SchagerCourant De Koffie. Van Alkmaar de Victorie! Tweede Blad. De oudste inwoonster van Nederland. Donderdag 24 October 1929. 72ste Jaargang. No. 8551 engel aan een -waar gcloovlge geschonken. Het ge bruik van koffie verspreidde zich spoedig van Aden. de eerste ontdekkingsplaats ervan, naar Medina, Mekka en Cairo, en verder door hr* fchcele oosten. Allerwegen werden winkels ingericht. aar de menschen koffie konden koopen en gebruiker. Deze gelegenheden werden drukke bijeenkomsten voor de Monamedaansche bevol king. Echter ging het kerkbezoek hierdoor sterk ach teruit. De Mohamedaansche geestelijkheid bestreed daarom heftig het koffiegebruik, verbood zelfs een tijd lang de koffie In de Mohamedaansche landen. De bevol king was echter in zekeren zin verslaafd geraakt aan dezen drank, en wilde deze niet opgeven. Daar het koffiegebruik niet in strijd was met den K*oran, werd het verbod trouwens later weer opgeheven. In 1654, dus ongeveer honderd jaar nadat de eerste „Koffiewin- kels" in Aden waren ingevoerd, openden twee koop lieden ieder een koffiehuis in Konstantinopel, welke een reusachtigen toeloop hadden. Van Turkije sloeg het koffiegebruik over naar Europa, allereerst naar Venetië waar het in 1615 werd ingevoerd door Pietro della Va'.li. Te Marsellle werd het in 1644 ingevoerd door La Rogue, te Parijs in 1647 door Thevenot. Een van de grootste ijveraars voor de invoering van het koffiegebruik was wel Sollr.ian-Aga, de Turksche gezant te Parijs ten tijde van de regeering van Lodewijk XIV. Bi] alle feestelijke gelegenheden aan het Turksche gezantschap werd koffie aan de dames aangeboden, een voorbeeld dat weldra in de hoogere kringen navolging vond. Ook werden te Parijs spoedig koffiehuizen opgericht, welke zeer In trek kwa men. Onder de regeering van Lodewijk XV telde Parijs alleen reeds meer dan 600 koffiehuizen. Algemeene bekendheid verkreeg het koffiehuis van Procope In de Rue des Fossés-Saint-Germaln, waar vele letterkundigen bijeen kwamen, om de waarde van opgevoerde tooneel- stukken te bespreken, en te debatteeren over letterkun dige, wijsgeerige en staatkundige onderwerpen. In 1650 werd de eerste koffie in Londen Ingevoerd, en om streeks denzelfden tijd bracht een Griek de eerste koffie naar Holland.. Hier ontstond tusschen de geneesheeren een heftigen strijd over de voor- en nadeelen van het gebruik ervan. De Hollanders trokken zich echter van deze ruzie niets aan; zij dronken koffie omdat zij haar een lekkeren drank vonden. In Duitschland kwam het koffiegebruik eerst later in gebruik. In 1721 kreeg Berlijn pas zijn eerste „Kaffeehaus." bessen werden dan In 15 c.M. diepe bakken in den zon gelegd, waardoor zij door gisting haar zuurachtig vocht verloren en binnen drie W9ken geheel droog waren. Daarna kwamen zij in de bolster-molens. Elke huis vrouw weet, dat het branden van koffie een zekere be hendigheid vereischt; verbrandt ze, dan verliest zjj veel van haar aangename geur en krijgt daarvoor in de plaats een bitteren smaak. Van belang is het daarom de koffieboonen bij het branden om te roeren. Gebrande koffie moet niet te lang bewaard worden, daar zij dan eveneens een deel van haar fijne aroma verliest. Nog even dient iets vermeld te worden van de koffiesurro- gaten. Het menschdom heeft nu eenmaal de eigenschap, om alle goede dingen te willen imiteeren. Geen wonder dus ook, dat talrijke pogingen in het werk werden ge steld, om iets in de plaats te stellen van deze kostelijke drank, op een heel wat gemakkelijker en minder kost bare wijze, dan met de echte koffie het geval was. Ten tijde van de Fransche revolutie kwam reeds een Zwitser uit een volkslogement in de voorstad Saint-Germain op het denkbeeld, om eikels te branden, en te malein. Hij mengde deze gemalen eikels onder de koffie en kon deze toen ver beneden den marktprijs verkoopen. Hij maakte aldus groote fortuinen, maar zijn list (bedrog) werd bekend. Toen regende het patenten, om koffie- surrogaten te maken uit geroosterde gerst en rogge, grauwe erwten en een soort van vijgeboonen. Ook ge bruikte men den beetwortel, den kastanje- en den ci- chorei-wortel. Speciaal dit laatste gewas maakte een geweldigen opgang in de noordelijke landen. Wij leefden toen in den tijd van Napoleon en zijn continentaal stelsel, waardoor de bewoners van het vasteland van Europa uitgesloten waren van het gebruik van de ko loniale producten, en dus ook van de koffie. Na 1814 kon men eindelijk weer eens een echt kopje koffie drinken. In den laatsten wereldoorlog waren de volke ren van de centrale mogendheden wederom zeer inge nieus in het bedenken van allerlei koffie-surrogaten. Tegenwoordig verkoopt men allerhande kleurmiddelen, om de koffie te kleuren, waardoor men dus minder koffie op het filter behoeft te gebruiken. Het is opmer kelijk, op wat voor verschillende manieren koffie ge dronken wordt. Men denke maar eens aan de echte Limburgsche koffie zonder suiker of melk, uit een groote familiekan geschonken, en vergelijke deze met een kopje koffie-extrqct met veel melk of room (voqral de suiker niet te vergeten). Wat voor een verschil maakt dit niet met de koffie, welke in het Oosten ge dronken wordt, welke zelf al heel sterk is, en dan nog vaak pittiger gemaakt wordt, met een druppel am- bergeest, kruidnagelen, Indische anijs, of iets dergelijks. Waren de dokters in de zeventiende eeuw het al niet eens, of koffie schadelijk was voor de gezondheid, in den tegenwoordigen tijd brengt deze strijdvraag nog steeds heel wat pennen in beweging. Er is toch wel een klein verschil. Vroeger meenden vele dokters, dat de koffie in zijn geheel schadelijk was voor de gezondheid. Tegenwoordig weet men heel wat af van analyses, en komt men tot de conclusie, dat deze schadelijkheid spe ciaal huist in de aanwezigheid van het caffeïne in de koffie. Op heel vernuftige wijze weet men de caffeïne aan de koffie te onttrekken, en verkoopt dan caffeïne- vrije koffie, speciaal aanbevolen voor hart-lijders. Maar de menschen van nu zijn al precies hetzelfde als die van voor een paar eeuwen. Zij laten de dokters praten en drinken een lekkeren bak koffie zonder zich in te laten met al deze gezondheidsproblemen. Waar komt de koffie vandaan? Men heeft altijd Arabië aangezien voor het stamland van de koffie. Dit is echter niet geheel juist. Den oor sprong van de koffie moeten wij zoeken in Abessinië, De volgende week Donderdag, 31 October, hoopt de weduwe C. A. BreswijnZuuren in de Hoogstraat te Utrecht, haar lOiden verjaardag tc herdenken. Zij werd 31 October 1825 geboren te Dirksland en werd moeder van vijf kinderen, van wie er nog vier in le ven zijn, terwijl het krasse weeuwtje bovendien nog Van boom tot drank. Iedereen weet natuurlijk, wat koffie is. Zij is namelijk de tot grof poeder gemalen koffieboonen, en koffie boonen zijn de zaden van de koffieplant, welke gebrand aijn. De voornaamste koffieboom is de Coffea arabica (of wel Jasmium arabicum). Dit is een plant met enkelen stengel, welke ongeveer 2.50 M. hoog kan worden en veel overeenkomst vertoont met den fraaien laurier boom. Zij bezit lange, onverdeelde, dunne takken met langwerpige, puntige, gladde bladeren. De plant bezit witte, buisvormige bloemen, welke op een korten steel zitten, en wel iets van de jasmijn-bloem weg hebben. De vruchten zijn rood en lijken veel op de kers. Het vruchtvleesch is bleek, smakeloos en lijmachtig, waarin twee harde, ovale pitten zitten. Een zijde van de pitten is hol, de andere plat en heeft een kleine, rechte gleuf in haar lengte. De eenige moeite, welke men heeft, om te oogsten, is dat men de boomen moet snoeien, en de bessen afplukken. Deze worden dan in een molen van het omringende vruchtvleesch en de uitwendige schil afgescheiden. In een tweeden molen worden zij gepeld en van het kaf gescheiden. Hierna worden zij gedroogd, verpakt en verzonden. Dit alles klinkt zeer eenvoudig, in werkelijkheid komt bij de koffiecultuur heel wat kijken. Op de eerste plaats is de keus van den grond van het grootste gewicht Hoo- ger gelegen landen schijnen voor den koffieboom het beste te zijn. Deze kan niet met voordeel geteeld wor den in luchtstreken, waar de warmtegraad lager is dan 55 graden Fahrenhelt. De plantages moeten eenigszins hellen, waardoor het water niet bij den wortel kan blij ven staan. Verder is het noodzakelijk, om de brandende hitte van den zon te temperen, waarvoor men schaduw- boomen plant (rubber!). De koffieboom begint in het tweede jaar te dragen, en is in het derde jaar in zijn volle kracht. Het inzamelen van den oogst geschiedde vroeger op verschillende wijzen. De planters van Ara bië plukten de vrucht niet, maar spreidden lakens onder de boomen uit, welke zij schudden. De vruchten werden vervolgens op matten in den zon gelegd, tot zij volkomen droog waren, waarna de bolster door groote houten of steenen rollen werd gebroken. De gebolsterde koffie werd nu weer in den zon gelegd, gedroogd, en daarna voor verzending ingescheept In West-Indië werd een andere wijze van verzamelen gebezigd. De negers pluk ten de bessen, welke rijp genoeg waren, en hadden hier toe een zak om den hals hangen, voorzien van een Ijzeren ring, waardoor de zak altijd open bleef. De Tak van een koffieboom met bloem en vracht. n.1. bij Kaffa in het zuiden van dat land en in Soedan. Vandaar is de koffie gekomen naar Arabië en Perzië. De koffie, welke voor de 18de eeuw in Europa gebruikt werd, kwam wel uit Arabië. Zij werd dan voornamelijk in Alexandrië en Caïro aan de Europeanen verkocht. De Pacha van Egypte ging echter deze waar zwaar belasten en toen gingen vooruitstrevende handelslui de koffie in Arabië zalf halen. Op de eerste plaats waren dit Hollanders, later volgden toen eveneens de Fran- schen en de Engelschen. Men probeerde herhaaldelijk, de koffieboonen in andere landen uit te planten, welke pogingen aanvankelijk op even zoo vele mislukkingen uitliepen; dit kwam ook wel gedeeltelijk hierdoor, dat men maar een enkele koffieboon uitplantte, in plaats van de dubbele boon, of vrucht. Tenslotte gelukte het aan den heer van Hoorn, gouverneur-generaal van Ne- derlandsch Oost-Indië, om de versche vruchten uit Ara bië naar Java over te brengen, waar zij in 1696 werd uitgeplant en goed gedijdde. Van Batavia bracht men de plant via Holland naar Suriname over in het jaar 1718, op welke laatste kust de teelt eveneens slaagde. In 1711 gaf Witson, burgemeester van Amsterdam, een koffieboon aan Rasaon, een Fransch artillerie-generaal cadeau, die hem op zijn beurt ten geschenke gaf aan den koninklijken plantentuin. Deze boom is nog be schreven door Prof. Jussleu van de Fransche Academie van Wetenschappen. Toen deze boom een paar jaar later stierf, werd door den Franschen consul te Am sterdam een anderen boom gezonden. De vruchten hier van werden naar de verschillende Fransche koloniën gezonden. Een van de pogingen, om de koffieplantjes naar een der koloniën over te brengen, had nog een eigenaardig voorval ten gevolge. Kapitein Declieux kreeg het bevel, om drie koffieplantje3 naar Martinique over te brengen, ten einde te trachten, om de koffie cultuur ook naar de Antillen over te brengen. Op de tocht kreeg men nijpend gebrek aan drinkwater, en twee van de drie plantjes stierven. Toen nam Kapitein Declieux het heldhaftig besluit om zijn waterrantsoen maar voor de helft zelf te drinken, en de andere helft voor het koffieplantje te besteden. Hij mocht inderdaad het genoegen.amaken, om het plantje in het leven te houden, en aldus in eerste instantie mede te helpen aan de vestiging van de koffiecultuur op de Antillen. In onzen Oost nam de teelt $an de koffie een reusachtigen vlucht, voornamelijk wel in de Preanger regentschappen en ln de Vorstenlanden. Behalve op Java wordt de koffie verbouwd op Ceylon, en het zuiden van Noord-Amerika. Het groote koffieland is echter op het oogenblik Bra zilië. Met name wordt dan bedoeld het gouvernement San Paulo, het grootste koffiedistrict ter wereld. De invoering van de koffie in de verschillende landen. De oorsprong van het gebruik van koffieboonen voor het vervaardigen van een drank ligt nog vrijwel in het duister. De oudste tijd, waarin sprake is van het ge bruik van de koffieplant, gaat terug tot de vijftiende eeuw. Omstreeks de helft van deze eeuw bemerkte een Arabier, Megalledin, Muftie van Aden, dat de dieren die van de vruchten der koffiestruiken aten, bijzon der levendig werden. Hij probeerde zelf een drank, van de koffievruchten bereid, en ondervond ervan de gewel- dadige eigenschappen. Dit feit was de aanleiding voor Mohamedaansche geestelijken, om koffie te gebruiken, om bij hun nachtelijke gebeden niet door slaap te worden overvallen. Ja, de Mohamedanen beschouwden den drank als een geschenk van hooger hand, door een De weduwe Breswijn. 24 klein- en achterkleinkinderen telt. Zij woont in bij haar „pas'' 75-jarigen zoon, een gepensionneerd adjudant-onderofficier, en haar dochter van omstreeks denzelfden leeftijd. Door een val op 14 Augustus 1927 is haar linker-heuphecn ontwricht, waardoor zij sindsdien (zonder hulp) niet meer goed ter been is geweest. Echter heeft zij haar huisarts, dr. de Bouvé al sinds lang niet meer voor medische hulp noodig gehad. Den dag brengt zij meestal zittend op haar stoel door. terwijl zij bij goed daglicht en met behulp van een leosglas zich soms nog onledig houdt met lezen. Zoo kan men haar voor het raam zien zitten met haar wijde witte muts. Nog steeds stelt zij be lang in hetgeen de courant haar te lezen biedt, ter wijl zij met opgewektheid dengene. die haar een be zoek brengt, te woord staat. Deze feestdag zal ze ker niet onopgemerkt voorbijgaan. De Hoogstraat zal in vlaggentooi prijken, terwijl ook de buurtvereeni ging,.Lauwerecht" zich niet onbetuigd zal laten. Kapitein Declieux deelt zijn rantsoen drinkwater met een koffieboontje. xn. „Ja, indien de Prins bevel geeft, Is het van onze ver antwoordelijkheid af," fluistert hier een en daar hoo- ren we zacht zeggen: „Tijd gewonnen, is veel gewon nen!" En het voorstel van Ottensz wordt met meerderheid van stemmen aangenomen. „Gij gaat met mij mee, Alkmaarder," zegt Ottensz: „ge zijt mijn gast, en voor ge naar den Prins vertrekt, moet ge u eerst eens te goed doen aan brood, bier en vleesch, want ge zult van al dat reizen en trekken wel vermoeid en hongerig zijn." „Gaarne maak ik van uw aanbod gebruik," antwoordt van der Meij, en beiden gaan naar de herberg, waar Ottensz voor den tijd, dat hij in Hoorn is, zijn intrek genomen heeft Wij laten van der Mey zijn reis naar den Prins on dernemen, en gaan in onze gedachten voort tot Dinsdag 15 September. Thans begeven wij ons naar de woning van Jaccb Veerman, lakenwever In de Ramen, 't Is zoo wat 9 uur in den avond. We treden de woning binnen en vinden daar den ons bekenden Veerman van Nieuwpoort en zijn neef IJsbrandt, den jongsten zoon van den laken wever. Aan de opgeruimde stemming, die onder het ge zelschap heerscht, want ook Kitman, van Asperen en Arent Dolling treffen wij er aan, zoudt ge niet zeggen, dat Alkmaar in nood is. De lakenwever is reeds een man op jaren, en die grijze lokken staan hem goed. 't Moet vroeger een flink man geweest zijn, want die hoe kige schouders, die breede borst getuigen van kracht ,,'t Is jammer," hooren we hem zeggen, „dat ik al zoo oud ben, ik zou nog zoo gaarne meedoen." „O, vader," zegt zijn zoon IJsbrandt, „iemand van uw jaren mag wel rusten. Doe ik niet mijn best voor u. Al kan ik geen uitvallen mee maken, omdat het marchee- ren mij slecht past, toch heb ik steeds mijn post op de wallen, en mijn roer heeft reeds menigen Spanjaard on schadelijk gemaakt." „Ja, jongen, je doet je best, maar o, dit oude bloed bruist tusschenbelden nog zoo op. Als ik dag aan dag schieten hoor en de kogels bijna voor mijn voeten neer vallen, dan zou ik nog wel eens aan den dans willen. Een oud voerman hoort nog zoo gaarne het klappen van de zweep." „Is er" vraagt Kitman, „al iets van onze stadsbaas bekend." „Gisterenavond no g niet," zegt Arent Dolling, „ik vrees, dat hij omgekomen..." „St..." klinkt het uit den mond van den jongen IJs brandt, en zijn oogen richten zich op van Asperen. Deze heeft evenwel de beweging gemerkt. „O, spreekt gerust." zegt hij, „nicht zal van mij niets te weten ko men, en ik moet het u zeggen, ik vrees nog niets voor neef van der Meij." „Recht zoo," zegt de lakenwever, „moed houden is te genwoordig het wachtwoord. Ik vertrouw, dat van der Meij zich wel zal gered hebben." ,,'t Is maar zeker," 't is nu Kitman, die spreekt, „dat als de Spanjaard zoo vol houdt, wij het hard te verant woorden zullen hebben. Tusschenbelden worden onze muren gebeukt, dat de steenen ja om de ooren vliegen." „En toch," valt Arent Dolling is, „worden al die breu ken weer even spoedig geheeld. Ja, wij durven nog wel buiten komen. Hebben we niet gisteren de Spanjolen bij de Kwakkelbrug verjaagd, zij dachten zich daar te ver schansen achter de muren der afgebroken hofstee, maar we hebben het hun belet." „Tusschenbelden," zegt de jonge IJsbrandt, „kost het nog al eens iemand het leven. Daar heb je..." „Nu, nu neefje, waar gehakt wordt, vallen spaanders, dat spreekt als een trompet. Klaas Kousemaker is de eerste geweest, en..." „En is voor een groot deel gewroken," valt Dolling in, „ik heb gezworen tien Spanjaarden te dooden: reeds heb ik er zes door mu"n roer zien vallen." „Nu, naar ik hoor, gaat het met het aantal dooden in onze stad zeer goed," zegt de lakenwever. „Gisteren avond," verhaalt van Asperen, „werd een veertig ponds kogel in het huis op den hoek van de Appelsteeg en het Luttik Oudorp geschoten. Hij raakte een spinnewiel en een stoel, waar een meisje op zat en spon, en een tobbe, waaraan een vrouw stond te wasschen, zonder iemand te deren, schoon er zeven n-entihen in huis waren." „Ik heb 't gehoord," zegt Veerman, „de kogel Is door de kamer heen gevlogen, maar is in een schot blijven steken, de menschen zullen dien kogel trouw bewaren." „Komt" zegt IJsbrandt Veerman. „Ik ben de oudste van hen, die vertrekken moeten., ik zal het kommando maar geven: opgestapt en naar de Langestraat" De oude IJsbrandt Veerman, Arent Dolling, Kitman en van Asperen, verlaten de woning en gaan over het Hof, langs de Nieuwesloot door de Krebbesteeg, naar het stadhuis. Ze hebben hun roeren bij zich, er zal dus zeker iets gewichtigs ondernomen worden. En zoo is het. De vij and heeft op Ropjeskuil zich verschanst, en nu willen ze den Spanjaard van daar verdrijven. Maar het zal in alle stilte en bij avond geschieden. „Of Kabeljauw nog mee zal gaan, of ten minste nog hier zal komen?" vraagt van Asperen. „Ik denk het niet," antwoordt Veerman, „sedert eeni ge dagen is de man ongesteld, en Dirk Kater is belast met het nazien der wachten. De man heeft zich te veel ingespannen, en..." ,,'t Is toch een heele eer voor Alkmaar," zegt Arent Dolling, „dat een burger dezer stad, als plaatsvervan ger voor den dapperen Kabeljauw, door hem zeiven is aangesteld." „Zie je daar," zegt Kitman, „burgemeester van Tey- lingen: htf zal toch niet mee gaan?" ,,'t Zal me niets verwonderen," antwoordt Veerman, „de man is dapper genoeg: en met de tong en met het zwaard." Onderwijl zijn in de Langestraat een menigte burgers verzameld die onder bevel van van Outshoorn en van Teylingen de schans op Ropjeskuil zullen vernietigen. In alle stilte gaan ze het Ritsevoort over en trekken door de Heilooërpoort. 't Gaat alles stil in het werk, en ze zijn de schans reeds genaderd, vóór dat een enkele Spanjaard het merkt. In allerijl bestormen ze de sterkte slaan of schieten neer, wat niet spoedig ontvlucht, en de vijand Is verdreven. „Ik heb hem!" roept Arent Dolling, „ik heb hem! van Asperen kom hier! help me een handje. De kerel is ver duiveld sterk: neen mannetje, je ontkomt niet meer." Van Asperen vliegt toe. Daar ligt Arent Dolling met zijn eenie knie op de borst van een Spanjaard, die zijn beide armen heeft gevat, 't Is een worsteling op leven en dood. Maar al i3 de Spanjaard sterk, ook Dolling toont kracht te bezitten, want hij houdt den vijand steeds onder. „Ha! hij is 't!" roept van Asperen, „wacht fielt!" en hij trekt zijn rapier. Daar komt Burgemeester van Teylingen aanloopen. „Ingerukt," roept hij, „de vijand komt met een groote macht van Nieuwpoort opzetten!" De Spanjaard spant al zijn krachten in. „Dan eerst dezen schelm ter dood," brult Dolllng. „Genade, genade, ik zal alles vertellen!" „Wat Is dat?" spreekt van Teylingen, .Neemt den Spanjool mee, maar ontwapend hem eerst." Met behulp van Kitman en Veerman maakt men den Spanjaard onschadelijk, en tusschen de gelederen in wordt hij naar de stad gevoerd. „Brengt hem naar Duyvel," roept Kitman, „die weet met zulke kerels den weg." De Spanjaard siddert^ hoe? hem aan den booze over leveren? 't Is dan toch waar, wat men in het Spaansche leger onder elkaar vertelt, dat de booze de stedelingen bij staat? De burgers komen weer in de stad. Dadelijk wordt de gevangene naar het stadhuis geleid om ondervraagd te worden. „Wie zijt ge?" vraagt Burgemeester van Teylingen. „Ik heet Jan Jeronimo de Arcibu," antwoordt de ge vangene „en ben door nood gedwongen den gehaten Spanjool te dienen." „Zoo," zegt van Teylingen, „ge zijt dus eigenlijk een..." „Hij liegt, Burgemeester! 't Is een Spanjool van top tot teen. Ik ken hem uit Haarlem, hij heeft de kinde ren van Pieter Kies gemarteld, 't Is ook zijn schuld, dat er in onze stad zoo is gemoord." „Kort en goed," zegt van Teylingen. „opgeknoopt moet gij worden. Er zijn zoo velen door uw hand omgekomen, dat het tijd wordt, dat gij uw deel ook krijgt Duyve! moet maar hier komen." „Genade, genade Burgemeester o, dood mij niet: ik wil alles vertellen, ik zal u de sterkte van het leger en al de voornemens van don Frederik meedeelen. Ik wil met u ln den duivel gelooven, Ik wil voor hem knielen, ik wil hem aanbidden." ..Zwijg van uw duivel, Spanjool. We hebben geen booze geesten noodlg om ons te helpen. De trouwe bur gers vertrouwen op het edele der zaak, WAarvoor zij strijden, en dat is onze sterkte." „Hij is het Burgemeester, die den gouverneur Mostart heeft gewond." roept van Asperen uit. „Zijn gezicht ver geet ik nooit Ik heb hem toen ook herkend, al stak hij in een boerenkleed." ..Zijn die beschuldigingen waar?" vraagt van Teylin gen. Slot volgt

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 5