 October.
EEN STIERENKWESTIE OP DE SCHAGER MARKT,
i Hedenmorgen beginnen we met voortzetting van de
bekende kwestie, voor eenige weken terug op de Scha-
ger markt voorgevallen, waarbij door den veehandelaar
Stam een stierkalf of plnkstler (het gaat er hier juist
om, of het een kalf of een pink was) werd aangevoerd,
die geen neusring had en geen knieband. Ter verduide-
lljking van het nu volgende zij opgemerkt, dat de poli
ticverordening ten aanzien van tien neusring met be
trekking tot den ouderdom van den stier niets bepaald,
dus feitelijk elke stier van zoo'n ring voorzien moet zijn.
De knieband is eerst noodig, wanneer het beest één
jaar oud is.
Op de vorige terechtzitting beriep Stam zich er op,
dat hij, direct nadat hem dit was aangezegd, het be
wuste stiertje van een ring had voorzien, ofschoon hij
van meening was, dat dit niet noodzakelijk was. Daarom
worden in deze zaak hedenmorgen nog een drietal getui
gen gehoord.
In de eerste plaats dan de gemeenteveldwachter, die
het proces-verbaal tegen den heer St. had opgemaakt.
Hij had op den bewusten Donderdag den stier bij de
controle zien staan en tegen verdachte gezegd, dat deze
het dier zoo niet verder mocht vervoeren. De laatste
moet toen gezegd hebben: „Och man, die pink." Getuige
'merkt nog op, dat het overigens aan de politie wordt
overgelaten om te bepalen wanneer in twijfelachtige ge
vallen een neusring al dan niet noodig wordt geacht.
In dit geval had getuige het wel noodig gevonden, daar
de stier volgens hem gerust geslachtsrijp mocht worden
genoemd.
Verdachte ontkent gezegd te hebben, dat het een
plnkstier was. Overigens had hij er direct een ring in
laten doen, doch die moest er later op laat van den
marktmeester Keesman met het oog op de dierenbe
scherming weer worden uitgenomen.
Deze laatste bevestigde dat. Hij had het dier op zijn
controle-reis over de markt zien staan, en waar het dier
nog geen jaar oud was, en dus volgens hem een stier
kalf had hij toestemming gegeven, den ring er weer uit
te halen.
Ook een andere veehandelaar, Komen, noemde het
een stierkalf.
Getuige Flapper zegt echter nog. dat hij dr. De Boer
den veearts er bijgehaald heeft, en dat die wel degelijk
van een pinkstier sprak. Verder kan getuige zich moei
lijk de houding van den heer Keesman verklaren, die
ik een melaatsche was en dat zij, die daar naast mij
liep, in een menschlievend gebaar mij haar arm had
geboden, het deed als verpleegster, die den ongelukkige
wil troosten en opwekken, maar niet als een vrouw, die
mij lief zou kunnen hebben en mij zou willen tocbe-
hooren.
Ja, ik ben gegaan naar de bijeenkomst, waar de di
recteur, na het gebed, sprak over Christus' geboorte en
over den Zaligmaker en over berusting en vertroosting.
Vóór hem op de banken zaten naast elkaar ver
pleegsters en verpleegden, de Europeesche verpleegden
op stoelen en op den grond de Inlandsche vrouwen,
mannen en kinderen.
Velen kreupel, verminkt, blind, met verglaasde, ver-
staarde oogen, met leeuwenkoppen en geweldige groote
coren. Zij zongen of baden en lk heb naar hen gekeken
in verbazing en mistrouwen. Ik had het gevoel, soms,
alsof zij schijnheilig, zulke vrome gezichten trokken, om
bij den directeur een wit voetje te krijgen, dat hij zoo
graag zag, dat zij vroom waren en in Christus geloof
den. De Inlanders zongen de maleische liederen mede,
met naar den hemel geslagen oogen en zij zongen, als
in niet begrijpen, van Jezus.
Ik heb willen uitschreeuwen: „gij liegt, waarom liegt
ge, waarom praat ge de menschcn maar wat voor,,' toen
de directeur een toespraak hield. „Zie hier die vrouw
met weggevreten kaak, met dat enkele stompje, zie die
lammen, die kreupelen, die blinden! Hoort ge niet do
kreten van de arme krankzinnige en dat zingen van
die jonge vrouw, niet ver hier vandaan, opgesloten
in een met tralies gesloten kamertje, die gek is en me-
laatsch en zegt hun dan, waarom ze moeten berusten
met Uw beloften op de toekomst en de vergelding hier
namaals, on zegt hun waarom ze zoo geworden zyn,
dat ze gestraft zijn door denzelfden God, op wicn zij nu
hopen moeten".
Maar ik heb niets gezegd. Omdat zij naast mij zat,
omdat zij in volle devotie de handen had gevouwen,
cmdat op haar gelaat de innerlijke overtuiging zich af
spiegelde, omdat zij geloovig, goed en lief was en vol
toewijding handelde naar het woord van haar God,
in wien zij geloofde, en omdat zij voor mij als een engel
vol schoonheid en lieflijkheid.
Ik ben naar huis gegaan en weer bood ze me den arm
aan, als een, die een armen zondaar begeleidt, zooals
zij mfBschien morgen het aan een ander zal doen. En bij
het kamertje gekomen, dankte ze me, dat ik met haar
was meegegaan en haar had vergezeld.
En toen zij mij had verlaten, mij verder vroolijk
Kerstfeest had toegcwenscht, zooals zij het deed aan alle
verpleegden, die zij voorbij ging, viel plotseling de een
zaamheid van mijn kamertje op mij neer en ik ben op
het bed neergevallen en ik heb mijn leed, mijn droefheid
toch feitelijk geen deskundige op dit gebied ls, hetgeen
de laatste zoo vrij is in twijfel te trekken, omdat hij
reeds sedert jaren juist aan deze dieren zijn aandacht
besteed. Bij herlezing van de desbetreffende bepaling
der politieverordening moet hij echter ervaren, dat hij
dit verkeerd heeft gelezen. Het ls wel degelijk zooals
hier in het begin is aangehaald, dus de neusring heeft
niets met den ouderdom te maken.
Hier merkt de kantonrechter op, dat dergelijke be
palingen echter met verstand dienen te worden toege
past.
De ambtenaar van het O. M., nu het woord verkrij
gende, zegt, dat deze stierenkwestie veel voeten in de
aarde heeft gehad. De bepaling van de politieverorde
ning is echter duidelijk genoeg, en waar toch is komen
vast te staan, dat ondanks de tegenspraak hier wel de
gelijk sprake is van een pinkstier (de ambtenaar noem
de het maar steeds een stierpink) acht hij het bewijs
wettig en overtuigd bewezen, en eischt hij tegen ver
dachte St. f 5 boete of 5 dagen hechtenis.
De verdachte krijgt nu nog eens de gelegenheid zich
te verdedigen, waarbij hij met verheffing van stem op
komt tegen de verklaring van getuige Flapper, als zou
hij onbeleefd zijn geweest. Veel eerder meent verdachte
dat als Fl. niet zoo ontactisch was opgetreden, het niet
zoo'n vaart geloopen had. En aan het slot van zijn ver
dediging wijst de heer St. er eenigszins spottend op, dat
het misschien wel een beetje overdreven is, dat hij, een
man die over fatsoenlijke lichaamskracht beschikt, zoo'n
klein stiertje zou moeten vervoeren, die voorzien was
van een neusring.
Al de feiten overwegende, die zich tijdens de behan
deling van deze min of meer principieele kwestie heb
ben voorgedaan, meent de kantonrechter in dit geval het
wetsartikel te moeten toepassen, dat den rechter het
recht geeft, den verdachte, ondanks 3chuldig verklaring
doch gezien het geringe van het feit, vrij te spreken.
Aldus geschiedt.
EEN BEETJE NAPAPPEN.
Corn. P. Gr. en Arie F., twee jongens van de Burger-
brug, hadden in den avond van Zondag, den 7 Septem
ber in het café van de Nijs, 's avonds na 11 uur, nog
een beetje na zitten pappen en naborrelen, zooals de
ambtenaar het noemde, of „nog een graantje pikken"
zooals de kantonrechter zei. Jammer dat veldwachter
Homan de gezelligheid kwam verstoren met het gevolg,
dat Corn. en Arie heden terecht moeten staan. Alleen
de eerste is verschenen.
Het slot ls, dat elk van de twee glaasjes bier nu f 4
hooger komt te staan. De ambtenaar had er nog 6 van
willen maken.
ER ZAL VOORTAAN OP GELET WORDEN.
Evert v. d. H., veehouder te Earsingerhorn, had den
15den Juni een koe naar de Schager markt doen ver
voeren, wier uier zoo was opgeperst, dat de melk er uit
spoot, wat het dier ongetwijfeld zeer veel pijn moet heb
ben veroorzaakt.
Verdachte geeft toe, dat de koe een groot „jaar" had,
waarop de kantonrechter, erg uit zijn humeur, uitvalt,
dat het een schande is, om een dier aan een dergelijke
kwelling bloot te stellen. Maar hij zal daar een eind aan
maken. Hij weet wel, het is natuurlijk om meer geld er
voor te krijgen, de mammon moet gedipnd worden, dui
tendieven die geen hart voor hun vee hebben.
De ambtenaar van het O. M. lucht zijn verontwaardi
ging ook nog eens en brengt inmiddels hulde aan ma
joor Boot, die voortaan streng op deze dierenmishande
ling zal letten, en dan zal de kantonrechter wel voor de
rest zorgen. En niet zoo zoetjes ook.
Verdachte wordt daarop tot f 15 boete of 15 dagen
hechtenis veroordeeld. De eisch was f 25 of 25 dagen.
HIJ WAS ER WAARACHTIG VÓÓR.
De 30-jarige landarbeidr Joh. de V. te Callantsoog had
zijn rentekaart niet opgestuurd, om de doodeenvoudige
reden dat hij haar verloren had. In leder geval was hij
haar kwijt. Maar onwil was het lang niet, o neen!, het
speet hem vreeselijk, want hij was er waarachtig vóór
om te plakken dan.
Gezien dit enthousiasme over de anders niet zoo heel
erg geziene zegeltjcsplaklcerij, veroordeelt de kanton
rechter he m tot f 1.50 boete of 1 dag hechtenis. De eisch
was f 4 of 4 dagen.
HET ZEVENDE LERJAAR.
Het 7e leerjaar, dat toch ongetwijfeld In het belang
van het kind is, geeft toch af en toe wel eens moeilijk
heden. Immers de gevallen doen zich voor, dat een kind
het zevende leerjaar heeft doorloopen, maar voor het
einde van dit schooljaar geen 13 jaar is geworden, zoo
dat dan nogmaals de 7e klas moet worden doorloopen.
Een zekere Jb. Zw. landbouwer te Zijpe ondervindt op
het oogenblik hetzelfde maar hij had zich gewend tot
do secretarie te Schagerbrug, en den heer Kusters te
Alkmaar, en die hadden gezegd, dat nu het bewuste
meisje 13 jaar was en de zevende klas was doorloopen,
het kind van school mocht. Dit is echter niet juist, want
dat 2de leerjaar in de 7de klas moet weer heelemaal wor
den afgeloopen, al zal het desbetreffende wetsartikel
wel weer veel aan duidelijkheid te wenschen overlaten.
Door huiselijke omstandigheden houdt Zw. het kind
nog steeds thuis, doch de ambtenaar van het O. M. ont
uitgeschreid en gesnikt om mijn ongeluk, dat het mij on
mogelijk maakte die lieve vrcuw ooit de mijne te mogen
noemen.
26 Dec. 19...
Gisteravond was er muziekuitvoering in den tuin,
door het muziekkorps der melaatschen. Men speelde al
lerlei koralen en ook het bekende „Stille nacht, Heilige
nacht". Niet al te dicht bij, heb ik, op een bank gezeten,
naar de muziek geluisterd.
Do beelden van mijn kindsheid keerden terug. Ik zag
mijn moeder weer, die mij het lied voorzong. Ik zag
mijn thuis weer, waar ik gelukkige kinderjaren heb
doorgebracht Och, wij kinderen zongen de woorden na,
niets begrijpende van wat dat „Stille en Heilige Nacht"
bcteekende. Wij zongen het mede, omdat de kerstboom
glansde en omdat de geschenken ons toelachten.
Het mysterie van den tropennacht was nu om mij.
Daarboven, waarheen het koraal opsteeg, waren de
sterren. Krekels begeleidden het vrome lied en er was
gezoem van insecten. Ik kon nog even tusschen de
struiken het licht van de muziektent zien en de gestal
ten van hen. die daar to luisteren stonden.
Van dat licht wendde ik me af, al had ik ook eerst
haar gestalte gezocht, mijn oogen zochten weer de
duisternis om mijn verlatenheid nog meer te voelen en
om te kunnen mediteeren over de raadselen van het
leven. Over het waarom der dingen.
De kalmte van den avond was in mij, en ik vroeg
mij zelf af, of het wel goed was om zoo in opstand te
komen tegen God. Kon ik als mensche wel beoordeelen
zijn daad? Had ik misschien, wellicht onbewust, Iets
misdreven, dat nu gestraft werd? En was het niet het
werk van God, was het niet een bewijs van zijn mild
heid en goedheid en genade, dat hij mij op de plaats
van mijn lijden en mijn ongeluk zulk een vrouw had
gebracht, als dat kleine verpleegstertje, vol goedheid
en lieflijkheid, een verzachtster van monschelijk leed,
een troosteres in het lijden?
En toen het „Stille Nacht, Heilige Nacht" opsteeg,
klonk daarnaast een gebed van een eenzaam, verlaten
en ongelukkig man, die, met gevouwen handen, smeekte
den Alelrhoogste, wiens daden voor het menschenoog
verborgen blijven, dat Hij mij helpen zou het leed te
dragen door haar bij mij te laten als een zonnestraal
op mijn zoo duister pad.
Want aan U, bladzijden, waaraan ik toevertrouw mijn
geheime gedachten, omdat gij voor mij zijt als teen
levend wezen tot wien lk spreek, omdat ik, zooals
ieder mensch, behoefte heb om me te uiten, aan u zeg
ik, stomme getuigen van mijn leven en mijn leed, dat
lk haar lief heb.
En u zeg lk het, want zij, het v«fiiikste wezen, zij zal,
zij mag het nooit weten.
raadt hem hiermee voort te gaan en eischt f 4 boete of
4 dagen hechtenis.
Voor de tweede maal maakt de kantonrechter heden
morgen van het recht gebruik om verdachte, ondanks
schuldig verklaring, vrij te spreken.
Cath. Gl. hulsvrouw van J. Reevers te Schagen moet
voor een dergelijk feit terecht staan. Zij had haar meisje
thuisgehouden om op de kleintjes te passen, omdat zij
zelf niet thuis was. Dit wordt natuurlijk veel zwaarder
aangemerkt en de ambtenaar eischt dan ook f 8 boete
of 8 dagen )- .tenis. De juffrouw beroept zich nu met
veel woord'. p het vorige geval., doch dat neemt niet
weg, dat zij veroordeeld wordt tot f 5 boete of 5 dagen.
Zij vond dat het hier (op het kantongerecht) ongelijk
toeging.
BARBAARSCHE TOESTANDEN IN N. NIEDORP.
Willem v. d. St., een landbouwer te Nieuwe Niedorp,
had zijn eenden los laten loopen. Maar het was op zijn
eigen grond, zooals hij hedenmorgen beweerde, d.w.z.
op grond, dien hij huurde.
Het gevolg was echter geweest dat de veldwachter
een eend met 10 pullen had doodgeschoten. Dit vond de
kantonrechter toch wel een beetje al te barbaarsch en
daarom zal op de zitting van den 21sten November de
zaak nader onderzocht worden.
Z'N PITJE WAS UITGEGAAN.
D. B., slijter te Barsingerhorn was bekeurd, omdat hij
zonder licht reed. Niet moedwillig, zooals hij hedenmor
gen verklaarde, want onderweg was z'n lantaarn zoo
maar uitgegaan, en hij was niet meer aan te krijgen.
Ook de veldwachter had nog geprobeerd, maar ook dien
gelukte het niet. Trots deze laatste vriendelijkheid ging
B. evengoed op den bon, dien hij hedenmorgen tegen
f 2 kon inwisselen. De ambtenaar had 4 gedacht.
ALWEER EEN VOOR DE VOLGENDE ZITTING.
Ook de zaak tegen mejuffrouw Maartje B., strijkster
te Anna Paulowna wegens het in gevaar brengen van
het verkeer, door met haar citroentje plotseling den
Nieuwenweg in te gaan, terwijl 3 fietsers aan kwamen
rijden, wordt tot den 21sten November uitge-steld, om
alsnog de genoemde fietsers te hooren.
DE DRIE VOL.
Een derde slachtoffer voor de volgende zitting op 21
November is KI. Sn., kastelein en brandstoffenhandelaar
te Schagen, wegens overtreding van den ijkwet, terecht
moet staan. Vier van zijn inhoudsmaten waren namelijk
niet van het vereischte ijkmerk voorzien. Toch had Sn.
ze volgens zijn zeggen aan Snijders op den laatsten ijk-
dag, ongeveer een jaar geleden, meegegeven, maar er
nooit acht op* geslagen of het teeken er op stond.
De majoor krijgt dus de opdracht om de ijkmeester
maar eens op te snorren en die te hooren.
JE MOET ER OOK ZOOVEEL OP HEBBEN.
Jb. Fr. een 21-jarige loodgieter te Schagen had geen
bel op z'n fiets. Hij vond dat je er tegenwoordig ook
zooveel op moest hebben.'
De kantonrechter vindt, dat hij er toch maar een op
moest doen, maar natuurlijk is dat al gebeurd. Alleen
kost deze bel nu 2 gulden meer, welke heel genoegelijk
in 's Rijks schatkist verdwijnen.
Doe er wat'
Kloosterbalsem
op
is het gewone gezegde, als men zich
heeft gesneden, gestooten, gebrand,
geklemd of geschramd. Die verzacht,
zuivert en er blijven géén litteekens.
,,Ceen goud
zoo goed"
Wegens niet verschijnen worden bij verstek veroor
deeld:
Voor overtreding van de Motor- en Rijwielwet: A. v.
d. H. f 4 of 4 dg.; K., f 4 of 4 dg.; Sp.. f 4 of 4 dg.; Sch.,
f 4 of 4 dg.; P., f 4 of 4 dg.; A., f 4 of 4 dg.; M., f 3 of
3 dg.; A. f 4 of 4 dg.; J. f 4 of 4 dg.; M., f 3 en f 5 of
3 dg. en 5 dg.; K-, f 3 of 3 dg.; Zw., f 3 of 3 dg.; Van
D., f 4 of 4 dg.; Spr„ f 4 of 4 dg.; L., f 4 of 4 dg.; T.,
f 4 of 4 dg.; BI. f 4 of 4 dg.; M. P. Pr., f 4 of 4 dg.;
D. Gr., f 4 of 4 dg.; B. D., f 4 of 4 dg.; P. D. f 4 of 4 dg.;
D. Sm., f 3 en f 5 of 3 dg. en 5 dg.; G. J. P., f 5 of 5 dg.;
F., f 4 of 4 dg.; H., f 2 of 2 dg.; M. P., f 4 of 4 dg.; B.,
f 4 of 4 dg.; De J., f 4 of 4 dg.; BI. f 4 of 4 dg.
Voor overtreding van de IJkwet: A. A. de G., 3
keer f 3 of 3 keer 3 dg.; H. IJ., f 3 of 3 dg.; J. V., f 6
en f 3. of 6 en 3 dg.; P. H. K. 2 keer f 2 of 2 keer 2.dg.;
N. J. C. v. G. f 6 of 6 dg.; O., f 2 of 2 dg.; J. I., 2 keer
f 2 of 2 keer 2 dg.; Br., f 6 of 6 dg.; R., f2 of 2 dg.;
N. J. PI., f 2 of 2 dg.; Sm., f 2 of 2 dg.; C. Br., f 2 of
2 dg.; Sp., f 2 of 2 dg.; M., f 2 of 2 dg.; KI., f 2 of 2 dg.
Van al deze bij verstek ver<|ordeelden worden de in
beslag genomen maten en gewichten verbeurd verklaard.
Roelof K., gestorven koe niet aangegeven 2 keer f 4
of 2 keer 4 dg.; A. de Gr., overtr. vleeschkeuringswet
2 keer f 4 of 2 keer 4 dg.; C. O., overtr. Arbeidswet,
f 5 of 5 dg.; Sch., overtr. leerplichtwet f 3 of 3 dg.; P*
C. N., id., f 6 of 6 dg.; v. d. M., id. f 8 of 8 dg.; J. V.f
ld., f 15 of 15 dg.; M. Sp., id., f 8 of 8 dg.; R. B., overtr.
kieswet f 0.50 of 1 dag; Th. de J., id. f 0.50 of 1 dag;
P., overtr, art. 427 W. v. S.. f 3 of 3 dg.; B., overtr. Trek-
hondenwet f 3 of 3 dg.; Van H., overtr. Visscherijwet
f 4 of 4 dg.; W., id., f 3 en f 4 of 3 en 4 dg. met terug
gave van in beslag genomen hengesl; Kw., id., f 3 of 3
dg.; A. de Vr., id. f 5 of 5 dg.; T. J. St. ld. f 5 of 5 dg.;
P., overtr. art. 326 W. v. S., dronkenschap f 10 of 10 dg.;
Fr., overtr. art. 461 W. v. S., f 3 of 3 dg.; A. B., id. f 3
of 3 dg.; Z., overtr. trekhondenwet f 4 of 4 dg.; Van L.,
overtr. Arbeidswet 2 keer f 3 of 2 keer 3 dg.; F. W.,
overtr. Jachtwet, f 7 of 7 dg. met uitlevering van niet
in beslag genomen geneer of voor dit laatste f 10 of
10 dg.; P. B., overtr. pol. verord. Schagen f 3 of 3 dg.
X>RLE..
Bllly was bewusteloos geworden,
Doch weer spoedig kwam hij bij.
Hij zei: „Ik voel me weei lekker."
Redneb riep: „Nu ben ik blij.
Je hebt ons heusch doen schrikken.
Ik dacht, mijn Billy, die is dood."
„Nee," zei Billy, „dat heeft de tijd nog.
Want de val was niet zoo groot."
„Kom, laat ons nu Jerry zoeken,"
Zeide Bil, „en dan wat drinken gaan."
En zij gingen naar een ijstent,
Waar ze Jerry zagen staan.
„Dag Jerry," riepen allen vroolijk.
„Alle verdriet werd aan kant gezet,
Toen zij Jerry met sleden zagen,
En ook Jerry had veel pret.
Wat is dat leuk.
30 Dec. 19...
Zomernacht, tropennacht. Ik heb het venster van
mijn kamertje geopend en zie in het dal van de melaat
schen. Donker-omringend de vallei staan de bergen. In
een stolp van verlatenheid ligt de melaatschen-kolonie.
De huisjes van de verpleegden somber, donker, znder
leven, als verlaten.
Wat hooger, tegen de helling, een licht-doorgloeid
venster. Ik weet dat daar de woning der verpleegsters
is.
Tot mij komt de bedwelmende geur der nachtbloemen,
zoetig als het wolkje, dat de pijp van een opiumzuiger
verlaat. Een kille damp van den vochtlgen grond stijgt
op. Ik hoor de krekels. Het is me als hoor ik ver-ver
wijderd het rhytmische geraas van een stoommachine.
Ik zit voor het raam en staar voor mij heen. Ik kan
niet slapen. Zulke nachten waarin de nachtschade geurt
maken me week, verlangend naar vrouwen. Wonderlij
ke stemmen en klanken hoor ik in mijn hoofd. De kla
gende stem van de viool, dan weer de weenende klan
ken van de cello hoor lk van verre. Zou daar achter
de bergen een vioolspeler zijn, een cellospeler? Mis
schien een feest, waarvan lk meen klanken te hooren?
Met opzet verplaats lk mijn gedachten ver-weg van
de kolonie. Met bewustzijn vergeet ik, dat ik melaatsch
ben. Ik geef me over aan mijn .fantasie. Ik stel me
zelfs aan „als" en ik fantaseer. Ik wil een half uur,
misschien korter, wellicht langer, me gelukkig voelen.
Mijn fantasie brengt mijn lichaam over naar een an
dere plaats. Ik wil niet aan dit leven denken. Ik plaats
mij zelf in het oude, gelukkige leven. Ik breng me in de
balzaal, waar lk me omringd zie van mooie vrouwen,
vol charme en hartstocht.
Haar odeurs bedwelmen me. Ik kies de mooiste uit
Ze lijkt het blonde verpleegstertje. Ik geleid haar ach
ter een der fluweelen portières. Zij vleit zich op den
divan. Ik schik de kussen en ik laat met opzet er een
vallen, waarop ik mijn knie laat rusten. Ze lacht in
halve overgave en ik kus haar. Ik voel haar armen om
mijn hals, haar warme buste tegen mijn borst gedrukt...
God Almachtig, ik schrik zelf op uit mijn fantasie, ik
verlies het beeld uit de balzaal, maar in mij is gebleven
het verlangen naar de omhelzing, naar de kussen van
een vrouw. Ik sta op van mijn stoel, in een wanhoops
gebaar. Omdat ik mi weer de werkelijkheid voel en de
verlatenheid en lk zie weer het lichten van het raam
van do verpleegsterswoning. j
Ik weet, dat zij daar ls, het blonde verpleegstertje,
met haar zacht blauwe oogen. Ik zie haar rustig sla
pen, het blonde hoofd op het witte kussen, haar armen
boven het hoofd, als kinderen doen in rusligen slaap.
Een gemeen begeeren ls er ln me. Ik wou haar bezit
ten, vannacht nog, zoo het moest met geweld.
Het hamert in mijn hoofd, ik voel het bloed ln mijn
polsen kloppen. Ik stamp op den grond, het beukt in
mijn keel, ik kan moeilijk ademhalen, ik vloek. Ik moet
een vrouw hebben, vannacht nog, het kan me niet sche
len, wie het is. Liefst dat jonge meisje, dat ik weer
voor me zie, uitgestrekt op het ledikant, den blanken
hals een weinig ontbloot. Zou ik het eens probeeren?
Als ik eens zacht uit het venster klom, stil daarheen
ging...
Ik druk mijn hoofd tegen den killen muur. Ik vind
me zelf slecht, laag. Ik stop mijn polsen in de kom met
water op mijn waschtafel. Het hevige begeeren maakt
plaats voor teleurstelling, voor een weeig gevoel van on
macht, van gevangen te zijn in dit enge kamertje. Ster
ker drukt me de geweldige verlatenheid...
Hé! Was het niet alsof het kiezel knarste? Met uit-
gestrekten hals luister ik. Ja, lk meen het weer te hoo
ren. Wellicht een kat van een der bewoonsters. Neen,
even zie ik in het open vlak tusschen twee struiken de
sithouet van een man. Wat wilde hij? Waarheen ging
zijn tocht? Zoo'n schobbejak! Toch niet naar de ver
pleegster? Een hevige jalouzie greep me aan. Had hij
hetzelfde begeeren als ik en zou hij het wagen, waarte
gen ik me had verzet? Ik slip de bloote voeten in mijn
muilen en stap voorzichtig uit het raam. Ik volg hem
zacht en het geeft me wat kalmte, als ik zie, dat hij
niet den weg naar de helling neemt, naar de woning
van de verpleegsters. Toch bleef het me interesseeren
waarheen hij wel ging. Ik zag dat hij naar de vromven-
afdeeling sloop.
Terwijl lk hem volg en vermoed, waarhoen hij gaal,
welilcht een afspraakje, wellicht een poging om een
vrouw te verrassen, een der jonge vrouwen, die nog
niet zoo lang in het gesticht, voel ik opnieuw den
hartstocht in me komen.
Het prikkelt mijn zinnen, zijn tocht naar de vrou-
wcnafdceling. Ik misgun het dien kerel. Ik had wel geen
begeeren naar die melaatsche vrouwen, nog had ik mijn
afkeer voor haar nog niet overwonnen, m»ar er was
nu in mij, nu ik zelf niet aan mijn hartstocht kon vol
doen, een beestachtig verlangen om hem het doel van
zijn tocht te beletten. Eerst vroeg ik me zelf af, wat het
mij aanging wat hij en die vrouw deden. Do lust, de
treiterende lust om het hem te verhinderen, bleef. Eerst
flitste het medelijden met hem op. Arme kerel, ook
hem had de tropennacht aangegrepen, den slaap ont
roofd, en hij zocht nu, willoos zich overgevend aan de
bedwelming, bevrediging.
Wordt vervolgd.