'j. VOOR ONZE JEUGD ONS HOEKJE. Kleine Jopie was gaan huilen, Bij „meneer, den fotograaf", Die hem vriendelijk vermaande: „Wees nu stil, dan ben je braaf!" Jopie vond die groote kamer Toch zoo vreemd en vreeslijk naar, En dat gekke, hooge toestel, Leek ook wel een beetje raar. Toen de fotograaf hem eindlijk Op een stoeltje had gezet, Nam hij een, twee, drie, de beenen. Hij wou liever géén portret Moeder speet het wel verschriklijk, Maar het kieken lukte niet, Vader keek ook niet heel vriendlijk, Jopie snikte van verdriet, Maar toen hij een uurtje later Op z'n sportkar zat met Riek, Nam de buurman in zijn tuintje Gauw van allebei een kiek!! H. H. DE BRUINLEÓN. EEN SCHOOLJONGENSVERHAAL. Wim Vermeulen was de trap opgegaan, laar zijn kamertje, waar hij nu, na de (choolvacantie, voor het laatst geslapen had. )en volgenden ochtend zou hij naar Brussel |aan, naar de bekende kostschool, waarnaar ?or, zijn neefje, ook was gegaan, om nog lens extra goede manieren en extra goed fransch te leeren. Eigenlijk vond Wim het liet zoo heel prettig, maar hij deed maar Isof hij niets liever verlangde dan zoo gauw mogelijk in den trein te zitten, die hem zoo ver weg van huis zou brengen. Maar toen moeder zooals gewoonlijk, naar Jioven was gekomen, om haar „grooten" jon gen nog eens fijn toe te stoppen, had hij E'n armen ineens om haar hals geslagen en Eijn gezicht zóó lang in haar hals gedrukt, Jat ze bijna niet kon loskomen en toen had lij zich inééns omgedraaid naar den muur, Èant hij schaamde zich een beetje yoor een raan, die vanzelf langs zijn neus liep. j „Ga maar lekker slapen, jongen," had moe- Ier gezegd, „je zult eens zien hoe mooi irussel is en je zult er veel vriendjes krijgen. !n met Kerstmis ben je weer thuis en '•jan ul je ons toch zóóveel te vertellen hebben! En, blij door dit vooruitzicht, was Wiiu ngeslapen. 's Morgens vroeg was het afscheid nemen lug gegaan; vóór hij het goed w:st. zat hij a oen trein en als in een droo n stond hij ,og cienzelfacn dag in de grx<" e ves'.ibule an het schoolgebouw, waar hij nu vooreerst ju blijven en waar hij met nieste kamera- en zi/u kennis maken. Drie jongens stonden hem nieuwsgierig an te gapen, en een beetje verlegen, de anden in z'n zakken, keek Wim, en hoorde, 10e de juffrouw, die hem terecht geholpen iad met het ophangen van zijn goed, zei: Dit zijn onze drie belhamels, de grootste akkers van de school: Piet, Dolf en Fred en lt is een „nieuwe", van wien ik den naam og niet ken." „Wim, Wim Verbeek!" zei deze en toen roeg Fred: „ga je mee" en Wim knikte, blij, lat hij in het kringetje was opgenomen. !ven daarna was hij met hen de trap opge lopen en stond nu in een lokaal, de „eetzaal" 11 werd daar rondgeleid door het edele drie- al, dat allereerst wees waar het kastje stond oet appelen en peren. zien en ook de speelplaats, waar voetbal wedstrijden gehouden werden. Het duurde niet lang, of hij was werkelijk „thuis" en de nieuwe indrukken, de prachtige gezellige stad maakten, dat Wim eerlijk naar huis kon schrijven: „het is hier erg prettig." Met de drie jongens, die hij het eerst ont moet had, was hij de beste vrienden gewor den, van Fred hield hij het meest, die stond altijd klaar om hem met sommen te helpen, waarmee hij altijd nogal sukkelde, en om de anderen, vooral om Piet, moest hij altijd lachen; die haalde de meeste streken uit en was allesbehalve een bange Piet, want hij durfde kattekwaad te doen, dat hem dikwijls straf bezorgde. Op 'n morgen werden Wim en Piet ver zocht even in de kamer van den directeur te komen. Wim keek beteuterd zoo midden in de les, dat was iets ongewoons en een eigen aardige trek op Piet's gezicht deed hem niet veel goeds vermoeden. Wat had hij er eigen lijk mee te maken? dacht hij hij was zich geen kwaad bewust, maar toch liep hij met looden schoenen Pietje achterna. „Zoo jongens," zei mijnheer, en ze konden niets vreemds aan hem bespeuren. „Ik heb gevraagd, of je hier wilde komen, ik weet, dat jullie de oudsten hier en flinke kerels zijt. Er gebeuren hier vreemde dingen er is niemand in de kamer als ik, en als ik even wegga en terugkom, ligt alles overhoop, m'n boeken, papieren en zelfs (hier keek hij naar Piet) m'n hoed lag uit elkaar getrok ken op den grond!" „Gunst!" deed Piet. Wim zei niets, maar keek doodsbenauwd. „Zou je mij misschien kunnen vertellen, wat je er van denkt?" ging mijnheer met ver heffing van stem voort. „Ikke - ikke niet!" stamelde Piet. „Zoo," zei mijnheer en meteen trok hij een deurtje van de boekenkast open. „Wat is dit dan?" en tot Wim's groote verbazing zag hij een kleine, vinnig kijkende aap, die doodkalm met z'n pooten als armen over elkaar geslagen, op z'n hurken zat. „Een aap!" riep Wim. „Ja jongelui, een aap!" bevestigde de directeur - en ik meen te weten, dat er gis teravond een groote mand is binnengesmok keld door jou Piet, en door jou. Wim!" Toen kwam de directeur, die néei verwon derd was den nieuweling te zien: „ik dacht Net, dat je er al was, jongen," zei hij; waar- jOp Wim nuchter antwoordde: „ik wél, mijn- jheer," wat de lachlust opwekte van het Pdaverblad, dat ineens de beenen nam. «Nu hoop ik, dat je je hier gauw thuis zult voelen en dat Je veel vrienden krijgt' **1 de directeur vriendelijk en Wim kreeg achtereenvolgens alle kamers en zalen te „Weineen, mijnheer," ontkende Wim stel lig. Maar Piet zei niets en toen wist mijnheer, wat hij weten wilde, n.L dat alleen onze Pieterbaas de schuldige was en den aap had binnengeloodst om de anderen de stuipen van 't lachen te doen krijgen. Wat er voor dat jongmensch zwaaide wie kan er naar raden? DE B.—L. KLEIKE FRANS EK DE KABOUTERS. door J. P. BALJé. Heerlijk dook Frans onder de dekens en moeder stopte hem er wampjes in. Zoo, fijn was dat nou. Moeder was niet meer boos op hem en hij had vandaag zijn mooie geweertje, waar hij zoo heerlijk mee schie ten kon, van haar teruggekregen. Want omdat hij ongehoorzaam was geweest, had moeder het hem eerst afgenomen Dat had Frans vreeselijk gevonden. Drie dagen lang had hij heel goed opgepast, en als belooning had hij nu zijn geweertje terug. Fijn was het in bed, vooral nu hij pas gewasschen was. Dat gaf zoo'n prettig, soezerig gevoel, vond Frans genietend. Tel kens vielen zijn oogen toe, en telkens weer probeerde Frans om wakker te blijven, en nog even te denken aan wat hij morgen met zijn geweertje schieten zou. Maar de slaap werd hem ten slotte te machtig en juist toen de klok acht uur sloeg, was Frans heerlijk ingedommeld. Vier uur lang sliep Frans. Toen wend hij plotseling wakker en hij hoorde nog juist de laatste slag van de klok, die het twaalfde uur aankondigde. Eigenaardig, Frans was klaar wakker en hij voelde heelemaal geen slaap meer in zijn oogen zitten. En het was net, of het in de-kamer ook veel lichter geworden was. Scherp keek hij rond, want hij meende een heel zacht geluidje gehoord te hebben. Toen schrok Frans evenlangs de spijl van zijn ledikant zag hij een heel, heel klein mannetje klimmen. Het mannetje bereikte zijn deken en riep toen iets naar beneden in een taaltje, dat Frans niet verstond. Direct daarop zag hij nog wel dertig andere, precies zulke kleine mannetjes als het eerste was, naar boven klauteren. Zij waren zeker niet grooter dan Frans' pink, en ze hadden allen een spits mutsje op. Verder1 droegen ze keurige lakschoentjes, grijze kousen, vuurroode broekjes, en een hel blauw Jasje. Toen Frans nog eens goed keek, begreep hij, dat het Kaboutertjes waren, de Kaboutertjes, die altijd 's nachts verschenen, en vaak voor hem geteekend hadden. Nooit had hij hen nog in werke lijkheid gezien en hij voelde zich erg op gewonden. De Kabouter, die het eerst naar boven geklommen was, liep langs het witte laken, tot hij vlak bij Frans' gezicht was. Het kleine mannetje had een lange, grijze baard en op zijn borst droeg hij een blinkend eereteeken, zoodat Frans vermoedde, dat dit de Koning of Hoofdman van de Kabou ters moest zijn. Toen begon het mannetje I te spreken, en ditmaal verstond Frans hem I wel, want hij sprak nu gewoon Hollandsch: „Frans!" begon de Kabouter met een ernstig gezicht, terwijl hij zich over zijn langen baard streek, „we hebben gewichtige dingen met je te bespreken. We hebben vernomen, dat je moeder je vandaag je ge weertje heeft teruggegeven en dat is de reden van onze komst." Hij hield even op en zijn goedig gezicht deed Frans wat meer op zijn gemak komen. „Wij weten niet, Frans", zoo ging de Hoofdkabouter verder, „of wij je dat ge weertje wel mogen laten houden. Want soms maak je daar misbruik van!" Opnieuw schrok Frans en even trilde zijn lipje: zou hij zijn mooie geweertje, dat hij pas had teruggekregen, niet mogen hou den? Zouden de Kabouters dat meenemen naar hun verre landje? „Ikikstotterde Frans, niet wetend, wat hij zeggen moest, „ik zal het nooit weer doen, meneer de Kabouter". Even kwam er een glimlachje op het ge zicht van het dwergje. „Zeg maar gerust Dagobert, zoo heet ik!" antwoordde hij, „en wacht nog even met je belofte, tot je weet, wat wij bedoelen. Kijk eens. Fransje, vroe ger had je een kartonnen bord, waar je met het pijltje, dat in je geweertje zit, op schieten kon, is het niet?" „JaDagobert!" zei Fransje, nog altijd een beetje angstig. „Dat bord is stukgegaan, en nu schiet je met je pijltje op den muur, zoodat daar lee- lijke vlekken op komen van het zulgertje, je schiet op vliegen en soms in den tuin op vlinders. Weet je wel, Fransje, dat dat heel verkeerd is?" „Neeeejaaaahakkelde Frans verlegen. „Weet jij wel, Fransje, dat er wel eens 'n kaboutertje tegen den muur kan zitten? Want als het dag is, zijn we onzichtbaar. En als je ons dan raakte, zouden we dood gaan. Dat wil je toch zeker niet?" „Nee, Dagobert!" zei Frans weer. „En die mooie, teere vlinders, die pijnig je, als je hun fijne vleugels raakt. Boven dien dragen die dikwijls elfjes op hun rug! Zou je willen, dat hun leed geschiedde?" „Nee, Dagobert!" antwoordde Fransje en zijn stemmetje werd steeds bevender. „Precies, Frans, en daarom zijn wij nu gekomen, om je te vragen, niet meer op de muren of op dieren te schieten. Als je dat belooft, dan zullen wij vannacht een mooi kartonnen bord voor je maken, waarop je schieten kunt. Wij weten, dat je daè,r wel op schieten mag, en zorgen dus, van dat bord weg te blijven. Beloof je het ons plechtig, Frans?" „Ik beloof het!" zei Frans, „ik heb nooit geweten, dat ik met het schieten kwaad deed, Dagobert!" Dagobert lachte en zijn vriendelijk ge zicht glansde van genoegen. „Goed, m'n Jongen, ik geloof je. Wij gaan nu van je weg, want we hebben nog heel wat te wer ken, voor het bord klaar is." Voorzichtig stapte het mannetje weer over de dekens, die Frans vlug een.beetje glad streek, daar de Kabouter anders erg moe zou worden van het klimmen. Alle Kaboutertjes lieten zich weer handig naar j beneden glijden, en even later hoorde Frans het gekras van hun potlooden en pennen, toen zij bezig waren, het bord voor Frans van mooie teekeningen te voorzien. Frans was heel erg blij. dat alles zoo goed afliep, en met een gelukkig glim lachje op zijn gezicht lag hij te luisteren naar het gekras, totdat hij weer van dat geluid in slaap viel Den volgenden morgen, toen moeder hem wakker maakte, zag Frans, dat er naast zijn geweertje een keurig kartonnen bord lag, waarop groote cirkels geteekend ston den, en in de hoeken prachtige bloemen. „Dat hebben de Kabouters geteekend, moeder!" zei Frans, op het bord wijzend, „en voortaan zal ik alleen maar daarop schieten!" Moeder lachte. „Prachtig, hoor Frans," prees ze hem, „datzelfde zijn de Kabouter tjes mij vannacht wezen vertellen. En ik weet zeker, dat mijn flinke jongen zijn be lofte houden zal, niet?" Frans hield zijn belofte, en tot belooning kwamen 's nachts vaak de Kabouterjtes, en teekenden dan voor hem mooie vlinders in schitterende kleuren, elfjes en feeën en vele andere mooie en lieve dieren. En zoo leerde Fransje meteen van dieren houden! ROBBY TOONT BEROUW door CORRY DOMMERING „Robby laat dat, houd op met ballen, straks breek je nog wat." Robby hield op, maar een paar minuten later was hij het verbod weer vergeten. De bal vloog op het buffet en gooide een vaasje om, dat rinkelend op den grond viel. Nu werd moeder toch boos en stuurde Robby de kamer uit. Er kwam bezoek en Robby mocht niet bin nenkomen. Hij ging den tuin in en nam zijn schop om achter, in den zandbak, een kuil te graven. Maar het scheen vandaag een echte ongeluksdag voor hem te zijn, want het begon te regenen en alles bij elkaar maakte hem zoo baloorig, dat hij met zijn 1 schop in het rond zwaaide, zoodat moeder tegen het raam tikte en riep: „Robby dan toch, zie je nu niet dat je de rozen afslaat?" Hè jongen," zuchtte ze, „wat ben je lastig vandaag. Als ik je nog éénmaal verbieden j moet, stuur ik je naar je kamer on kom je er vooreerst niet af." Nauwelijks had moeder dit gezegd, of pang, daar vloog de schop door het raampje van de schuur. Op bijna hetzelfde oogenblik voelde Robby zich bij zijn arm gegrepen ert stond hij in de keuken, terwijl moeder hem j streng toevoegde: „Naar boven en je blijft daar tot ik je roep. Nu is 't afgeloopen, kin- 1 deren, die niet luisteren willen, moeten maar voelen. Je bent een ondeugende jongen." Robby vloog naar boven, meer boos op zich zelf dan hij wilde laten blijken. Hij vond het vreeselijk om naar zijn kamertje te moeten en juist nu hij de stemmen van Joop en Jantje op straat hoorde die hem vroegen te komen. De kleine ruimte tusschen de j muren benauwde hem en werkte mee om zijn woede nog grooter te maken. Moeder was dan ook nauwelijks weer in de kamer of ze werd opgeschrikt door een hevig I lawaai boven. Robby beukte met alle macht tegen de deur en schreeuwde: „Mamma Het werd zoo erg dat zij de gang inliep en hem gebood te zwijgen en stil te zijn. Als hij spijt had van hetgeen hij gedaan had, kon hij excuus komen vragen. Of Rob het begrepen had of niet wilde be grijpen, was niet uit te maken, maar hij scheen zich van moeders woorden niet veel aan te trekken en bleef roepen en bonzen, zijn stem sloeg over in verschillende toon aarden en was ver in den omtrek te hooren. Nogmaals en voor het laatst ging moeder bij de trap staan en gebood stilte, erbij voegende, dat hij op deze wijze geen antwoord behoefde j te verwachten. Het werd een heel moeilijk half uurtje moeder probeerde het lawaai niet te hooren en Robby wond zich hoe lan ger hoe meer op en bleef roepen.Mam. mamamma, waarom luistert u nou niet. laat me toch niet voor niets roepen Maar moeder hield voet bij stuk en zweeg. Robby wist dat hij beneden kon komen om excuus te vragen en dat roepen nutteloos was. Hij moest nu maar eens goed voelen wat het was als je tegen een muur stond te spreken. Hoe dikwijls verbood zij hem niet en deed hij net alsof hij t niet hoorde? Woorden hielpen niet, dus moest hij het nu maar zelf eens ondervinden. Robby's stem werd schor en moeder keek ieder oogenblik op de klok of het halve uur nog niet om was, ze had zich voorgenomen dat ze hem een vol half uur boven zou laten en niet antwoorden op zijn geroep. Ze koesterde een stille hoop dat ze spoedig zijn voetstapjes op de trap zou hooren, maar dit gebeurde niet. Eindelijk was het halve uur om Ze riep Robby naar beneden, die, heelemaal van streek, met een vuurrood gezicht schoorvoe tend na del-kwam. „En", zei moeder, „heb je iets te zeggen?" Geen antwoord. „Waarom heb je me geroepen, jongen? Had je me noodig? In dat geval had Je beneden kunnen komen, zooals ik je gezegd heb. Voel je nu, wat het beteekent als je iemand iets vraagt en je krijgt geen ant woord, of ei wordt net gedaan alsof er niets gehoord is? Zie je, dat heeft moeder zoo dikwijls gedaan Robby bleef dan doof en moeder kan toch niet steeds aan het ver bieden blijven, is 't wel? En dacht je dan nu, dat moeder dadelijk voor Jou klaar zou staan wanneer je haar roept en dat op een wijze zooals je zooeven gedaan hebt? Kijk me aan, Robby en geef antwoord." Robby keek wel op, maar langs moeders gezicht heen. Hij voelde zijn kin stevig beetgenomen en moest haar toen wel aan zien. En hij zag iets dat hij niet verwacht had. Moeder had tranen in haar oogen en dat was te veel voor hem. Hij veegde met den rug van zijn handje zijn eigen tranen uit zijn gezichtje, haalde snuivend een zak doek uit z'n zak en wreef daarmee over moe ders gezicht. Moeder zien huilen was erger dan een heele week straf en het moest wel heel erg zijn geweest wat hij gedaan had dat zij er zoo'n verdriet over had Die tranen zelden hem meer dan honderd woorden. HIJ zag het gebroken vaasje voor zich en de scher ven van het schuurraampje en hoorde zich zelf schreeuwenmama - mama" - een booze stem, die nog in zijn ooren nadreunde. Hij voelde zich opeens sterk en groot wor den en er kwam een groote teederheid in zijn hartje. Hij duwde moeder zachtjes op een stoel en zei met een vast en troostend stemmetje: „Ga maar zitten hoor en huil nu alstjeblieft niet meer, het was mama's Robby niet, die schreeuwde, het was een heel andere, booze Robby Hij zweeg even en toen hij zag dat er geen tranen meer uit moeders oogen kwamen, zei hij triomfantelijk: „Ik heb hem zóó'n standje gegeven dat hij z'n mond heeft gehouden en beloofde in het vervolg beter naar moeder te luisteren. Is 't zoo goed, moes? En als ik nu weer eens niet luisteren wil, dan zal ik zélf die booze Robby wel verbieden, dan hoeft u 't niet meer te doen. Dan hebt u ook geen verdriet meer." Een werkje voor Sinterklaas. Een das is altijd welkom als cadeautje. Voor dezen heb je noodig 4 kluwtjes glim mende zij, kleur naar verkiezing, met een bij de dikte passende haakpen. De zij mag niet te dik zijn, anders wordt de das te grof. Bij den opzet haakt ge een aantal lossen, naar gelang ge de das breed wilt hebben. We nemen b.v. een das van 6 cM. breedte. Haak eerst 21 lossen, dan keert ge en maakt in den 4en lossen steek een stokje, zoodat de eerste 3 lossen ook voor een stokje gelden, dus hebt ge reeds 2 stokjes. In de volgende losse haakt ge weer een stokje en dan 2 lossen. Ge kunt ook 3 lossen haken, dan wordt de das losser. Hier in dit voorbeeld zijn 2 lossen gehaakt en deze 2 lossen verbindt ge door een vaste in denzelfden steek, waarin de laatste van de 3 stokjes is gehaakt. Dan hebt ge een patroontje af en begint opnieuw in elk der 3 volgende steken een losse te haken. Dan 2 lossen en weer een vaste in denzelfden steek van het laatste stokje. Zoo krijgt ge dus 't tweede patroontje. Als ge op deze wijze 6 patroontjes hebt gemaakt en de laatste steek dus een vaste is, keert ge het werk om met 2 lossen. Dan haakt ge een vaste in het eerste gaatje, dat ge door de 2 lossen van den vorlgen toer hebt verkregen. Dan 2 lossen en 3 stokjes in hetzelfde gaatje, waar de vaste in is ge maakt, dus het heele patroon in één gaatje. Dan haakt ge in het eerstvolgende gaatje weer een vaste. (Vooral niet tusschen de vaste en 't stokje geen losse haken, want de stokjes moeten schuin liggen en dit krijgt ge juist door de 3 stokjes met een vaste te verbinden in het eerstvolgend gaatje. Dan weer 2 lossen haken, 3 stokjes en deze weer met een vasten in het volgend gaatje verbinden. Zoo den toer af en keert weer met 2 lossen. Nu de slip zoolang haken als ge wilt. Dan begint de hals. Deze moet smaller zijn dan de slip. Ge haakt nu maar 4 patroontjes en haakt bij het keeren in plaats van 2, 4 lossen en een vaste (niet in het eerste, maar het 2e gaatje. Hetzelfde patroon geldt voor den hals. Als het patroontje af is, dan keeren ge haakt dus niet meer in het laatste gaatje. Weer 2 lossen haken en verder den hal* op 4 patroontjes, tot de noodige lengte is verkregen. Is de hals klaar, dan aan de 2e slip beginnen, die korter, maar even breed als de eerste slip moet zijn. Bij het laatste stokje geen 2, maar 5 lossen haken; het werk keeren en in den 4en en 5en steek weer een stokje maken. Dan den toer afmaken en aan deze zijde hetzelfde doen, zoodat ge weer 6 patroontjes krijgt. De slip zoo afmaken, maar 5 cM. korter dan de eerste. Moeder glimlachte door haar tranen heen. Ze kon nooit lang boos op haar jongen blijven, want heel diep in zijn hartje was zoo'n echt stukje goud verborgen, dat voor haar de grootste schat van de heele wereld vertegenwoordigde. EEN JONGEN, WAAR WAT IN ZAT. Zeker koopman kwam op een morgen nog al vroeg op zijn kantoor en toen hij vijf minuten aan zijn lessenaar zat, kwam er een jongen binnen, die verstandig en helder uit zijn oogen keek. De koopman zat te lezen en de jongen stond blootshoofds te wachten, maar zei niets. Na verloop van een paar minuten kuchte de jongen even en zei: „Neeem me niet kwa lijk meneer, maar ik heb haast!" De koopman zag op en vroeg: „Zoo, wat is er?" „Ik zou graag werk hebben, als u het mij kan bezorgen." „Welzoo!" gaf de koopman vrij norsch ten antwoord. „En heb Je daar zoo'n haast mee?" „Ja zeker, meneer!" was het antwoord. „Ik ben gistermiddag van school gegaan om werk te zoeken en loop nu nog zonder be trekking. Ik mag mijn tijd niet verbeuzelen. Als u niets voor mij heeft, wees dan zoo goed het te zeggen, dan ga ik weg." De koopman keek naar de klok. „Hoe laat kun Je komen?" vroeg hij. „Ik hoef niet te komen," antwoordde de knaap; „ik ben hier al, mijnheer en ik zou al lang aan den gang kunnen zijn, als u mij hadt aangenomen!" Een half uur later was hij aan het werk en waarschijnlijk zal de Jongen wel altijd wat te doen hebben!

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 25