ilpiiti Nitiws- EESTELIJK LEVEN. 'Snircsal-, DE Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN Co., Schagen. Eerste Blad. Het eeuwige worden. VINGERAFDRUK. Zaterdag 2 November 1929. 72ste Jaargang No. 8556 Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver- tentiën nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomend nummer geplaatst. POSTREKENING No. 23330. INT. TELEF. No. 20. Prijs per 3 maanden f 1.G5. Losse nummers G cent ADVKHTF.N- TIcN van 1 tot 5 regels f 1.10, iedere regel moer 20 cent (bcwijsno. inbegrepen). Grootere letters worden nnnr plaatsruimte berekend- DIT NUMMER BESTAAT UIT ZES BLADEN. Motto:- On ne peut penser et écrire qu'assir (G. Flaubert). Daarmede heb ik je, nihilist! Het zitvleesch toch is de z o n d e tegen den heiligen Geest. Alleen de gangbare gedachten hebben waarde. Het motto, dat ik hierboven schreef is een van die merkwaardige uitspraken van den Duitschcn wijs geer Friedrich Nietzsche. Voor hen, die geen Fransch verstaan, geef ik hier de vertaling van het eerste zinnetje, dat een woord is van den schrijver Flaubert: „men kan slechts zittende denken en schrijven." Ik moet beginnen met iets te vertellen van Nietz sche. Hij is, hoewel reeds eenige jaren dood (hij stierf in 1900) nog te rekenen tot de jongere filosofen. Een geweldige beroering heeft zijn optreden in de wereld der denkers veroorzaakt. Geestdriftige be wonderaars van zijn genialiteit hebben hem begroet als een verlosser; tegenstanders hebben hem ver guisd als een ruwen geweldenaar, die zijn schcn- nende hand sloeg aan al wat gewijd, heilig, eerbied waardig was. Hij schreef eens van zichzelf dat hij met den moker filosofeerde. Dit geeft ons een kijk op zijn wezen. Als men zijn werken ter hand neemt, dan gevoelt men zich als iemand, die geslagen, ge trapt, gekneusd wordt. Men is geneigd om met ver ontwaardiging en ergernis het boek weg te werpen. Heol sterk heb ik dat persoonlijk ondervonden bij de lectuur van zijn boek „de antichrist" bijvoor beeld. En toch is er tegelijkertijd iets in dienzelfden Nietzsche, dat aantrekt. Dat is het gedurfde, het heroïsche in hem. En huiverend leest men verder. Want hij boeit. Hij boeit door zijn niet gemakkelijke, maar tevens dichterlijke stijl, door zijn schokkende uitspraken, door zijn beeldrijkheid. Iedere zin geeft te denken en men vraagt zichzelf af, wat bedoelt hij; men bepeinst zijn woorden en stil-aan voelt men in zich opkomen een twijfel aan wat men tot dusver als waarheid erkende. Dit is b.v. heel sterk het ge val, wanneer men zijn beroemde hoofdwerk leest, zijn geweldige bock: „Alzoo sprak Zarathustra". Een boek door hem geschreven in een soort van geeste lijk delirium. Een boek, waarvan hij persoonlijk ge tuigde, dat hij het aan de menschheid gaf als het 'allerbeste. Ik bezit heel wat werken van dezen wijsgeer en eveneens een vrij groot aantal boeken over hem en over zijn wijsbegeerte. En menig uur heb ik gegeven aan de overdenking van zijn meeningen. Want het FEUILLETON Uit het Vuitsch van N ATT Hl AS BLANK, HOOFDSTUK IV. Al een dag of drie heb ik eens op je gelet, wat is er toch met je? Je komt ternauwernood aan tafel, den heelen dag sluit je je als een gevangene op in je kamer, Je wandelt niet, brengt geen bezoeken, je gaat nooit uit, hoe komt dat toch? Bobbie von Matrei wilde juist de eetkamer uitgaan, toen zijn zuster vóór hem kwam staan. Ze versperde hem den weg naar de deur, zoodat hij niet weg kon zon der haar eerst antwoord te geven. Haar stem trilde van bezorgdheid. De haastige woorden die over haar lippen kwamen ver rasten hem zoo, dat hij in zijn verrassing niet wist wat te antwoorden, en Else vervolgde: Het lijkt wel of je menschenschuw bent; het is Ernst ook al opgevallen; je hebt ook voor de uitnoodi- glng van Freiherr von Trcssendorf bedankt. Dat kan toch zoo niet voortgaan. Kun je mij niet in je vertrou wen nemen? Bobbie probeerde te glimlachen en zei toen met ge dwongen onverschilligheid: Ik heb zoo vreeselijk veel werk. Ik ben aan het boek over mijn reis bezig en daar kan ik niet telkens afloopen. Dat is niet waar. Bobbie. Dat is maar een uitvlucht Als je op je kamer bent, doe je niets anders dan op en neer loopen als iemand dlo geen rust kan vinden. Onzin, het werk hoopt zich op en ik wil gauw weer weg. Ik heb uit München een uitnoodiging gekregen mij bij een expeditie naar Thibet aan te sluiten. Wil je... wil je weer weg? Natuurlijk, reizen is toch mijn levenswerk geworden. Moet je zoo gauw al weer gaan? Het is een unieke gelegenheid. Om weg te komen! Omdat... omdat je haar weer hebt ontmoet7 is eigenaardig: terwijl ik soms huiverde om in zijn denkwereld mij te verplaatsen, toch was er ook tel kens iets in me dat mij tot hem dreef. Ik voelde dat hij veel in me kapot sloeg en niettemin kon ik me niet voor goed van hem afwenden. Want deze afbreker en vernietiger, was toch ook een opbouwer! Wilde hij niet den „Übermensch" Was hij niet de verheerlijker der sterke persoonlijk heid? En zoo gebeurt het, dat ik gedurig weer een boek van dezen geweldenaar ter hand neem. Ik doe dit bij voorkeur dan, wanneer ik behoefte gevoel aan geestelijke verfrissching. En heeft niet de geest van den mensch evengoed van tijd en wijle een bad, ja een stortbad noodig als zijn lichaam zoowel voor reiniging als versterking. Zelfs een koud stortbad kan weldadig van werking zijn voor het lichaam, al zien we er eerst tegenop vanwege den plotselingen schok, die ons doet huiveren en bibberen. Maar daarna zeggen we, dat het toch zoo'n heerlijke, sta lende verfrissching is geweest. Welnu, ik ben weer eens met Nietzsche bezig ge weest. En al lezende kwam de gedachte bij me op om voor U, mijne lezers, iets te schrijven naar aan leiding van het aangehaalde, dat ik hierboven plaatste. Op het eerste gezicht maken die woorden een wonderlijken indruk, vooral op hen, die Nietzsche niet kennen. Maar bekijkt ze eens goed en overdenkt ze. Wordt er dan niet op geestige wijze een voortreffelijke waarheid in verkondigd. Een waarheid die door duizenden wordt vergeten, ontkend, geschuwd als een bittere pil, die men niet in durft slikken. Schopenhaues (17881860) kon scherpe, bittere din gen zeggen, maar ik stel de manier van zeggen van Nietzsche hooger. Ze is pikanter, meer dwingend tot denken. Ze is van een verrassende oorspronkelijk heid dikwijls. Wat zegt gij b.v. van deze Nietz- schiaansche spreuk: „Help u zeiven, dan helpt ook iedereen u. Grondstelling der naastenliefde"? Maar ik zou haast vergeten om tot mijn eigenlijke onderwerp te komen: de waarheid van het motto. Wat wil Nietzsche daarmede eigenlijk zeggen? Hij steekt den gek met Flaubert. Dit is duidelijk. Hij doelt op diens onbewegelijkheid en gebrek aan fantasie. Deze Flaubert n.1. was een Fransch roman schrijver, bekend vooral door zijn werk „Madame Bo- vary" en hij kenmerkte zich door het streven om met niets sparende nauwkeurigheid de dingen te zeggen en te beschrijven en de werkelijkheid weer te geven. Maar het ontbrak hem aan soepelheid van geest, aan het vermogen om gedachten los te laten en door nieuwe te vervangen. Terwijl ze dat zei, dwong ze hem haar aan te zien en in het moment dat hun oogen elkaar ontmoetten, wist zij de waarheid, want zijn oogen ontweken de hare zoo gauw mogelijk en keken verstrooid naar een anderen kant Is het niet voldoende dat ze je bedrogen h,eeft; de rijkdom van Langenbach was haar meer waard dan jouw liefde. Hoe weet je dat? Waarom heeft ze dan haar verloving direct weer afgebroken en zich een week later met Langenbach verloofd? Of weet jij een andere verklaring voor haar handelwijze? En jij lijdt er nog steeds onder, nietwaar? Toen kon Bobbie zijn koppig zwijgen niet langer vol houden: het was alsof plotseling een macht binnen in hem, hem dwong te spreken over wat zoo lang in hem verborgen had gelegen. Ja, maar ik kan mij er niet tegen verzetten en daarom ga lk weer op de vlucht. Ze heeft zich gauw weer getroost! Ze heeft zich in mij vergist! In jou? Ja! Dat is toch zeker niet de waarheid: je bent tegen iedereen als een open boek, hoe heeft ze zich dan in Jou kunnen vergissen? Ze heeft het in leder geval gezegd. Omdat ze je tot iederen prijs kwijt wilde zijn. Be rust er toch in, Bobbie, neem het leven toch zooals het is. Denk maar aan den heerlijke, zonnigen lentedag en ga eens naar buiten. Je moet eens naar den Ziegelberg gaan, daar heb je een prachtig gezicht over de bloeien de boomgaarden. Zoek afleiding en schud dat piekeren toch van je af. Ze pleitte uit het diepst van haar hart. Dag aan dag had ze gezien hoe hij leed, hoe hij altijd nog van die eeng hield, hoezeer hij ook jarenlang vergetelheid had gezocht. Daarom wilde ze hem wakker schudden, hem nieuwen moed geven tot hij zich in het onveranderlijke schikken kon en tenslotte nieuwe levensvreugde vinden Hij stond daar voor haar als een afgestraft kind; de man die op zijn reizen de gruwelijkste gevaren getrot seerd had. die in honderden gevallen zijn onverschrokken moed getoond had, was willoos en kraohteloos. Langzaam richtte hij het hoofd op. Houd je van hem... van Ernst? Natuurlijk, waarom vraag je dat? vroeg ze angstig. Als iets... iets vreemds, iets onzekers jullie zou scheiden, als je van hem weggetrokken werd... Ze liet hem niet uitspreken. De vergelijking, die jij maken wilt, gaat mank. Zij Dit wordt hier dus door N. beweerd: waar de hij derhalve meent er te zijn, waar de geestelijke menschen in zijn denken tot rust is gekomen, waar bewegelijkheid ophoudt, daar wordt gezondigd En hij spreekt hier zelfs van zonde tegen den l\eiligen Geest. Daaraan zal wel niet vreemd zijn geweest dat gene wat het Nieuwe Testament zegt, n.1. dat alle zonden kunnen worden vergeven, maar niet de zonde tegen den heiligen Geest. En dan voegt hij er aan toe: alleen de gang bare gedachten hebben waarde. In verband mot het voorafgaande is de beteekenis hiervan duidelijk. Hij bedoelt met gangbare gedachten de niet-voor- altijd-vaststaande, de veranderlijke. Wij zouden derhalve de beteekenis van het Nietz schiaansche motto aldus kunnen omschrijven, liet is een onvergeeflijke fout bij de menschen om te den ken, dat ze ooit zouden kunnen zeggen: wij hebben de waarheid, wij leggen haar vast in een onveran derlijke formule. Want telkens moeten de men schen hunne inzichten wijzigen, vernieuwen, zuive ren. Ik ben den wijsgeer dankbaar, omdat hij mijn denken weer eens heeft bepaald bij dat groote feit, dat we zoo gemakkelijk omdat het zooveel gemak geeft! er toe komen om te mecnen dat we niet meer van inzicht en overtuiging behoeven te ver anderen. Ik zie hem voor mij als de groote waarschuwer, die mij toeroept: wacht u voor die geestelijke rust, die niet anders is dan de dood. Heeft hij gelijk? Volgens mij: ongetwijfeld. Volgens anderen: geens zins. Die anderen dat zijn de menschen van de hei lige leerstellingen, waaraan niet mag worden ge twijfeld; dat zijn de menschen, die zweren bij een oud boek, waarvan zij zeggen, dat het Gods Woord is, onveranderlijk voor alle eeuwigheid; dat zijn de menschen, die zweren bij het „geloof der Vaderen", dat zuiver moet worden bewaard! Maar die anderen dwalen, als zij zijn te goeder trouw; zij liegen, als zij uit berekenende heersch- zucht, uit zelfzuchtig conservatisme hunne meening aan hunne medemenschen als de eenig ware, hun geloof als het ecnig-zaligmakende opdringen. Ik ben er mij van bewust, dat dit van mijne zijde een krasse uitspraak is. Daarom wil ik haar moti- veerpn en aannemelijk maken. Men zal het ongetwijfeld met mij eens zijn, als ik zeg, dat in de stoffelijke, zintuiglijk waarneembare wereld eeuwige verandering is. Iedereen, die iets weet van moderne wetenschap, weet ook, dat alles voortdurend in beweging is, ook dèAr waar ons waarnemen er niets van bespeurt. Wat reeds een Gricksch wijsgeer uitsprak in de stelling „alles vloeit", dat wordt door de moderne natuurfilosofen bevestigd. Er is niet anders dan leven. Dood bestaat niet. Als ik koud en roerloos neerlig na den laatste adem te hebben uitgeblazen, dan ben ik nochthans vol in tens leven, dan woelt en werkt in mij het ontbin- heeft jou weggesmeten, voor die andere... die schatrijk was. Toen vroeg h\j met zachte stem: Wat... wat geeft dat, ik moet toch altijd van haar houden! Bobbie? Altijd? Is daar nu niets aan te doen? En zijn stem werd vast toen hij"herhaalde: Neen, ik moet altijd van haar houden. Ofschoon ze je leven vernietigd heeft? Ja, zoo groot kan liefde zijn dat ze de hand kust die slaat. Ook van een onwaardige? Nadenkend schudde hij het hoofd en alsof hij plotse ling wakker werd, zei hij: Dat is niet zoo. Er sprak zoo'n overtuiging uit zijn woorden, dat Else moedeloos de schouders ophaalde. Ze voelde dat deze hartstocht niet door woorden kon worden uitgebluscht. Maar hij mocht niet op die manier doorgaan. Hij moest zich niet zoo afzonderen; hij moest de deur eens uit niet zoo blijven piekeren. Ze drong zoo aan dat Bobbie zich liet overreden een wandeling te maken. Maar toen hij een van de wegen van den Ziegelberg opliep, bleven zijn oogen op het pad voor hem gericht, waarop heldere zonnestralen door het bladerdak heen hun beweeglijke figuren teekenden, hij lette niet op de weelde der bloesems, die met hun geur de atmosfeer vervulden en genoot evenmin van het schitterende uit zicht dat men van den heuvel over de stad had. Zooals steeds waren zijn gedachten daar waar zij altijd waren. O, had hij haar toch maar niet weergezien! Steeds weer was het resultaat van zijn overpeinzingen dat het het beste was om weer op reis te gaan, hij wilde mee met de expeditie naar Thibet, daar zou hij haar niet ontmoeten. De gevaren die daér waren vreesde hij niet. Steeds bezeten door de gedachten die de laatste da gen met hun cirkelgang zijn hersens hadden gemarteld, bereikte hij het plateau van den Ziegelberg. Toen op eens stond zijn hart bijna stil van schrik. Neen! Dat had niet moeten gebeuren en ook Else zou hem niet overreed hebben hierheen te gaan als zij dat geweten had. Daar op de bank zat de vrouw van wie hij juist ge dacht had dat het beter ware geweest al3 hij haar nlqt weer gezien had. De bloelende lente had haar, evenals hem, daarheen gelokt. Hij bleef stokstijf staan. Zou hij op de vlucht gaan? Was hij niet juist tot het besluit gekomen het te doen? En nu aarzelde hij? Toen keek ze hem aan. [Bitter wreekt zich de zorgeloosheid, welke velen bij de eerste rhcumatische J pijnen aan den dag i leggen. Zeker, de pijnen gaan in heH )egin vanzelf weer/ over, om cchler la- ter des te heviger/ weer terug te komen./ Hef bcite is nog altijd i direct inwrijven mei oplossing l Bij apothekers en drogisten verkrijgbaar. dingsproces en de stofdeelen waaruit ik ben opge bouwd, gaan op duizenderlei andere wijzen zich ver binden om nieuwe lichamen te vormen, om daarna weer te vergaan, opnieuw zich te verbinden, altijd door, altijd door In de oneindigheid der tijden komen werelden op en vergaan in eeuwig wisselend spel. Dit is het eeuwige worden. Niets is, alles wordt, Niets blijft, aan zich zelf gelijk. Maar nu vraag ik: waar wij in de stoffelijke we reld het eeuwige worden zien, zouden we daar in de wereld van den geest niet hetzelfde kunnen waarnemen? Is het niet logisch om aan te nemen, dat, waar wij zien hoe riet Leven een eeuwig schep pende kracht is, ook in de geesteswereld datzelfde Leven dit karakter openbaart? Of met andere woor den; moeten wij niet komen tot de overtuiging dat ook daar leven beduidt; een eeuwig worden? En nu ga ik een stap verder. De wetenschap leert mij dnt het scheppende leven niet alleen eeuwige wisseling brengt, maar steeds boogere vormen te voorschijn roept, steeds hoogere verbindingen bewerkt. En ik zie voor mij dat voor hem, die het met bewonderend-deeijioedigen blik aanschouwt, zoo ontroerend schoon evolutie-proces: de geboorte van den mensch uit lagere diersoort cn deze weer uit nog lagere, enz.! En ik herhaal mijn vraag van zooeven; hebben we dan niet het recht om eveneens aan te nemen, dat ook op het gebied van den geest hetzelfde ge schiedt? Dat derhalve ook daar steeds helderder, steeds zuiverder begrippen en voorstellingen moeten komen? En dat het einde nooit wordt bereikt? Dus „eeuwig worden", óók bij den geestelijken mensch. Heerlijke gedachte! Temeer wanneer wij bedenken dat, ook hier, het eeuwige worden insluit het beter, hoog e r, reiner worden. Is er iets dat ons meer vertrouwen geeft cn moet diger doet zijn om te blijven denken en zoeken? Eeuwig worden! Dit beteekent immers het stijgen naar licht, naar waarheid, naar dien Heiligen God, die het Groote Leven zelf is. ASTOR. Bobbie voelde dat dit een beslissing was. En toen kwam hij nader, groette, en vroeg met zachte stem: Mag ik gaan zitten? HOOFDSTUK V. Mevrouw Langenbach was opgestaan, zc kon al leen maar knikken, doch niet tlntwoorden. Ze wilde weg. Toen stond Bobbie von Matrei ook weer op. Jaag ik u op de vlucht? Kr was iets van stil verwijt in zijn stem, toen bleef ze in tweestrijd staan en ging na lang aarzelen weer zitten. Maar ze wendde het hoofd af, alsof ze bang was hem aan te zien. Ze keek omlaag, naar de stad die zich Imaddc in het zonlicht. Geen van tweeën zei iets, beiden worstelden ze met lvun gedachten en zochten naar woorden. U hebt eens gezegd dat ik niet verder mocht vragen, begon Bobbie eindelijk, want wat ons scheidde was een heele wereld, schreef u, u had zich vergist cn moest dat bekennen voor het te Iaat was, zoo ongeveer stond het in uw brief. Hij zweeg als wachtte hij op een erkenning, maar zij bleef onbewegelijk, als een steenen beeld. Toen praatte hij verder en hoe hard ook zijn woor den waren, er klonk geen verwijt in, het was als vertelde hij van een ander, maar niet van zichzelf. Ja, u hebt. onze verloving verbroken omdat tl meende dat u zich vergist had. u schreef niet veel, maar genoeg om mij geen verdere pogingen te doen wagen. En toch heb ik u nog geschreven, den brief kreeg ik ongeopend terug. Toen ben ik wegge gaan en intusschen hebt u een andere keus gedaan, een betere! Dit laatste woord deed haar ontwaken. Een hetere?, vroeg zc bijna fluisterend. Dat moest ik tenminste gelooven. Gelooven? Dus u weet het niet zeker? Nu ben ik teruggekomen cn zitten we naast elkaar. Wat gebeurd is, is gebeurd. Maar nu die korte droom verleden is geworden, mag ik toch wol de vragen stellen die u toen niet beantwoordde? Vragen? Wat toen mijn geloof in u gedood heeft, zou u niet gedaan hebben kunnen maken. Wat was het dan? Haar oo<#en keken star in de verte, toen begon ze te spreken, half fluisterend, als praatte ze tegen zichzelf. Nadat u toen afscheid van mij genomen had, toen wij samen zoo gelukkig waren, bent u naar uw garnizoen aan den Rijn teruggokeerd cn daar

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 1