KANTONGERECHT SCHAGEN. v/tiwu WA Kloosterbalsem BILLY BOO. gert te behooren tot de Hofni'g en de Pinehassen. Hij wil kiezen, tusschen de o u d e uevensbeschouwing. welke haar uitdrukking vindt in de bestaande orde en tusschen de nieuwe, welke bezig is zich steeds scherper te belijnen in een generatie, die over gansch de wereld hare vertegenwoordigers telt in groeiend aantal; een generatie met stoute verwacht- ~cn en heerlijke droomen. Dit heeft ook de groote Noorsche dichter Hendrik ïbsen gevoeld en hij beeldt dit uit in dat prachtige gedeelte van zijn aangrijpend drama „Brand." Deze Brand, een priester, staat gereed om de door hem gebouwde kerk in te wijden. Het volk staat om hem heen, dringt er op aan, dat hij de deur der kerk moet openen. Maar dan begrijpt Brand dat hij ge heel met het oude moet breken; hij neemt de sleu tels der kerk en werpt ze in de rivier cn tot de ouden zegt hij: „Wilt gij de kerk binnen, gij geslacht van slijk: kruipt dan door het kelderluik, gebogen dan uw rug! Kruipt en kromt u!" Maar dan vervolgt hij: „Komt, gij jeugdigen, komt gij frissche geesten! Volgt mij op mijn zegetocht. Eens moet gij toch ontwaken; het zij gedaan met alle leugen, voort uit de macht der halfheid. Komt, voort met mij. Het land zullen wij doortrekken, de zielen louteren, vrijmaken, de aarde herscheppen in één tempel Gods! Daar wordt zoo vaak geklaagd over de weinige be vrediging, welke het leven schenkt. Dit is te begrij pen bij hen, die geen idealen meer hebben. Maar wordt ons leven niet vol en rijk, wanneer wij ons nog jong van geest en frisch van ziel kunnen voelen, ook al stijgt het tal onzer jaren, wanneer wij nog kunnen gelooven in een toekomst en daarvoor kunnen wer ken met in ons hart hot vast vertrouwen daarmede te vervullen onze groote goddelijke roeping? ASTOR. Zitting: van Donderdag 17 October. EEN STIERENKWESTIE OP DE SCHAGER MARKT, i Hedenmorgen beginnen we met voortzetting van de bekende kwestie, voor eenige weken terug op de Scha- ger markt voorgevallen, waarbij door den veehandelaar Stam een stierkalf of plnkstler (het gaat er hier juist om, of het een kalf of een pink was) werd aangevoerd, die geen neusring had en geen knieband. Ter verduide- lljking van het nu volgende zij opgemerkt, dat de poli ticverordening ten aanzien van tien neusring met be trekking tot den ouderdom van den stier niets bepaald, dus feitelijk elke stier van zoo'n ring voorzien moet zijn. De knieband is eerst noodig, wanneer het beest één jaar oud is. Op de vorige terechtzitting beriep Stam zich er op, dat hij, direct nadat hem dit was aangezegd, het be wuste stiertje van een ring had voorzien, ofschoon hij van meening was, dat dit niet noodzakelijk was. Daarom worden in deze zaak hedenmorgen nog een drietal getui gen gehoord. In de eerste plaats dan de gemeenteveldwachter, die het proces-verbaal tegen den heer St. had opgemaakt. Hij had op den bewusten Donderdag den stier bij de controle zien staan en tegen verdachte gezegd, dat deze het dier zoo niet verder mocht vervoeren. De laatste moet toen gezegd hebben: „Och man, die pink." Getuige 'merkt nog op, dat het overigens aan de politie wordt overgelaten om te bepalen wanneer in twijfelachtige ge vallen een neusring al dan niet noodig wordt geacht. In dit geval had getuige het wel noodig gevonden, daar de stier volgens hem gerust geslachtsrijp mocht worden genoemd. Verdachte ontkent gezegd te hebben, dat het een plnkstier was. Overigens had hij er direct een ring in laten doen, doch die moest er later op laat van den marktmeester Keesman met het oog op de dierenbe scherming weer worden uitgenomen. Deze laatste bevestigde dat. Hij had het dier op zijn controle-reis over de markt zien staan, en waar het dier nog geen jaar oud was, en dus volgens hem een stier kalf had hij toestemming gegeven, den ring er weer uit te halen. Ook een andere veehandelaar, Komen, noemde het een stierkalf. Getuige Flapper zegt echter nog. dat hij dr. De Boer den veearts er bijgehaald heeft, en dat die wel degelijk van een pinkstier sprak. Verder kan getuige zich moei lijk de houding van den heer Keesman verklaren, die ik een melaatsche was en dat zij, die daar naast mij liep, in een menschlievend gebaar mij haar arm had geboden, het deed als verpleegster, die den ongelukkige wil troosten en opwekken, maar niet als een vrouw, die mij lief zou kunnen hebben en mij zou willen tocbe- hooren. Ja, ik ben gegaan naar de bijeenkomst, waar de di recteur, na het gebed, sprak over Christus' geboorte en over den Zaligmaker en over berusting en vertroosting. Vóór hem op de banken zaten naast elkaar ver pleegsters en verpleegden, de Europeesche verpleegden op stoelen en op den grond de Inlandsche vrouwen, mannen en kinderen. Velen kreupel, verminkt, blind, met verglaasde, ver- staarde oogen, met leeuwenkoppen en geweldige groote coren. Zij zongen of baden en lk heb naar hen gekeken in verbazing en mistrouwen. Ik had het gevoel, soms, alsof zij schijnheilig, zulke vrome gezichten trokken, om bij den directeur een wit voetje te krijgen, dat hij zoo graag zag, dat zij vroom waren en in Christus geloof den. De Inlanders zongen de maleische liederen mede, met naar den hemel geslagen oogen en zij zongen, als in niet begrijpen, van Jezus. Ik heb willen uitschreeuwen: „gij liegt, waarom liegt ge, waarom praat ge de menschcn maar wat voor,,' toen de directeur een toespraak hield. „Zie hier die vrouw met weggevreten kaak, met dat enkele stompje, zie die lammen, die kreupelen, die blinden! Hoort ge niet do kreten van de arme krankzinnige en dat zingen van die jonge vrouw, niet ver hier vandaan, opgesloten in een met tralies gesloten kamertje, die gek is en me- laatsch en zegt hun dan, waarom ze moeten berusten met Uw beloften op de toekomst en de vergelding hier namaals, on zegt hun waarom ze zoo geworden zyn, dat ze gestraft zijn door denzelfden God, op wicn zij nu hopen moeten". Maar ik heb niets gezegd. Omdat zij naast mij zat, omdat zij in volle devotie de handen had gevouwen, cmdat op haar gelaat de innerlijke overtuiging zich af spiegelde, omdat zij geloovig, goed en lief was en vol toewijding handelde naar het woord van haar God, in wien zij geloofde, en omdat zij voor mij als een engel vol schoonheid en lieflijkheid. Ik ben naar huis gegaan en weer bood ze me den arm aan, als een, die een armen zondaar begeleidt, zooals zij mfBschien morgen het aan een ander zal doen. En bij het kamertje gekomen, dankte ze me, dat ik met haar was meegegaan en haar had vergezeld. En toen zij mij had verlaten, mij verder vroolijk Kerstfeest had toegcwenscht, zooals zij het deed aan alle verpleegden, die zij voorbij ging, viel plotseling de een zaamheid van mijn kamertje op mij neer en ik ben op het bed neergevallen en ik heb mijn leed, mijn droefheid toch feitelijk geen deskundige op dit gebied ls, hetgeen de laatste zoo vrij is in twijfel te trekken, omdat hij reeds sedert jaren juist aan deze dieren zijn aandacht besteed. Bij herlezing van de desbetreffende bepaling der politieverordening moet hij echter ervaren, dat hij dit verkeerd heeft gelezen. Het ls wel degelijk zooals hier in het begin is aangehaald, dus de neusring heeft niets met den ouderdom te maken. Hier merkt de kantonrechter op, dat dergelijke be palingen echter met verstand dienen te worden toege past. De ambtenaar van het O. M., nu het woord verkrij gende, zegt, dat deze stierenkwestie veel voeten in de aarde heeft gehad. De bepaling van de politieverorde ning is echter duidelijk genoeg, en waar toch is komen vast te staan, dat ondanks de tegenspraak hier wel de gelijk sprake is van een pinkstier (de ambtenaar noem de het maar steeds een stierpink) acht hij het bewijs wettig en overtuigd bewezen, en eischt hij tegen ver dachte St. f 5 boete of 5 dagen hechtenis. De verdachte krijgt nu nog eens de gelegenheid zich te verdedigen, waarbij hij met verheffing van stem op komt tegen de verklaring van getuige Flapper, als zou hij onbeleefd zijn geweest. Veel eerder meent verdachte dat als Fl. niet zoo ontactisch was opgetreden, het niet zoo'n vaart geloopen had. En aan het slot van zijn ver dediging wijst de heer St. er eenigszins spottend op, dat het misschien wel een beetje overdreven is, dat hij, een man die over fatsoenlijke lichaamskracht beschikt, zoo'n klein stiertje zou moeten vervoeren, die voorzien was van een neusring. Al de feiten overwegende, die zich tijdens de behan deling van deze min of meer principieele kwestie heb ben voorgedaan, meent de kantonrechter in dit geval het wetsartikel te moeten toepassen, dat den rechter het recht geeft, den verdachte, ondanks 3chuldig verklaring doch gezien het geringe van het feit, vrij te spreken. Aldus geschiedt. EEN BEETJE NAPAPPEN. Corn. P. Gr. en Arie F., twee jongens van de Burger- brug, hadden in den avond van Zondag, den 7 Septem ber in het café van de Nijs, 's avonds na 11 uur, nog een beetje na zitten pappen en naborrelen, zooals de ambtenaar het noemde, of „nog een graantje pikken" zooals de kantonrechter zei. Jammer dat veldwachter Homan de gezelligheid kwam verstoren met het gevolg, dat Corn. en Arie heden terecht moeten staan. Alleen de eerste is verschenen. Het slot ls, dat elk van de twee glaasjes bier nu f 4 hooger komt te staan. De ambtenaar had er nog 6 van willen maken. ER ZAL VOORTAAN OP GELET WORDEN. Evert v. d. H., veehouder te Earsingerhorn, had den 15den Juni een koe naar de Schager markt doen ver voeren, wier uier zoo was opgeperst, dat de melk er uit spoot, wat het dier ongetwijfeld zeer veel pijn moet heb ben veroorzaakt. Verdachte geeft toe, dat de koe een groot „jaar" had, waarop de kantonrechter, erg uit zijn humeur, uitvalt, dat het een schande is, om een dier aan een dergelijke kwelling bloot te stellen. Maar hij zal daar een eind aan maken. Hij weet wel, het is natuurlijk om meer geld er voor te krijgen, de mammon moet gedipnd worden, dui tendieven die geen hart voor hun vee hebben. De ambtenaar van het O. M. lucht zijn verontwaardi ging ook nog eens en brengt inmiddels hulde aan ma joor Boot, die voortaan streng op deze dierenmishande ling zal letten, en dan zal de kantonrechter wel voor de rest zorgen. En niet zoo zoetjes ook. Verdachte wordt daarop tot f 15 boete of 15 dagen hechtenis veroordeeld. De eisch was f 25 of 25 dagen. HIJ WAS ER WAARACHTIG VÓÓR. De 30-jarige landarbeidr Joh. de V. te Callantsoog had zijn rentekaart niet opgestuurd, om de doodeenvoudige reden dat hij haar verloren had. In leder geval was hij haar kwijt. Maar onwil was het lang niet, o neen!, het speet hem vreeselijk, want hij was er waarachtig vóór om te plakken dan. Gezien dit enthousiasme over de anders niet zoo heel erg geziene zegeltjcsplaklcerij, veroordeelt de kanton rechter he m tot f 1.50 boete of 1 dag hechtenis. De eisch was f 4 of 4 dagen. HET ZEVENDE LERJAAR. Het 7e leerjaar, dat toch ongetwijfeld In het belang van het kind is, geeft toch af en toe wel eens moeilijk heden. Immers de gevallen doen zich voor, dat een kind het zevende leerjaar heeft doorloopen, maar voor het einde van dit schooljaar geen 13 jaar is geworden, zoo dat dan nogmaals de 7e klas moet worden doorloopen. Een zekere Jb. Zw. landbouwer te Zijpe ondervindt op het oogenblik hetzelfde maar hij had zich gewend tot do secretarie te Schagerbrug, en den heer Kusters te Alkmaar, en die hadden gezegd, dat nu het bewuste meisje 13 jaar was en de zevende klas was doorloopen, het kind van school mocht. Dit is echter niet juist, want dat 2de leerjaar in de 7de klas moet weer heelemaal wor den afgeloopen, al zal het desbetreffende wetsartikel wel weer veel aan duidelijkheid te wenschen overlaten. Door huiselijke omstandigheden houdt Zw. het kind nog steeds thuis, doch de ambtenaar van het O. M. ont uitgeschreid en gesnikt om mijn ongeluk, dat het mij on mogelijk maakte die lieve vrcuw ooit de mijne te mogen noemen. 26 Dec. 19... Gisteravond was er muziekuitvoering in den tuin, door het muziekkorps der melaatschen. Men speelde al lerlei koralen en ook het bekende „Stille nacht, Heilige nacht". Niet al te dicht bij, heb ik, op een bank gezeten, naar de muziek geluisterd. Do beelden van mijn kindsheid keerden terug. Ik zag mijn moeder weer, die mij het lied voorzong. Ik zag mijn thuis weer, waar ik gelukkige kinderjaren heb doorgebracht Och, wij kinderen zongen de woorden na, niets begrijpende van wat dat „Stille en Heilige Nacht" bcteekende. Wij zongen het mede, omdat de kerstboom glansde en omdat de geschenken ons toelachten. Het mysterie van den tropennacht was nu om mij. Daarboven, waarheen het koraal opsteeg, waren de sterren. Krekels begeleidden het vrome lied en er was gezoem van insecten. Ik kon nog even tusschen de struiken het licht van de muziektent zien en de gestal ten van hen. die daar to luisteren stonden. Van dat licht wendde ik me af, al had ik ook eerst haar gestalte gezocht, mijn oogen zochten weer de duisternis om mijn verlatenheid nog meer te voelen en om te kunnen mediteeren over de raadselen van het leven. Over het waarom der dingen. De kalmte van den avond was in mij, en ik vroeg mij zelf af, of het wel goed was om zoo in opstand te komen tegen God. Kon ik als mensche wel beoordeelen zijn daad? Had ik misschien, wellicht onbewust, Iets misdreven, dat nu gestraft werd? En was het niet het werk van God, was het niet een bewijs van zijn mild heid en goedheid en genade, dat hij mij op de plaats van mijn lijden en mijn ongeluk zulk een vrouw had gebracht, als dat kleine verpleegstertje, vol goedheid en lieflijkheid, een verzachtster van monschelijk leed, een troosteres in het lijden? En toen het „Stille Nacht, Heilige Nacht" opsteeg, klonk daarnaast een gebed van een eenzaam, verlaten en ongelukkig man, die, met gevouwen handen, smeekte den Alelrhoogste, wiens daden voor het menschenoog verborgen blijven, dat Hij mij helpen zou het leed te dragen door haar bij mij te laten als een zonnestraal op mijn zoo duister pad. Want aan U, bladzijden, waaraan ik toevertrouw mijn geheime gedachten, omdat gij voor mij zijt als teen levend wezen tot wien lk spreek, omdat ik, zooals ieder mensch, behoefte heb om me te uiten, aan u zeg ik, stomme getuigen van mijn leven en mijn leed, dat lk haar lief heb. En u zeg lk het, want zij, het v«fiiikste wezen, zij zal, zij mag het nooit weten. raadt hem hiermee voort te gaan en eischt f 4 boete of 4 dagen hechtenis. Voor de tweede maal maakt de kantonrechter heden morgen van het recht gebruik om verdachte, ondanks schuldig verklaring, vrij te spreken. Cath. Gl. hulsvrouw van J. Reevers te Schagen moet voor een dergelijk feit terecht staan. Zij had haar meisje thuisgehouden om op de kleintjes te passen, omdat zij zelf niet thuis was. Dit wordt natuurlijk veel zwaarder aangemerkt en de ambtenaar eischt dan ook f 8 boete of 8 dagen )- .tenis. De juffrouw beroept zich nu met veel woord'. p het vorige geval., doch dat neemt niet weg, dat zij veroordeeld wordt tot f 5 boete of 5 dagen. Zij vond dat het hier (op het kantongerecht) ongelijk toeging. BARBAARSCHE TOESTANDEN IN N. NIEDORP. Willem v. d. St., een landbouwer te Nieuwe Niedorp, had zijn eenden los laten loopen. Maar het was op zijn eigen grond, zooals hij hedenmorgen beweerde, d.w.z. op grond, dien hij huurde. Het gevolg was echter geweest dat de veldwachter een eend met 10 pullen had doodgeschoten. Dit vond de kantonrechter toch wel een beetje al te barbaarsch en daarom zal op de zitting van den 21sten November de zaak nader onderzocht worden. Z'N PITJE WAS UITGEGAAN. D. B., slijter te Barsingerhorn was bekeurd, omdat hij zonder licht reed. Niet moedwillig, zooals hij hedenmor gen verklaarde, want onderweg was z'n lantaarn zoo maar uitgegaan, en hij was niet meer aan te krijgen. Ook de veldwachter had nog geprobeerd, maar ook dien gelukte het niet. Trots deze laatste vriendelijkheid ging B. evengoed op den bon, dien hij hedenmorgen tegen f 2 kon inwisselen. De ambtenaar had 4 gedacht. ALWEER EEN VOOR DE VOLGENDE ZITTING. Ook de zaak tegen mejuffrouw Maartje B., strijkster te Anna Paulowna wegens het in gevaar brengen van het verkeer, door met haar citroentje plotseling den Nieuwenweg in te gaan, terwijl 3 fietsers aan kwamen rijden, wordt tot den 21sten November uitge-steld, om alsnog de genoemde fietsers te hooren. DE DRIE VOL. Een derde slachtoffer voor de volgende zitting op 21 November is KI. Sn., kastelein en brandstoffenhandelaar te Schagen, wegens overtreding van den ijkwet, terecht moet staan. Vier van zijn inhoudsmaten waren namelijk niet van het vereischte ijkmerk voorzien. Toch had Sn. ze volgens zijn zeggen aan Snijders op den laatsten ijk- dag, ongeveer een jaar geleden, meegegeven, maar er nooit acht op* geslagen of het teeken er op stond. De majoor krijgt dus de opdracht om de ijkmeester maar eens op te snorren en die te hooren. JE MOET ER OOK ZOOVEEL OP HEBBEN. Jb. Fr. een 21-jarige loodgieter te Schagen had geen bel op z'n fiets. Hij vond dat je er tegenwoordig ook zooveel op moest hebben.' De kantonrechter vindt, dat hij er toch maar een op moest doen, maar natuurlijk is dat al gebeurd. Alleen kost deze bel nu 2 gulden meer, welke heel genoegelijk in 's Rijks schatkist verdwijnen. Doe er wat' Kloosterbalsem op is het gewone gezegde, als men zich heeft gesneden, gestooten, gebrand, geklemd of geschramd. Die verzacht, zuivert en er blijven géén litteekens. ,,Ceen goud zoo goed" Wegens niet verschijnen worden bij verstek veroor deeld: Voor overtreding van de Motor- en Rijwielwet: A. v. d. H. f 4 of 4 dg.; K., f 4 of 4 dg.; Sp.. f 4 of 4 dg.; Sch., f 4 of 4 dg.; P., f 4 of 4 dg.; A., f 4 of 4 dg.; M., f 3 of 3 dg.; A. f 4 of 4 dg.; J. f 4 of 4 dg.; M., f 3 en f 5 of 3 dg. en 5 dg.; K-, f 3 of 3 dg.; Zw., f 3 of 3 dg.; Van D., f 4 of 4 dg.; Spr„ f 4 of 4 dg.; L., f 4 of 4 dg.; T., f 4 of 4 dg.; BI. f 4 of 4 dg.; M. P. Pr., f 4 of 4 dg.; D. Gr., f 4 of 4 dg.; B. D., f 4 of 4 dg.; P. D. f 4 of 4 dg.; D. Sm., f 3 en f 5 of 3 dg. en 5 dg.; G. J. P., f 5 of 5 dg.; F., f 4 of 4 dg.; H., f 2 of 2 dg.; M. P., f 4 of 4 dg.; B., f 4 of 4 dg.; De J., f 4 of 4 dg.; BI. f 4 of 4 dg. Voor overtreding van de IJkwet: A. A. de G., 3 keer f 3 of 3 keer 3 dg.; H. IJ., f 3 of 3 dg.; J. V., f 6 en f 3. of 6 en 3 dg.; P. H. K. 2 keer f 2 of 2 keer 2.dg.; N. J. C. v. G. f 6 of 6 dg.; O., f 2 of 2 dg.; J. I., 2 keer f 2 of 2 keer 2 dg.; Br., f 6 of 6 dg.; R., f2 of 2 dg.; N. J. PI., f 2 of 2 dg.; Sm., f 2 of 2 dg.; C. Br., f 2 of 2 dg.; Sp., f 2 of 2 dg.; M., f 2 of 2 dg.; KI., f 2 of 2 dg. Van al deze bij verstek ver<|ordeelden worden de in beslag genomen maten en gewichten verbeurd verklaard. Roelof K., gestorven koe niet aangegeven 2 keer f 4 of 2 keer 4 dg.; A. de Gr., overtr. vleeschkeuringswet 2 keer f 4 of 2 keer 4 dg.; C. O., overtr. Arbeidswet, f 5 of 5 dg.; Sch., overtr. leerplichtwet f 3 of 3 dg.; P* C. N., id., f 6 of 6 dg.; v. d. M., id. f 8 of 8 dg.; J. V.f ld., f 15 of 15 dg.; M. Sp., id., f 8 of 8 dg.; R. B., overtr. kieswet f 0.50 of 1 dag; Th. de J., id. f 0.50 of 1 dag; P., overtr, art. 427 W. v. S.. f 3 of 3 dg.; B., overtr. Trek- hondenwet f 3 of 3 dg.; Van H., overtr. Visscherijwet f 4 of 4 dg.; W., id., f 3 en f 4 of 3 en 4 dg. met terug gave van in beslag genomen hengesl; Kw., id., f 3 of 3 dg.; A. de Vr., id. f 5 of 5 dg.; T. J. St. ld. f 5 of 5 dg.; P., overtr. art. 326 W. v. S., dronkenschap f 10 of 10 dg.; Fr., overtr. art. 461 W. v. S., f 3 of 3 dg.; A. B., id. f 3 of 3 dg.; Z., overtr. trekhondenwet f 4 of 4 dg.; Van L., overtr. Arbeidswet 2 keer f 3 of 2 keer 3 dg.; F. W., overtr. Jachtwet, f 7 of 7 dg. met uitlevering van niet in beslag genomen geneer of voor dit laatste f 10 of 10 dg.; P. B., overtr. pol. verord. Schagen f 3 of 3 dg. X>RLE.. Bllly was bewusteloos geworden, Doch weer spoedig kwam hij bij. Hij zei: „Ik voel me weei lekker." Redneb riep: „Nu ben ik blij. Je hebt ons heusch doen schrikken. Ik dacht, mijn Billy, die is dood." „Nee," zei Billy, „dat heeft de tijd nog. Want de val was niet zoo groot." „Kom, laat ons nu Jerry zoeken," Zeide Bil, „en dan wat drinken gaan." En zij gingen naar een ijstent, Waar ze Jerry zagen staan. „Dag Jerry," riepen allen vroolijk. „Alle verdriet werd aan kant gezet, Toen zij Jerry met sleden zagen, En ook Jerry had veel pret. Wat is dat leuk. 30 Dec. 19... Zomernacht, tropennacht. Ik heb het venster van mijn kamertje geopend en zie in het dal van de melaat schen. Donker-omringend de vallei staan de bergen. In een stolp van verlatenheid ligt de melaatschen-kolonie. De huisjes van de verpleegden somber, donker, znder leven, als verlaten. Wat hooger, tegen de helling, een licht-doorgloeid venster. Ik weet dat daar de woning der verpleegsters is. Tot mij komt de bedwelmende geur der nachtbloemen, zoetig als het wolkje, dat de pijp van een opiumzuiger verlaat. Een kille damp van den vochtlgen grond stijgt op. Ik hoor de krekels. Het is me als hoor ik ver-ver wijderd het rhytmische geraas van een stoommachine. Ik zit voor het raam en staar voor mij heen. Ik kan niet slapen. Zulke nachten waarin de nachtschade geurt maken me week, verlangend naar vrouwen. Wonderlij ke stemmen en klanken hoor ik in mijn hoofd. De kla gende stem van de viool, dan weer de weenende klan ken van de cello hoor lk van verre. Zou daar achter de bergen een vioolspeler zijn, een cellospeler? Mis schien een feest, waarvan lk meen klanken te hooren? Met opzet verplaats lk mijn gedachten ver-weg van de kolonie. Met bewustzijn vergeet ik, dat ik melaatsch ben. Ik geef me over aan mijn .fantasie. Ik stel me zelfs aan „als" en ik fantaseer. Ik wil een half uur, misschien korter, wellicht langer, me gelukkig voelen. Mijn fantasie brengt mijn lichaam over naar een an dere plaats. Ik wil niet aan dit leven denken. Ik plaats mij zelf in het oude, gelukkige leven. Ik breng me in de balzaal, waar lk me omringd zie van mooie vrouwen, vol charme en hartstocht. Haar odeurs bedwelmen me. Ik kies de mooiste uit Ze lijkt het blonde verpleegstertje. Ik geleid haar ach ter een der fluweelen portières. Zij vleit zich op den divan. Ik schik de kussen en ik laat met opzet er een vallen, waarop ik mijn knie laat rusten. Ze lacht in halve overgave en ik kus haar. Ik voel haar armen om mijn hals, haar warme buste tegen mijn borst gedrukt... God Almachtig, ik schrik zelf op uit mijn fantasie, ik verlies het beeld uit de balzaal, maar in mij is gebleven het verlangen naar de omhelzing, naar de kussen van een vrouw. Ik sta op van mijn stoel, in een wanhoops gebaar. Omdat ik mi weer de werkelijkheid voel en de verlatenheid en lk zie weer het lichten van het raam van do verpleegsterswoning. j Ik weet, dat zij daar ls, het blonde verpleegstertje, met haar zacht blauwe oogen. Ik zie haar rustig sla pen, het blonde hoofd op het witte kussen, haar armen boven het hoofd, als kinderen doen in rusligen slaap. Een gemeen begeeren ls er ln me. Ik wou haar bezit ten, vannacht nog, zoo het moest met geweld. Het hamert in mijn hoofd, ik voel het bloed ln mijn polsen kloppen. Ik stamp op den grond, het beukt in mijn keel, ik kan moeilijk ademhalen, ik vloek. Ik moet een vrouw hebben, vannacht nog, het kan me niet sche len, wie het is. Liefst dat jonge meisje, dat ik weer voor me zie, uitgestrekt op het ledikant, den blanken hals een weinig ontbloot. Zou ik het eens probeeren? Als ik eens zacht uit het venster klom, stil daarheen ging... Ik druk mijn hoofd tegen den killen muur. Ik vind me zelf slecht, laag. Ik stop mijn polsen in de kom met water op mijn waschtafel. Het hevige begeeren maakt plaats voor teleurstelling, voor een weeig gevoel van on macht, van gevangen te zijn in dit enge kamertje. Ster ker drukt me de geweldige verlatenheid... Hé! Was het niet alsof het kiezel knarste? Met uit- gestrekten hals luister ik. Ja, lk meen het weer te hoo ren. Wellicht een kat van een der bewoonsters. Neen, even zie ik in het open vlak tusschen twee struiken de sithouet van een man. Wat wilde hij? Waarheen ging zijn tocht? Zoo'n schobbejak! Toch niet naar de ver pleegster? Een hevige jalouzie greep me aan. Had hij hetzelfde begeeren als ik en zou hij het wagen, waarte gen ik me had verzet? Ik slip de bloote voeten in mijn muilen en stap voorzichtig uit het raam. Ik volg hem zacht en het geeft me wat kalmte, als ik zie, dat hij niet den weg naar de helling neemt, naar de woning van de verpleegsters. Toch bleef het me interesseeren waarheen hij wel ging. Ik zag dat hij naar de vromven- afdeeling sloop. Terwijl lk hem volg en vermoed, waarhoen hij gaal, welilcht een afspraakje, wellicht een poging om een vrouw te verrassen, een der jonge vrouwen, die nog niet zoo lang in het gesticht, voel ik opnieuw den hartstocht in me komen. Het prikkelt mijn zinnen, zijn tocht naar de vrou- wcnafdceling. Ik misgun het dien kerel. Ik had wel geen begeeren naar die melaatsche vrouwen, nog had ik mijn afkeer voor haar nog niet overwonnen, m»ar er was nu in mij, nu ik zelf niet aan mijn hartstocht kon vol doen, een beestachtig verlangen om hem het doel van zijn tocht te beletten. Eerst vroeg ik me zelf af, wat het mij aanging wat hij en die vrouw deden. Do lust, de treiterende lust om het hem te verhinderen, bleef. Eerst flitste het medelijden met hem op. Arme kerel, ook hem had de tropennacht aangegrepen, den slaap ont roofd, en hij zocht nu, willoos zich overgevend aan de bedwelming, bevrediging. Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 2