Mager Courant
T
STRANDJUTTEN
EN STRANDRECHT.
Banketbakkerij
Kerstkransen
Boter kransjes
Chocolade-
Kransjes
Tweede Blad.
e
FEUILLETON-
VERTELLINGEN.
Brabantsche brieven.
Firma Ka ROL
Hoogzijde
Schagen
Het adres voor:
Weihnachtstollen.
Gemengd Nieuws.
Ontrouwe cipiers.
Wat in Frankrijk mogelijk is.
Felle garage-brand te Lyon.
Zaterdag 21 December 1929
72ste Jaargang. No. 8584
Enkele dag-en geleden lazen we in een plaatselijk
blad als we ons wel herinneren de Texelsche Cou
rant dat enkele personen waren aangehouden,
omdat zij ieder met een vrachtje nieuwe balken op
den rug blijkbaar niet op weg waren van het strand
naar den strandvonder of den hulpstrandvonder.
Heeft dit zaakje gevolgen, dan ontmoeten we deze
houtdragers over enkele weken in onze rubriek
„Rechtszaken", afdeeling „diefstallen", al zullen de
beklaagden zich zelf geen erge dieven vinden en er
nooit aan denken om zich aan andersmans goed te
vergrijpen.
Strandgoed, alles wat aanspoelt op het strand, is
naar veler opvatting „niemands" goed. En heeft het
al een eigenaar, dan is het nog niet erg, als er wat
op onregelmatige wijze verdwijnt, omdat het langs
den regelmatigen weg toch weinig opbrengt, dat
hem, den eigenaar, of den assuradeur ten goede
komt.
Deze eigenaardige opvattingen zijn nog een over
blijfsel uit lang vervlogen tijden, toen alles wat de
zee op strand wierp, rechtens het eigendom werd van
den heer der kuststreek. Kon deze tegenover de
kustbewoners zijn rechten niet doen gelden, dan tra
den zij in zijn plaats en maakten alles buit wat aan
spoelde, goederen en menschen, dood of levend.
De menschen, die een schipbreuk overleefden, wer
den uitgeschud en doodgeslagen of als slaven in
dienst gehouden of naar elders verkocht.
Zoo heel veel eeuwen ligt deze barbaarsche tijd
nog niet achter ons. Uit de geschiedenis van ons
vaderland zult u zich nog herinneren het verhaal van
de Spaansche Armada, die „Onoverwinnelijke" vloot,
welk in één slag Engeland en de Nederlanden zou
brengen onder het gezag van Philips II van Spanje.
Hoe geheel anders liep dat af. Onmachtig om iets
uit te richten, ontaardde de gedroomde zegetocht in
een wilde vlucht om Schotland en Ierland heen. te
rug naar de veilige Spaansche havens. Slechts één
derde van de machtige vloot bereikte ze; vele van de
prachtige zeekasteelcn sloegen te pletter op de Ier-
sche kust en wie van de ongelukkige bemanning le
vend aan land spoelde, werd doodgeslagen door de
woeste kustbevolking.
Nu doen we wat mogelijk is om strandingen te
voorkomen en als ze toch plaats grijpen, stellen de
„helden van de kust" bovenmenschelijke pogingen
in het werk om de schipbreukelingen te redden.
De tijden zijn er ook geweest, dat schipbreuken wer
den uitgelokt; dat valsche loodsen de schepen met
opzet deden stranden of dat ze door bedriegelijke
lichten naar de kust werden gelokt en overmeesterd.
Misschien zal de lezer zeggen: dat is duizenden
jaren geleden, doch daarin vergist hij zich dan toch.
I Het jaartallcnboekje op school vermeldt immers;
1588. De onoverwinnelijke vloot vernietigd.
Dat is nog geen 350 jaar geleden en straks zal u
blijken, tegen welke gruwelen nog voor slechts 150
jaar moest worden opgetreden.
Eerst als het Staatsgezag in de landen langs de
kusten sterk genoeg is geworden om de hand te hou
den aan het strandrecht der Landsheeren, ontstaan
er betere toestanden. Ingeroeste gewoonten hebben
echter een taai bestaan en zelfs keizerlijke placaten
richten er weinig tegen uit.
In een placaat van 16 Maart 1529, zoo lezen we in
I bet Gedenkboek van de Noord- en Zuid-Hollandsche
Reddingsmaatschappij, constateert Karei V, dat „in
onsen voorsegden Lande van Hollant en Vrieslandt
tot noch toe onderhouden is geweest, dat soe wan-
neer bij Tempeeste, onweder ofte anders enige goe
den en coopmanscepen, op den Zeestrange aenko-
men en gevist worden, dat alsdan onsen Rentmeester
van den Espargne 1) sulcke goeden gehouden es
aen te vaerden, ende te bewaeren tot behoudt van
den rechten eygenair voor een redelick berchloon",
terwijl zij die „sulcke goeden ofte zeedriften aen-
vaerden en versteken tot zyn selfs eygen boet ende
prouffytbehoren geacht ende gehouden te wor
den voor dieven", en hij betoogt tevens, dat
dergelijke menschen veel gevonden wor
den onder de strandbewoners.
Aangezien de Keizer dit vindt „tegens onze
hoocheyt en oick tot achterdecle van den voerseyden
coopluyden, scippers en de andere die deselve toebe
horen", zoo gelast hij de rentmeesters „te reysen
alome in den plecken der zeestrangen", om dat te
voorkomen.
Over de schipbreukelingen vinden wc niet ver
meld, dat zij zoo mogelijk gered moeten worden, doch
alleen dat de rentmeesters moeten zorgen „oick drin-
kelingcn, of hoe dat die anders genoempt mogen
wesen, aen land gecome zijnde, te begraven".
Kareis placaat bleef lang van kracht, omstreeks
250 jaar, en gold dus ook in onze Gouden Eeuw, toen
do scheepvaart in deze landen zich zoo enorm uit
breidde. Elke storm eischte slachtoffers. Berucht zijn
in dit opzicht de jaren 1635 en 16(30, toen op Texel
resp. 35 en ongeveer 120 schepen strandden. Zoo ver
telt het Gedenkboek en dan lezen we verder:
fn 1683 verongelukten aldaar 6 grooto Ilollandsche
oorlogsschepen, waarbij 900 man omkwamen, terwijl
ook veel koopvaardijschepen ten onder gingen. Der
gelijke rampen, waarbij klarablijkelijk menigeen
'den Rentmeester der Espargnes vergat, hadden wel
tengevolge, dat het placaat van 1529 vernieuwd, d.w.z.
nogmaals uitgevaardigd werd, maar verbetering in
(den toestand bleef uit tot het midden der 18e eeuw.
Een gestrand vaartuig was nu eenmaal practisch een
igoed zonder eigenaar en nog omstreeks 1725 lezen
in een ordonnantie „op het stuk der Pilotage",
Kegeven door do Staten van Holland en West-Fries
land:
„Alsoo tot Onze kennisse gekomen is, dat, niette-
igenstaande de rigoureuss 2) Placaaten, bij Ons van
Itijdt tot tijd geëmaneert3) jegens de geweldenarijen
en rooverijen, ondernomen en gepleeght omtrent
Scheepen en Goederen, welke door stormwinden als
anders in noodt geraackte zijnde, evenwel noch niet
verlaaten of gcabandonneert, maar door het Scheeps-
(Volck of eenige uyt deselve werden in besit gehouden,
echter veelei I'ersoonen hun verstouten, in weerwil
van de Schippers of het Scheepsvolck bij feytelijck-
heyt en met geweldt de handen te slaan aan sooda-
nige Scheepen of Goedeern, deselve feytelljck aan te
tasten, en met violentie 4), of oock wel onder schijn
van hulpe toe te willen brengen, te overmeesteren,
en alsoo haare rooverijen te exerceeren, ja selfs wel
daar toe te vervallen, dat sij, die roverijen niet-kon-
nende volbrengen, de Scheepen uit boosaardigheyt
komen in den brandt te steeken so ist dat wij.
daarin met nadruck willende, voorsien, goetgevonden,
hebben wederom te renoveerenS) Onse voorige Pla
caaten, aangaande de Zee eri Strandtvonderijen suc-
;cessivelijck gccmaneert; en verders te ordonheeren
statueereu, zooals wij ordonneeren en statueeren
bij deesen, dat een yegelijck van Onse Onderdaanen
gehouden sal zijn de Scheepen erf Goederen, soo bin
nen als buiten Gaats, in noodt zijnde, na sijn ver
mogen alle hulpe en bijstant te doen."
Zonder verlof der opvarenden mocht niemand aan
boord gaan van een schip in nood „op poene van met
de doodt gestraft te werden." Wie zich aan beman
ning, schip of lading vergreep, werd met dezelfde
straf bedreigd, terwijl op geringere vergrijpen geese-
ling of brandmerken stond.
Een schrale troost kunnen we putten uit het feit
dat het elders niet beter was.
Een Engelsche krant van 10 Februari 1750 maakt
melding van de stranding van een Hollandsch schip
tusschea Lyme en Portland, waarbij 26 menschen
omkwamen, terwijl het schip geplunderd werd door
de „wilden" van het graafschap.
Een Engelsche wet van 1752 stelt strafbaar:
het plunderen van eenig schip dat in nood verkeert
of gestrand is;
het verhinderen dat eenig persoon, die zijn leven
tracht te redden, daarin zal slagen;
het verwonden van zoodanig persoon met de be
doeling hem te vernietigen;
het uitzetten van valsche lichten met de bedoe
ling schepen in gevaar te brengen.
Hoe het in ons land gesteld was. blijkt uit een
rapport dat in Octobei 1768 aan de Staten van Hol
land werd uitgebracht, en waarin werd geconstn
teerd:
,dat de rooverijen, excessen en onbehoorlijkheden,
aan gestrande Goederen gepleegt werdende, thans ten
top gereesen, en bij ons slimmer zijn dan vcele
woeste Volkeren;
„dat van alles, wat eenigsints tot redding van
Menschen en Goederen konde strekken, genoegsaam
niets op eenig Zeedorp gevonden wierd."
Als gevolg van dit rapport verscheen de Ordonnan
tie van 1769, waarin uitvoerige voorschriften zijn op
genomen omtrent het redden en verzorgen van schip
breukelingen.
Beter, menschelijker tijden breken nu aan, doch
nieuwe zeden groeien niet van vandaag op morgen
Daar gaan geslachten over heen, doch thans zijn we
zoo ver, dat het voorkomen van schipbreuken en het
redden der schipbreukelingen, indien ondanks alle
voorzorgsmaatregelen toch strandingen plaats heb
ben, niet alleen hier, doch in alle beschaafde landen
uitstekend georganiseerd zijn.
Waar ze noodig zijn heeft het Rijk vuurtorens enz
opgericht of lichtschepen gestationneerd en dank zij
het werk van twee particuliere maatschappijen is het
reddingwezen langs heel de kust in orde. Vreemd
blijft het niettemin, dat dit niet door het Rijk wordt
verzorgd, doch daarover willen wij het nu niet heb
ben. Het was ons nu alleen te doen om een beeld te
geven van de veranderde opvattingen, van de gewij
zigde mentaliteit. Een enkele maal kan het geen
kwaad om te laten zien, dat de moderne tijd het
toch inderdaad wint van „den goeden, ouden tijd",
dien sommigen zeggen betreuren.
- 3) Uitgevaardigd.
1) Strandvonder 2) Strenge.
4) Geweld. 5) Vernieuwen.
Ulvenhout, 15 December 1929.
Menler,
Wa staan me d'r weer
best veur, amlco! Kerstfiest.
Ouwe-n-en-Nuwe, worsten
brood, 'n kortje-leggen,
In 't kort: weinig-doen en
veul en lekker schraansen.
't Is op d'n oogenblik nie
druk op d'n hof en hè'k al
d'n tijd om de spullen gèèf
ln orde te maken. Om te
beginnen: 't musejum!
As ge nie sjuust begrept
wa 'k daar mee bedoel: da's
ons beste kamer; 't selon!
Ge wit wel, Trui d'r heilig-
dommeke, waar 'k nooit
aanders mag binnenkomen of ik mot eerst m'n klom
pen veur de deur zetten en m'n pepke op d'n schouw
leggen. En omda 'k m'n eigen zonder klompen en zon
der pijp aan vuul as 'n schuit zonder roer, vaar ik maar
nooit die haven binnen. Of 't mot haard noodig zijn,
zooas nouw!
Waant ge mot weten, de Amsterdammers komen weer.
Dré en Lewlese mee de drie brakken ja, drie, ge wit
dat 'r 'n half jorke gelejen weer zo'nen kleinen essetee-
maker d'r bij gekomen is, ee welnouw, da spanneke
kom mee de Kerst en Nieuwejaarstijd weer
naar huis! En omda-d-et pas Sundereklaas gewlest
is en ons musejum dus weer verders aangevuld ls mee
„de" schilderij van Dré-d'n-verver, mot ik da geval eerst
seerjeus veur mekaar stompen. En da's 'nen heelen kop-
zurg. D'r sta-d-'nen slrrekel op, 'n paar scheeve lijnen
die naar mekaar toeloopen en iets-as-'n blom zooas 'r
nergens een groeit. En da mot, volgens Sundereklaas
veurstellen „De Liefde", Keb altü gedocht g'ad amlco,
onder ons gezeed en gezwegen, da'k van de Liefde nog
al verstajum had, maar hier kan 'k gin touwke-n-aan
vastknoopen. Maar ollee. keb de Liefde netjes in 'n paar
kraanten gepakt vleejen week, in d'n gruuntenwagel ge
leed onder 't zeil aanders wier de Liefde nat mee de
kwaje weer ee, en naar d'n lijstenmaker gebrocht.
'k Zee: .jong, zet daar nouw 's 'n schoon lijsje-n-om en
zet veral de schroefoogen op de goeie plek da'k er nie
da gesallemaander mee eb as vleejen jaar, da-d-et op
z'nen kop hangt as m'nen zeun mee de Kerstdagen
overkomt" Keb 'n schoon lijstje-n-uitgezocht, 'n ouwer-
wetsch gouwen lijstje, vol mee lofwerk-flguurkes, waar-
In hartjes en druiven en allerhande fruit ln veurkomen
en 'n kupidoowke mee pijltjes, zooda-d-et nouw éénen
bonk van Llefde-n-is geworren. De lijstenmaker wouw
er eerst 'nen gladden zwarten lijst omhenen maken,
„want 't was medèrn". zee-t-ie. „Zoo." zee ik, „wa stel
't dan veur?" Toen hiew ie z'nen kop heel gewichtig
schuin, stak z'n lippen 'n end veruit of Ie 'n kuske wouw
geven. 'k docht: hij kom-d-op d'n goeien weg, en
toen smakte-n-le 's en verzekerde me: „da's 't Recht".
(Da zat 'm netuurlijk in die kromme lijnen).
„Ge bent er neffen man," lachte-n-ik 'm uit, ,,'t kan
misschien nog wel 's 'n Rechtzaak worren, maar veur-
looplg ls 't nog nie verder as de Liefde!" „Tja-tjaaajaja"
beweerde-n-ie toen, „netuurlijk! Meesterlijk!" Da kan
duur worren, docht ik. as 't zoo'n meesterstuk is en
vroeg ik maar gaauw: „en wa kos me da Hjsje?" „Veer-
tienguldenvijfenzeuventlg", gaf ie op. „Wit et wel zeker,"
vernukte-n-ik 'm. „kunde daar wel uit? Is *t gin veer-
tienguldennegenentachtig?" „Nlnini, wa 'k gezeed em",
zee-t-le mee 'n ernst om akelig van te worren. „Mot et
zeivers maar weten," waarschuwde-n-ik 'm, „ge krijg
ginnen cent meer."
Da's aanders knap duur amlco, maar ollee, Trui
ls 'r weer mee kontent, Dré zal 't ok wel prachtig vin
den en... de liefde kost toch altij veul meer as ge veruit
denkt. Zooveul weet ik er m'n eigen nog wel van te her
inneren! En as nouw de Liefde strak ok weer aan
'n spljkerske hangt in 't selon, dan geef ik oew op 'n
brlefke, dat er ginnen vierkaanten duim meer over ls
aan de muren om er na verloop van tijd 'n pandan neer
te hangen van... De Echtscheiding! Waar 't mée zo'n
mederne Liefde vast op uit mot draaien, wa-d-ik oew
smoes!
Telefoon 70.
en
Toen za'k m'nen zeun zeggen, dat le aanders nie meer
zo'n bombarie maken mot as lk weer 's 'nen keer zo'n
Kunstwerk op z'nen kop hang. Waant keb gelezen ln de
kraant keb 't nuuwke uitgeknipt en zoolaank in m'n
portemeenee bewaard om 't 'm te laten zien, dat er
veur enkelde weken gelejen in Parijs 'n hekspesisle is
gewiest van medèrne schilderkunst en dat d'n verver,
die d'n eersten prijs veur z'n werk had gekregen van
de deskundige zjurle, aan die deskundige mannen ee
gezeed: mesjeus, m'nen doek hee al d'n tijd wel dwars
gehangen, maar alions, bedankt veur d'n gouwen me
daille, is le echt?" Ollee, as zukke mannen, die net zoo
veul verstajum motten emmen van verf as lk van kunst
mest, d'r eigen nog vergallepeeren, (hoewel amico, lk
'nen blomkool nie verslijten zal veur 'nen bos peeën!)
lot ik m'n eigen dan ok maar 's vergissen! Ik vuul m'n
eigen niks meer as 'n deskundige artiestenzjurie, wa
gij?
Maar genogt, laat lk nouw ophouden over ons me-
8ejum, keb oew nog veul mee te schrijven.
Om te beginnen: 't verken zit in de kuip. Wemmen
geslacht. Sodejabel, 't was weer zo'nen kérel, ee! Vier
honderd tachtig pond, schoon aan d'n haak. Da's Trui d'r
kunstwerk. En k'eb ze grif d'n eersten prijs gegeven, ami
co en er gin oogenblik aan hoeven te twijfelen, of ze 'r
ginnen ezel van had gemokt 't Wós 'n verken; 't was
'nen kuus en eenen die wel veur twee telde! Wemmen
d'r veuls te veul aan, op d'n hof. nouw de klenders alle
maal weg zijn, maar da's ginnen strop. M'nen vrind ons
pustorke hè'k getrakteerd op 'nen bil. Die kan van d'n
winter aan d'n ham dat 'm 't vet van z' spitse klnneke
lopt
„Ollee menler pustoor," hè'k 'm gezeed, „doe-d-oewen
kanus nouw maar 's goed en gift er nouw nlkske van
weg. Ge mot nie bang zijn da ge te dik wordt; de he
melpoorten zijn wijd genogt om jouw deur te laten al
weegdo honderd kiloos!" We lachte-n-ie. amico! „Tut-
tuttut" zee-t-le. en net wouw ie zeggen da'k 'n bietje
deurgeslagen had en da'k da nie doen mocht, toen le
'n lachbui kreeg, da'k naar Mie ben gegaan In de keu
ken veur 'n glaske water. „Ge zij-d-'nen biest", zee-t-ie,
toen ie weer wa bijgekomen was „en ik geleuf Dré",
lachte-n-ie, „da gij denkt, dat d'n hemel zooiets is as de
„Gouwen Koel". „Om oew de waarheid te zeggen, me
nler pustoor," kwatste-n-ik trug, „as ie zoo gezellig is as
ons „Gouwen Koei", ollee, dan hoop ik vast stamgast te
worren. jong!" „En nouw d'r uit," gierde-n-ie, „as lk
oew deur lot gaan, mokte van d'n heiligen Jozef nog
'nen kastelein."
Amico wa-d-emmen gelachen. Keb altij de grotste leut
as ik bij 'm op veslete ben. ,,'t Is schaande" mopperde
Trui, toen 'k et d'r vertelde, „bende gij 'nen vent die al
laank de vijf kruskes ee gepasseerd?!" „Ja, Trui," dee
ik heel seerjeus. „ik ben al 'n heel end op weg naar de
„Gouwe Koei" hierboven!" „Spottert!" siste ze veront
waardigd en mee 'n geweld da ze me-n-ln m'n gezicht
spoegde. „Welja," zee ik, „begin-d-alvast maar in te
schenken!" en ik veegde m'n fieselefacle af en gong 'n
mopke op d'n radejoow zetten, 't Was 'nen goeien dag,
amlco, 't was een van die geheimzinnige dagen, da-d-et
is of onslievenlrke bij oew te lozjeeren is. Dan is alles
fiest. Wa ge ziet, wa ge pruuft, wa ge denkt, wa ge
ruukt, wa ge vastpakt, wa ge vuult, is allemaal even
leutig en plezaant. Dan staat 'r 'n onzichtbaar zonneke
in huis, zooda-d-alles glaanst en straalt as 'n madelie-
veke in 't veurjaarsgruune gras. Dan is d'n hof 'n be
gijn hofke-op-z'n Zundags ln volle veurjaars-zon! Dan is
dan Is. ik weet 't gatvernolle niet hoe 't dan ls.
maar dan bende gelukkig om alles en niks, zooas 'nen
zuigeling mee 'n dooie musch.
Dan, dan is 't thuis Gouwen koei; meer kan 'k
er nie van zeggen, maar ge zul wel snappen wa'k
bedoel!
Dan zie lk de fiestdagen aankomen, amico. Dan vuul
Ik 't kouwe haandje van d'n kleinen Dré al ln m'n knïis-
ten as Ie mee me de akkers en de velden opgaat na
denmiddag as me-n-ons eigen tot barstens emmen vol
gepropt mee de kérmenaalkes-mee-dle-lekkere-sapplg-
vet-raandjes, mee de erpels die droog en blommend en
geel as botter d'r eigen zoo lekker laten soppen in d'n
saus die as deurschijnend goud in de kom staat te
beven. Ah! da's 'n gezicht om in 'nen lach te schie
ten as zo'nen blommlgen erpel van oew eigen l&ank-
zaam lee vol te trekken tot in z'n ziel mee dieën bruin-
gouwen zjuu van oewen eigen grond staan te daampen
tot aan d'n zolderlnk en te geuren mee d'n notenmus
kaat da-ge-'r de kwell van langs oew kin zouw laten
stroomen.
Om iets geks. Iets krankejoruma te doen, as ge
da kleine boske, da ge mee huid en haar op zouw kun
nen frèten.. dieën kleinen Dré z'n eigen ziet volproppen
mee ai die kostelijke gaven van de natuur, dat le wel
mee haanden en voeten tegelijk zouw willen schraan
sen. En as dan 't pils ln de glazen te pèèrlen staat,
dat er de luchtbelletjes vanuit 't crème-rlge schuim
schieten, mee kouwe prikskes in oew neus... amico, wa
zal 't weer 'nen schoonen Kersemus worren!
Maar keb nog veul te doen.
'k Mot nog worst stoppen, meters worst, veur
d'n worstenbrood. Keb 't al aan Bastiaansen, onzen
bakker gezeed. „Fielp", hè'k 'm gezeed g'ad. „kom vol
gende week 's laangst veur d'n verschen worst. Jong.
Dartig broolen motten 'r kommen mee 'n end worst er
in as ge'm nooit gezien het En van veuren tot ach
teren, zonder 'n stukske over te slaan, Flelp! Nie ««n
m'nen worst leggen te pulken, jong, 'k zal er wel 'n
haelf meterke hekstra bijdoen as ge dan mee oew
pooten van d'n mijnen afbleft" „Kom dik in orde!" hee
Flelp veraseereerd.
„Dan motten me-n-ok van aie roole ballekes emmen,
Dré," hee Trui gezeed. dus mot ik in de stad 'n paar
boerenkoolen om zien te rullen veur 'nen bos hulst, bij
m'n kennissen, de tuinders.
Maar da's allemaal niks. As die Liefde maar veur
mekaar komt Keb er in elk geval genogt geld veur uit-
geleed. As ik da nouw toch ooit had kunnen denken,
da'k daar op m'nen ouwen dag nog zo'n ziirg over
emmen zou. Keb er altij de leutlgste herinderingen aan
g'ad en nouw...? De Niet is thuis gekomen. Trui vindt
't 'n prachtstuk Maar ik heb zo'n veurgevuul da er toch.
zo'nen rouwrand om had gemotten, zooas dieë lijsten-
kwiebus veurstelde. Maar ollee. dan zeg ik maar: „hij
is op zicht!" En as 't geval verkeerd hangt, dan hè'k
altij nog da stukske kraant ln m'n portemenee.
Liefde? 'k Kan de naam nie meer heuren! De
nustoor was daarstrak bij me om te vraren om wa
olaantenwerk veur z'n Kerststalleke. en toen hè *k hum
meteen maar 's gevraagd wat ie van die Liefde docht
Maar da's ok 'nen gladjanus; „daar hè'k gin verstaand
van." mokte-n-le z'n smoesje goed en slurpte toen mee
olie aandacht aan z'n bakske koffie of le 'r d'n hemel
mee verdienen kon. Affijn, Ik in zijn plak had me d'r
ok mee zo'n kouw smoesje af gemokt
Da komt er nouw ok weer bij, dieën Kerststal op-
tulgen veur de Fiestdagen; amico. keb 't nooit zoo
druk as wanneer lk weinig te doen eb! Maar 't is lollig
werk. 't Is veur mijn al veertien dagen veur d'n tijd
Kersemus.
En strak, as ik mee d'n kleinen Dré en de rest naar
de Nachtmis toegaal, as me dan deur de stilte van
d'n winternacht nlkske teugen mokare zeggen, zooda
ge niks aanders heurt as onze voetstappen teugen de
keien op d'n donkeren weg. as dan de sterrekes
om d'n kerkstoren henen staan te pinkelen en oew oogen
nat worren van de kouw. zoodat de sterrekes mee veul
grootere stralen lijken te schijnen. as me dan in
ons kerkske komen, waar de wermte en d'n wierook
ons teugenslaat en 't stalleke ln 'n zee van kèrsllcht
te pronk staat as me in ons goeie bekende kerkske
zitfen en d'n ürgel daverend begint te speulen da-ge
'r koud van wordt as ik dan d'n kleine Dré z'n
kiauwke in m'n knusten vuul trillen en ons pustorke
over d'n altaar zie dribbelen mee z'n kopke gebogen.
en as dan 't kinderkoor daarboven 't Kerstlied zingt
of de engeltjes in de ruimte zweven en os dan de bel-
lekes zulveTklinken van veuren op 't altaar... dan. ami
co, dan is 't mooiste oogenblik van heel 't jaar aange
broken!
Dan la 't èrme Kerstklnneke weer geboren en lee-ge-'t
mee z'n kleine ermkes uitgespreid naar ons allemaal
toe. omdat-d-et zooveul van ons houdt! Dan is 't
Kersen»usfiest op z'n hoogtepunt amico en dan vuM-
oew eigen as 'n kinneke zoo klein op deuzen heiligen
oogenblik da-d-eel de wèreld staat aan 't kribbeke van
da-d-èrme konlngske.
Dan zingen me-n-allemaal mee 'n hlkske in ons stem
met 't koor mee, terwijl ons pustorke gebogen staat
onder 't kruis op z'nen kazuivei aaof 't schoone oogen
blik hum te machtig is!
En in die stemming, op da schoone moment, is 't
amico. da'k oew van uit de verte van m'n goeie Ul
venhout uit d'n grond van m'n hart toeroep, ok na
mens Trui: Zalig Kerstfiest!
En nouw eerst veur de plaanten gaan zurgen. Ik
schei d'r af!
As altij, de beste groeten van Trui die ok d'r haandjes
vol heet aan de veurbereidingen en as altij, gin horke
minder van oewen toet a voe
DRé.
In de strafgevangenis bü Berlijn. De
vlucht van arrestanten bevorderd.
Het „Berl. Tag." meldt, dat drie cipiers van het Huis
van Bewaring te Moabit zijn gearresteerd onder verden
king de vlucht van arrestanten te hebben bevorderd enz.
Het drietal ls sinds jaren ln dienst. Thans moet ont
dekt zijn, dat zij, wanneer zij gevangenen, die een dag
verlof hadden, moesten begeleiden, dezen wel bij zulke
uitstapjes naar café's vergezelden, terwijl zij ook gele
genheid gaven afspraken te maken voor weddenschap
pen voor de races. De beambten worden beschuldigd, een
bepaald deel van de winsten voor zich te hebben ge
vraagd als tegenprestatie.
De gearresteerden hebben bekend, maar bestrijden
geld te hebben aangenomen. Verder wordt beweerd, dat
de deuren in het huis van bewaring in Moabit gemak
kelijk geopend konden worden en dat de gevangenen
allerlei ongeoorloofde zendingen In hun cellen ontvin
gen. Zij zouden steeds in contact hebben gestaan met de
buitenwereld.
Het onderzoek is ln vollen gang. De mogelijkheid moet
niet uitgesloten zijn, dat nog meer beambten bij deze
geschiedenis betrokken zullen blijken.
Poolsch mijnwerker uit den dood herrezen.
Geen land, waar zulke zonderlinge dingen gebeuren als
ln Frankrijk. In de Ver. Staten zijn ze gruwelijker, fel
ler misschien; in Frankrijk zijn ze dwaas,
In April van dit jaar werd in een kanaal bij Valen-
ciennes het lijk van een arbeider, een buitenlander blijk
baar. gevonden. Niemand wist, wie do ongelukkige was,
en om zijn identiteit te kunnen vaststellen, deed de po
litie een foto publiceeren in tal van bladen, os. in een
Poolsche krant, welke ln Noord-Frankrijk verschijnt. De
foto kwam onder de oogen van een Poolsche vrouw, die
er haar man ln herkende, welke ze al eenige dagen
miste!
Het HJk werd hegraven doch de politie, die elke ver
gissing wilde vermijden. Het eerst verschillende foto's
maken en toonde vervolgens de voorwerpen, welke zich
in de zakken van het slachtoffer bevonden, zoowel aan
de moeder als aan den zoon, die ze, onafhankelijk van
elkaar, als het eigendom van hun echtgenoot en vader
herkenden. Daar de arbeider tijdens zijn leven in een
mijn had gewerkt, werden de foto's voor alle zekerheid
nog aan eenige Poolsche mijnwerkers voorgelegd, die
zonder uitzondering hun kameraad herkenden. De noo-
dige zekerheid omtrent de identiteit van het slaoMof**#
was dus verkregen.
Acht maanden verliepen. De weduwe was getroost. O#
vorige week echter ontving de zoon een brief van den
doodgewaanden vader uit België. HIJ was daarheen ge
vlucht omdat hij genoeg had van het huiselijk leven. HU
verzocht nu zijn papieren te sturen! Eerst dacht men
aan een grap maar het handschrift was wel degelUk dat
van den vader. Een onderzoek wees ook nu uit dat de
man zich inderdaad in België bevindt.
Nu moet weer worden vastgesteld wie de in April j.1.
verdronken arbeider in werkelijkheid is geweest.
Verscheidene wagens in vlammen opgegaan.
In een groote garage te Lyon ls brand uitgebroken.
Een tank, die ongeveer 20.000 liter benzine bevatte, ont
plofte door tot dusverre onbekende oorzaak. Het vuur
vond gretig voedsel in de talrijke aanwezige automobie
len. Zestig vrachtwagens en een aantal motorrijtuigen
en fietsen gingen in de vlammen.
Hoewel de brandweer onmiddellUk krachtig ingreep
gelukte het niet, het vuur meester te worden, daar de
felle wind de vlammen gedurig aanwakkerde.
Het vuur deelde zich mede aan een naburige houtza
gerij, die evenals een ander belendende gebouw een
prooi der vlammen werd. De brandweer tracht den brand
te locallseeren.