Alitmti Niiin-
Mmtmiit' l
iefde is blind
Een voetreis door Albanië.
„SURSOM CORDA" te SHOU.
DE LEEUWENBRUID.
Snircsal\
BEZOEKT DE BOOM- EK BLOEMXWEEKERIJ
Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN Co., Schagen.
Eerste Blad.
Zaterdag 7 December 1929.
S C BA GE
72ste Jaargang No. 8576
COURANT.
Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder
dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver-
tentiën nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomend nummer geplaatst
POSTREKENING No. 23330. INT. TELEF. No. 20.
Prijs per 3 maanden fl.65. I.osse nummers 6 cent ADVERTEN-
TIcN van 1 tot 5 regels f 1.10, iedere regel meer *20 cent (bewijsno.
inbegrepen). Grootere letters worden nnnr plaatsruimte berekend.
DIT NUMMER BESTAAT UIT ZES BLADEN.
Vrij naar v. Chamlsso,
door
M. VISSER.
Met de bruidskrans in 't haar,
in de bruidstooi gekleed,
Trad de dochter des temmers
met een harte vol leed
De kool in des leeuwen
haar vriend en genoot
Die neervlijt geruischloos
zich dicht aan haar schoot.
De sterke, wiens wildheid
reeds lang is vervaagd,
Ziet rustig, verstandig
in 't oog van de maagd.
De jonkvrouw hem streelend
door 't haar van zijn vacht,
Zij liefkoost den koning
en weent daarbij zacht.
„Wij waren in dagen,
helaas nu voorbij,
Als makkers en vrienden,
mijn koning," sprak zij,
„Ge waart me een wachter
en speelkameraad,
'k Herdenk het met weemoed
nu 't scheidensuur slaat
Gij schudt U de manen
van 't koninklijk hoofd?
Begrijpt ge wat smarte
mijn blikken verdooft?
Ik groeide van kind
en van meisje tot vrouw,
Bekoorlijk van uitzicht
begeerlijk van houd.
Men vond mij zoo schoon
en mijn vader schonk mij
Den man zijner keuze
mijn vreugd is voorbij.
De krans in mijn haren,
ge ziet het, lief dier.
Ze voert mij zoo verre,
zoo verre van hier.
Och, was ik het kind nog
van vroeger en gij
Mijn makker en wachter
die tijd is voorbij.
Ik moet u verlaten,
hem volgen ach, Heer!
Hem, wien men mijn jeugd schonk,
mijn hand, en mijn eer.
FEUILLETON
door ELINOR GLYN.
ord St. Austel had altijd gemeend, dat Her Grace zeer
veel eigenschappen bezat, die hem wel aanstonden.Ze was
ichoon om te zien ze had blond, golvend haar
Jonkere vrouwen maakten geen indruk op hem Ze
tel altijd allerlei kleine onbenulligheidjes, waarop hij
jeen antwoord behoefde te geven, en dat ze voor ont
wikkeld door wilde gaan amuseerde hem zooals
.rouwens al haar poses hem amuseerden. Ook was ze
vel een echte dame en twistte nooit met hem, als ze
feheel onder vier oogen waren. (St. Austel's kieskeu-
'igheid en het feit, dat hij zoo moeilijk te voldoen was,
lad menige vrouw reeds tot wanhoop gebracht!) Een
laar maal had hij een heel teer gevoel voor haar in zich
'oelen opkomen V- maar sedert den dood van haar man
lad ze een beetje al te duidelijk hare gevoelens jegens
|em laten blijken, en dat had hem bekoeld. „Kersen
jijn alleen rijp als ze buiten ons bereik hangen" was
Sjn overtuiging tenzij maar dat was natuurlijk
iene onmogelijkheid je een vrouw vond, die werke-
(jk lief kon hebben.
„Zit Hubert daar niet?" vroeg Her Grace aan een van
e jongelui, die achter haar zaten „toe ga eens even
len
Hij ging.
Ja. het was Lord Austel, maar hij scheen In een van
ie buien te wezen, waarin het maar beter was hem
iet aan te spreken.
Dus begon Her Grace het publiek in de zaal maar
ens op te nemen, en daar ze een vrouw was, wier on-
lerbowuste zelfverdediging steeds werkzaam was, waar
iet andere vrouwen betrof, ontdekte ze dadelijk het
juderwetsche toegetakelde jongemeisje in de witte avond
apon on gele mantel. Haar licht-bruine oogen vernauw
en zich tot speldpuntjes. Haar kon dat japonnetje niet
'edriegen! Ze besefte oogenblikkelijk, dat het schepsel-
Je een groote schoonheid was.
Het meisje voelde intusschen al haar fijne, gevoelige
Cnuwen trillen. In Frankrijk en in Italië was ze uit
pvoedkundig oogpunt vaak naar de opera geweest,
Verstaat ge mij, koning?
Versombert uw blik?
Beheersch u, wees rustig,
gelaten als ik.
Daar zie ik hem komen,
hij nadert ons snel.
Een laatste omhelzing,
mijn makker, vaarwel!"
Zij kust hem, den leeuw,
die zich machtig verheft,
Alsof hij ten volle
den toestand beseft
Ontzetting vervult haar,
de bruid, die ontdekt
Hoe de leeuw naar den bruigom
de lendenen strekt
Hij stelt zich als wacht
Voor de ijzeren poort
Zijn brullen wordt wijd
in den omtrek gehoord.
Zij vleit en beveelt
en bedreigt nu zij ziet
Dat de leeuw haar den toegang
tot d'uitgang verbiedt.
De menschen, zij komen
van heinde en veer,
De bruigom schreeuwt jamm'rend
om zwaard en geweer.
„Ik schiet hem terneder,
maakt voort als de wind.
Mijn bruid in gevaar!
breng mij wapens, gezwind."
De jonkvrouw waagt zich
naar d'ijzeren poort
Een brullen, een sprong
en een kreet werd gehoord.
Daar ligt zij, de schoone,
ten doode gewond,
Het bloed stroomt in beken
uit d'opene mond.
Toen lel zich de leeuw
naast zijn slachtoffer neer.
De machtige leek
den zachtmoedige weer.
Het was of hij treurde
en steunde vol smart
Toen trof hem een kogel
In 't brekende hart
rDii bedreigt ook U
als U niet direct
de eerste stekende]
pijnen van begin-i
nende rheumatiek]
bestrijdt.
Hei beste is directj
Inwrijven met
oplossing
Reukeloos en spaar
zaam in het gebruik.
Bi| apothekers en drogisten verfcri'ehaar.
had dan ergens op de bovenste rangen gezeten, maar
nu was het voor het eerst, dat ze een keurig gekleed,
wereldsch gezelschap van dames en heeren zag. Ze had
nog nooit Engelschen gezien in avondtoilet, zoo keurig
van snit of Engelsche dames tegen den achtergrond
waarop ze op haar voordeeligst uitkomen de stoffige,
oude, roode loges van Covent Garden
Ze wierp een verlegen, doch bewonderenden blik op
de hoogere rangen en draaide zelfs even haar hoofdje
om, om in de loges achter haar te gluren. Maar, gewaar
schuwd door een streng wenkbrauw fronsen der oudere
dame. bloosde ze diep en zat weer netjes recht op haar
stoel. Maar ze kon er niets aan doen, dat ze zoo nu en
dan, haast zonder dat ze het zelf wist, een blik wierp
in die loge, zoo vlak bij haar, waar de man zat, tot
wien ze zich op zoo'n eigenaardige manier voelde aan
getrokken. Voor haar was hij Lancelot Lancelot, die
de held harer droomen was geweest arm, eenvoudig
romantisch zieltje!
„Ze kijkt naar Hubert, daar ben ik zeker van zei de
Duchess bij zichzelf. „Geen andere man zou zoo'n trek
van aanbidding op een meisjesgelaat weten te brengen."
Er kwam een heel onaangenaam leelijk gevoel in
haar op.
„En de parels om haar hals zijn echt, en wat een
groote mooier dan mijn beste, enkele snoer."
Freddy Marston volgde de richting van Her Grace's
blik en ook hij begon belang te stellen in het slanke
zwartharige meisje in de stalles.
Hij was echter wel zoo wijs om niet met de Duchess
over haar te spreken, maar hij boog zich achterover en
fluisterde tot den man. die daar zat
„Een verduiveld knap kindje, daar in de achtste rij.
Moet je die parels zien en de Duenna zeker een of
andere Italiaansche."
Lord St. Austel kwam de loge binnen en Freddy
Marston stond hem dadelijk zijn plaats af. Niemand
waagde het ooit Hubert in den weg te loopen. De Du
chess wist haar gelaat te beheerschen ze begroette
hem met een bevallig, kwijnend lachje en toen ging
het gordijn op.
Hubert bestudeerde de lijn van haar hals, toen ze zich
afwendde, om naar het tooneel te zien. Hij had die al
tijd zoo zeer bewonderd. Nu merkte hij, dat haar huid
er vlak bij het lelletje van haar oor, dat nog net onder
haar aschblonde krullen uitkwam, niet zoo jeugdig en
frisch meer uitzag. Het zwakke parfum, dat ze altijd
gebruikte, begon hem te vervelen. En eensklaps besefte
hij, dat hij niets, geen cent, meer om haar gaf en hij
NAAR HET OCHZID-MEER. REGEN. DE
STROOHUT AAN DEN MEEROEVER.
(Van onzen reizenden correspondent).
IN HET GRENSGEBIED.
Bü het eerste morgengloren ontwaakten we. Het was
fel-koud, doch ons vuur was niet geheel uitgegaan en
enkele groote stukken hout gloeiden nog. We wierpen
er wat hout bij, bliezen en spoedig laaiden weer vlam
men op.
Nu het lichter werd, vonden we hout in overvloed en
we warmden ons, aten weder brood en de rest van
ons koud vleesch en keken naar de pracht van een
zonsopgang in het gebergte. De hoogste toppen kleurden
zich rozig, dan rood, goud, zilver. Het was een feest
van tinten. De gebeurtenissen van den nacht schenen
tot een ver verleden te behooren, een vreemde droom.
De lucht werd milder en toen er van de koude van den
nacht nog slechts de koelte van den morgen was over
gebleven, begaven we ons weder op marsch, al waren
we natuurlijk nog niet geheel uitgerust. Reeds na een
uur kwamen we weder aan een dorp, waar we brood,
koffie, eieren en kaas konden krijgen in een nog echt
Turksch restaurant. Nu bleek, dat we overal te eten
vonden, ontdeden we ons van ons brood, dat we nog
hadden en dat zeer oud en droog begon te worden.
Zeven uur loopen was het nog naar de volgende stad,
Pogradets, vertelde men ons en vol geestdrift beweerde
mijn Deensche vriend: „Daar zijn we dan nog vanmid
dag!" Ik zweeg en dacht er het mijne van. Mijn beenen
waren van lood; mijn zware schoenen, die ik natuurlijk
's nachts niet uit had kunnen trekken, pijnigden me en
met tegenzin gaf ik toe aan het dringen van mijn mak
ker, die niet te lang wilde rusten en nog minstens
vijftien kilometer wilde afleggen, voordat de warmte
te drukkend verd.
Door een vlakte voerde eerst de weg, een vlakte met
rotsblokken en slechts hier en daar een boom. En aan
het einde van de vlakte waren weder bergen, die we
z-uden moeten bestijgen. Deze dorre vlakte waarin nu
en dan een windzuchtje grijze stofwolken opjoeg, was
een ontzetting. Hoewel het nog vroeg in den morgen
was, heerschte er reeds een drukkende, muffe warmte.
Met moeite sleepte ik me voort in de stekende stralen
van de onbarmhartige zon. Een vreemd ruischen ont
stond in mijn ooren, dan begon het fel in mijn hoofd
te kloppen en onder den eersten boom, die eenige
schaduw gaf, liet ik me neervallen, hoe ook mijn kame
raad schold en vloekte. Na een uur trokken we verder.
Uit dit ellendige, dorre, wanhopige dal moesten we
komen en langzaam kwam ik vooruit. Onze veldflesch
was spoedig leeg en water vonden we niet. De marsch
werd een marteling, maar voorwaarts moesten we.
Eindelijk kwamen we aan de bergen en de weg
steeg in groote serpentines, die men echter belangrijk
af kon korten, door de paadjes der lastdieren te vol
gen, wat mijn reismakker deed. Ik echter hield me
aan den grooten weg, waarvan de afstand langer, maar
de helling veel minder was. Mijn makker vond tusschen
hout en rotsen een bron en riep me, een oude Muzelman
verklaarde ons, dat het goed water was: „oei mé pi",
water om te drinken. Daar weder nam ik een uur rust,
want in mijn ooren was het onaangename ruischen, In
mijn hoofd het onduldbare kloppen weer begonnen. Dan
zetten we den tocht voort, steeds stijgend. Dicht bij
't hoogste punt van den weg stond een huls; ik hoopte
een café of een restaurant, doch toen we er dichter
bij kwamen, bleek het dak verdwenen; in de muren
gaapten enkele groote gaten, geslagen door projectielen
vertrok zijn gelaat tot een eigenaardig, cynisch glim
lachje
„Wat een ellendige beesten zijn we toch allemaal
tot elkander aangetrokken door een bijzonder luchtje,
en als dat verdwijnt verdwijnen wij ook
De Duchess keerde zich eensklaps om. Ze wilde er
achter zien te komen of hij dat meisje in de stalles ge
zien had, maar met half gesloten oogen staarde hij on
verschillig voor zich uit dus fluisterde ze geruststel
lend: „Wat scheelt er vanavond aan Hubert Kan
ik je soms helpen?" Haar stem klonk echt teeder. Een
lichte blos kleurde zijn voorhoofd maar hij bl^f ab
soluut onbewogen.
„Niets maar duizendmaal bedankt, schoonste der
vrouwen ik voel me volmaakt gelukkig. We gaan al
lemaal millioenen verdienen en ik ben op het punt
te gaan trouwen."
Mannen zijn allemaal min of meer grof.
Het kwam geen moment bij Lord St. Austel op, dat
hij de Duchess den wreedsten slag toebracht, die haar
ooit had getroffen bij heel zijn verbazingwekkend
succes bij de vrouwen, was hij eigenlijk gezegd heele-
maal niet ijdel en geloofde nooit, dat zo werkelijk van
hem hielden. Allice, en heel het type, dat ze vertegen
woordigde, had, volgens hem, geen hart, enkel zeer
goed gecontroleerde machines, en daar hij na den dood
van haar man, ongeveer een jaar geleden, niet de
minste neiging had getoond, haar te trouwen, kon ze
weten, dat hun llefdesgeschiedenisje al weer tot het
verleden behoorde. Hij zou moedwillig geen vlieg kwaad
doen laat staan een vrouw kwetsen en daar hij,
volgens zijn eigen meening, geen enkelen spelregel had
gebroken, snapte hij niet, dat ze er zich iets van aan
kon trekken. Allice behoorde tot zijn eigen wereld en
was er dus. evenals hijzelf, aan gewend, ingebeelde ge
voelens te zien komen en weer te zien verdwijnen.
De Duchess werd doodsbleek zelfs in het halve
licht kon hij dat zien maar opvoeding .traditie en
conventie lieten zich gelden, ze beheerschte haar gelaat
volkomen hoewel haar ademhaling even pijnlijk ging.
„Met wie Hubert?"
„Vrijdag kom ik bij je en dan vertel Ik het je wel
laten we nu over wat anders praten of naar Pin-
kerton luisteren
Alles schemerde de Duchess voor de oogen diep in
haar schoot balde ze haar kleine handje zoo sterk, dat
de nagels in het vleesch drongen en dat bracht haar
weer tot de werkelijkheid terug. Wie had haar be
roofd? Ze kon met geen mogelijkheid bedenken, welke
en in de nabijheid lagen ontladen granaten en een half
verroest kanon: herinnering aan den grooten oorlog,
die ook hier zijn honderdduizenden slachtoffers elschte.
Dan eindelijk de bergkam, vanwaar de weg ging
dalen. Het was echter niet deze verandering, die me stil
deed staan en in verrukking alle ellende deed vergeten.
Vóór ons, in de diepte, geheel door bergen omgeven,
glansde en schitterde in een uitgestrekt dal het meer
van Ochzid, een wonder van rust en heerlijkheid.
Het meer van Ochzid ligt in een dal, maar toch nog
ongeveer zevenhonderd meter boven den zeespiegel. Het
is ruim vijf-en-dertig kilometer lang en hier en daar
n eer dan vijftien kilometer breed. Het vormt hier de
grens tusschen Albanië en Zuid-Slavië.
We daalden vele honderden meters langs een serpen
tine-weg, maar het meer was verder verwijderd dan
we dachten en tenslotte moesten we rusten. Urenlang
sliep ik, tot enkele regendroppels me wekten. Ik stootte
mijn metgezel, die ook stevig sliep, aan. Het weder
scheen te veranderen en op nachten in den regen waren
we niet uitgerust. De bui dreef echter voorbij en to ;n
we eindelijk aan den oever van het rustige meer ston
den, scheen de zon weder, al bleven aan den horizont
nog dreigende wolken hangen.
„We moeten probeeren vannacht een onderdak te
krijgen" meende mijn metgezel en ik knikte bevesti
gend. doch nergens was een café of iets dergelijks te
bekennen en het ergste was, dat we alleen nog een
weinig macaroni en een paar uien als mondvoorraad
hadden. Toen we eindelijk bij onzen marsch langs het
meer een huisje ontdekten, bleek het ren Grieksch-
orthodox kerkje te zijn, dat gesloten was en waarin
zich niemand bevond.
Tegen den avond betrok de hemel weder en werd
dreigend. Een Albanees op een ezel vertelde, dat we
ons nog op vier uur afstand van Pogradets bevonden
en dat er onderweg geen dorp of café of logement meer
was. De toestand was troosteloos. Hout om te branden
ontbrak ook al.
Toen de schemering begon te vallen, wilde ik, dooöe-
lijk vermoeid, niet verder Rondkijkend ontdekte ik
dicht aan den oever van het meer een soort tamelijk
spitsen hooiberg en ik stelde mijn makker voor, daarin
te kruipen, doch hij gevoelde daarvoor niets en zette
zich aan den hand van den weg neder, toch blijkbaar
ook vermoeid. Jk wilde den hooiberg eens nader bekijken
en ontdekte erin een venstertje. Aan de oeverzijde be
vond zich, half verborgen tusschen braamstruiken met
duizenden bramen, een ingang. De hooiberg was geen
hooiberg, doch een strooien hut in kegelvorm. Ik riep
mijn makker en we traden gebukt door den lagen,
smallen ingang de hut binnen, waar het reeds donker
was. Bij het licht van een zaklantaarn ontdekten we,
dat In het midden met steenen een soort haard was
gevormd. Boven, in den top van de hut, zagen we een
opening om den rook door te laten. Vóór de hut had
ik eenig hout gezien, dat we binnen haalden. Het was
niet veel, maar aan de eene zijde binnen de hut vinden
Vrije wandeling, zonder verplichting.
Massa voorraad. Uiterste prijzen.
TUINARCHITECTUUR
vrouw daarvan te verdenken. Hubert was het hcele laat
ste jaar tegen iedereen even onverschillig geweest, als
hij, hélaas, tegenover haar was. Het moest een vreemde
wezen En die eigenaardige intuitie, dat zesde zin
tuig, dat zelfs de domste vrouwen schijnen te bezitten,
deed haar eensklaps weer naar dat meisje in de stalles
kijken. Natuurlijk kon die het niet wezen, want Hubert
had geen enkel teeken gegeven, waaruit viel af te lei
den, dat hij haar zelfs ook maar kende, maar het kon
heel goed een dergelijk iemand wezen Allice was bjj-
geloovig en ze voelde, dat de antipathie, die ze zoo, toen
haar oogen op dat aantrekkelijke gezichtje vielen, ge
voeld bad, een waarschuwing was.
Ze wist. dat ze het recht niet had. Hubert iets te ver
wijten. Drie maanden geleden hadden ze zoo half en
half een scène gehad en ze wist, dat het absoluut uit
was tusschen hen maar dat verzachtte de ontzetten
de pijn in haar hart geenszins. Zonder te spreken bleven
ze zoo zitten tot het gordijn weer zakte.
Voor het meisje in de stalles had de muziek alle be
koring verloren. Vanaf het oogenblik, dat Lord St.
Austel die andere loge was binnengegaan, had een
eigenaardig gevoel, dat ze nog nooit gekend had, haar
overmeesterd. Een zwaar, loom gevoel in haar borst.
Wie kon die schoone dame wezen, met die beeldige,
blonde krullen, en dien schitterenden, diamanten haar
band? Hij de man, die haar aan Sir Lancelot deed
denken boog zich voi toewijding over haar heen
Het was nu zoo donker, dat ze, zonder dat het opviét^
de twee kon bespieden en ze hield haar groote, zachte
donkere oogen bijna geen oogenblik van hen af.
Ze voelde zich opeens eenzaam en onwennig. Het heele
operagebouw scheen vol menschen, die elkaar kenden
en vrienden waren En zij kende niemand. Zij en
Madame de Jainon waren vreemden en telden niet mee
Maar als zij op een goeden dag een zooals Papa
beloofd had zich tusschen hen zou bewegen cn
misschien met Sir Lancelot zou spreken! Ah! Maar
het gordijn zakte en ze sloeg de oogen neer en toen
ze weer opkeek was de man, die haar zooveel belang
stelling inboezemde, verdwenen.
Lord St Austel liep tot twee uur 's nachts zijn met
hout beschoten studeerkamer op en neer Hij had zijn
besluit genomen. Hij zou Benjamin Levy's voorstel wel
moeten aannemen. Maar eerst moest hij een en ander
met zichzelf uitmaken en dat was heel wat en
die plotselinge bleekheid van Allice had hem in war
gebracht Hij begon er zoo'n flauw vermoeden van te
krijgen, dat hij een bruut geweest was. Bij het afscheid