SchagerCourant
De Koffie.
Van Alkmaar de Victorie!
Tweede Blad.
De oudste inwoonster van Nederland.
Donderdag 24 October 1929.
72ste Jaargang. No. 8551
engel aan een -waar gcloovlge geschonken. Het ge
bruik van koffie verspreidde zich spoedig van Aden.
de eerste ontdekkingsplaats ervan, naar Medina, Mekka
en Cairo, en verder door hr* fchcele oosten. Allerwegen
werden winkels ingericht. aar de menschen koffie
konden koopen en gebruiker. Deze gelegenheden werden
drukke bijeenkomsten voor de Monamedaansche bevol
king. Echter ging het kerkbezoek hierdoor sterk ach
teruit. De Mohamedaansche geestelijkheid bestreed
daarom heftig het koffiegebruik, verbood zelfs een tijd
lang de koffie In de Mohamedaansche landen. De bevol
king was echter in zekeren zin verslaafd geraakt aan
dezen drank, en wilde deze niet opgeven. Daar het
koffiegebruik niet in strijd was met den K*oran, werd
het verbod trouwens later weer opgeheven. In 1654,
dus ongeveer honderd jaar nadat de eerste „Koffiewin-
kels" in Aden waren ingevoerd, openden twee koop
lieden ieder een koffiehuis in Konstantinopel, welke een
reusachtigen toeloop hadden. Van Turkije sloeg het
koffiegebruik over naar Europa, allereerst naar Venetië
waar het in 1615 werd ingevoerd door Pietro della Va'.li.
Te Marsellle werd het in 1644 ingevoerd door La Rogue,
te Parijs in 1647 door Thevenot. Een van de grootste
ijveraars voor de invoering van het koffiegebruik was
wel Sollr.ian-Aga, de Turksche gezant te Parijs ten tijde
van de regeering van Lodewijk XIV. Bi] alle feestelijke
gelegenheden aan het Turksche gezantschap werd koffie
aan de dames aangeboden, een voorbeeld dat weldra in
de hoogere kringen navolging vond. Ook werden te Parijs
spoedig koffiehuizen opgericht, welke zeer In trek kwa
men. Onder de regeering van Lodewijk XV telde Parijs
alleen reeds meer dan 600 koffiehuizen. Algemeene
bekendheid verkreeg het koffiehuis van Procope In de
Rue des Fossés-Saint-Germaln, waar vele letterkundigen
bijeen kwamen, om de waarde van opgevoerde tooneel-
stukken te bespreken, en te debatteeren over letterkun
dige, wijsgeerige en staatkundige onderwerpen. In 1650
werd de eerste koffie in Londen Ingevoerd, en om
streeks denzelfden tijd bracht een Griek de eerste koffie
naar Holland.. Hier ontstond tusschen de geneesheeren
een heftigen strijd over de voor- en nadeelen van het
gebruik ervan. De Hollanders trokken zich echter van
deze ruzie niets aan; zij dronken koffie omdat zij haar
een lekkeren drank vonden. In Duitschland kwam het
koffiegebruik eerst later in gebruik. In 1721 kreeg
Berlijn pas zijn eerste „Kaffeehaus."
bessen werden dan In 15 c.M. diepe bakken in den zon
gelegd, waardoor zij door gisting haar zuurachtig vocht
verloren en binnen drie W9ken geheel droog waren.
Daarna kwamen zij in de bolster-molens. Elke huis
vrouw weet, dat het branden van koffie een zekere be
hendigheid vereischt; verbrandt ze, dan verliest zjj veel
van haar aangename geur en krijgt daarvoor in de
plaats een bitteren smaak. Van belang is het daarom de
koffieboonen bij het branden om te roeren. Gebrande
koffie moet niet te lang bewaard worden, daar zij dan
eveneens een deel van haar fijne aroma verliest. Nog
even dient iets vermeld te worden van de koffiesurro-
gaten. Het menschdom heeft nu eenmaal de eigenschap,
om alle goede dingen te willen imiteeren. Geen wonder
dus ook, dat talrijke pogingen in het werk werden ge
steld, om iets in de plaats te stellen van deze kostelijke
drank, op een heel wat gemakkelijker en minder kost
bare wijze, dan met de echte koffie het geval was. Ten
tijde van de Fransche revolutie kwam reeds een Zwitser
uit een volkslogement in de voorstad Saint-Germain
op het denkbeeld, om eikels te branden, en te malein.
Hij mengde deze gemalen eikels onder de koffie en kon
deze toen ver beneden den marktprijs verkoopen. Hij
maakte aldus groote fortuinen, maar zijn list (bedrog)
werd bekend. Toen regende het patenten, om koffie-
surrogaten te maken uit geroosterde gerst en rogge,
grauwe erwten en een soort van vijgeboonen. Ook ge
bruikte men den beetwortel, den kastanje- en den ci-
chorei-wortel. Speciaal dit laatste gewas maakte een
geweldigen opgang in de noordelijke landen. Wij leefden
toen in den tijd van Napoleon en zijn continentaal
stelsel, waardoor de bewoners van het vasteland van
Europa uitgesloten waren van het gebruik van de ko
loniale producten, en dus ook van de koffie. Na 1814
kon men eindelijk weer eens een echt kopje koffie
drinken. In den laatsten wereldoorlog waren de volke
ren van de centrale mogendheden wederom zeer inge
nieus in het bedenken van allerlei koffie-surrogaten.
Tegenwoordig verkoopt men allerhande kleurmiddelen,
om de koffie te kleuren, waardoor men dus minder
koffie op het filter behoeft te gebruiken. Het is opmer
kelijk, op wat voor verschillende manieren koffie ge
dronken wordt. Men denke maar eens aan de echte
Limburgsche koffie zonder suiker of melk, uit een
groote familiekan geschonken, en vergelijke deze met
een kopje koffie-extrqct met veel melk of room (voqral
de suiker niet te vergeten). Wat voor een verschil
maakt dit niet met de koffie, welke in het Oosten ge
dronken wordt, welke zelf al heel sterk is, en dan
nog vaak pittiger gemaakt wordt, met een druppel am-
bergeest, kruidnagelen, Indische anijs, of iets dergelijks.
Waren de dokters in de zeventiende eeuw het al niet
eens, of koffie schadelijk was voor de gezondheid, in
den tegenwoordigen tijd brengt deze strijdvraag nog
steeds heel wat pennen in beweging. Er is toch wel
een klein verschil. Vroeger meenden vele dokters, dat de
koffie in zijn geheel schadelijk was voor de gezondheid.
Tegenwoordig weet men heel wat af van analyses, en
komt men tot de conclusie, dat deze schadelijkheid spe
ciaal huist in de aanwezigheid van het caffeïne in de
koffie. Op heel vernuftige wijze weet men de caffeïne
aan de koffie te onttrekken, en verkoopt dan caffeïne-
vrije koffie, speciaal aanbevolen voor hart-lijders. Maar
de menschen van nu zijn al precies hetzelfde als die
van voor een paar eeuwen. Zij laten de dokters praten
en drinken een lekkeren bak koffie zonder zich in te
laten met al deze gezondheidsproblemen.
Waar komt de koffie vandaan?
Men heeft altijd Arabië aangezien voor het stamland
van de koffie. Dit is echter niet geheel juist. Den oor
sprong van de koffie moeten wij zoeken in Abessinië,
De volgende week Donderdag, 31 October, hoopt de
weduwe C. A. BreswijnZuuren in de Hoogstraat te
Utrecht, haar lOiden verjaardag tc herdenken. Zij
werd 31 October 1825 geboren te Dirksland en werd
moeder van vijf kinderen, van wie er nog vier in le
ven zijn, terwijl het krasse weeuwtje bovendien nog
Van boom tot drank.
Iedereen weet natuurlijk, wat koffie is. Zij is namelijk
de tot grof poeder gemalen koffieboonen, en koffie
boonen zijn de zaden van de koffieplant, welke gebrand
aijn.
De voornaamste koffieboom is de Coffea arabica (of
wel Jasmium arabicum). Dit is een plant met enkelen
stengel, welke ongeveer 2.50 M. hoog kan worden en
veel overeenkomst vertoont met den fraaien laurier
boom. Zij bezit lange, onverdeelde, dunne takken met
langwerpige, puntige, gladde bladeren. De plant bezit
witte, buisvormige bloemen, welke op een korten steel
zitten, en wel iets van de jasmijn-bloem weg hebben.
De vruchten zijn rood en lijken veel op de kers. Het
vruchtvleesch is bleek, smakeloos en lijmachtig, waarin
twee harde, ovale pitten zitten. Een zijde van de pitten
is hol, de andere plat en heeft een kleine, rechte gleuf
in haar lengte. De eenige moeite, welke men heeft, om
te oogsten, is dat men de boomen moet snoeien, en de
bessen afplukken. Deze worden dan in een molen van
het omringende vruchtvleesch en de uitwendige schil
afgescheiden. In een tweeden molen worden zij gepeld en
van het kaf gescheiden. Hierna worden zij gedroogd,
verpakt en verzonden.
Dit alles klinkt zeer eenvoudig, in werkelijkheid komt bij
de koffiecultuur heel wat kijken. Op de eerste plaats is
de keus van den grond van het grootste gewicht Hoo-
ger gelegen landen schijnen voor den koffieboom het
beste te zijn. Deze kan niet met voordeel geteeld wor
den in luchtstreken, waar de warmtegraad lager is dan
55 graden Fahrenhelt. De plantages moeten eenigszins
hellen, waardoor het water niet bij den wortel kan blij
ven staan. Verder is het noodzakelijk, om de brandende
hitte van den zon te temperen, waarvoor men schaduw-
boomen plant (rubber!). De koffieboom begint in het
tweede jaar te dragen, en is in het derde jaar in zijn
volle kracht. Het inzamelen van den oogst geschiedde
vroeger op verschillende wijzen. De planters van Ara
bië plukten de vrucht niet, maar spreidden lakens onder
de boomen uit, welke zij schudden. De vruchten werden
vervolgens op matten in den zon gelegd, tot zij volkomen
droog waren, waarna de bolster door groote houten of
steenen rollen werd gebroken. De gebolsterde koffie
werd nu weer in den zon gelegd, gedroogd, en daarna
voor verzending ingescheept In West-Indië werd een
andere wijze van verzamelen gebezigd. De negers pluk
ten de bessen, welke rijp genoeg waren, en hadden hier
toe een zak om den hals hangen, voorzien van een
Ijzeren ring, waardoor de zak altijd open bleef. De
Tak van een koffieboom met
bloem en vracht.
n.1. bij Kaffa in het zuiden van dat land en in Soedan.
Vandaar is de koffie gekomen naar Arabië en Perzië.
De koffie, welke voor de 18de eeuw in Europa gebruikt
werd, kwam wel uit Arabië. Zij werd dan voornamelijk
in Alexandrië en Caïro aan de Europeanen verkocht.
De Pacha van Egypte ging echter deze waar zwaar
belasten en toen gingen vooruitstrevende handelslui
de koffie in Arabië zalf halen. Op de eerste plaats waren
dit Hollanders, later volgden toen eveneens de Fran-
schen en de Engelschen. Men probeerde herhaaldelijk,
de koffieboonen in andere landen uit te planten, welke
pogingen aanvankelijk op even zoo vele mislukkingen
uitliepen; dit kwam ook wel gedeeltelijk hierdoor, dat
men maar een enkele koffieboon uitplantte, in plaats
van de dubbele boon, of vrucht. Tenslotte gelukte het
aan den heer van Hoorn, gouverneur-generaal van Ne-
derlandsch Oost-Indië, om de versche vruchten uit Ara
bië naar Java over te brengen, waar zij in 1696 werd
uitgeplant en goed gedijdde. Van Batavia bracht men
de plant via Holland naar Suriname over in het jaar
1718, op welke laatste kust de teelt eveneens slaagde.
In 1711 gaf Witson, burgemeester van Amsterdam, een
koffieboon aan Rasaon, een Fransch artillerie-generaal
cadeau, die hem op zijn beurt ten geschenke gaf aan
den koninklijken plantentuin. Deze boom is nog be
schreven door Prof. Jussleu van de Fransche Academie
van Wetenschappen. Toen deze boom een paar jaar
later stierf, werd door den Franschen consul te Am
sterdam een anderen boom gezonden. De vruchten hier
van werden naar de verschillende Fransche koloniën
gezonden. Een van de pogingen, om de koffieplantjes
naar een der koloniën over te brengen, had nog een
eigenaardig voorval ten gevolge. Kapitein Declieux
kreeg het bevel, om drie koffieplantje3 naar Martinique
over te brengen, ten einde te trachten, om de koffie
cultuur ook naar de Antillen over te brengen. Op de
tocht kreeg men nijpend gebrek aan drinkwater, en
twee van de drie plantjes stierven. Toen nam Kapitein
Declieux het heldhaftig besluit om zijn waterrantsoen
maar voor de helft zelf te drinken, en de andere helft
voor het koffieplantje te besteden. Hij mocht inderdaad
het genoegen.amaken, om het plantje in het leven te
houden, en aldus in eerste instantie mede te helpen aan
de vestiging van de koffiecultuur op de Antillen. In
onzen Oost nam de teelt $an de koffie een reusachtigen
vlucht, voornamelijk wel in de Preanger regentschappen
en ln de Vorstenlanden. Behalve op Java wordt de koffie
verbouwd op Ceylon, en het zuiden van Noord-Amerika.
Het groote koffieland is echter op het oogenblik Bra
zilië. Met name wordt dan bedoeld het gouvernement
San Paulo, het grootste koffiedistrict ter wereld.
De invoering van de koffie in de
verschillende landen.
De oorsprong van het gebruik van koffieboonen voor
het vervaardigen van een drank ligt nog vrijwel in het
duister. De oudste tijd, waarin sprake is van het ge
bruik van de koffieplant, gaat terug tot de vijftiende
eeuw. Omstreeks de helft van deze eeuw bemerkte een
Arabier, Megalledin, Muftie van Aden, dat de dieren
die van de vruchten der koffiestruiken aten, bijzon
der levendig werden. Hij probeerde zelf een drank, van
de koffievruchten bereid, en ondervond ervan de gewel-
dadige eigenschappen. Dit feit was de aanleiding voor
Mohamedaansche geestelijken, om koffie te gebruiken,
om bij hun nachtelijke gebeden niet door slaap te
worden overvallen. Ja, de Mohamedanen beschouwden
den drank als een geschenk van hooger hand, door een
De weduwe Breswijn.
24 klein- en achterkleinkinderen telt. Zij woont in
bij haar „pas'' 75-jarigen zoon, een gepensionneerd
adjudant-onderofficier, en haar dochter van omstreeks
denzelfden leeftijd. Door een val op 14 Augustus 1927
is haar linker-heuphecn ontwricht, waardoor zij
sindsdien (zonder hulp) niet meer goed ter been is
geweest. Echter heeft zij haar huisarts, dr. de Bouvé
al sinds lang niet meer voor medische hulp noodig
gehad. Den dag brengt zij meestal zittend op haar
stoel door. terwijl zij bij goed daglicht en met behulp
van een leosglas zich soms nog onledig houdt met
lezen. Zoo kan men haar voor het raam zien zitten
met haar wijde witte muts. Nog steeds stelt zij be
lang in hetgeen de courant haar te lezen biedt, ter
wijl zij met opgewektheid dengene. die haar een be
zoek brengt, te woord staat. Deze feestdag zal ze
ker niet onopgemerkt voorbijgaan. De Hoogstraat zal
in vlaggentooi prijken, terwijl ook de buurtvereeni
ging,.Lauwerecht" zich niet onbetuigd zal laten.
Kapitein Declieux deelt zijn rantsoen
drinkwater met een koffieboontje.
xn.
„Ja, indien de Prins bevel geeft, Is het van onze ver
antwoordelijkheid af," fluistert hier een en daar hoo-
ren we zacht zeggen: „Tijd gewonnen, is veel gewon
nen!"
En het voorstel van Ottensz wordt met meerderheid
van stemmen aangenomen.
„Gij gaat met mij mee, Alkmaarder," zegt Ottensz:
„ge zijt mijn gast, en voor ge naar den Prins vertrekt,
moet ge u eerst eens te goed doen aan brood, bier en
vleesch, want ge zult van al dat reizen en trekken wel
vermoeid en hongerig zijn."
„Gaarne maak ik van uw aanbod gebruik," antwoordt
van der Meij, en beiden gaan naar de herberg, waar
Ottensz voor den tijd, dat hij in Hoorn is, zijn intrek
genomen heeft
Wij laten van der Mey zijn reis naar den Prins on
dernemen, en gaan in onze gedachten voort tot Dinsdag
15 September.
Thans begeven wij ons naar de woning van Jaccb
Veerman, lakenwever In de Ramen, 't Is zoo wat 9 uur
in den avond. We treden de woning binnen en vinden
daar den ons bekenden Veerman van Nieuwpoort en
zijn neef IJsbrandt, den jongsten zoon van den laken
wever. Aan de opgeruimde stemming, die onder het ge
zelschap heerscht, want ook Kitman, van Asperen en
Arent Dolling treffen wij er aan, zoudt ge niet zeggen,
dat Alkmaar in nood is. De lakenwever is reeds een
man op jaren, en die grijze lokken staan hem goed. 't
Moet vroeger een flink man geweest zijn, want die hoe
kige schouders, die breede borst getuigen van kracht
,,'t Is jammer," hooren we hem zeggen, „dat ik al zoo
oud ben, ik zou nog zoo gaarne meedoen."
„O, vader," zegt zijn zoon IJsbrandt, „iemand van uw
jaren mag wel rusten. Doe ik niet mijn best voor u. Al
kan ik geen uitvallen mee maken, omdat het marchee-
ren mij slecht past, toch heb ik steeds mijn post op de
wallen, en mijn roer heeft reeds menigen Spanjaard on
schadelijk gemaakt."
„Ja, jongen, je doet je best, maar o, dit oude bloed
bruist tusschenbelden nog zoo op. Als ik dag aan dag
schieten hoor en de kogels bijna voor mijn voeten neer
vallen, dan zou ik nog wel eens aan den dans willen.
Een oud voerman hoort nog zoo gaarne het klappen van
de zweep."
„Is er" vraagt Kitman, „al iets van onze stadsbaas
bekend."
„Gisterenavond no g niet," zegt Arent Dolling, „ik
vrees, dat hij omgekomen..."
„St..." klinkt het uit den mond van den jongen IJs
brandt, en zijn oogen richten zich op van Asperen.
Deze heeft evenwel de beweging gemerkt. „O, spreekt
gerust." zegt hij, „nicht zal van mij niets te weten ko
men, en ik moet het u zeggen, ik vrees nog niets voor
neef van der Meij."
„Recht zoo," zegt de lakenwever, „moed houden is te
genwoordig het wachtwoord. Ik vertrouw, dat van der
Meij zich wel zal gered hebben."
,,'t Is maar zeker," 't is nu Kitman, die spreekt, „dat
als de Spanjaard zoo vol houdt, wij het hard te verant
woorden zullen hebben. Tusschenbelden worden onze
muren gebeukt, dat de steenen ja om de ooren vliegen."
„En toch," valt Arent Dolling is, „worden al die breu
ken weer even spoedig geheeld. Ja, wij durven nog wel
buiten komen. Hebben we niet gisteren de Spanjolen bij
de Kwakkelbrug verjaagd, zij dachten zich daar te ver
schansen achter de muren der afgebroken hofstee, maar
we hebben het hun belet."
„Tusschenbelden," zegt de jonge IJsbrandt, „kost het
nog al eens iemand het leven. Daar heb je..."
„Nu, nu neefje, waar gehakt wordt, vallen spaanders,
dat spreekt als een trompet. Klaas Kousemaker is de
eerste geweest, en..."
„En is voor een groot deel gewroken," valt Dolling
in, „ik heb gezworen tien Spanjaarden te dooden: reeds
heb ik er zes door mu"n roer zien vallen."
„Nu, naar ik hoor, gaat het met het aantal dooden
in onze stad zeer goed," zegt de lakenwever.
„Gisteren avond," verhaalt van Asperen, „werd een
veertig ponds kogel in het huis op den hoek van de
Appelsteeg en het Luttik Oudorp geschoten. Hij raakte
een spinnewiel en een stoel, waar een meisje op zat
en spon, en een tobbe, waaraan een vrouw stond te
wasschen, zonder iemand te deren, schoon er zeven
n-entihen in huis waren."
„Ik heb 't gehoord," zegt Veerman, „de kogel Is door
de kamer heen gevlogen, maar is in een schot blijven
steken, de menschen zullen dien kogel trouw bewaren."
„Komt" zegt IJsbrandt Veerman. „Ik ben de oudste
van hen, die vertrekken moeten., ik zal het kommando
maar geven: opgestapt en naar de Langestraat"
De oude IJsbrandt Veerman, Arent Dolling, Kitman
en van Asperen, verlaten de woning en gaan over het
Hof, langs de Nieuwesloot door de Krebbesteeg, naar
het stadhuis.
Ze hebben hun roeren bij zich, er zal dus zeker iets
gewichtigs ondernomen worden. En zoo is het. De vij
and heeft op Ropjeskuil zich verschanst, en nu willen
ze den Spanjaard van daar verdrijven. Maar het zal
in alle stilte en bij avond geschieden.
„Of Kabeljauw nog mee zal gaan, of ten minste nog
hier zal komen?" vraagt van Asperen.
„Ik denk het niet," antwoordt Veerman, „sedert eeni
ge dagen is de man ongesteld, en Dirk Kater is belast
met het nazien der wachten. De man heeft zich te veel
ingespannen, en..."
,,'t Is toch een heele eer voor Alkmaar," zegt Arent
Dolling, „dat een burger dezer stad, als plaatsvervan
ger voor den dapperen Kabeljauw, door hem zeiven is
aangesteld."
„Zie je daar," zegt Kitman, „burgemeester van Tey-
lingen: htf zal toch niet mee gaan?"
,,'t Zal me niets verwonderen," antwoordt Veerman,
„de man is dapper genoeg: en met de tong en met het
zwaard."
Onderwijl zijn in de Langestraat een menigte burgers
verzameld die onder bevel van van Outshoorn en van
Teylingen de schans op Ropjeskuil zullen vernietigen. In
alle stilte gaan ze het Ritsevoort over en trekken door
de Heilooërpoort. 't Gaat alles stil in het werk, en ze
zijn de schans reeds genaderd, vóór dat een enkele
Spanjaard het merkt. In allerijl bestormen ze de sterkte
slaan of schieten neer, wat niet spoedig ontvlucht, en
de vijand Is verdreven.
„Ik heb hem!" roept Arent Dolling, „ik heb hem! van
Asperen kom hier! help me een handje. De kerel is ver
duiveld sterk: neen mannetje, je ontkomt niet meer."
Van Asperen vliegt toe. Daar ligt Arent Dolling met
zijn eenie knie op de borst van een Spanjaard, die zijn
beide armen heeft gevat, 't Is een worsteling op leven
en dood. Maar al i3 de Spanjaard sterk, ook Dolling
toont kracht te bezitten, want hij houdt den vijand steeds
onder.
„Ha! hij is 't!" roept van Asperen, „wacht fielt!" en
hij trekt zijn rapier.
Daar komt Burgemeester van Teylingen aanloopen.
„Ingerukt," roept hij, „de vijand komt met een groote
macht van Nieuwpoort opzetten!"
De Spanjaard spant al zijn krachten in.
„Dan eerst dezen schelm ter dood," brult Dolllng.
„Genade, genade, ik zal alles vertellen!"
„Wat Is dat?" spreekt van Teylingen, .Neemt den
Spanjool mee, maar ontwapend hem eerst."
Met behulp van Kitman en Veerman maakt men den
Spanjaard onschadelijk, en tusschen de gelederen in
wordt hij naar de stad gevoerd.
„Brengt hem naar Duyvel," roept Kitman, „die weet
met zulke kerels den weg."
De Spanjaard siddert^ hoe? hem aan den booze over
leveren? 't Is dan toch waar, wat men in het Spaansche
leger onder elkaar vertelt, dat de booze de stedelingen
bij staat?
De burgers komen weer in de stad.
Dadelijk wordt de gevangene naar het stadhuis geleid
om ondervraagd te worden.
„Wie zijt ge?" vraagt Burgemeester van Teylingen.
„Ik heet Jan Jeronimo de Arcibu," antwoordt de ge
vangene „en ben door nood gedwongen den gehaten
Spanjool te dienen."
„Zoo," zegt van Teylingen, „ge zijt dus eigenlijk een..."
„Hij liegt, Burgemeester! 't Is een Spanjool van top
tot teen. Ik ken hem uit Haarlem, hij heeft de kinde
ren van Pieter Kies gemarteld, 't Is ook zijn schuld, dat
er in onze stad zoo is gemoord."
„Kort en goed," zegt van Teylingen. „opgeknoopt moet
gij worden. Er zijn zoo velen door uw hand omgekomen,
dat het tijd wordt, dat gij uw deel ook krijgt Duyve!
moet maar hier komen."
„Genade, genade Burgemeester o, dood mij niet: ik
wil alles vertellen, ik zal u de sterkte van het leger en
al de voornemens van don Frederik meedeelen. Ik wil
met u ln den duivel gelooven, Ik wil voor hem knielen,
ik wil hem aanbidden."
..Zwijg van uw duivel, Spanjool. We hebben geen
booze geesten noodlg om ons te helpen. De trouwe bur
gers vertrouwen op het edele der zaak, WAarvoor zij
strijden, en dat is onze sterkte."
„Hij is het Burgemeester, die den gouverneur Mostart
heeft gewond." roept van Asperen uit. „Zijn gezicht ver
geet ik nooit Ik heb hem toen ook herkend, al stak
hij in een boerenkleed."
..Zijn die beschuldigingen waar?" vraagt van Teylin
gen.
Slot volgt