BARI. De rare Sinterklaas. SINTER-KLAOS-SURPRIES „Lieve hemel, vader, waar hebt u in vredesnaam gezeten?" riep Nora, die het eerst haar tegenwoordig heid van geest terugkreeg. „Ik ben op jacht naar inbrekers geweest", antwoord- de hij op lieren toon en hij leek wel tien centimeter te groeien! „Er waren er twee, ging hij voort, „een kwartier geleden kwam ik de trap of en toen sprongen ze op hïc af en wilden me cliloroformeeren". Er voer oen huivering door de toeschouwers, die een zeer animecrende uitwerking had op meneer van Opheusdcn's fantasie. En met groote levendigheid be schreef hij hoe hij met do indringers gevochten had oin te verhinderen dat hem een prop onder den neus werd geduwd en hoe hij tenslotte half bewusteloos weggedragen werd naar de schuur en daar was ont snapt, toen hij de verdooving van zich had afgeschud. „En waar zijn die kerels gebleven?'' vroeg iemand uit het gezelschap. „Wel, als je het weten wil; ze zijn op het oogenblik (hier in huis!"' Hij wachtte even totdat de consternatie wat be daard was hij constateerde met genoegen, dat zijn verhaal den gewenschten indruk maakte. En daarop vervolgde hij: „Toen ik ontsnapte, stonden ze nog bij de schuur te loeren. Ze vluchtten het huis binnen, toen ze me zoo onverwacht te voorschijn zagen komen; ik heb ze tot boven aan de trap nagezeten en ze zijn de kinderkamer ingeglipt, waarvan de deur toevallig openstond." Eenige van de oudere zoons van meneer van Op- heusden waren onmiddellijk bereid hun vader naar boven te vergezellen. Voorzichtig opende de oude heer de deur en beval zijn aanranders op strengen toon om zich over te geven. Maar er kwam geen antwoord en een onderzoek wees uit dat zich geen levende ziel meer in de ka mer bevond! Hugo, die diep onder den indruk van de wending die de zaak genomen had, op zijn bed zat, had ge luid gehoord in een van de kamers naast de zijne. In het eerst had hij er geen acht op geslagen, maar toen merkte hij dat liet de stemmen waren van Phi lip en Teddy. Een oogenblik aarzelde hij, toen stond hij op, draaide den sleutel van de aangrenzende ka mer om en ging naar binnen. „Luister eens, Philip", zei hij flink, „we zitten er leclijk in, Teddy en ik, en we zijn aan jou genade overgeleverd." ,7Wat is er aan de hand?", vroeg de Delftenaa# vol belangstelling, „Iets is cr niet in den haak, dat heb ik allang gemerkt. Maar mijn kop er af als ik snap wat van Laren bedoelt!" „Ga m§e naar mijn kamer, die ligt verder van de trap dat is veiliger Dan zal ik je alles uitleggen. Jij moet maar zeggen wat er verder ge beuren moot'. Ze zorgden ervoor den sleutel van de kamer die ze verlieten weer om te draaien en gingen naar Hugo's kamer. Daar volgde de explicatie. „En zeg jij nu maar wat we moeten doen, van Drummelcn", eindigde Hugo. „De oude heer zal ons nooit vergeven dat we hem op die manier te pakken hebben gehad." Het vernuftige brein van den veelgesmaden tech- nischcn student bracht uitkomst en het. resultaat van zijn advies was dat ze de uitrustingsstukken van den bisschoppelijken kindervriend uit het raam lieten val len en na zich op deze manier van alle bezwarend bewijsmateriaal te hebben ontdaan, voegde het drie tal zich met effen gezichten bij het gezelschap dat bo ven aan de trap stond en dat te opgewonden was door de verrassende ontdekking van de leege kamer, om zijn versterking met drie op inbrekersjacht be luste leden op te merken. „Ze kunnen niet ver zijn', meende de heer des huizes, „laten we eerst buiten maar eens zoeken. Komen jullie allemaal mee!" Maar na oen half uur waren ze er allen van over tuigd, dat geen van de boosdoeners zich meer in de omgeving van „de Berken" bevond. En meneer van Opheusden zelf vond in den tuin de kleedingstukken van Sinterklaas, die hij vol triomf aan de anderen toonde, als bevestiging van zijn verhaal. „Toch snap ik niet hóe ze uit die kamer gekomen zijn", verklaarde hij hoofdschuddend. „Ik ben overtuigd, meneer van Opheusden", zette Philip uiteen, „dat ze met zn drieën waren. De derde is natuurlijk naar boven geslopen om zijn makkers uit de kamer te helpen, terwijl u naar beneden was gegaan." „Ik geloof dat je het bij het reohte eind hebt", stemde de oude heer toe. „Toen ik met ze aan het vechten was meende ik ook nl dat er drie waren, als het er tenminste niet nog méér zijn geweest." Het oorlogszuchtige gezelschap keerde naar den salon terug en nadat ze de dames gerust gesteld had den, kon de langverbeide St. Nicolaasviering een aan vang nemen. „Blijven jullie even bij me, terwijl ik me verkleed", had Philip, die nu tenslotte toch voor St. Nicolaas zou spelen, tegen Teddy en Hugo gezegd. Toen ze met hun drieën op Philip's kamer waren, zei deze laatste opgewekt: „Wat zeggen jullie van dat schitterend verhaal, dat de oude heer heeft opgodischt? Laten we ze maar in den waan laten dat hij voor held gespeeld heeft, want hij is zoo verrukt van zijn avontuur, dat hij het ons nooit zou vergeven als we de waarheid aan hot licht brachten. Hij zou woest zijn! En ik wil hem graag in oen goeie bui hebben, want zie je, ik heb Nora vanmorgen gevraagd en ze heeft me aangeno men en de oude heer moet in het geëigende humeur, zijn als ik zijn toestemming vraag. En aan jullie heb ik het t* danken dat hij op het oogenblik zoo buitengewoon i i zijn nopjes is. Jullie hebt me schit terend geholpen en ik ben jullie er erg dankbaar voor." De twee anderen keken elkaar veelbeteekenend aan. Dat hadden ze nu juist niet bedoeld! DE STAD VAN SINTERKLAAS. Over Bari, de stad. van St. Nicolaas, vinden wij in „Op reis" een interessant artikel van de hand van Pr. Felix Rutten. Bgri is een dubbelstad. Eerst een nieuw gebouwde, rechtlijnig aangelegde handelsstad, vol be weging en gcdruisch, met een „plazza di Roma" en palmen bij aankomst; dan de oude stad naar den zee kant toe, bij de haven, duister en vochtlg-grauw. Be nijd om haar voorspoed ln het heele land, en berucht om het tooverachtige, dat haar inwoners eenmaal eigen ïas, schijnt deze volkrijke stad in het zuiden van Apu- nog altijd een dubbel leven te leven, dat van moderne kmdelsplaats en van donker-doorschaduwde. mlddel- eeuwsche veste. Door de eerste gaan wij heen, des te ^ugger al naar wij al meer van het Italiaansche stra- tenleven elders gezien hebben. Verwacht niet veel schil derachtigheid in een stadsgedeelte, dat als langs een tt^ter gebouwd is en er uitziet als een schaakbord, bokje aan hokje. In het tweede Bari voelt de vreemde ling verwantschap met Napels. Havenplaats is dit nog altijd, als toen Horatius sprak van het „piscosum Ba- Bari, het vischrijke. Deze stadswijk tegen het strand gedrongen, is alles wat er overbleef van de oudere stad, voor zoover Saracenen en Byzantijnen die niet geheel verwoestten. Is het geen Chineesch- dcorelkaargehaepold kwartier? Aan zijn onordelijkheid «erken je het Zuiden. Zooals de lucht der geiten je het noordelijker Foggia verpest, kan de vischmarkt Je dit oude Bari wel tot een gruwel maken. Deze volkswijken, Ingewrongen tusschen de beide havenbekkens en 't Castello, het machtig verdedigingswerk, dat tegen het gevaar der zeezijde beschutte, doen verschrikkelijk ar moedig aan, terwijl de moderne voorstad je wel geloo- ven doet, dat Bari de rijkste stad is van Zuid-Itallë. Welk een donker verleden ligt er opgestapeld in die oude straatjes en donkere hoeken, in die nauwe stegen der havenwijk; een laatste rest van de grijze vesting stad der middeleeuwen, waar de menschen tierden zonder lucht en licht, ln sombere opeenhoping, om veilig te zijn binnen de sterke muren, die hun schatten beschutten, maar hun tevens den adem ontnamen. Zoo ligt er dit sombere document van het verleden nu nog, met zijn antieke kerken als met gewichtige zegels be slagen. Bari bezat van ouds het niet benijdbaar voor recht, door alle partijen gezocht te zijn. Want de wel vaart stroomde er gelijktijdig van twee zijden binnen: langs den weg der zee, de oudste der handelsstraten, vanwaar ook de Saracenen en Byzantijnen waren geko men, die het ongeluk over Bari brachten; langs de wegen land-inwaarts daagden andere benijders en vij anden, waar het koren gedijde, wijnstok en ol}jf. Beide werden haar noodlottig, zoowel die van het bonte Oosten kwam, als die leidde naar het gouden Rome. Onder de Halve Maan werd Bari een stapelplaats voor den handel op de Levant. Dan kaapten haar de Nor- mandiërs, daarna de Hohenstaufen. De Anjou's plantten er hun vaandel op hunne beurt en Del Balzo beheerschte ze. Sforza bezat ze, en daarna Arragon. Toch is het niet de tinne van haar Castello, dat Bari's geschiedenis bestrijkt Frederik II had van deze vesting, die koning Rogier met zijn Saracenen er gebouwd had, een schit terend feestpaleis gemaakt; hier ontving de Zwabische keizer op het toppunt zijner macht, den Arme van As- sisië, Franciscus den bedelmonnik. Hier ook was Man- fred gekroond. In den achtergrond van de historie der stad verrijst veeleer, als het geheel beheerschend, de strenge somberheid van den gevel harer Sint Nicolaaa- kerk, de basiliek der pelgrims en vreemden. Van Rogier den Noorman af, in 1089, tot den Russischen Czaar die haar in 1892 bezocht, was deze kerk het doel van tal- looze vrome tochten en gangen. Daar knielde Petrus de Eremyt; daar verrichtte Boëmond zijn gebed, eer hij afreisde naar Palestina. Urbanus, den blik op de zee gericht, leidde er het concilie, dat gericht was tegen de Grieksche kerk. Hoe vreemd is ze ln haar bouw; eén opstapeling van ruwe steen. Het is een kruiskerk, drie- beukig, Romaansch, met naar Iedere zijde daarnaast nog weer nevenbouwsels, die als torens bedoeld zyn en er nu hopeloos-onaf bijstaan: sober en somber, alleen maar met enkele dubbelramen. Zoo lijkt ze, 'haast een ruïne, meer op een vesting dan Op een votief-kerk. Zij werd in de Xllde eeuw gebouwd, in de XlIIde voltooid. Oor spronkelijk was zij de' palatijnsche kapel der vorsten van Bari. Van het bordes voor haar hoofddeur, vier trappen hoog, zie je niets dan armoedige huizen tegen haar aangeleund op het nauwe plein. Maar dicht daarbij ruischt de zee; en de zee ruischt door haar verleden, want zij dankt aan matrozen haar ontstaan, deze kerk van Sinterklaas. Zeven en veertig zeelui van Bari, verhaalt de legende, besloten hun vaderstad een pand van voorspoed en geluk te bezorgen. Zij gingen scheep, staken de zee óver, land den op de kust van Klein-Azië en begaven zich naar Mira in Licië. Daar verrasten zij de monniken, die er waakten over het lijk van den heiligen bisschop. Met het mes tusschen de tanden vielen de grafschenders de vrome broeders aan. Deze hadden aan hun geeselkoord geen genoegzaam wapen en grepen de kandelaars van het altaar om de aanvallers te lijf te trekken. Maar de matrozen wisten wat vechten was. Zij kregen de overhand en bemachtigden den gewljden buit. En een gunstige wind blies hun zeilen bol, zoodat zij gelukkig weerkeerden. Zóó landde Sint Nicolaas te Bari. Ze dol ven er een crypte om de reliek te bewaren: en d&Ar vond het gebeente van den Heilige rust, die het te Mira niet gegund was. Bari Is niet slecht gevaren met den buit zijner zeeschuimers; den achtsten Mei kan de stad de karavanen niet bevatten van het omliggende land en de boeren uit het gebergte. Het is een nevenstuk, deze legende, tot de roof geschiedenis van den patroon der Lagunenstad. Ook wie de basiliek van Bari betreedt, zal aan San Marco en Venetië denken. Maar de kerk van Sinterklaas heeft te veel geleden, om met de an der© vergeleken te worden. 'Vreemd in deze Noorman- nenkerk met haar zuivere boogvormen doot het houten gewelf van 1650, rijk beschilderd en verguld. Zuilen droegen er zuilengangen in volmaakte harmonie van aldoor rondende lijnen. Maar het geheel is er nu ge stoord door schraagborden, binnen ingebouwd, die het hoofdschip laag overbruggen, om het te verstevigen tegen de aardbevingen; een gebiedende noodzakelijkheid in de XVde eeuw! Dit geeft de kerk iets geheimzinnigs, iets van een moskee, met donkere afsluitingen en ka pellen, die als grotten zijn. Daar vele vensters ook al dichtgemetseld werden, valt het licht er maar schaars in. Er hangt als een beklemming In haar wierook- geurige schaduw, met die verrassende perspectlvlstl- sche werkingen. Een sombere ruimte, die nog méér doorschaduwd wordt bü den naam, daar op een graf steen gelezen: Robert van Bari, die het proces lejdde tegen Conradino, kleinzoon van Frederik II, op vijf tienjarigen leeftijd onthoofd te Napels. Zóó wordt het duister van dit heiligdom nog verzwaard door de tra giek van den laatste der Hohenstaufen. In deze kerk van Bari's heilige is de crypte het groote heiligdom. De asch van den H. Nicolaas wordt er bewaard in een marmeren urn, op een altaar van zilver. Acht en twin tig zuilen betrekken er een vrome wacht rondom, alle met rijke en verschillend bewerkte kapiteelen. De moza- ieken op den vloer verraden met hun inschriften nog hun Oosterschc. muzelmansche herkomst. Naast de Sinterklaas-basiliek bezit Bari ook nog een afzonderlijke dom, aan St Sabina toegewijd. Romaansch als de eer ste, heeft ook deze een crypte. Hier wordt een byzan- tijnsche Moedergods, de z.g. Madonna di Constantinopo'.l bewaard. Evenals zoo vele In Italië, zou St. Lucas ook deze geschilderd hebben. Men beweert dat zij in 733 raar Bari gekomen Is. Haar vereerders hebben ze mot diamanten en gouden ketenen overladen. Achter glas gezet, wordt zij nog door bestikte gordijnen aan het oog der sterveling onttrokken. Het is alsof in de stilte dezer kleurige en juweelige onderaardschheid, in het mystisch duister dezer gewijde plaats, de „Ottava rlma", van Tasso's strofisch dichtwerk begint te rui- schei*- als e*1* stroom van ruischand ed/*steen. Denk aan de zwoele verzen, waarin hty, ln het „Jerusalem Ver lost", van het gestolen beeld verhaalt. Is in deze vloei ende muziek niet ook weer het groot geruisch der zee; de zee, die ge ook hoort zingen op den drempel der Sint Nicolaaskerk? Nu vervult zij zelfs deze stille crypte, en die muziek klinkt als een ander heldendicht over de kruistochten, waarvan de tafereelen ln Bari's kerken opleven ln boeiende kleurenpracht en goudschemering. Zoo Iaat ons nu de zee voor Bari zien, die de galjoenen zag uitvaren in een pracht en een geestdrift, die den achterblijvenden tranen in de oogen perste, toen zoo vele pelgrims van hier naar Palestina togen; toen ook Frederik II, eindelooè geprangd, te Brindisi scheep ging. Voor deze zee herzegt de geschiedenis de glorieuze namen der helden, verheerlijkt aan dit strand, als tot een beeldenrijken zang. Boudewijn van Henegouwen, Robert van Normandië, Godfried van Bouillon, Bohe- mond van Tnrnte en Tancred en Robert van Vlaan deren, -T.rg van strijdbaar staal en flonkerend gesteente, in het aangezicht dezer wiegewagende golven, dezer zee als van gesmolten saffier. Een oorspronkelijke Sinterklaasvertelling door SIROLF. (Nadruk verboden. Alle rechten voorbehouden). Ja, ik weet natuurlijk ook wel. dat het erg kinderlijk en naief en onbezonnen was, maar men moet niet ver geten dat we allemaal zoo om ende bij de twintig jaar waren, met hoogdravende plannen en een onbluschbaar enthousiasme. En wij dachten natuurlijk, dat we het erg goed hadden uitgedacht, dat Sinterklaasplan. Eerst hadden we onder alle vrienden en kennissen een radi cale collecte gehouden, waarbij giften onder een rijks daalder verboden waren. En op die manier hadden we warempel eenige honderden gulden bij elkaar gebedeld. Toen waren we naar „Armenzorg" gegaan, en "hadden ons een aantal adressen laten geven, van de „armsten der armen", de zoogenaamde ..stille" armen, die zooveel mogelijk aan het oog van de wereld onttrokken, de ergste armoede droegen, en die bijne niet durfden vra gen, vanwege een laatste restje afroom of eergevoel of hoe zulke luxe-gevoe!ens dan mogen heeten. En toen we die adressen hadden, met alle mogelijke bijzonderheden omtrent de bewoners, het aantal en den leeftijd hunner kinderen, waarbij wij aan den ambtenaar van „Armen zorg" de diepste geheimhouding omtrent onze plannen hadden opgelegd, waren we aan den slag gegaan, om een stuk of twintig Sinterklaasmanden te maken, met klnderkleeren, kleedingstukken die bar noodig waren, schoenen, kousen, speelgoed, houten paardjes, of een echte automobiel, die kon loopen. poppen, wat Slnter- klaasgoed als taai en chocoladeletters; en ln een enkele zat zelfs een heele baby-uitzet. Sinterklaas wist ook, te deksel, alles! Nu ja. U moet maar denken, het was natuurlijk erg overdreven van ons, en dat kwam natuurlijk door onze jeugd. Dan doet men wel meer dwaze dingen. Zoodat we dan op Sinterklaas-avond, in plaats van behoorlijk in den familiekring thuis te blijven en chocolade te drinken en aan banketletters te knabbelen en allerlei pretjes te hebben, en geheimzinnige cadeautjes met nog geheim zinniger anonieme briefjes te wisselen met een snoezig vriendinnetje van onze zusters, die bij zoo'n gelogenhcid natuurlijk wel ultgenoodlgd werd, ln plaats van dat alles dan, zeg Ik. hadden wij het ln onze dwaze hoofden ge haald, om met een huur-auto, met de twintig manden, en met Jlmmle als een praoht van een Sinterklaas met tabbard en mijter en een golvende witte baard, en Henk als Pieterman, met een chocoladebruin gezicht op stap te gaan, naar de „stille" armen, in de donkere, nauwe achterbuurtstraatjes, waar de auto niet eens keeren kon' We hadden natuurlijk reuzen plezier, en de auto da verde onderweg van ons geschater, zoodat do chauffeur af en toe eens omkeek. Maar het was ook zoo'n gek ge zicht, die lange Jimmie in het Sinterklaaspak, met een baard tot op zijn middel, een klap met zijn staf te zien uitdeelen aan Henk, die met zijn chocolade-gezicht malle fratsen zat uit te halen tegen de meisjes die we voor bij reden. Nee, drommels, het was een kwajongensach tige Sinterklaas, al streelde hij nog zoo zalvend zijn vlasbaard, wanneer een kleuter op straat hem met groote achrlk-oogen stond na te kijken. Toen we in de donkere, nauwe straat kwamen, waar ons eerste adresje was, en we wat zwaar stampend het onmogelijk steile donkere trapje naar drie-hoog-achter waren opgestommeld, waren we al heel wat kalmer. En toen we het stok-oude paar stonden aan te kijken, dat hoofdschuddend en met bevende handen, de groote mand uitpakte, en bij elk ding dat ze te voorschijn haalden vroeg: „Is dat allemaal voor ons?" en toen we een dikke traan over het heele, oude gerimpelde ge zichtje van het oude vrouwtje zagen biggelen, toen wenschten we ons zelf ergens op de Mokerhei, en Sinter klaas stond iets of wat bruusk op en zei een beetje dwaas tegen het oude mannetje, dat hij dien avond nog naar Spanje moest. En zwijgend gingen we toen do trap af. Zoo werkten we een stuk of tien adrosjes af. Als we het even flikken konden, sjouwden we de mand de trap op, vergewischten ons, dat het het juiste gezin was, en lieten dan de mand haastig bij de stomverbaasde men schen achter, terwijl een nieuwsgierig jongetje ons van achter moeder's rok nakeek, en een beverig meisjes- stemmetje een Sinterklaasliedje begon re zingen, er gens ver weg, in een keukentje. Jimmie Sinterklaas zei niet veel, en het leek net, of hij wat bleek zag. En Henk Pieterman zat stil in zijn hoekje, als we verder reden, en had geen oog meer voor jolige meisjes. En zoo kwamen we op dat armetierige bovenhuisje, ln die ellendige dwarsstraat. Op ons bellen was er aan een vettig touw getrokken en de havelooze deur was openge zwaaid en een vrouwenstem had geroepen: „Wledaar?" „Sinterklaas", zei Jimmie met een grafstem. „En Pie terbaas", bromde Henk. Boven aan de trap stond een nog betrekkelijk Jonge vrouw, met zorgelijke trekken om den bloedeloozen mond, die vroeg: „Moet U hier wezen?" „Ja, U is tpch de weduwe Borghuis?" vroeg Henk. „Ja, die ben ik, maar...", zei de vrouw, met haar ver moeide stem. terwijl ze ongeloovig keek naar ons ande ren. die de mand torsten. „We komen regelrecht uit Spanje," zei Jimmie droog, en op ons wijzend, „Laat U Pieterman en die helpers maar even binnenkomen, want we hebben vanavond nog meer te doen. Ik moet nog over het dak rijden, en dat is een beroerd werk, met al die antennes". We kwamen ln een kraakhelder, maar dood-arm huls- kamertje. Een jongetje van een jaar of zes, met bloote voeten en ln een hansopje, waar hij al jaren uitgegroeid was, keek met groote oogen toe en een lipje begon te trillen, 'toen hij die lange Jimmie Sinterklaas en choco- lade-Henkie zag binnenkomen. „Maar ik begrijp niet. hoe U... van wie U komt, we hadden nergens op gerekend, is het heusch geen abuis?" zei de vrouw, terwijl ze ons vieren om beurten aankeek, om te zien, of ze iemand misschien herkende. „Sinterklaas maakt nooit geen abuizen," ze! Jimmie tamelijk duister, „en pakt U maar gauw uit, dan kun nen we de mand weer meenemen." De vrouw begon uit te pakken, en haar handen tril den wat. Er kwam van alles ta voorschijn, klnderklee ren. ondergoed, kousen, schoenen, een envelop met wat klinkende munt met het adres „voor moeder", een prachtige houten paard op wieletjes dat het jongetje in heilige eerbied van dien mallen Jimmie aanpakte, waarna hij in eens, wonderlijk vrijmoedig „dank U wel, Sinterklaas" zei, en tot zijn moeder opmerkte: „O, moe der, en nou heb je toch gejokt, want Je zei, dat Sinter klaas niet zou komen. Moet je nou mee met Piet Roet?" „Nee, nee. vent..." zei moeder zacht, terwijl ze door een waas keek, en doorging de mand leeg te maken, „nee, jongetje, moeder hoeft niet mee." En dan zich tot ons wendend: „Maar kunt U nu heusch nJet zeggen, wie ons dat allemaal stuurt, het ls zoo... veel, en zoo mooi... en ik weet werkelijk niet, waaraan ik het ver diend heb..." De vrouw snikte zacht, achter een punt van haar schort. Het jongetje koek met wijdopen oogen alles aan. Ons, zijn moeder, die lachte en huilde tegelijk, het paard, de stapel geschenken. En toen opeens, met kinderlijk luid gefluister, zijn moeder aan haar schort trekkend, zei hij: „O, moeder, kijk eens, Sinterklaas huilt..." En dat jongetje had gelijk. Sinterklaas zag erg bleek en over Jimmie's bleeke gezicht Hepen tranen, ln zijn witte baard. „Dat komt van de kou, jongetje, en Sin terklaas heeft pijn aan zijn eksteroogen," zei chocolade- Henkie met een rare schorre stem. En toen Ik opkeek, had hij te deksel twee witte kanaaltjes op zijn choco lade-wangen. Even later stonden w© buiten. En toen we wegreden, zei Sinterklaas: „Ik vertrap 't, ik doe het niet langer, ik word er kapot van!" En Sinterklaas' schou ders schokten en Pieterman snoot hevig zijn neus en verloor de helft van zijn chocolade-teint. Toen hebben wij, de helpers, zoo snel mogelijk de andere manden langs steile trapjes en donkere gangetjes naar droeve kamertjes omhooggesjouwd en lieten de manden verder aan hun lot over. In een heel vertrouwelijk gesprek, vertelde Jimmie me later hoe zijn thuiskomst was. Hij was erg stil en bleek en onder den indruk, bezig zijn maskeade-pak ln den gang uit te doen. En op-eens waren er twee melsjes- armen om zijn hals, en terwijl een snoezig gouden krul letje hem op zijn wang kribbelde, zeide een zachte meis jesstem aan zijn oor: „Je bent een echte schat. Jimmie, voor wat je vanavond gedaan hebt." En toen kreeg hij een zoen, die klapte, en voor hij wist wat er gebeurde, was het snoezige vriendinnetje van zijn zus, die kleine blonde Miepje, met een kleur als vuur weer de kamer ingesneld. Nou, en nu is die malle Jimmie verloofd met die kleine, blonde Miepie. Een rare Sinterklaas, hoor. -A. Een poets is ons juffer gebakken! Je lacht, dat je 'n bult er van kriogt! Ik kom 't oe efkes vertellen, Maor 'k reken er op, da je zwiegt. Gen kwaod is 't, dus 'k mag 'et wel zeggen, Jao. 'k woon er al drie Jaor as meid, En Keetje, da motte ien me priezen. Gen kwaoj^ hê'k van haor ooit gezeid. Da zou ook den Hemel geklaogd zin! Went da mot ik zeggen; ze is goed! Maor jammer, ze is gek op de mode En leeft op 'en beel groote voet. Ze draogt al japonnen die sleipen, Met farnjes van achter en strlck; Die 't breed hét, die laot 'et breed hangen. Zoo denkt ze, en ze hét wel geilek. Ien huua hêt ze egaol neie meubels Gekocht ien 'et lest hallef jaor; Ik wou veur de grap da je 't zien kos, Dan sloegde de hand' ien elkaor. <4 Heur man, jao, da kunde begrlepen, j Die is daormee niks ien z'n schik. Lest sloeg ie de vuust op de taofel En zei: „wie is baos, gij of ik?" „Zoo'n opschik die past nie veur minsen, „Die leven van veefokkerij. „Verdreid, al mien zeuventig koeion „Die kosten zoo veul niet as gij!" Maor 't hielp nie, went kort nao die ruzie, Toen kocht ze weer 'n kustlike kas; Het hout blinkt or van as 'en spiegel, De deuren zin heelgaor van glas. „Daorien (zei ze) heurt nou te pronken „Porseleingoed en zuiver servies; „Da mot 'k van mien man zien te kriegen „Op Sinter-Niklaos ds surpries." Toen gong ze hum fleemen en aolen; 't Was „lieverdje" veur „Lieverd" nao; Nooit hêt ie zoo lekker gegeten! Maor hie zei gen boe of gen bao! Daogs veur Sinter-Kiaos zei ze: „Mieke, „Mien man is vandaog er op uut: „Let gij nou is goed, as ie t'nuus kun\t, „Op al wat ie zeit, wat ie duut." En 's avends. toen gaf ze'm 'en klumpke Met 'n briefke van binnen d'r ien; Och, breng m'len die kas, Sinter-KIaosje, Wat ik er 't liefst ien zou zien. En 's mergens heel vruug. zei ze: „Mieke, ,,'k Heb gunstig gedroomd dezen nacht, „Toe gao nou ls stillekes kieken „Wa mola Sinter-Kiaos hét gebracht!" 'k Gao kieken, en 'k roep: „Juffer! Juffer 1" Ze vloog of er aongebrand was; Wa zag ze? Je kunt 'et nie raojen... Heur man as surpries in die kaal B. VAN MEURA

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 27