ALS 'T KERSTFEEST IS!
ONS HOEKJE.
WITTE KERSTMIS
Zeg, winter, waar blijf Je?
'k Verlang echt naar jou,
Naar sneeuw en naar schaatsen,
Naar Ijs en naar kou.
Het giet van den regen,
De straten zijn nat,
We hebben niet vaak
Zoo'n December gehad 1
En straks ls het Kerstmis....
Dan ls het zoo fijn,
Als velden en wegen
Besneeuwd zullen zijn
H. H. DE B.—L.
DE PRINSES HEEFT EEN WENSCH.
KERSTVERHAALTJE.
Er heerschte groote opwinding aan het
Hof. Er zou bezoek komen, met Kerstmis
er moest een Kerstboom zijn, die nog ver
sierd moest worden en er moesten Kerst
kransen gebakken worden.
In de keuken was ledereen in de weer
men was nog bezig met beslag maken voor
een taart, toen er alweer andere gebak
soorten werden opgegeven. Dan moesten de
pitjes uit de rozijnen gehaald worden, de
eieren geklopt en dan ging de massa in de
rood-steenen kom, waarin alles gestort werd
voor de groote plum-cake de echt-Engel-
sche lekkernij. De keukenmeid klapte in de
handen en allen, die rond den houten keu
kentafel stonden, moest den houten lepel
opnemen en hiermee het mengsel rond
draaien en hierbij een wensch uitspreken
En nu was het dan ook doodstil in de keu
ken, want iedereen bedacht in zich zelf. wat
hij wel zou kunnen wenschen, als het zijn
beurt was.
De schoenpoetsjongen had drie wenschen.
dus moest hij een keus doen en dit was nogal
moeilijk. Als Je even graag een nieuwe fiets
als een nieuw pak of een goud horloge zou
willen hebben, kun je 't ook niet zoo gauw
met je zelf eens worden,
De dienstmaagd wist best wat ze wilde. Ze
verlangde krullen te hebben, natuurlijk^
krulletjes, net zooals de schoenpoetser. Dan
hoefde ze 'snachs niet papiertjes in het
haar te hebben en nog minder het met een
warm tangetje in te branden.
Het kamermeisje droomde van een Koning
die haar zou trouwen, dan hoefde ze geen
kamers meer te doen en ook niet meer het
kinderwaschje te verzorgen, wat ook haar
werk was; de keukenmeid bedacht, dat ze
hoopte niet meer voor den warmen oven be
hoeven te staan en de tuinman's wensch was
dat hy de aardappelen, die geplant waren
niet meer zou behoeven te rooien.
Met z'n allen dachten ze dus tegeiykertyd
aan dat, wat ze graag wilden.Maar boven
in de hofvertrekken, zat de Opper-Kamer
heer en dicteerde zyn secretaris alle namen
van hen. die de jarige prinses met een ge
schenk zou verbiyden.
„Een piano, een wit konyn, een nieuwe
rijden das, een nagclschuiertje." galmde de
Opper-Kamerheer HU had reeds drie keer de
hjst voorgelezen aan Hare Hoogheid en tel
kens had zij er weer iets aan te veranderen
Nu hoopte hy maar, dat de eerste livrei
bediende hem niet meer den HJst zou komen
terugbrengen. Kerstmis was een heeriyke tyd
zeker, maar niet altijd even gemakkeUjk voor
een zoo hoog geplaatst persoon als hyi Het
zou nog maar 3-5-7 dagen duren en dan
wsa 't al Kerst, dus er moest voortgemaakt
worden.
Ineens viel in de stilte van het palels een
geluid als een ratelende donderslag. Ver
schrikt keek men elkaar aan Wat was dat?
De Kamerheer stapte zoo snel als zijn waar
VOOR ONZE JEUGD
zien, wat er gaande was.
Aan den trap gekomen, hoorde hy beneden
in de keuken, stemmen. Neen toch niet
alléén de stem van de keukenprinses, die
hardop en vrooiyk commandeerde:
„Kom nu. één voor één en doe allen een
wensch
En toen klapte ze weer in de handen en
ditmaal scheen het opnieuw of de donder aan
het ratelen was. „En nu ook gehjkertyd het
beslag van de plum-pudding roeren!" riep ze.
De Opper-Kamerheer schudde het hoofd,
mompelde zoo iets van: „wel, wel!" en wilde
Juist naar zyn kamer teruggaan, toen hy
werd tegengehouden door de jonge prinses.
„Wat beteekent dat spektakel?" vroeg ze,
boos.
De Kamerheer boog diep en zijn punt
baardje. waarin hij vette pomade gesmeerd
had, raakte eventjes den grond.
..Met uw welzyn, Hoogheid!" sprak hy, „het
keukenpersoneel Is bezig een wensch te
uiten!"
„Een wat?" vroeg de Prinses.
„Een wensch!" herhaalde de kamerheer.
De kleine Prinses fronste het voorhoofd en
bracht nadenkend den wijsvinger aan haar
mond Haar oogen schitterden. „O., zou ik
misschien ook iets kunnen wenschen?" riep
ze.
„Natuurlijk, Koninklijke Hoogheid", ant
woordde de Kamerheer en geleidde haar naar
de keuken. Iedereen ging op zij, toen de prin
ses binnentrad en de verbaasde gezichten
drukten wel de bevreemding uit, en ook de
nieuwsgierigheid naar wat Hare Hoogheid in
de keuken kwam doen.
,Ik heb óók een wensch!" sprak ze en
keek de keukenmeid aan, die heelemaal in
de war raakte.
De keukenmeid plaatste een stoel achter
haar gebiedster en de Kamerheer hielp haar
er op klauteren. Toen gaf de keukenmeid den
houten lepel aan den Kamerheer en deze
overhandigde het instrument weer aan de
prinses.
Wat moet ik hiermee uitvoeren?" vroeg
deze.
De keukenmeid fluisterde het antwoord
in 't oor van den Kamerheer en hy vertelde
het geheim weer aan de Prinses. „Het be
slag moet er mee rondgeroerd worden,
naar den kant van de maan" en dan moet
meteen een wensch worden uitgesproken.
Toen nam het Prinsesje den houten lepel
en roerdeze werd er rood van, want
het werkje viel niet mee.
Kerstmis is 't weer. dat ls 't feest van den vrede
Blijde gezichten van groot en van klein.
Kerstboomen lichten, kerstklokken luiden.
Laat in Uw hartjes ook vrede nu zyn 1
's Nachts komt de Kerstman, heel stil en
heel zacht je
Ieder Jaar komt toch die tooverman weer
Toovert een kerstboom vol glanzende lichtjes
Legt op het bedje geschenken dan neer
En als het kindje des 's morgens z'n oogjes
Uitwrijft en kykt naar dien prachtigen boom,
Lacht het vol vreugde en juichende roept het:
..Kom toch eens kyken, 't lijkt wel 'n droom!"
Kerstmis is 't weer, dat is 't feest van den vrede
Klokken die luiden met vroolijken klank,
Kinderen juichen, de kerstboomen glanzen,
In al de hartjes is 't blijdschap en dank
RO. PR.
„Zeg nu uw wensch, Hoogheid! fluisterde
de Kamerheer.
De prinses keek hem aan. „Ik weet nog
nietsbegon ze, hakkelend. De Kamer
heer trappelde onrustig heen en weer. Hy
voelde zich niet op zyn gemak.
„Geef my een wensch!" beval de Prinses.
„Hoe kan ik"waagde hy.
„Als ik iets wist, hoefde lk het niet aan u
te vragen," antwoordde Prinsesje korzelig.
,Uw wensch is reeds in de pudding! Hoog
heid", kwam de keukenmeid tusschenbeide.
.Odan is 't goed, dan moet ik maar
wadi ten, tot deze er weer uitkomt!" lachte
de Prinses en hield haar handje op. om van
den stoel geholpen te worden. Maar de
Kamerheer, die haar hielp, was inneriyk
woedend. Wat 'n dom schepsel was die keu
kenmeid toch om te zeggen, dat de wensch
van Hare Hoogheid in de pudding zat! Hoe
dadeiyk boven op haar kamer te brengen.
zyn oogen werden Ineens héél groot Wat
was dat? Een papiertje kwam uit het baksel
te voorschyn. Er stond iets opgeschreven:
„Het gróótste stuk van de pudding."
„Is datwas dat de wensch van Haar
Hoogheid?" riep de Kamerheer, die uit
zenuwachtigheid byna met zyn neus op het
napier en de pudding viel. „Wiewie heeft
'eschreven?"
„IkHooge Kamerher!" lachte de
eukenmeld. Ik liet dit papiertje in het beslag
allen, toen lk merkte, dat u geen raad wist!"
„En wat zal de Prinses ervan zeggen
Zou ze tevreden zyn?" aarzelde hy nog.
„Ik denk 't wel!" lachte de slimme keuken
prinses.
En uit dank en biydschap, dat ze hem in
dat héél moeliyk geval had geholpen, schonk
de Kamerheer de buigende keukenprinses
een goudstuk
(Naar het Engelsch door H. H. de B -L
moest hy de Prinses tevreden steuen ais net
gebak werd aangesneden en er enkel rozy-
nen en sukade in waren! „Gelukkig is 't maar
eens ln het Jaar Kerstmis!," zuchtte de
Kamerheer.
Eindeiyk was het Kerst geworden. Iedereen
was vol verwachting. De pudding werd open
gesneden, de Kamerheer alléén was aanwezig
Ldlgheld dlTïoeliët. het vertrek uit, om te want de Prinses had hem gelast, haar wensch
HOE KLEINE JOHAN HIELP.
„Pa", zei kleine Johan, „waarom heeft
Sinterklaas niets gebracht bij Bennie Mast
en by my zooveel?"
zyn vader dacht een poosje na, voor hy
hierop antwoord gaf. „Misschien heeft hij
niet geweten, waar Bennie woont, ventje, je
weet wel, ze wonen in zoo'n klein huisje, dat
ziet hij zoo gauw niet."
Maar daar was Johan niet mee tevreden:
Sinterklaas zou niet weten, waar alle kleine
jongens woonden?
„Ik heb een bouwdoos gekregen ene een
prentenboek en een timmerdoos en een muts
en Bennie niets. Hy had die muts wel aan
Bennie kunnen geven, want ik heb er al een
en Bennie heeft niets dan een pet met een
ga er in. Waarom zou hy dat niet niet gedaan
hebben, zeg Pa?"
„Ja. dat mag Joost weten," zei zyn Vader,
en hij ging door met zyn krant te lezen.
Joost? dacht Johan. wie zou dat toch
wezen? Laatst, toen zyn Moeder gevraagd
had. waar de tyd toch bleef, had Pa ook al
gezegd: „dat mag Joost weten." Toen vond
Johan die Joost erg knap, dat hy wist.
waar de tyd bleef, en nu wist Joost 't alweer
Hy was een ventje, dat graag alles weten
wou. en daarom vroeg hy nu:
„Pa, wie is dat. Joost? Weet die alles?"
Pa lachte harteiyk en nam Johan op zyn
knie: zyn krant legde hy weg. want als
Johan zoo aan 't vragen ging, dan kwam
er voorerst geen eind aan.
„Is 't Sinterklaas Pa?"
„Nee Sinterklaas ls 't niet, Jo die heet
toch geen Joost?"
.Xykt hy er dan op. Pa? Heeft hy ook een
witte baard?"
„Ik denk het wel," zei Pa, „want hy ls ook
al heel oud. hy is er tenminste al lang
geweest."
„En weet hij alles. Pa alles?"
„Alles vent."
„Is hy ook goed? Nèt zoo goed als Sinter
klaas?"
Pa dacht van wel; want menschen. die vee'
weten, zyn meestal goed.
Johan liet zich weer van Pa's knie afghjden
en bleef met een ernstig gezichtje in 't vuur
staan kyken. Hy was een stevig, gezond
ventje van zeven jaar, met blonde krullen
en bruine oogen die nu heel ernstig keken;
kleine Johan dacht. Dat deed hy wel meer.
Hy dacht nu aan die Meneer Joost, die zoo
goed en zoo knap was. Als ik zoo was dacht
hy als lk Meneer Joost was dan zou ik
ook weten, waarom Bennie niets van Sinter
klaas heeft gekregen.
Den volgenden middag aan tafel zei zyn
Ma tegen zyn Pa: „Vrouw Mast was van
morgen heelemaal van streek. Haar man
heeft weer geen werk. zy schreide, er is zoo
veel noodlg In den winter en ze hebben geen
geld meer ik heb haar wat gegeven
maar zoo ryk zyn wy ook niet, om haar
heelemaal te onderhouden."
„Nee," zuchtte Pa, „dat zijn wy ook niet
maar daarom kunnen wij haar nog wel
eens wat toestoppen."
„Dat zal ik ook doen," zei Ma „maar het
beste was toch, dat hy weer werk kreeg, maar
hoe zal hy dat zoo gauw?"
„Ja, dat mag Joost weten," zei Vader.
Johan had met open mond zitten luisteren.
Kyk! dacht hy 't niet? Joost wist het al
weer.
Hy liep er over te denken, toen hy 's mid
dags naar school ging Arme Bennie wat
zouden ze 't weer arm hebben. Hy wist heel
goed, als er geen werk was, was er ook geen
geld en dan kon Je niets koopen om te eten
of om te branden. En 't was zoo koud. Johan
trok zyn dikke muts ver over de ooren. Daar
kwam Bennie Juist aan met zyn zusje. Hy
had de oude pet op met het gat er in, waar
een boosje van zyn haar door kwam.
Mast was timmerman en niet heel sterk,
zyn vrouw moest er wat by verdienen en
ging uit werken. Vrijdags kwam ze by Johan's
Ma. Toen Bennie klein was, bracht ze hem
wel eens mee en dan speelde hy met Johan
ln den tuin.
Johan liep dadeiyk naar hem toe. „Heeft
je vader weer geen werk, Bennie?" vroeg hy.
„Nee," zei Bennie, „'t is weer zoover."
Johan keek hem medeüjdend aan. Ineens
werd rijn gezichtje heel vrooiyk hy had
iets bedacht. „Nou maar Ben," zei hy tegen
zyn vriendje, „hy krijgt wel gauw weer werk
hoor! Je kimt er vast op aan."
„Hoe weet Je dat?" vroeg Bennie onge-
loovig.
Maar Johan zei niets. Hy schudde lachend
zyn hoofd en liep hard weg.
Bennie en zyn zusje gingen naar een
andere school, waar 't schoolgeld minder
was. Johan had een inval gekregen. Als
meneer Joost alles wist, waarom zou hy hem
dan niet eens vragen, waar Mast werk kon
krijgen; Pa had immers gezegd, dat Joost
dit ook wist! zyn hartje klopte er van als
hy Mast zoo eens aan werk hielp; wat zou
het heeriyk zyn.
Hij kon 's middags op school aan niets
anders denken, en telkens moest de Juffrouw
knorren, omdat hy niet luisterde.
's Avonds, toen de lamp op was, vroeg hy
zijn Ma om een stuk papier, zy gaf het hem
en nu zette hii zich aan 't werk. Hy schreef
heel langzaam en zoo mooi als hy kon
gezichtje gloeide er van.
„Wat doe je toch. Jo?" vroeg Ma.
„Ik schrijf een brief", zei Johan. zyn
lachte, Johan schreef wel eens meer
brief voor de grap, aan Ma of aan Pa of
zich zelf.
Maar toen deze af was, vouwde hy
netjes op en schreef aan de buitenka
Aan Mijnheer Joost.
en stak hem toen in zyn broekzak,
vertelde er niets van aan Ma, het zou
verrassing zijn. Den volgenden moi
gooide hy den brief ln een brievenbus,
hy voorby moest.
Hy was dien dag erg vrooUJk en
en praatte al door over Mast en Bennie
Meneer Joost. Maar van den brief zei
niets.
„Wat is hy toch een lieve Jongen",
zyn vader, toen Johan naar. bed was.
„Ja, niet waar?" zei zyn Moeder,
wat heeft hy een goed hart, als hy
zou hy Mast zelf nog aan werk helpe
zy wisten niet, dat Johan al geholj
had. en terwijl hy in zyn bedje lag
droomde dat Meneer Joost zyn brief kre
zat ergens ln een groote kamer een oi
meneer met een langen, wittep baard
een vriendehjk gezicht en las zyn bi
voor aan een oude dame, die achter
stoel stond.
Lieve Mynheer Joost
Moeder zei van middag dat Mast i
werk heeft. Hy is timerman, moeder zei 1
zal Mast weer werk krijggen. Vader
dat weet Joost, Vader zegt Joost weet al
Vrou Mast schreit Bennie heeft een pet n
een gat er ln: Sinterklaas heeft hem ni
gebragt waarom niet mynheer Joi
Waar kan Most werk krijggen, lieve Mij
heer Joost? Ik ben heel blij als u het z
Uw vriendje Johan.
Er waren wel een paar fouten in, mi
Mynheer Joost zou het wel begrijpen, dat
Johan, toen hy het schreef.
„Wat een lieve, kleine Jongen is da}
zei de oude dame, „en wat heeft hy
goed hartje".
„Ja" zei de oude Heer, „en hy zal 1
niet voor niets gedaan hebben, ik zal d
Mast eens opzoeken". \A
Hij vouwde den brief weer op en stf
hem in zyn zak.
De brief was uit de bus gehaald door f
postbode, die raar opkeek, toen hy i
opgevouwen papier tusschen de briev
vond zonder couvert of postzegel, en waa
op stond: „aan Mynheer Joost"
Hy hield den brief apart en gaf h
op 't postkantoor aan den directeur. 1
kende geen Mynheer Joost, maar hy
den brief. Eerst keek hy heel verbaas
toen lachte hy dat de tranen hem over
wangen liepen en zei: „zoo'n brief heb
nog nooit onder de oogen gehad, aan Mijl
heer Joost ha, ha, ha! Zoo'n aardig
kleine jongen wacht maar ik
eens voor Mynheer Joost spelen, ha,
Dit was de zelfde oude heer,
den brief voorlas aan zyn vrouw,
hy alle postboden gevraagd,
timmerman Mast kenden. Er was er Jui
.r lk zal w
pelen, ha, ha
ïr, die 'savom
•ouw. Eerst hit
of ze ook ei
een by Mast uit de buurt; die gaf het adu
op, dat de postdirecteur opschreef "in zf""
zakboekje.
's Avonds overlegde hy met zyn vrot
dat ze Mast een nieuw kippenhok zoudi
laten maken en hy kon ook de oude schü
ting wat opknappen, en als dat klaar wi
zouden ze wel weer wat anders bedenke
Het waren heel goedhartige menschen l
ze waren ryk, dat was maar gelukkig.
Toen Johan den volgenden middag Be
nie weer tegenkwam, riep die hem al i
de verte toe: „Zeg, Vader heeft weer wei
maar hoe wist jy dat?" Johan lachte i
danste van plelzier in 't rond. „Heb lk
niet gezegd, Ja ik wist het wel ik wi
het wel," riep hy „Zeg, en wie is er 1
jullie geweest, wie heeft het Je Vader gi
zegd?"
,,'k Weet niet," zei Bennie, „zoo'n ou|
Meneer."
,Met een langen witten baard?" vro
Johan ademloos. „Ja," knikte Benn
„zoo'n lange," en hy hield zyn hand op zi,
maag. „O. o!" juichte Johan, „o! w
leuk!"
Meneer had hem een dikke muts meeg
bracht, hy had hem al op.
Johan vloog om vier uur op een dral
naar huls en vertelde zyn verhaal: „Maatj
Mast heeft alweer werk!" „:s 't waar
vroeg Ma, „hoe heeft hy dat zoo gauw g
kregen?" „Van Meneer Joost, Ma!" en toi
vertelde Johan 't heele verhaal van d(
brief en wat Bennie gezegd had. „Ziet
ik wist wel, dat Meneer Joost dadeUJk z
helpen, die goeie Meneer Joost."
Vader en Moeder keken elkaar aan
knikten elkaar toe. Toen kusten ze hi
jongen om de beurt en Pa zei: „Dat is hec
lijk voor Mast, die goeie Meneer Joost,
wat zal jy biy zyn, kereltje, want jy h<
het ln orde gemaakt".
Vader en Moeder hadden wel begrep<
•dat de postdirecteur den brief had gek
gen; ze kenden hem wel, maar dat zeiden
niet tegen Johan, want ze wilden
plelzier niet bederven.
En 2e waren büj, dat ze zoo'n lievi
kleinen Jongen hadden, met zoo'n goj
medeiydend hartje.