Mager Courant T STRANDJUTTEN EN STRANDRECHT. Banketbakkerij Kerstkransen Boter kransjes Chocolade- Kransjes Tweede Blad. e FEUILLETON- VERTELLINGEN. Brabantsche brieven. Firma Ka ROL Hoogzijde Schagen Het adres voor: Weihnachtstollen. Gemengd Nieuws. Ontrouwe cipiers. Wat in Frankrijk mogelijk is. Felle garage-brand te Lyon. Zaterdag 21 December 1929 72ste Jaargang. No. 8584 Enkele dag-en geleden lazen we in een plaatselijk blad als we ons wel herinneren de Texelsche Cou rant dat enkele personen waren aangehouden, omdat zij ieder met een vrachtje nieuwe balken op den rug blijkbaar niet op weg waren van het strand naar den strandvonder of den hulpstrandvonder. Heeft dit zaakje gevolgen, dan ontmoeten we deze houtdragers over enkele weken in onze rubriek „Rechtszaken", afdeeling „diefstallen", al zullen de beklaagden zich zelf geen erge dieven vinden en er nooit aan denken om zich aan andersmans goed te vergrijpen. Strandgoed, alles wat aanspoelt op het strand, is naar veler opvatting „niemands" goed. En heeft het al een eigenaar, dan is het nog niet erg, als er wat op onregelmatige wijze verdwijnt, omdat het langs den regelmatigen weg toch weinig opbrengt, dat hem, den eigenaar, of den assuradeur ten goede komt. Deze eigenaardige opvattingen zijn nog een over blijfsel uit lang vervlogen tijden, toen alles wat de zee op strand wierp, rechtens het eigendom werd van den heer der kuststreek. Kon deze tegenover de kustbewoners zijn rechten niet doen gelden, dan tra den zij in zijn plaats en maakten alles buit wat aan spoelde, goederen en menschen, dood of levend. De menschen, die een schipbreuk overleefden, wer den uitgeschud en doodgeslagen of als slaven in dienst gehouden of naar elders verkocht. Zoo heel veel eeuwen ligt deze barbaarsche tijd nog niet achter ons. Uit de geschiedenis van ons vaderland zult u zich nog herinneren het verhaal van de Spaansche Armada, die „Onoverwinnelijke" vloot, welk in één slag Engeland en de Nederlanden zou brengen onder het gezag van Philips II van Spanje. Hoe geheel anders liep dat af. Onmachtig om iets uit te richten, ontaardde de gedroomde zegetocht in een wilde vlucht om Schotland en Ierland heen. te rug naar de veilige Spaansche havens. Slechts één derde van de machtige vloot bereikte ze; vele van de prachtige zeekasteelcn sloegen te pletter op de Ier- sche kust en wie van de ongelukkige bemanning le vend aan land spoelde, werd doodgeslagen door de woeste kustbevolking. Nu doen we wat mogelijk is om strandingen te voorkomen en als ze toch plaats grijpen, stellen de „helden van de kust" bovenmenschelijke pogingen in het werk om de schipbreukelingen te redden. De tijden zijn er ook geweest, dat schipbreuken wer den uitgelokt; dat valsche loodsen de schepen met opzet deden stranden of dat ze door bedriegelijke lichten naar de kust werden gelokt en overmeesterd. Misschien zal de lezer zeggen: dat is duizenden jaren geleden, doch daarin vergist hij zich dan toch. I Het jaartallcnboekje op school vermeldt immers; 1588. De onoverwinnelijke vloot vernietigd. Dat is nog geen 350 jaar geleden en straks zal u blijken, tegen welke gruwelen nog voor slechts 150 jaar moest worden opgetreden. Eerst als het Staatsgezag in de landen langs de kusten sterk genoeg is geworden om de hand te hou den aan het strandrecht der Landsheeren, ontstaan er betere toestanden. Ingeroeste gewoonten hebben echter een taai bestaan en zelfs keizerlijke placaten richten er weinig tegen uit. In een placaat van 16 Maart 1529, zoo lezen we in I bet Gedenkboek van de Noord- en Zuid-Hollandsche Reddingsmaatschappij, constateert Karei V, dat „in onsen voorsegden Lande van Hollant en Vrieslandt tot noch toe onderhouden is geweest, dat soe wan- neer bij Tempeeste, onweder ofte anders enige goe den en coopmanscepen, op den Zeestrange aenko- men en gevist worden, dat alsdan onsen Rentmeester van den Espargne 1) sulcke goeden gehouden es aen te vaerden, ende te bewaeren tot behoudt van den rechten eygenair voor een redelick berchloon", terwijl zij die „sulcke goeden ofte zeedriften aen- vaerden en versteken tot zyn selfs eygen boet ende prouffytbehoren geacht ende gehouden te wor den voor dieven", en hij betoogt tevens, dat dergelijke menschen veel gevonden wor den onder de strandbewoners. Aangezien de Keizer dit vindt „tegens onze hoocheyt en oick tot achterdecle van den voerseyden coopluyden, scippers en de andere die deselve toebe horen", zoo gelast hij de rentmeesters „te reysen alome in den plecken der zeestrangen", om dat te voorkomen. Over de schipbreukelingen vinden wc niet ver meld, dat zij zoo mogelijk gered moeten worden, doch alleen dat de rentmeesters moeten zorgen „oick drin- kelingcn, of hoe dat die anders genoempt mogen wesen, aen land gecome zijnde, te begraven". Kareis placaat bleef lang van kracht, omstreeks 250 jaar, en gold dus ook in onze Gouden Eeuw, toen do scheepvaart in deze landen zich zoo enorm uit breidde. Elke storm eischte slachtoffers. Berucht zijn in dit opzicht de jaren 1635 en 16(30, toen op Texel resp. 35 en ongeveer 120 schepen strandden. Zoo ver telt het Gedenkboek en dan lezen we verder: fn 1683 verongelukten aldaar 6 grooto Ilollandsche oorlogsschepen, waarbij 900 man omkwamen, terwijl ook veel koopvaardijschepen ten onder gingen. Der gelijke rampen, waarbij klarablijkelijk menigeen 'den Rentmeester der Espargnes vergat, hadden wel tengevolge, dat het placaat van 1529 vernieuwd, d.w.z. nogmaals uitgevaardigd werd, maar verbetering in (den toestand bleef uit tot het midden der 18e eeuw. Een gestrand vaartuig was nu eenmaal practisch een igoed zonder eigenaar en nog omstreeks 1725 lezen in een ordonnantie „op het stuk der Pilotage", Kegeven door do Staten van Holland en West-Fries land: „Alsoo tot Onze kennisse gekomen is, dat, niette- igenstaande de rigoureuss 2) Placaaten, bij Ons van Itijdt tot tijd geëmaneert3) jegens de geweldenarijen en rooverijen, ondernomen en gepleeght omtrent Scheepen en Goederen, welke door stormwinden als anders in noodt geraackte zijnde, evenwel noch niet verlaaten of gcabandonneert, maar door het Scheeps- (Volck of eenige uyt deselve werden in besit gehouden, echter veelei I'ersoonen hun verstouten, in weerwil van de Schippers of het Scheepsvolck bij feytelijck- heyt en met geweldt de handen te slaan aan sooda- nige Scheepen of Goedeern, deselve feytelljck aan te tasten, en met violentie 4), of oock wel onder schijn van hulpe toe te willen brengen, te overmeesteren, en alsoo haare rooverijen te exerceeren, ja selfs wel daar toe te vervallen, dat sij, die roverijen niet-kon- nende volbrengen, de Scheepen uit boosaardigheyt komen in den brandt te steeken so ist dat wij. daarin met nadruck willende, voorsien, goetgevonden, hebben wederom te renoveerenS) Onse voorige Pla caaten, aangaande de Zee eri Strandtvonderijen suc- ;cessivelijck gccmaneert; en verders te ordonheeren statueereu, zooals wij ordonneeren en statueeren bij deesen, dat een yegelijck van Onse Onderdaanen gehouden sal zijn de Scheepen erf Goederen, soo bin nen als buiten Gaats, in noodt zijnde, na sijn ver mogen alle hulpe en bijstant te doen." Zonder verlof der opvarenden mocht niemand aan boord gaan van een schip in nood „op poene van met de doodt gestraft te werden." Wie zich aan beman ning, schip of lading vergreep, werd met dezelfde straf bedreigd, terwijl op geringere vergrijpen geese- ling of brandmerken stond. Een schrale troost kunnen we putten uit het feit dat het elders niet beter was. Een Engelsche krant van 10 Februari 1750 maakt melding van de stranding van een Hollandsch schip tusschea Lyme en Portland, waarbij 26 menschen omkwamen, terwijl het schip geplunderd werd door de „wilden" van het graafschap. Een Engelsche wet van 1752 stelt strafbaar: het plunderen van eenig schip dat in nood verkeert of gestrand is; het verhinderen dat eenig persoon, die zijn leven tracht te redden, daarin zal slagen; het verwonden van zoodanig persoon met de be doeling hem te vernietigen; het uitzetten van valsche lichten met de bedoe ling schepen in gevaar te brengen. Hoe het in ons land gesteld was. blijkt uit een rapport dat in Octobei 1768 aan de Staten van Hol land werd uitgebracht, en waarin werd geconstn teerd: ,dat de rooverijen, excessen en onbehoorlijkheden, aan gestrande Goederen gepleegt werdende, thans ten top gereesen, en bij ons slimmer zijn dan vcele woeste Volkeren; „dat van alles, wat eenigsints tot redding van Menschen en Goederen konde strekken, genoegsaam niets op eenig Zeedorp gevonden wierd." Als gevolg van dit rapport verscheen de Ordonnan tie van 1769, waarin uitvoerige voorschriften zijn op genomen omtrent het redden en verzorgen van schip breukelingen. Beter, menschelijker tijden breken nu aan, doch nieuwe zeden groeien niet van vandaag op morgen Daar gaan geslachten over heen, doch thans zijn we zoo ver, dat het voorkomen van schipbreuken en het redden der schipbreukelingen, indien ondanks alle voorzorgsmaatregelen toch strandingen plaats heb ben, niet alleen hier, doch in alle beschaafde landen uitstekend georganiseerd zijn. Waar ze noodig zijn heeft het Rijk vuurtorens enz opgericht of lichtschepen gestationneerd en dank zij het werk van twee particuliere maatschappijen is het reddingwezen langs heel de kust in orde. Vreemd blijft het niettemin, dat dit niet door het Rijk wordt verzorgd, doch daarover willen wij het nu niet heb ben. Het was ons nu alleen te doen om een beeld te geven van de veranderde opvattingen, van de gewij zigde mentaliteit. Een enkele maal kan het geen kwaad om te laten zien, dat de moderne tijd het toch inderdaad wint van „den goeden, ouden tijd", dien sommigen zeggen betreuren. - 3) Uitgevaardigd. 1) Strandvonder 2) Strenge. 4) Geweld. 5) Vernieuwen. Ulvenhout, 15 December 1929. Menler, Wa staan me d'r weer best veur, amlco! Kerstfiest. Ouwe-n-en-Nuwe, worsten brood, 'n kortje-leggen, In 't kort: weinig-doen en veul en lekker schraansen. 't Is op d'n oogenblik nie druk op d'n hof en hè'k al d'n tijd om de spullen gèèf ln orde te maken. Om te beginnen: 't musejum! As ge nie sjuust begrept wa 'k daar mee bedoel: da's ons beste kamer; 't selon! Ge wit wel, Trui d'r heilig- dommeke, waar 'k nooit aanders mag binnenkomen of ik mot eerst m'n klom pen veur de deur zetten en m'n pepke op d'n schouw leggen. En omda 'k m'n eigen zonder klompen en zon der pijp aan vuul as 'n schuit zonder roer, vaar ik maar nooit die haven binnen. Of 't mot haard noodig zijn, zooas nouw! Waant ge mot weten, de Amsterdammers komen weer. Dré en Lewlese mee de drie brakken ja, drie, ge wit dat 'r 'n half jorke gelejen weer zo'nen kleinen essetee- maker d'r bij gekomen is, ee welnouw, da spanneke kom mee de Kerst en Nieuwejaarstijd weer naar huis! En omda-d-et pas Sundereklaas gewlest is en ons musejum dus weer verders aangevuld ls mee „de" schilderij van Dré-d'n-verver, mot ik da geval eerst seerjeus veur mekaar stompen. En da's 'nen heelen kop- zurg. D'r sta-d-'nen slrrekel op, 'n paar scheeve lijnen die naar mekaar toeloopen en iets-as-'n blom zooas 'r nergens een groeit. En da mot, volgens Sundereklaas veurstellen „De Liefde", Keb altü gedocht g'ad amlco, onder ons gezeed en gezwegen, da'k van de Liefde nog al verstajum had, maar hier kan 'k gin touwke-n-aan vastknoopen. Maar ollee. keb de Liefde netjes in 'n paar kraanten gepakt vleejen week, in d'n gruuntenwagel ge leed onder 't zeil aanders wier de Liefde nat mee de kwaje weer ee, en naar d'n lijstenmaker gebrocht. 'k Zee: .jong, zet daar nouw 's 'n schoon lijsje-n-om en zet veral de schroefoogen op de goeie plek da'k er nie da gesallemaander mee eb as vleejen jaar, da-d-et op z'nen kop hangt as m'nen zeun mee de Kerstdagen overkomt" Keb 'n schoon lijstje-n-uitgezocht, 'n ouwer- wetsch gouwen lijstje, vol mee lofwerk-flguurkes, waar- In hartjes en druiven en allerhande fruit ln veurkomen en 'n kupidoowke mee pijltjes, zooda-d-et nouw éénen bonk van Llefde-n-is geworren. De lijstenmaker wouw er eerst 'nen gladden zwarten lijst omhenen maken, „want 't was medèrn". zee-t-ie. „Zoo." zee ik, „wa stel 't dan veur?" Toen hiew ie z'nen kop heel gewichtig schuin, stak z'n lippen 'n end veruit of Ie 'n kuske wouw geven. 'k docht: hij kom-d-op d'n goeien weg, en toen smakte-n-le 's en verzekerde me: „da's 't Recht". (Da zat 'm netuurlijk in die kromme lijnen). „Ge bent er neffen man," lachte-n-ik 'm uit, ,,'t kan misschien nog wel 's 'n Rechtzaak worren, maar veur- looplg ls 't nog nie verder as de Liefde!" „Tja-tjaaajaja" beweerde-n-ie toen, „netuurlijk! Meesterlijk!" Da kan duur worren, docht ik. as 't zoo'n meesterstuk is en vroeg ik maar gaauw: „en wa kos me da Hjsje?" „Veer- tienguldenvijfenzeuventlg", gaf ie op. „Wit et wel zeker," vernukte-n-ik 'm. „kunde daar wel uit? Is *t gin veer- tienguldennegenentachtig?" „Nlnini, wa 'k gezeed em", zee-t-le mee 'n ernst om akelig van te worren. „Mot et zeivers maar weten," waarschuwde-n-ik 'm, „ge krijg ginnen cent meer." Da's aanders knap duur amlco, maar ollee, Trui ls 'r weer mee kontent, Dré zal 't ok wel prachtig vin den en... de liefde kost toch altij veul meer as ge veruit denkt. Zooveul weet ik er m'n eigen nog wel van te her inneren! En as nouw de Liefde strak ok weer aan 'n spljkerske hangt in 't selon, dan geef ik oew op 'n brlefke, dat er ginnen vierkaanten duim meer over ls aan de muren om er na verloop van tijd 'n pandan neer te hangen van... De Echtscheiding! Waar 't mée zo'n mederne Liefde vast op uit mot draaien, wa-d-ik oew smoes! Telefoon 70. en Toen za'k m'nen zeun zeggen, dat le aanders nie meer zo'n bombarie maken mot as lk weer 's 'nen keer zo'n Kunstwerk op z'nen kop hang. Waant keb gelezen ln de kraant keb 't nuuwke uitgeknipt en zoolaank in m'n portemeenee bewaard om 't 'm te laten zien, dat er veur enkelde weken gelejen in Parijs 'n hekspesisle is gewiest van medèrne schilderkunst en dat d'n verver, die d'n eersten prijs veur z'n werk had gekregen van de deskundige zjurle, aan die deskundige mannen ee gezeed: mesjeus, m'nen doek hee al d'n tijd wel dwars gehangen, maar alions, bedankt veur d'n gouwen me daille, is le echt?" Ollee, as zukke mannen, die net zoo veul verstajum motten emmen van verf as lk van kunst mest, d'r eigen nog vergallepeeren, (hoewel amico, lk 'nen blomkool nie verslijten zal veur 'nen bos peeën!) lot ik m'n eigen dan ok maar 's vergissen! Ik vuul m'n eigen niks meer as 'n deskundige artiestenzjurie, wa gij? Maar genogt, laat lk nouw ophouden over ons me- 8ejum, keb oew nog veul mee te schrijven. Om te beginnen: 't verken zit in de kuip. Wemmen geslacht. Sodejabel, 't was weer zo'nen kérel, ee! Vier honderd tachtig pond, schoon aan d'n haak. Da's Trui d'r kunstwerk. En k'eb ze grif d'n eersten prijs gegeven, ami co en er gin oogenblik aan hoeven te twijfelen, of ze 'r ginnen ezel van had gemokt 't Wós 'n verken; 't was 'nen kuus en eenen die wel veur twee telde! Wemmen d'r veuls te veul aan, op d'n hof. nouw de klenders alle maal weg zijn, maar da's ginnen strop. M'nen vrind ons pustorke hè'k getrakteerd op 'nen bil. Die kan van d'n winter aan d'n ham dat 'm 't vet van z' spitse klnneke lopt „Ollee menler pustoor," hè'k 'm gezeed, „doe-d-oewen kanus nouw maar 's goed en gift er nouw nlkske van weg. Ge mot nie bang zijn da ge te dik wordt; de he melpoorten zijn wijd genogt om jouw deur te laten al weegdo honderd kiloos!" We lachte-n-ie. amico! „Tut- tuttut" zee-t-le. en net wouw ie zeggen da'k 'n bietje deurgeslagen had en da'k da nie doen mocht, toen le 'n lachbui kreeg, da'k naar Mie ben gegaan In de keu ken veur 'n glaske water. „Ge zij-d-'nen biest", zee-t-ie, toen ie weer wa bijgekomen was „en ik geleuf Dré", lachte-n-ie, „da gij denkt, dat d'n hemel zooiets is as de „Gouwen Koel". „Om oew de waarheid te zeggen, me nler pustoor," kwatste-n-ik trug, „as ie zoo gezellig is as ons „Gouwen Koei", ollee, dan hoop ik vast stamgast te worren. jong!" „En nouw d'r uit," gierde-n-ie, „as lk oew deur lot gaan, mokte van d'n heiligen Jozef nog 'nen kastelein." Amico wa-d-emmen gelachen. Keb altij de grotste leut as ik bij 'm op veslete ben. ,,'t Is schaande" mopperde Trui, toen 'k et d'r vertelde, „bende gij 'nen vent die al laank de vijf kruskes ee gepasseerd?!" „Ja, Trui," dee ik heel seerjeus. „ik ben al 'n heel end op weg naar de „Gouwe Koei" hierboven!" „Spottert!" siste ze veront waardigd en mee 'n geweld da ze me-n-ln m'n gezicht spoegde. „Welja," zee ik, „begin-d-alvast maar in te schenken!" en ik veegde m'n fieselefacle af en gong 'n mopke op d'n radejoow zetten, 't Was 'nen goeien dag, amlco, 't was een van die geheimzinnige dagen, da-d-et is of onslievenlrke bij oew te lozjeeren is. Dan is alles fiest. Wa ge ziet, wa ge pruuft, wa ge denkt, wa ge ruukt, wa ge vastpakt, wa ge vuult, is allemaal even leutig en plezaant. Dan staat 'r 'n onzichtbaar zonneke in huis, zooda-d-alles glaanst en straalt as 'n madelie- veke in 't veurjaarsgruune gras. Dan is d'n hof 'n be gijn hofke-op-z'n Zundags ln volle veurjaars-zon! Dan is dan Is. ik weet 't gatvernolle niet hoe 't dan ls. maar dan bende gelukkig om alles en niks, zooas 'nen zuigeling mee 'n dooie musch. Dan, dan is 't thuis Gouwen koei; meer kan 'k er nie van zeggen, maar ge zul wel snappen wa'k bedoel! Dan zie lk de fiestdagen aankomen, amico. Dan vuul Ik 't kouwe haandje van d'n kleinen Dré al ln m'n knïis- ten as Ie mee me de akkers en de velden opgaat na denmiddag as me-n-ons eigen tot barstens emmen vol gepropt mee de kérmenaalkes-mee-dle-lekkere-sapplg- vet-raandjes, mee de erpels die droog en blommend en geel as botter d'r eigen zoo lekker laten soppen in d'n saus die as deurschijnend goud in de kom staat te beven. Ah! da's 'n gezicht om in 'nen lach te schie ten as zo'nen blommlgen erpel van oew eigen l&ank- zaam lee vol te trekken tot in z'n ziel mee dieën bruin- gouwen zjuu van oewen eigen grond staan te daampen tot aan d'n zolderlnk en te geuren mee d'n notenmus kaat da-ge-'r de kwell van langs oew kin zouw laten stroomen. Om iets geks. Iets krankejoruma te doen, as ge da kleine boske, da ge mee huid en haar op zouw kun nen frèten.. dieën kleinen Dré z'n eigen ziet volproppen mee ai die kostelijke gaven van de natuur, dat le wel mee haanden en voeten tegelijk zouw willen schraan sen. En as dan 't pils ln de glazen te pèèrlen staat, dat er de luchtbelletjes vanuit 't crème-rlge schuim schieten, mee kouwe prikskes in oew neus... amico, wa zal 't weer 'nen schoonen Kersemus worren! Maar keb nog veul te doen. 'k Mot nog worst stoppen, meters worst, veur d'n worstenbrood. Keb 't al aan Bastiaansen, onzen bakker gezeed. „Fielp", hè'k 'm gezeed g'ad. „kom vol gende week 's laangst veur d'n verschen worst. Jong. Dartig broolen motten 'r kommen mee 'n end worst er in as ge'm nooit gezien het En van veuren tot ach teren, zonder 'n stukske over te slaan, Flelp! Nie ««n m'nen worst leggen te pulken, jong, 'k zal er wel 'n haelf meterke hekstra bijdoen as ge dan mee oew pooten van d'n mijnen afbleft" „Kom dik in orde!" hee Flelp veraseereerd. „Dan motten me-n-ok van aie roole ballekes emmen, Dré," hee Trui gezeed. dus mot ik in de stad 'n paar boerenkoolen om zien te rullen veur 'nen bos hulst, bij m'n kennissen, de tuinders. Maar da's allemaal niks. As die Liefde maar veur mekaar komt Keb er in elk geval genogt geld veur uit- geleed. As ik da nouw toch ooit had kunnen denken, da'k daar op m'nen ouwen dag nog zo'n ziirg over emmen zou. Keb er altij de leutlgste herinderingen aan g'ad en nouw...? De Niet is thuis gekomen. Trui vindt 't 'n prachtstuk Maar ik heb zo'n veurgevuul da er toch. zo'nen rouwrand om had gemotten, zooas dieë lijsten- kwiebus veurstelde. Maar ollee. dan zeg ik maar: „hij is op zicht!" En as 't geval verkeerd hangt, dan hè'k altij nog da stukske kraant ln m'n portemenee. Liefde? 'k Kan de naam nie meer heuren! De nustoor was daarstrak bij me om te vraren om wa olaantenwerk veur z'n Kerststalleke. en toen hè *k hum meteen maar 's gevraagd wat ie van die Liefde docht Maar da's ok 'nen gladjanus; „daar hè'k gin verstaand van." mokte-n-le z'n smoesje goed en slurpte toen mee olie aandacht aan z'n bakske koffie of le 'r d'n hemel mee verdienen kon. Affijn, Ik in zijn plak had me d'r ok mee zo'n kouw smoesje af gemokt Da komt er nouw ok weer bij, dieën Kerststal op- tulgen veur de Fiestdagen; amico. keb 't nooit zoo druk as wanneer lk weinig te doen eb! Maar 't is lollig werk. 't Is veur mijn al veertien dagen veur d'n tijd Kersemus. En strak, as ik mee d'n kleinen Dré en de rest naar de Nachtmis toegaal, as me dan deur de stilte van d'n winternacht nlkske teugen mokare zeggen, zooda ge niks aanders heurt as onze voetstappen teugen de keien op d'n donkeren weg. as dan de sterrekes om d'n kerkstoren henen staan te pinkelen en oew oogen nat worren van de kouw. zoodat de sterrekes mee veul grootere stralen lijken te schijnen. as me dan in ons kerkske komen, waar de wermte en d'n wierook ons teugenslaat en 't stalleke ln 'n zee van kèrsllcht te pronk staat as me in ons goeie bekende kerkske zitfen en d'n ürgel daverend begint te speulen da-ge 'r koud van wordt as ik dan d'n kleine Dré z'n kiauwke in m'n knusten vuul trillen en ons pustorke over d'n altaar zie dribbelen mee z'n kopke gebogen. en as dan 't kinderkoor daarboven 't Kerstlied zingt of de engeltjes in de ruimte zweven en os dan de bel- lekes zulveTklinken van veuren op 't altaar... dan. ami co, dan is 't mooiste oogenblik van heel 't jaar aange broken! Dan la 't èrme Kerstklnneke weer geboren en lee-ge-'t mee z'n kleine ermkes uitgespreid naar ons allemaal toe. omdat-d-et zooveul van ons houdt! Dan is 't Kersen»usfiest op z'n hoogtepunt amico en dan vuM- oew eigen as 'n kinneke zoo klein op deuzen heiligen oogenblik da-d-eel de wèreld staat aan 't kribbeke van da-d-èrme konlngske. Dan zingen me-n-allemaal mee 'n hlkske in ons stem met 't koor mee, terwijl ons pustorke gebogen staat onder 't kruis op z'nen kazuivei aaof 't schoone oogen blik hum te machtig is! En in die stemming, op da schoone moment, is 't amico. da'k oew van uit de verte van m'n goeie Ul venhout uit d'n grond van m'n hart toeroep, ok na mens Trui: Zalig Kerstfiest! En nouw eerst veur de plaanten gaan zurgen. Ik schei d'r af! As altij, de beste groeten van Trui die ok d'r haandjes vol heet aan de veurbereidingen en as altij, gin horke minder van oewen toet a voe DRé. In de strafgevangenis bü Berlijn. De vlucht van arrestanten bevorderd. Het „Berl. Tag." meldt, dat drie cipiers van het Huis van Bewaring te Moabit zijn gearresteerd onder verden king de vlucht van arrestanten te hebben bevorderd enz. Het drietal ls sinds jaren ln dienst. Thans moet ont dekt zijn, dat zij, wanneer zij gevangenen, die een dag verlof hadden, moesten begeleiden, dezen wel bij zulke uitstapjes naar café's vergezelden, terwijl zij ook gele genheid gaven afspraken te maken voor weddenschap pen voor de races. De beambten worden beschuldigd, een bepaald deel van de winsten voor zich te hebben ge vraagd als tegenprestatie. De gearresteerden hebben bekend, maar bestrijden geld te hebben aangenomen. Verder wordt beweerd, dat de deuren in het huis van bewaring in Moabit gemak kelijk geopend konden worden en dat de gevangenen allerlei ongeoorloofde zendingen In hun cellen ontvin gen. Zij zouden steeds in contact hebben gestaan met de buitenwereld. Het onderzoek is ln vollen gang. De mogelijkheid moet niet uitgesloten zijn, dat nog meer beambten bij deze geschiedenis betrokken zullen blijken. Poolsch mijnwerker uit den dood herrezen. Geen land, waar zulke zonderlinge dingen gebeuren als ln Frankrijk. In de Ver. Staten zijn ze gruwelijker, fel ler misschien; in Frankrijk zijn ze dwaas, In April van dit jaar werd in een kanaal bij Valen- ciennes het lijk van een arbeider, een buitenlander blijk baar. gevonden. Niemand wist, wie do ongelukkige was, en om zijn identiteit te kunnen vaststellen, deed de po litie een foto publiceeren in tal van bladen, os. in een Poolsche krant, welke ln Noord-Frankrijk verschijnt. De foto kwam onder de oogen van een Poolsche vrouw, die er haar man ln herkende, welke ze al eenige dagen miste! Het HJk werd hegraven doch de politie, die elke ver gissing wilde vermijden. Het eerst verschillende foto's maken en toonde vervolgens de voorwerpen, welke zich in de zakken van het slachtoffer bevonden, zoowel aan de moeder als aan den zoon, die ze, onafhankelijk van elkaar, als het eigendom van hun echtgenoot en vader herkenden. Daar de arbeider tijdens zijn leven in een mijn had gewerkt, werden de foto's voor alle zekerheid nog aan eenige Poolsche mijnwerkers voorgelegd, die zonder uitzondering hun kameraad herkenden. De noo- dige zekerheid omtrent de identiteit van het slaoMof**# was dus verkregen. Acht maanden verliepen. De weduwe was getroost. O# vorige week echter ontving de zoon een brief van den doodgewaanden vader uit België. HIJ was daarheen ge vlucht omdat hij genoeg had van het huiselijk leven. HU verzocht nu zijn papieren te sturen! Eerst dacht men aan een grap maar het handschrift was wel degelUk dat van den vader. Een onderzoek wees ook nu uit dat de man zich inderdaad in België bevindt. Nu moet weer worden vastgesteld wie de in April j.1. verdronken arbeider in werkelijkheid is geweest. Verscheidene wagens in vlammen opgegaan. In een groote garage te Lyon ls brand uitgebroken. Een tank, die ongeveer 20.000 liter benzine bevatte, ont plofte door tot dusverre onbekende oorzaak. Het vuur vond gretig voedsel in de talrijke aanwezige automobie len. Zestig vrachtwagens en een aantal motorrijtuigen en fietsen gingen in de vlammen. Hoewel de brandweer onmiddellUk krachtig ingreep gelukte het niet, het vuur meester te worden, daar de felle wind de vlammen gedurig aanwakkerde. Het vuur deelde zich mede aan een naburige houtza gerij, die evenals een ander belendende gebouw een prooi der vlammen werd. De brandweer tracht den brand te locallseeren.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 5