- De Wereldreis van - Dicky en Dirrekie Durf Emil Jannings. Bevriezen en ontdooien. HET HOEFIJZER. drukt, en de weduwen uitmergelt, JIJ vergeet, dat je rekenschap moet geven van al je daden, van allea, begrijp je wel, van alles! Je zult geen rustig uur meer hebben, nu ik je wakker heb gemaakt, nu ik je vertel, dat ik alles weet, alles, wat jij dacht dat je stiekum verborgen voor het oog van de menschcn kon doen, al je bedriegerijen, je hebzuchtige knoeie rijen, je uitzuigen, en exploiteeren, je geheime lus ten. Wacht maar, wacht maar, jij ellendig gebroed, wacht maarhet zal vreeselijk zijn..en het moet komen, versta je wel, het moet „Hou op.hou op....... ik word gek!" gilde meneer Beaujardin, in een onuitsprekelijke angst. „Schei uit.ik zal jeik zal je wurgen...-..!" En zijn han den grepen naar den hals van den vreemde..hef boek, dat hij had vastgehouden, glipte met een slag op den grond. Met een schok werd hij wakker, badend in zijn zweet. De kamer was leeg. Trillend over al zijn leden, stond hij op, knipte het volle electrische licht aan. Buiten beierde een torenklok twaalf slagen. Er klon ken een paar knallen, van lieden die het oude jaar wegschoten. Dan liet meneer Beaujardin zich in zijn stoel val len en dacht lang na. Sedert dien weet de wereld niet meer, wat zij aan meneer Beaujardin heeft. Hij is vriendelijker, barm hartiger, welwillender geworden, kortom, een beter mensch. In dien Oudejaarsnacht had hij met zijn geweten gesproken, met den echten Hcnry Beaujardin. Uit de Filmwereld Emil Jannings, werd op 25 Juli 1886 geboren in Brooklyn (Ver. Staten), waar zijn vader een fabriek van keukengerei had. Daar Erail's moeder altijd ziek was, verhuisde het gezin naar Zwitserland, waar het zich vestigde in Zurich. De jonge Jannings was toen tien jaar oud. Later verhuisde de familie nog eenige malen, totdat zij eindelijk in het Duitsche plaatsje Gorlitz aanlandde, waar Emil ook school ging. Emil, die thuis nog al lastig was, liep op veertien jarigen leeftijd van huis, en vond een plaatsje als scheeps jongen op een vrachtschip. Hier kreeg hij het echter allesbehalve gemakkelijk, daarom ging hij er maar weer van door, toen de boot Liverpool aandeed. Hij zwierf een tijd lang in Engeland rond, en leed daar groot gebrek, totdat hij in Londen werd gepakt, en naar huis teruggestuurd. Emil bleef echter onwillig en liep op zestienjarigen leeftijd weer van huis weg. Ilij kreeg toen een baantje bij een. rondreizend too- neelgezelschap, dat juist Gorlitz bezocht, en waar mede hij verder trok. Ook hier had hij het den eer sten tijd niet naar zijn zin. Hij verdiende weinig en kreeg een slechte behandeling. 12 jaar lang duurde zijn tooneellevcn in kommer en gebrek, totdat de groote Max Roinhardt hem „ontdekte". Emil kreeg een kans bij Max Reinhardt's theater en werd spoe dig een van de beste Duitsche tooneelspelers. Hij keek echter alweer de wereld rond, of er niet iets beters voor hem was. Dit vond hij spoedig bij de film (den eersten tijd voornamelijk financieel), waar hij optrad met Erna Morcna in „Fromeont Jr. Risler Sr.", daarna met Henny Porten in „Die Ehe der Lui- se Rohrbach". Hij kwam onder leiding van den regis seur Ernst Lubitsch, met wien hij later nog dikwijls samenwerkte, en van dat oogenblik kunnen wij spre ken van den grooten Emil Jannings Wij zullen uit het verdere repertoire van Jannings maar een greep doen, en wij noemen dan Tartuffe, De Pharao, Pha- rao's Dochter, Anna Beleyn, Madame Dubarry, Pe ter de Groote, Arabische Nachten, Faust. Emil Jan nings toont blijkbaar een groote voorliefde voor his torische films. Het schijnt, alsof Jannings het niet lang in een bepaalden kring kan uithouden. Zijn film „Der letzte Mann" boekte in Amerika onder den titel „The last Laugh", een stormachtig succes. Van uit Amerika schreef men hem: „Kom naar ons Emil Jannings, en laat je veramerikaniseeren". Toen ant woordde hij nog: „Zoolang er in Duitschland een stu- Emil Jannings ln een zijner jongste creaties. dio is, zal ik daar filmen." Toen besefte hij blijkbaar de macht van de dollars nog niet. Later maakte de klinkende munt meer indruk op hem, ook Jannings ging met dollars tellenOok Lubitsch trok den Oceaan over en in Hollywood vonden de oude vrien den elkaar weer, o.a. in „Vader" en „Het laatste Commando". Over den Amerikaanschen loopbaan van Jannings wordt nogal verschillend geoordeeld. Som migen schrijven zelfs, dat de geest van Hollywood Jannings geheel bedierf; anderen leggen het zoo uit, dat do Amerikaansche spheer niet hij Jannings past, en. Jannings niet bij dezen spheer. Maar Jannings is een groot man. Talenten worden iemand maar niet zoo door ecnigszins gewijzigde omstandigheden ont futseld. Ook in Amerika bracht Jannings grootsche dingen tot stand. Ten slotte' echter wordt het ieder Europeesch filmartist te machtig, als hij te lang in Amerika verblijft. Hier heerschen het type sentimen- teele film en het stersysteem, en men schijnt wer kelijk een Amerikaansche geest in een Amerikaan sche body te moeten hebben, om daar tot groote din gen in staat te blijven. Het „Laatste Commando" b.v heeft vele, werkelijk prachtige momenten, maar toch hapert het soms. Trouwens, Jannings voelt zelf wel, dat de Amerikaansche filmkunst geheel anders is dan de Europeesche. Zegt hij zelf niet, dat de Ame rikaansche opvattingen eenvoudiger en primitiever zijn? Dat men daar lichte kost en een Happy End verlangt? (ook hierin komt langzamerhand verande ring). Jannings is nu weer terug uit Amerika. Na tuurlijk moet ook hij voor de klankfilm optreden. Hij treedt op in „Professor Unrath", naar den roman van Heinrich Mann. Regisseur van deze klankfilm is Josef von Sternberg Ook zal hij in het volgende jaar de hoofdrollen vervullen van eenige tooneelstukken welke in Munchen zullen worden opgevoerd. Jan nings is daarom zoo groot, omdat hij zoo natuurlijk dc menschelijke zwakheden weet uit te beelden, de wereld, zooals zij werkelijk is, met zijn misstappen, berouw( boete en vergeving. Zijn mannelijk, stoer karakter doet nog veel van hem verwachten. We leven op het gebied van plantenziekten op het oogenblik zoo'n beetje in den komkommertijd, op het land. ln den boomgaard en op den akker ls niet zoo bijster veel te beleven, dus kunnen we ons de weelde veroorloven en eens iets te schrijven, dat nu niet direct hier ln het noorden voor den praokticus van belang is. Geheel juist ls dit echter niet, want evengoed kan de practische kweeker en dan vooral die kweeker, die on der glas teelt in bakken of kassen er Iets aan hebben. Vooral echter voor de hulsvrouwen en ook voor man nen, die van kamerplanten houden, willen we nu even schrijven. In het najaar en ln het voorjaar, als we nog niet ge heel ingesteld zijn op vorst en in het voorjaar, als we denken, dat het nu wel afgeloopen zal zijn, heeft men het meeste kans op het bevriezen van planten in de kamer. Het meeste last heeft men dan weer met die planten, die bij voorkeur in een koude kamer bewaard worden als b.v. Geraniums (eigenlijk Pelargoniums) Fuchsia's Azalea's, Hortensia's, Clivia's Asplditra's enz. Hiermede heeft men het meeste kans, dat de nacht- temperatuur beneden het nulpunt dalen zal. In de war mere kamer, tvaar de andere planten bij voorkeur den winter door brengen als b.v. Varens, Castussen, Klei- nia's, Agaves, Palmen, Vreezla's, Asparagus enz. heeft men veel kans, dat ook gedurende den nacht de tempe ratuur wel zoo hoog zal blijven, dat van bevriezen geen sprake is. Als regel kan men aannemen, dat de planten met het hoogste watergehalte het eerste bevriezen, b.v. Cactus sen en Begonia's en dat die planten, die weinig water bevatten zooals b.v. Palmen, minder spoedig bevroren zijn. Heeft men nu een plant, die van den vorst te lijden heeft gehad, dan zal men allicht geneigd zijn, die plant eens extra te vertroetelen en even in de warme kamer te zetten of in de zon en dat zouden juist maatregelen zijn, die funeste gevolgen gaven. Ziet men in den morgen, dat een plant bevroren is, dan moet men de plant, zonder de bladeren te raken opne men en op een donkere plaats zetten, dus vooral niet in de zon. Vervolgens gooit men er een flinke hoeveelheid heel koud water overheen en dan wacht men maar af. Is de plant nog niet teveel bevroren, dan zal men ze op deze manier nog redden kunnen. Het klinkt wel een weinig paradoxaal, maar men zou haast kunnen zeggen, dat de planten niet dood gaan van het bevriezen, maar eer van het ontdooien; dit gaat natuurlijk maar tot op zekere hoogte op, is de plant te erg bevroren, dan zal niets meer helpen. Ook ten opzichte van de standplaats moet men op passen, want, in den winter zal men allicht geneigd zijn de planten in de zon voor het venster te zetten, en dat is overdag, als het niet te hard vriest ook wel goed, maar. als ze maar eenigszins van de vorst te lijden heb ben gehad zal het het beste zijn ze uit de zon te zetten. Dat het des nachts bij het venster het koudst is zij hier Slechts terloops opgemerkt. Wat de zon in den winter betreft, dat gaat bij plan ten, die buiten staan evengoed op. Heeft men ln den tuin zwakke planten staan, die eigenlijk niet winterhard zijn, dan verdient het ook aanbeveling te zorgen, dat ze in den winter zoo staan, dat ze de zon niet krijgen voor een uur of 12. Dit geldt dus voor sommige Japam- sche Azaleas en Rhododendrons. Hierbij kan men des noods rietmatten gebruiken om ze uit de zon te zetten, maar deze planten hébben ook in den zomer liefst een standplaats die eenigszins uit de zon is. Ook de man van de practijk, die dit heusch niet altijd weet, kan hiermede nog wel zijn voordeel doen, want, hoewel het in het groot niet altijd uit te voeren zal zijn, is het toch in het voorjaar nog wel eens te gebruiken als et een of ander voorjaarsgewas door een nacht vorst overvallen ls. Bij een bakkenkweeker is het wel degelijk van belang, als hij b.v. een bak met C'hrysanthenstek heeft, die een tik van de vorst gehad heeft Heeft men DE WERKELIJKHEID. (Passing Show.) Galant oad heertje: Als ik metU dans is het of mijn voeten de wolken betreden. Danseres: U vergist zich het was mijn voet. ln een klein tuintje voor eigen gebruik aardappelen staan, de afvriezen, dan ls het ook licht te probeéren, door ze te gieten of door uit de zon te zetten. Voor liefhebbers van kamerplanten, die er erg aan ge hecht kunnen zijn Is het echter wel wat waard, als ze hun troetelkinderen nog van een wissen dood kunnen redden. VAN HERWIJNEN. S. Pancras. Naar J. W. VAN GOETHE, door M. VISSER. Toen Jezus over 't aardrijk ging Was eerst zijn aanhang heel gering. Wel velen zich om hem bevonden Maar slecht nog 'sHeeren woord verstonden. Graag ging hij onder t volk zich mengen Om daar het liefdewoord te brengen. 't Spreekt vrijer ook in de natuur Dan tusschen engen tempelmuur. Door 't spreken in gelijkenissen Zou Jezus hier zijn doel niet missen. Hij maakte daardoor inderdaad Een heil'gen tempel van de straat Eens wandelt hij langs weg en pad Met Petrus naar een kleine stad. Hij zag wat blinken naast het gras En merkte dat 't een ijzer was. Heer Jezus tot Sint Petrus sprak: „Een paard hier een der ijzers brak. Neem 't mee, het ligt hier onbeheerd: Het groote is waard, wie 't kleine eert." Sint Petrus had zoo juist gedacht Hoe mooi 't zou zijn als eer en macht Hem eens gewerd. Zoo n ijzer daar Was niets; laat liggen maar. Dat was Sint Petrus veel te klein. 't Moest minstens kroon en scepter zijn. Voor niets te bukken hem te min. 't Kwam Petrus heel niet in den zin. Hij deed of hij 't niet had gehoord. En liep naast Jezus zwijgend voort. Maar deze bukt zich wel en vat 't Gebroken ijzer van het pad. Als beiden nu de stad bereiken Gaat Jezus naar een smidse kijken, Verkoopt het ijzer aan den smid. Drie penning hij daarna bezit. Hij ziet een vrouw met kersen staan En gauw is Jezus' koop gedaan. Hij kreeg de vrucht was heel goedkoop Voor 't klein bedrag een heelen hoop. De Sint verliet met zijnen lieer Door d' and're poort het stadje weer. 't Was heet en zonnig op den weg En schaduw gaf er boom noch heg. Geen put beloofde een goeden dronk, Geen beekje, dat wat water schonk. Daar wierp de Heer of 't toeval was Eén van de kersen op het gras. Sint Petrus bukte zich. Wat fijn Zoo'n kers toch voor den dorst kan zijn. Weer viel een kers, weer bukt de Sint En bukkend telkens Petrus vindt Een kers, die zoo leek 't met alle Bij toeval onze Heer liet vallen. 't Was slecht te tellen hoeveel malen Dat bukken Petrus moest herhalen. Daar keert de Heer zich om en zegt: „Sint Petrus, had ik straks geen recht Met je te raden: neem het op Dat ijzer 't kleine niet verschop! Wie 't kleine acht géén moeite waard, Soms t kleinere véél moeite b aart." Sint Petrus hoort zijn Meester aan; Hij had de les beschaamd verstaan. 82. Jullie ziet wel, dat Gerrit het goed geraden heeft De weg maakt werkelijk een „aardig duikje". Hij voert eerst door het dorpje Motta, dat halverwege de helling ligt. Motta ls een klein Italiaansch bergdorpje, waar een honderd land-bouwers wonen. Overdag werken zij met hun vrouwen en kinderen op het veld en 's nachts slapen zij in hun huisjes. Die zien er allemaal uit als kleine kazernes. Beneden is de sohuur waar de landbouwwerk tuigen geborgen worden en ook wel eens de wijnpers en de druiven. Bovendien vindt je er het varken, de gelten en de kippen. D« familie woont op de eerste verdieping, maar ze is zelden thuis. Als er veel werk op het land ls, komt ze alleen naar de woning om te slapen. Zelfs het eten wordt dan op het land gebracht en daar verorberd op een beschaduwd plekje. Dat de kinderen in Italië zijn kun je ook zien asm de cactus een langs den weg. In ons land groeien die enkel ln huis of in broeikassen bulten. Alleen midden ln den zomer kan de broeikas wel eens worden opengezet. Maar op de droge rotsen van warme landen voelen de cactussen zich best op hun gemak. Daar groeien ze wel tot mans hoogte, want niemand komt eraan. Alleen ezels willen er wel eens een hapje van nemen, als ze erg dorstig zijn. Maar je moet harde lippen hebben om cactussen lekker te vinden, want er zitten soms venijnige stekels op. Even beneden het dorp loopt een bergspoortje. De baan slingert zich als een kurkentrekker om den berg, want die is natuurlijk veel te steil om er zoomaar een reeks zware waggons tegen op te trekken. Heelemaal onderaan in het dai staat het gemeentehuis van het dorp. In het Italiaansch heet dat „Casa communale". De burgemeester komt er maar 'n half uur per week als hij het niet te druk heeft, maar de agenten van het dorp zfjn er lederen dag te vinden. Jullie ziet dus dat het maar goed is, dat Gerrit een steen voor het wiel van de auto heeft gelegd. Denk eens een oogenblik dat die steen er niet was... brrr... een mensch zou er kippenvel van krijgen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 14