VOOR ONZE DAMMERS
VOOR ONZE SCHAKERS
§j)
1B
l^Élf
|§j
i
i
H
11
13
i
is
81
m
H
i
11
11
il
m
SI
EVENTJES DENKEN.
MAGNUS VAN SCHAGEN
EN HET WONDER.
HET ZOONTJE
VAN DE NETTE PAPA.
Vraagstuk No. 470.
M
9
m
9
m
wf'm
m
9
m
m
m
m
9
0
m m
Vraagstuk No. 471.
'WÉ
m
W
mm
Vraagstuk No. 468.
Vraagstuk No. 469.
WARE WOORDEN.
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 21 December 1929.
8584.
van Geo van Dam, Wassenaar.
HP
iü
m,
9
Pt 11
m
n
m
Pi a§
ÉH!
om
<m
Jf
iü
Él
igf
9
Ét
m
Wit: 9.
De diagramstand in cijfers behoort te luiden: Zwart
9 schijven op 69, 11, 15, 16, 17 en 25. Wit 9 schijven
op 27—29, 31, 33, 35, 38, 41 en 48. Wit speelt en verlokt
rwart tot een foutieve voortzetting.
OPLOSSING PROBLEEM No. 463,
van G. L. G o r t m a n s, Zandvoort
De diagramstand in cijfers was. Zwart 8 schijven
op 810, 13, 19, 24, 29, 40 en een dam op 16. Wit 10
•chljven op 21, 22, 25, 28, 33, 38, 42, 44 en 49. Wit
speelt hier achtereenvolgens 4943, 4339!, 3934!!,
3328 en 2JX5 wint! Zeer fraai is het „opwandelen"
van de witte schijf 49, die als het ware de winst mo
gelijk maakt.
van Dr. C. G u i d e 111.
§m
mm.
mm
abcde fgh
Wit: 5.
De diagramstand behoort te zijn: Wit Kb2, Lh4, Pf6
en twee pionnen op h6 en f2. Zwart Kh9, Ld7, en vier
pionnen op b3, b5, b7 en f4. Wit speelt en geeft mat
in vijf zetten.
OPLOSSING PROBLEEM No. 462.
van J. van D Ij k, de Lier.
De diagramstand was: Wit Kal, Da3. Te2, Tg5, Lb7,
Pb3, Pg8, Le3 en twee pionnen op d2, en f5. Zwart Ke5.
Ddl, Pc8 en twee pionnen op b6 en e7. Wit speelt als
sleutelzet Tg5h5. waarna op elk antwoord van zwart
mat volgt Dit probleem van onzen landman-problemist,
wiens rondborstigheid hem ieders vriendschap doet
winnen, is gaaf van constructie, waaruit men duidelijk
voelt dat de matreinheid slechts noode is prijsgegeven,
hoewel na 1. zwart Db3x met 2. wit d4 toch nog een rein
mat ontstaat De geertige sleutelzet is hier de aanlei
ding geworden, dat dit vraagstuk den eersten prijs
kreeg in een wedstrijd van „The Llterary Digest". Het
probleem is bijna een volledig tempo-probleem, aileen
op 1. zwart Dal is nog geen antwoord gereed. En hier
in voorziet de sleutelzet door lijnruiming.
„HOE ZIT DAT"?
Een arts had één broer, d 1 e broer stierf, en toch
had deze man (dus die stierf) géén broer!
Hoe is dat mogelijk?
„DE MOEILIJKE ONTVLUCHTING.".
Drie leden eener adellijke familie werden in den
„goeden, ouden tijd" eens gevangen genomen en opge
sloten boven In een hoogen toren. De roofridder, die deze
daad bedreef, wilde aldus trachten een losgeld te be
machtigen, dat hem in staat zou stellen althans weer
gedurende eenigen tijd zijn soldaten soldij uit te keeren.
De gevangenen, moeder, dochter en zoon, wogen res
pectievelijk 195, 105 en 90 pond. De eenige verbinding,
die zij met den beganen grond hadden, was een touw,
dat over een katrol liep en dat aan beide uiteinden
van een sterken mand, gevlochten uit stalen netwerk
was voorzien. Het geluk wilde, dat, wanneer de eene
mand op den grond stond, de andere precies voor het
raam hing van het vertrek, waarin de gevangenen
waren opgesloten. Hun e e n I g hulpmiddel was een ka
nonskogel, die boven in den toren op hun kamer lag en
75 pond woog. Indien de eene mand zwaarder belast
was dan de andere, dan zou de zwaardere natuurlijk
naar beneden dalen en wanneer dit overwicht méér dan
15 pond bedroeg, zou dit met zoo'n duizelingwekkende
snelheid geschieden, dat de inzittenden ongetwijfeld door
den val zouden worden verpletterd, daar zy geen enkel
hulpmiddel hadden om het touw in dat geval tegen
of vast te houden. Niettegenstaande al deze bezwaren
en moeilijkheden wisten zij toch alle drie te ontsnappen,
zonder zelfs maar eenig levensgevaar te loopen!
Hoe speelden zij dat klaar?
OPLOSSINGEN DER PUZZLES.
No. 460. „EEN DUBBELTJES-KWESTIE.
Er zijn verschillende methoden om aan de voorwaar
den, gesteld bij de opgave van deze puzzle, te voldoen.
In principe komen zij echter allen neer op het con-
strueeren van een meetkundige figuur, welke precies
zooveel snij- en/of. hoekpunten bevat als er belegd
moeten worden. Hieronder geven wij daarvan enkele
mogelijkheden.
O
O O O O
O O
O O O O
O
In de eerste figuur is zuiverder aan de eischen vol
daan dan in de tweede.
O O O O
O O
O O
O O O O
Hier is namelijk het snijpunt der twee ^jnalen
in het midden niet tevens een beleggingspunt.
No. 46L „DE TOCHT OVER DE BERESINA".
Napoleon, even geniaal als altijd speelde dit op de
volgende wijze klaar. Hij beval de twee kinderen ovoi
te varen en liet dan een hunner met de boot terug
komen, vervolgens stapte er een soldaat ln, die alleen
overstak. Deze zond het tweede kind met de boot
terug, waarna de toestand was als in den beginne, be
halve dat nu reeds één man aan de overzijde stond en
de boot met de beide kinderen weer aan den oever was
waar Napoleon zich met zijn leger bevond. Hij liet thans
op dezelfde wijze voortgaan, waarna spoedig allen aan
de overzijde waren, zonder dat de manschappen door
het water behoeven te zwemmen of een noodbrug bou
wen.
ONPRETTIGE ONTDEKKING.
'^er Zeitung.)
Kapper: O. je We hebben Miss
Scbroidt s haar gemillimiteerd en Mr. Brov»n een
shingle gegeven!
door M. VISSER.
Ridder Magnus, Heer van Scbagen,
Zat op t slot en ovei dacht
Wat de laatste rooftocht gister
Hem alzoo had aangebracht:
Zeven schapen en een varken,
Negen kalv'reh en een ploeg
En het geld bij pater Rolfus.
Magnus zei: het is genoeg.
Daar klopt Ruprecht, Magnus' schildknaap,
„Binnen!" roept de hooge Heer.
„Magnus" zei hij „Heer van Schagen,
Daar is pater Rolfus weer."
„Laat hem maar weer binnenkomen,
Hij, die klager van natuur
Maakt me met zijn dreigementen
Menig uur van 't leven zuur."
„Ridder Magnus" zei de pater
„U ontstal me kerkelijk goed.
Heer de maat is volgcmeten
En de kerk gebiedt U: boet!
Rooven doet ge nu al jaren
Van de boeren, van den buur
En van mij nu 't geld der kerke
U wacht hel en vagevuur.
Magnus, boet uw zondig leven,
Maak een tocht naar 't heiligst oord;
Volg de roepstem van graaf Willem,
Overal in 't land gehoord.
Uwe zonden zijn vergeven
Door mijn mond wanneer ge gaat
En als Christen 't slechte leven
Dat ge leidt voor goed verlaat"
Pater Rolfus had gesproken
En vertrok Heer Magnus zweeg,
,'t Is" dacht hij „toch wel de moeite
Dat ik dat eens overweeg."
En de stem van zijn geweten
Sprak ook mede Immer riep
Die den ridder op ten kruistocht
Waar hij waakte, droomde of sliep.
Ridder Magnus toog ten strijde,
Vocht in Spanje en Portugal,
Bij dp Mooren, in Egypte,
In het Oosten overal.
Aan den Nijl bij Damiate
Won graaf Willem slag bij slag.
Magnus men. waar 't grootst gevaar was,
Immer wakker strijden zag.
's Avonds ging de ridder danken
Onzen Heer voor zijn behoud.
Wien was daar aan 't heliig altaar
Deze kerkdienst toevertrouwd??
Kon dat pater Rolfus wezen?
Of bedroog zich 's ridders oog?
En die stem?! Het kon niet missen,
Oog noch oor in deze loog.
„Uwe zonden zijn vergeven."
Klonk 't verzoenend van 't altaar
Blijder dan een zege maakte
Onzen ridder deze maar.
Weer terug op 't slot in Schagen
Kwam het eerst hem tegemoet
Pater Rolfus met zijn zpgen
En een blijden welkomstgroet.
Magnus dankte, maar verwonde:d
Keek hij patpr Bolfus aan.
„Zeg, waar waart gij?" vroeg hij dezen.
„En waar komt ge nu vandaan?
'k Zag U toch bij Damiate
En ge riept daar luid tot mij:
„Uwe zonden zijn vergeven"
Juist zooals ge 't hier mij zei."
Pater Bolfus hief de handen
En riep. als tot hooger licht,
„God verhoorde mijn gebeden.
Heeft een wonderwerk verricht.
Hij vergaf U. Mijn gestalte
Nam hij aan op vreemden grond
En snrak woorden van vergeving
Tot U als door mijnen mond"
't Wonder werd in bonte verven
Op een muur van 't slot gemaald.
Niets bleef over dan de sage.
Die 't van mond tot mond verhaalt.
Ieders levensboom wordt vroeg of laat heftig geschud:
zonder storm eindigt het niet.
o
Het stralend beeld van moeder zal steeds het aureool
behouden van gouden zonnestralen, die de teere kinder
harten verwarmden en komt de tijd, dat het meisje
vrouw, de jongen man wordt, dat de hartstochten ont
branden, de vrede ver van ziel en hart is; het leven
zwaar en bitter te dragen, de gedachte aan het vredig,
lief tehuis aan moeder, die alles voor allen was, die
in haar kinderen jong de kiem plantte voor het gods
dienstige en maatschappelijke leven, hun meegaf levens
moed en durf om het leven te leven in al zijn diepten,
zal menigmaal als schutsengel dienen in zware tijden.
o
Men moet niet altijd gelijk willen krijgen wanneer
men het heeft.
Vriendelijkheid ls de sleutel tot alle harten.
o
Wie de kunst verstaat woord te houden tegenover
zichzelve, behoeft niet te leeren het jegens anderen te
doen.
Met tact te geven ls even groote kunst als liefdevol
aannemen. In beide kunsten zijn meestal arme menschen
meester.
HET BESTE BEWIJS.
(Lustige Sache, Lelpzig.)
Nu Fellx heb je het bewijs hoe flink Ik
den vloer geschrobd heb.
Een vroolijke Kerstvertelling door SIROLF.
Nadruk verboden. Alle rechten voorbehouden.
In het wijklokaal van de donkere armoedbuurt van
de groote stad, brandde een vroolijk licht, als een
baken te midden van de duistere sloppen cn steegjes.
Het comité van eenige weldadige dames en hoeren
hield daar weer het jaarlijksche Kerstfeest voor do
kinderen van de armsten der armen. Achter in het
lokaal stond een groote Kerstboom, met kaarsen
lichtjes en schittering van zilveren versiersels, kleu
rige hallen en sterren en dennenappels. Op zij, voor
aan, was een toonbank, waarop een leger van witte
koppen gereed stond om gevuld te worden met heete
chocolade uit een koperen ketel. Een vrouw was
druk bezig de chocolade te bereiden. Trommels met
beschuitjes en kerstkransen stonden gereed. Stapels
met leeren pantoffels, wollen dassen, en allerlei kle
dingstukken lagen op een lange tafel uitgespreid.
Onder den kerstboom, stonden eenige leden van het
deftige comité te praten. O, het waren natuurlijk
brave menschen, die het heel goed meenden, en aan
dit jaarlijksche feest veel geld en moeite besteedden.
Achter de goudomrande brilleglazcn schitterden
vriendelijke oogen, spiegels van een gemoed dat dezen
avond blaakte van overdadige menschenliefde, spe
ciaal ten opzichte van de kinderen uit de stegen en
slopjes. Men praatte bezadigd en eenigszins gedempt,
over wijze, verstandige dingen. „Ja", zei een zeer
deftige héér, met een aankomend buikje en alle tee
ltenen van zeer grootcn welstand, en knikte veelbe-
teekenend met het grijze hoofd, „de kinderen kunnen
er zelf niets aan doen. Het is uitsluitend hun omge
ving, hun ouders, hun opvoeding. Wanneer een kind
liegt en bedriegt en gemeene taal uitslaat, gapt en
steelt, dan kunt u er vast op aan, dat het kind dat
van de ouders heeft, dat het ouders heeft die stelen
en liegen en bedriegen en die afgrijselijke taal uit
slaan. Let U er maar eens op, misschien dat U van
avond dat nog wel zult kunnen constateeren. Maar
we kunnen het de kinderen zelf niet aanrekenen."
En de andere comité-leden, evenzeer, deftige dames
en heeren knikten droef. Het was maar al te waar...
Eduard van Blaaskaken had ontzettend het land.
Want met Kerstmis organiseerde zijn ma altijd een
Kerstkinderfeest, en dan kwamen al de neefjes en
nichtjes en de deftige, opgeprikte zoontjes van de
deftige vrienden van ma en pa, en dan moest hij met