- De Wereldreis van -
Dicky en DirrekieDurf
HE, DA'S AARDIG!
WARE WOORDEN.
WETENSWAARDIGHEDEN.
nu, aan den rand van het grasveld, een eenzame zie! op
een hekje zien zitten? Ook één, die er genoeg van had,
dacht ik. En zonder vieren of vijven ging ik naast hem
zitten. Laat ik Je alleen zeggen, dat, toen de club geslo
ten werd, we hadden afgesproken voor alle avonden van
de volgende maand. Nou ja, zonder gekheid, ik had nog
nooit zóó'n Jongen ontmoet. Hij was nu niet bepaald
mooi, en tamelijk knokig. Maar hij had groote, donkere
oogen, en een allerliefst snorretje. O, dat snorretje was
al zoo iets bijzonders. Vooral als je groote, sterke man
nen onder je kennissen maanden en maanden hebt zien
ploeteren, om een snorretje te kweeken, en met het re
sultaat, dat er ten slotte een soort franje onder hun
neus zat, waarvan het leek of de ratten ervan gevreten
hadden en de rest aan det motten hadden vermaakt. O,
maar dan was Henry zoo heette hij namelijk an
ders. En hij was zoo romantisch en dichterlijk. Hij
dweepte met Wagner en Beethoven! Ja, Flossie, eindelijk
had ik den man mijner droomen gevonden, ik leefde in
een wolk van ridderlijkheid, hij kuste mijn vingertop
pen en murmelde dan: „Mijn koningin." Nou, dat was
wat anders hè, als je gewend bent, dat de jongens je
met hun elleboog tusschen je ribben porren en zeggen,
dat je een „fideel nommer" bent!
Henry kwam eiken avond en dan wandelden we. Hij
schreef gedichten op me bij de el, en zong bij het uur,
romantische liedjes. Ook bracht hij me boeketjes van
zelf geplukte bloemen. Ik wist toen nog niet, dat hij
geen cent had om een boeketje van twee kwartjes te
koopen. En ik vond het zoo romantisch. Pa zei: „Er is
een steekje los bij die halve zachte!" Maar ja. je weet
hoe pa's zijn...
Nog nooit was iemand zóó bezorgd voor mij geweest
ais Henry. Hij wilde zelfs niet toestaan, dat iemand mij
een broederlijke blik toewierp. De eenlgste keer dat.
hij me meenam naar de bioscoop (op één na de goed
koopste plaats) zat er een jongetje van elf jaar naast
me, die bij een lachfilm zóó opgewonden werd, dat hij
mijn arm greep. Nu, Henry is toen dadelijk naar de
directie gegaan en heeft niet eerder gerust, dan toen het
jongetje de bioscoop was uitgezet. Zóó streng was Henry
„Niemand," zei Henry, „mag zelfs je pink aanraken,
zoolang 11c er ben om je te beschermen, lieveling, jouw
welzijn Is mij heilig!"
Ja, Flossie, zoo scheen de man mijner droomen te zijn.
En ik werd zelfs zóó week in zijn handen, dat ik begon
mijn haar te laten groeien, omdat Henry lang haar zoo
romantisch vond. Het verwondert me nog, dat hij me
niet vroeg om een sluier te dragen. Waaratje, Flossie,
ik had het gedaan ook. Ik kocht een groote hoed, net
al3 de romantische meisjes op de film, en een Japon tot
op mijn teenen. Op een avond nam mijn Sheilc mij mee
in een autotje, dat hij van zijn baas geleend had. De
maan kwam op en we reden zachtjes r.-ar buiten. Na.
een kort poosje gereden te hebben, stopten we op een
eenzaam plekje. Om wat te rusten. Bovendien maakte
liet Henry zenuwachtig om lang rond te rijden. Want
wat een benzine kostte dat niet? Mijn hoofd rustte
kwijnend aan zijn beschermende, zij het tamelijk kno
kige borst. Toen zei hij mij, dat hij een verrassing voor
me had. Het was een steenen borstbeeld van Beethoven.
Dat hij voor een habbekratz in een tweede-hands-winkel
had gekocht. Maar hij bedierf al het romantische van
dit geschenk, door te zeggen, dat het ding geprijsd had
gestaan voor 50 cent, maar dat hij had afgedongen tot
twee dubbeltjes. Het was natuurlijk een lief cadeau, al
vroeg ik me af, wat ik met dat stuk gips van vijftig
pond en een halve meter hoog moest doen? We besloten
eindelijk, dat ik het op een voetstuk in mijn slaapkamer
zou zetten en dan zou Henry een gedicht schrijven over
ridderlijkheid, dat ik in een lijstje erboven zou hangen.
Ja, ik was bepaald compleet van Lotje getikt toen, maar
je zult dadelijk hooren, hoe ik ervan genezen werd. Want
we zaten daar misschien een romantisch halfuurtje,
toen er plotseling iemand met een zaklantaarn kwam en
ruw zei: „Handen in de hoogte!" En toen hield iemand
Henry een revolver onder zijn snoezige snorretje. Lieve
deugd, ik voelde dat de krul uit mijn haar ging van
angst. Het was vreesélijk! De straatroover zei sarcas
tisch: „Ondeugende kindertjes die jelui zijn, Ik moest
dat eigenlijk aan je mammie vertellen. Dan gaf hij Hen
ry. die doodsbleek zat te trillen als een riet, een por
cn zei: „Kom jij eris uit die auto, jochie, ik zal dat
meissis van jou wel bezig houden!"
Nou, Flossie, het was net iets uit een roman of uil
een sensatieverhaal in de krant. Ik green Henry bij den
arm en gilde „Sla hem dood, Henry, sla hem dood!"
En wat denk je, dat die halve gedraaide deed? H\j
schudde mij van zich af en jankte: „Laat me los! Zie
je niet, dat hij een revolver heeft?"
En hij griende tegen den straatroover: „Niet schieten
Sinds ik hier ben hoorde ik van dit alles en ben nu erg
verlangend met eigen oogen to aanschouwen, wat mij
Ir, de vertelling onmogelijk scheen en in de afbeeldingen
onwaarschijnlijk lijkt. Nog niet, mijn lieve, antwoordde
do vorst. Wat U hier zaagt, is wat het worden kan en
wo: len zal. Veel moet nog worden gedaan; de kunst
moet eerst alles voltooien als zij zich niet voor de na
tuur schamen zal. Maar, zeido de vorstin, laat ons toch
voor het minst naar boven rijden, al ware het dan maar
tot de rivier; ik heb groote lust om heden ver in hei.
rond de wereld te aanschouwen. Zooals U wilt, ant
woordde de vorst. Laat ons echter door de stad gaan,
vervolgde de dame, over de groote marktplaats waar
de zoo talloos vele tenten een kleine stad gelijken, ja,
een beeld vormen als een veldleger. Het is er al3 waren
alle behoeften en bedrijven van de gezamenlijke familiën
in het land in dit middelpunt verzameld en aan het
daglicht gebracht. Hier toch ziet de opmerkzame toe
schouwer alles wat de mcnsch kan vervaardigen en noo-
dlg heeft. Men verbeeldt ziqh een oogenblik of er geen
geld noodig is en alles hier door onderling rullen afge
daan kan worden. En zoo is het toch eigenlijk in den
grond.
Toen de vorst mij gisteren aanleiding gaf dit zoo to
overdenken, werd het mij hoe langer hoe duidelijker, dat
hier, waar gebergte en vlak land aan elkander grenzen,
te zien is wat allen gebruiken kunnen en wat ze wen-
schen. Waar de bergbewoner het hout van zijn wouden
in honderd vormen te verwerken weet, het ijzer, tot alle
gebruik weet om te smeden, daar komen de menschen
van de andere zij met alle soorten van waren hem tege
moet. waarvan men nauwelijks de stof, waarvan ze ge
maakt zijn en het doel, waarvoor ze gebruikt moeten
worden, herkennen kan. Ik weet, antwoordde de vorst,
dat mijn neef voor deze zaak de grootste oplettendheid
heeft. Het komt er immers in dezen tijd hoofdzakelijk
op aan dat men meer ontvangt dan uitgeeft. Dit te be
reiken is ten slotte het doel van de geheele staatshuis
houding, zoowel als van het kleinste huiselijk bedrijf.
Vergeef me echte-, mijn beste, dat ik niet graag door
een groot markttedrljf rijd. Bij iedere schrede is men
gehinderd en wordt men opgehouden en dan rijst steed3
weer In mijn verbeelding het vrecselijk ongeluk op, dat
mij als het ware in de oogen is gebrand, dat ik eens
zulk een groot marktbedrijf in vlammen heb zien op
meneer. niet schieten asjeblieft! Ik zal er uit komen,
maar je moet me belooven, dat je me niet zal schieten!"
En toen klom hij uit den wagen."
Toen kreeg ik mijn gezonde verstand terug. Dus dat
was zijn ridderlijkheid. O, wat verlangde ik, dat ik toen
lang haar had gehad. Niet om het romantische. Maar
om de haarspelden, weet je? En op dat oogenblik raakte
ik met mijn hand het borstbeeld van Beethoven aan.
Nou, voor je tot drie kon tellen, had !k Beethoven bij
zijn kop en pats!! liet ik, dank zij mijn gespierde ten
nisarmen, het romantische vijftig pond zware geschenk
op des straatroovers hoofd vallen. Het gaf een klap,
die je op tien pas afstand kon hooren. De man zakte
in elkaar en zei niets meer. Toen wendde ik me tot
Henry, die achter den auto stond te sidderen en met
zijn knieën te knikken. „Jou akelig, miezerig stuk ko
nijn!" schreeuwde ik „hier heb je Je romantiek! Hoe
smaakt dat?" En toen liet ik Beethoven op zijn hoofd
vallen. Hij zei ook niets meer. Toen ben ik alleen naar
huis gereden en heb Henry's ouders opgebeld en gezegd,
waar ze hem vinden konden, als ze er ten minste nog
aan hechtten, om zoo'n misbaksel in huls te hebben.
En zoo, beste Flossie, is het mij met den man mijner
droomen vergaan. Ik heb hem nog steeds niet gevonden
Zoodat ik opnieuw op zoek moet gaan.
Veel liefs, van je teleurgestelde Maggy."
In ons wankelend bestaantje,
't Leven zoo van alle dag,
Zijn we wel eens wat oneerlijk
Met een woord of met ccn lach.
En we zeggen wel eens dingen,
Die niet al te zuiver zijn.
Maar zich heel gezellig voordoen
Naar den ulterlijken schijn!
Als je na een suf-visite
Eind'lijk weg mag, moe en laat,
Geeuw je met een goeie kennis
Heel zoetsappig langs de straat:
,,'t Was toch wel een leuke avond,
Als Je 't achterna beziet,
„Niets vervelend, echt gezellig,
„Wer'klijk aardig, vond Je niet?"
Als 'n moderne bovenbuurman
Zich aan radio vergrijpt,
Die, ons kortend op de nachtrust,
Nog de kat in 't donker knijpt,
Zeggen we bij een bezoekje,
Vol van vriendelijken schroom:
„Is dat nu de nieuwste Philips?
„Hé, da's aardig! Wisselstroom?"
Als je rustig op je krantje,
En je stoeltje bent gesteld,
Blij nu eens te kunnen zwijgen,
Wordt er plotseling gebeld!
Een vergeten, taaie kennis
Kwebbelt grijnzend om den hoek,
En je roept al bij do voordeur:
„Hé, da's aardig! Vrouw, bezoek!"
Als er een van je vriendinnen
In een dwaas costuumpje loopt.
Met vervaarlijk schelle kleuren,
Losjes om het lijf geknoopt.
Vinden we het werk'lijk „beeldig".
Wel wat Jong, maar lang niet grof,
Zoo „gekleed" en niets opzichtig:
Hé, da's aardig! Prima stof!"
Als je uit je brievenbusje
Weer het nieuw biljetje vischt,
Dat op 't punt van de belasting,
Onverwachts je geest verfrischt,
Raakt je vaderlandsch geweten
Met een ruk ineens op hol,
Schreeuw je, maar dan ben je eerlijk:
„Hé, da's aardig! Zijn ze dol?!"
(Nadruk verboden.)
gaan. Ik had mij nauwelijksLaat ons de schoone
uren niet voorbij laten gaan, viel hem de vorstin in de
rede, daar de waardige man haar voor de zooveelste
maal weder uitvoerig de beangstigende beschrijving be
gon te geven van den grooten brand, dien hij eens had
bijgewoond, 's Avonds laat, op een groote reis, die bij
ondernam, logeerende in het beste hotel op de markt
plaats van een stad waar een groote jaarmarkt werd
gehouden, werd hij namelijk, toen hij hoogst vermoeid
zich te bed had begeven, door luid geschreeuw opge
schrikt en zag hij de vlammen van de brandende jaar
markt om zijne woning woeden.
De vorstin haastte zich haar lievelingspaard te bestij
gen en voerde haar onwillige begeleider ln plaats van
door de achterpoort bergopwaarts, door de voorpoort
bergafwaarts. En och, wie zou haar niet graag gevolgd
zijn en aan haar zijde willen rijden! Zoo ook Honorlo,
die van de anders zoo vurig verlangde jacht was ach
tergebleven om haar uitsluitend dienstbaar te kunnen
wezen.
Zooals reeds vooruit te zien was kon men op de markt
slechts voetje voor voetje vooruit komen.. Maar de
schoone, beminnenswaardige vorstin vervroolijkte ieder
oponthoud door haar geestige opmerkingen. Ik repeteer
zelde ze mijn les van gisteren nu de noodzakelijk
heid ons geduld op de proef stelt.
En werkelijk drong zich do menschenmassa zoo dicht
tegen de rijdenden op, dat dezen slechts zeer langzaam
vooruit konden komen. Het volk zag met vreugde dc
Jongo vorstin en op de lachende gezichten zag men dui
delijk dat het den menschen welgevallig was te zien
dat de eerste vrouw van het land ook de schoonste en
lieftalligste mocht heeten.
Men zag er de bergbewoners, die tusschen hun rotsen,
dennen en sparrebosschen hun stille woningen bouwden
naast de menschen uit het heuvelland, die van de wel
den en velden en de werklieden uit de kleine steden
en allen, die zich verder hier verzameld hadden. Na dit
alles ru«*tig gadegeslagen te hebben maakte de vorstin
de opmerking tot haar begeleider dat allen, wie ze ook
waren, meer stof dan \ioodig was voor hunne kleederen
hadden gebruikt en ook meer dan noodig was doek en
linnen en band voor afzetseis en versiorfcig hadden aan
gebracht.
Het lijkt wel, zeide ze, of de vrouwen zich in hun klee-
Herinnering, gij zijt gelijk de schemering spinster
van droomen.
o
Het verzuim en' dc traagheid van den jongeling
zijn de oorzaak van de zwakte van den man.
o
Scherp uw tong op het aambeeld der waarheid.
o
De zonde haar gang laten gaan beteekent de wereld
prijs geven aan het verderf. De liefde, die dit toelaat,
is geen liefde meer.
o
Als gij geen zon kunt zijn voor velen
Niet zelve baadt in zonneschijn,
Wees niet bedroefd, gij kunt toch zeker
Nog wel een zon voor enk'len zijn.
o
De ware toewijding gevoelt al spoedig het groot-
nut, dat verkregen kennis haar kan aanbrengen.
Men helpt eerst goed, wanneer men weet hoe te moe
ten doen.
o
Wat de mensch liefheeft vindt hij schoon.
Is het U bekend:
dat er ln Engeland op elke 114 huwelijken 1 schei
ding voor komt?
dat voor het Londensche aquarium speciaal zee*
water wordt aangevoerd uit de Golf van Biskaye, om
dat dit zulk helder water ls?
dat de oudste boom van Europa, gevonden wordt
bij Doch Tay, in het plaatsje Fortingall (Eng.)?
dat dit een 3000 jaar oude Taxisboom is?
dat Koning George van Engeland een postzegel
verzameling heeft,, welker waarde nog nooit geschat ls,
en die ln 200 albums Is ondergebracht?
dat van een haai allerlei nuttige dingen gemaakt
worden, als leder, kunstmest, lijm, enz.?
69. De auto staat intusschen weer op den weg. Dicky
en Dirrekle zijn met kloppend, hart ingestapt Gerrit
heeft zijn plaats voorop weer ingenomen. Dan zegt hi]:
Nou fol chas azzieblief en recht op de faufers an.
Geen Haarlemmer-daikies mit het stuur en niet stoppe
faurdat ik het sig... Hup mit de gaot... Daar stuift de
auto vooruit. Gerrit frommelt in zijn binnenzak en haalt
er een monsterlijk groote houten pijp uit Hij neemt
hem in zijn rechterhand, net zooals je een revolver
vasthoudt. Dan gaat het met volle vaart recht op de
roovers aan. Als Gerrit ze in de gaten krijgt richt hij
zich op, legt met het mondstuk van zijn pijp op Rinaldo
aan en buldert met heesche stem: In naom des Ko*
nings... ga saat maan gefangene... Handen op of ik
schiet... Dlrrekie kruipt onder in deauto van angst en
Dicky doet per ongeluk net wat hij doen moet: hij stopt
oogenbllkkelijk. Goed zou, moppert Gerrit, die
Dicky is een jongen, waor pit in sit... As de rauvers
nou maor op de flucht slaon... anders sane we de
segaor...
70. De drie roovers hebben door hun ruzie niets van
de auto bemerkt. Plotseling staan ze alle drie verstijfd
van schrik, want het felle licht van twee autolampen
richt zich op hen en ze hooren een stem bulderen:
In naam des konings... gij zijt mijn gevangene. Tege
lijk zien ze een boom van een kerel, die een vervaarlijke
revolver op hen gericht houdt. Wat is dat? bibbert
Rinaldo. Da's de politie, siddert Misaldo. Of de
rijdende cavalerie, huivert Pipaldo. Rechtsomkeert...
marsch, gebiedt de hoofdman. Hij geeft zelf met knik
kende knieën het voorbeeld... En ons geld? roept
Pipaldo nog... Kunnen we niet meenemen, gebiedt
ren niet ruischend genoeg, de mannen niet aantrekke
lijk nenoeg kunnen vertoonen. Laat hun die vreugde
antwoordde de vorst hoe ook de mensch zijn over
vloed aanwendt naar zijn welbehagen, het is hem het
liefste dien te vertoonen in opschik en versiering. De
vorstin beaamde dit ten volle.
Zoo waren ze langzamerhand genaderd tot een vrije
ruimte, die naar de voorstad heenvoerde en waar aan
het einde van een menigte kleine tenten en kramen een
grooter houten gebouw zeer in het oog viel. Nauwelijks
zagen ze dit gebouw of reeds uit de verte bereikte hun
oor een oorverscheurend gebrul. Het uur voor de voe
ding der in de groote houten tent vertoonde wilde die
ren, scheen juist aangebroken. De leeuw liet zijn woud
en woestijnstem op het krachtigst hooren. De paarden
sidderden en men kon de opmerking niet achterwege
laten dat in het vredige wezen en werken der beschaaf
de wereld de stem van den koning der wildernis steeds
vrees aanjoeg.
Tot de tent -genaderd trokken de daarop geschilderde
bont gekleurde kolossale voorstellingen van de vreemde
dieren beslist de aandacht en wekten ze bij de vreedza
me staatsburgers een onoverwlnnelijken lust om ze in
werkelijkheid te gaan aanschouwen. De grimmige af
schuwelijke tijger sprong op een Moor los om hem te
verscheuren, een leeuw stond majestueus en ernstig af
geschilderd of er geen bult zijner waardig in de nabij
heid was. Andere wonderlijke bont geconterfeite schep
selen trokken naast deze machtigen minder de opmerk
zaamheid.
We zullen zelde de vorstin als we terugkeeren,
toch even afstijgen en de zeldzame gasten gaan zien.
Het is verwonderlijk antwoordde de vorst dat de
mensch door het vreeselijke en verschrikkelijke toch al
tijd opgewonden en aangetrokken wil zijn. Daarbinnen
ligt de tijger nu geheel rustig in zijn gevangenis en hier
op de teekening moet hij grimmig op een Moor lossprin
gen, opdat men geloove, dat het daarbinnen in werke
lijkheid gebeurt. Moord en doodslag, brand en ondergang
zijn op zich zelf nog niet genoeg. Straatzangers moeten
dit alles op lederen hoek nog eens verhalen. De goede
menschen willen dat men hun angst Aanjage opdat ze
daarna eerst recht goed kunnen voelen hoe mooi en
schoon het ls vrij adem te halen.
Wat er ook van de angst, verwekt door de schrikke
Rinaldo, anders loopen we niet hard genoeg. W(
moeten in de eerste plaats onze huid redden... 1
Is een mooie boel, moppert Misaldo, maar hij rent evei
hard als zijn spitsbroeders. Daar hooren ze weer de ver
vaarlijke commando-stem: Soldaten het bosch in ei
^pt de bandieten... Ik wil ze lalvend in maon handel
hcjbe! Potstausend, hijgt Rinaldo... dat is min
stens een heel regiment. We mogen blij zijn, als we d
dans ontspringen... En de drie roovers rennen al diepe
het bosch ln, zonder om te kijken, zonder even den tü
te nemen om adem te scheppen...
lijke voorstellingen, mocht zijn overgebleven, alles verj
dween toen men de poort achter zich had en in d<
vriendelijke omgeving reed. De weg voerde vooreers
langs de rivier, een nog wel niet breed, slechts voo
kleine vaartuigen geschikt water, maar dat verder ei
verder steeds grooter werd en onder den zelfden naan
nndere landen verlevendigen zou. Dan voerde de we
langs welverzorgde boomgaarden en 1'isttulnnen zach
opwaarts en men zag van tijd tot tijd naar de achte:
gelegen goed bebouwde omgeving om, tot het gezelscha
jerst wat struikgewas, later een boschje passeerde was
de liefelijkste plekjes den blik verkwikten. Een op
vvaarts voerend weide-dal eerst voor kort voor de
tweeden keer gemaaid, gelijk fluweel om aan te zici
door een wat hooger ontspringende rijk vloeiende bro
Jevochtigd, voerde de rijdenden naar een hooger, vriji
standpunt. Toen ze dat na een flinke stijging door ei
vriendelijk boschje bereikten zagen ze, hoewel nog vi
re, over nieuwe boomgaarden het doel van hun rei
het oude stamslot als rots en woudtop verrijzen.
Achter zich men kon nooit tot hier klimmen
men voelde zich gedrongen eens om te zien zag#
ze door toevallige openingen tusschen de hooge boomfl
links het vorstelijk slot liggen door de morgenzon vei
licht, het goed gebouwde hooger liggende deel van d
stad ln lichte rookwolken gehuld en verder naar recto
de binnenstad, de rivier in haar krommingen met has
weiden en molens en direct tegen over zich een w'i}
en vruchtbaar landschap.
Nadat ze volop van dezen aanblik genoten haddetj
werd bij hem als teeds bij het gezicht, genoten van etf
hooge plaats, het verlangen sterker van een nog br«r
der en nog minder begrensd uitzicht te genieten. Z*
reden naar een steenige breede vlakte, vanwaar
de machtige ruïne een met groen gekroonden bergtop
leek. Een klein aantal oude boomen stond diep aas
den voet. Ze reden verder en bevonden zich weldra voo?
de steilste, ontoegankelijkste zijde. Machtige rotsei
dagtcekenende uit de verste eeuwen, stonden onaang
tast van de wisseling der tijden hier en diep gegroai
vest verhieven ze zicht, hoog naar boven stijgend.
Wordt vervolgd.