ul/ dig al die vreemde afbeeldingen te zien. Misschien doen jullie wel net zoo verrast en verwonderd als deze vijf poppetjes. H. H. DE B.—L. TROUW AAK ZiJN JONGENSWOORD 't Was bitter koud. Er lag een dikke, bruine brei op straat en er woei een ijzige wind. Een grijze smoor vulde de lucht, terwijl een fijne, natte sneeuw den menschen in het gezicht sloeg. Wie niet bepaald op pad hoefde te wezen, bleef wijselijk thuis bij den warmen haard. Toch was het druk langs de wegen, want het was het uur waarop ieder zich haastte van zijn werk naar huis te gaan, om te eten. Maar geen drukte die voortkwam uit prettig-gestemde, vroolijke menschen- zilen, doch een gedrukt bedrijvig gewirwar van haastig elkaar voorbijschuivende schim mige gedaanten, die even bij het passeeren van een straatlantaarn duidelijker in omtrek uitkwamen, om dan weer als klodders zwart aan het gezicht te ontsnappen. De atmosfeer was vol gedempte geluiden: het was alsof over gansch de wereld een gore sluier lag En in de richting van zijn woning, reeds op eenigen afstand zichtbaar door het helle schijnsel vanuit het voorportaal, dat als een viak doezelig licht op het trottoir viel, liep haastig een manspersoon, diep in de bont kraag van zijn duffelsche jas gedoken. Reeds waren zijn gedachten bij het gezellig tehuis dat hem wachtte: reeds klonken vroolijke kinderstemmetjes hem in de ooren. Onwille keurig verhaastte hij zijn stap, toen hij naast zich een kleine, halfdonkere gedaante ontwaarde, 't Was een bedelknaap met luci fers. „Och, meneertje, koop een pak van me voor een dubbeltje, alstublieft", riep het knaapje, terwijl hij moeite had den aange sprokene bij te houden, ,,'n Dubbeltje maar meneertje, alstublieft." Bij de woning gekomen, zag de heer eerst goed wie hem toch zoo lastig viel. Een van die bleek-snoetjes in lompen gehuld, zooals we ze dagelijks in onze steden zienof liever, niet zien; van die wezenlooze, inge vallen gezichtjes, waarin de oogen zoo flets en hol staan, als ontbrak daarin dat heldere licht, dat onze gezonde, beter bedeelde jeugd 500 kenmerkt; slachtoffertjes van armoe en ellen<!te; medemenschjes, die toch ook recht hebben op een menschwaardig bestaan en wier schuld het toch niet is, dat vader en moeder het arm hebben of niet meer zijn, niet deugen of liever lui zijn dan moe. „Eén pakje maar alstublieft!" herhaalde oijna smeekend het arme ventje. De heer mompelde zoo iets van „bedelarij" en „hoepel op" en wilde juist de deur van zijn woning binnentreden, toen één oogen- blik van meelij zijn menschenhart roerde. De knaap was nog zoo jong en zoo haveloos gekleed en had zulke eerlijke kijkers. Dit alles flitste door zijn gedachten en zonder het bepaald te willen greep hij naar zijn oeurs. Maar hij had geen dubbeltje; 't klein ste dat hij had was een gulden. Met begeerige Dogen volgde de kleine vent iedere beweging van zijn weldoener en het was of hij begreep dat de heer niet kon passen. En met de gewiekstheid van menschenkinderen, die moeten leven van straatliefdadigheid, bood hij vlug aan het even te wisselen: ,,'t is niet voor mij dat ik het vraag, meneertje," klonk sachtklagend de tengere peuter, „maar voor m'n broertje Jan. Hij is zoo klein en ik heb Moeder beloofd, toen ze stierf, het eerst voor aem te zorgen. Hij heeft nog geen boterham gehad vandaag." „Ja, die praatjes kennen we wel; maar hier, hier heb je den gulden. Wisselen en terugkomen doe je toch niet." De laatste tvoorden waren nog niet uitgesproken, of de oedelknaap was met katrapte alweer in de duisternis verdwenen Ondertusschen was het uurtje van ver langen aangebroken in dat gezellige huis Vader speelde nog even met zijn kleinste lieveling „paardje hop, hop, hop," kuste daarna al die schatten goenacht en wilde sich juist behaaglijk neervleien om de krant te lezen, toen de meid met de boodschap kwam, dat er een straatjongetje aan de deur stond. Ze begreep niet wat hij wilde, maar hij vroeg naar meneer, ,,'t Is vast weer bedelarij," voegde de meld er nog even aan toe. Nieuwsgierigheid dreef den heer des huizes naar de deur en daar zag hij een knaapje staan, nog armoediger dan het ventje van 500 even. „Meneer, ik kom van Bertushij kon zelf niet komeneen ongeluk.en hier was het geld" stamelde de dreumes schuchter. Daar ging meneer een licht op. „Vertel me eens, kereltje, wat wou je eigenlijk zeg gen," vroeg de heer vriendelijk. „Twee mannen hebben Bertus thuisge- oracht, meneer, hij moest een gulden wisse len, vertelde hij mij, voor een rijken meneer, die een pakje lucifers gekocht had, enne :oen was-ie onder een auto gekomen, enne., nu moest ik u het geld brengen. Maar of u liet alstublieft niet kwalijk wou nemen; hij kon zelf niet komen. O, meneertje, Bertus had zoo'n pijn," en meteen barstte het ventje in snikken uit. Op een zolderkamertje, onder een hoop vodden, lag Bertus, de bedelknaap met geslo ten oogen, roerloos stil. Voetstappen deden hem even langzaam de moede oogleden openslaan en toen hij zijn broertje Jan met dien meneer in vage lijnen voor zich zag staan, gleed een weemoedig- blijde glimlach over zijn doodsbleek gelaat. „Kon het geld heusch niet eerder terug geven, meneer.... Maar ik heb Jan verteld waar u woonde Er volgde even een pijnlijke stilte op deze fluisterend uitgesproken woorden. „Dank je wel hoor, Jan.dag hoor! lief Moedertje.... ik kom En in dat kleine vertrekje had de Dood zijn intrede gedaan en één van die reine kinderzieltjes meegenomen, die zoo onge merkt ons in het leven voorbij fladderen, maar die bij het verscheiden toch ic'.i ach terlaten, dat tijd noch mensch durft aan te raken, iets van dat onvergankelijk schoon, dat dikwijls waarachtigen kinderadel reeds kenmerkt, iets dat we zouden willen toe- wenschen aan gansch de menschheid; een man, een man; een woord, een woord. VOORSPELLEN. Misschien heb je wel eens het woord „astroloog" in je veel bewogen leven ont moet. Pas op! Verwar „astroloog" niet met „astronoom". Astroloog is: sterrewichelaar. Astronoom is: sterrekundige. De laatste bestudeert de sterren aan den hemel, stelt hun loop vast enz. enz. En daarmee uit. De eerste meent, dat hij uit den stand en den loop der sterren ook te weten kan komen wat er op aarde gebeurt en nog gebeuren zal. De astronoom is dus eenvoudig: een ge leerde. De astroloog echter meent zich aan voorspellingen te kunnen wagen. Je moet niet denken, dat astrologie heele- maal uit den ouden tijd is. Er zijn tegen woordig ook weer menschen die daar vast en zeker aan gelooven. Vroeger heetten die lui ook wel: Magiërs. De Babyloniërs deden druk aan sterre- wichelarij. Ze hadden het trouwens in de sterrekunde ontzaggelijk ver gebracht. De .Wijzen uit het Oosten", ook wel de 3 Konin gen, die naar Bethlehem kwamen, om Jezus het pasgeboren kind, te aanbidden, waren Dok Magiërs, die beweerden dat een bepaalde ster aan den hemel hun de geboorte van het kind had aangekondigd. Dat verhaal herinner je je nog wel uit de Kerstdagen. Want 't is een stuk van de Kerstgeschiedenis. De Romeinen deden ook al druk aan voor spellen. Dat is te zeggen: hun priesters deden dat, de z.g. auguren. Oorspronkelijk geloofde iedereen daaraan. Maar later niet meer. Toch gingen die heeren met hun bedrijf door. En zoo komt het, dat de be kende Romeinsche redenaar en schrijver, Cicero, eens zeide, dat hij er zich over ver- HET GEHEIM. Samen fluisterden zc zachtjes In een hoekje bij 't gordijn, Wat die twee te praten hebben Wat of dat nu wel zou zijn „Kun je een geheim bewaren? Fluistert broertje en hij lacht, Ik weet zoo iets héél erg prettig, Heusch, dat had je niet verwacht! Ik keek eens even om het hoekje Van de keuken en zag daar Je kunt me gerust gelooven, 'n Groote pudding, kant en klaar 't Moet voor Vader een geheim zijn, Als hij strakjes eten gaat, Denk je niet dat hij verrast is, Als de pudding voor hem staat Zusje lacht eens en dan zegt ze Nu, of Vader blij zal zijn. Va denkt net als jij, klein broertje Pudding eten vind ik fijn Ik weet, zeker, omdat jij zoo Goed 'n geheim bewaren kan Krijg je stellig als belooning Straks een heel groot stuk ervan Ro. Fr wonderde, hoe het mogelijk was, dat tw xuguren elkaar voorbij konden loopen, zoï der in lachen uit te barsten. Hij bedoel natuurlijk: die lui moesten inwendig tcx wel pret hebben bij de gedachte, dat ze h volk zoo bij den neus hadden. Maar nu de vraag: hoe voorspelden d heeren, vroeger oprecht gemeend, en latf gehuicheld, dan wel de toekomst? Ze gaven hun orakels uit de vlucht d< vogels. Natuurlijk volgens bepaalde regel Met hun staf bakenden zij aan den hemi een bepaalde ruimte af. Van de vogels di daar buiten vlogen, namen ze geen notitl Wel van wie binnen die afgeperkte ruimt zichtbaar werden. Die afgeperkte ruimte noemde men: tem plum. Dat is de ruimte waarbinnen de god ielijke macht woont en werkt. Van dat woord templum is ons woon tempel afgeleid. Oorspronkelijk is „tempel" dus heelemaa geen gebouw, maar een denkbeeldige ruimte waarbinnen de goddelijke krachten ziel apenbaren. Ook uit de ingewanden van dieren voor spelden de priesters in de oudheid de toe> komst. Eveneens uit de z.g. runen. Dat U echt Germaansch. De Germaansche priesters deden d^t aldus Open plek in het bosch. Rondom de heilige eikenboomen. Op den grond een kleed ge spreid. Wat houten staafjes, waarop allerlei teekenen gekrast waren, werden neergewor pen. Die Leekenen, die heilige figuren, heetter runen. Uit de ligging van de staafjes en doo ze een voor een te bestudeeren, voorspelde d priester (Druide) de toekomst. Maar ook oude vrouwen „profeteerden". Tot Drusus, den bevelhebber der Romeinen 5ei 'n oude wichelaarster: „Waarheen, on- verzadelijke Drusus? Verder doordringen veroorlooft u het lot niet! Keer terug, want de eindpaal van uw leven en uw daden is nabij!" Niet lang daarna is Drusus door een val van zijn paard om het leven gekomen Ook het Oude Testament geeft ons op het gebied van voorspellingen heel wat interes sante stof Maar voorloopig scheiden we met dii onderwerp maar weer uit. Dan pakken we weer wat anders bij den kop. Z. KOEKOEK maar eens goed. Zóó eentje zou je zeker wel willen hebben, denk ik, maar misschien zou- Jen je andere poppenkinderen haar uitlachen. Het hoofddeksel is al héél bizonder wat denk je, als je ook eens met zoo'n hoedje op ]e bol naar school ging Met de rok is ze in de mode; die is kn~* En nu deze tui. mei te versmaden, en je merkt wel, dat je dezen niet op den grond hoeft neer te gooien als je klaar bent met spelen 't ding hangt keurig in een standaard. Zouden de kinderen vroeger zoo netjes geweest zijn? Allemaal? nu. daar geloof vppI van kastje door ons bekeken ican worcten. ze ls er zeker niet slordig mee geweest, het popje ziet er nog gaaf uit. ofschoon het natuurlijk heel anders is dan je gewend bent te zien. Ze ls van klei gemaakt en de kleur is don kerbruin. Kaast haar staat een veel mooiere, kijk pakje zoo iets gestuurd kreeg! Dit beest is met aardige kleuren geschilderd, denk zelf eens na, hoe zouden jullie het doen? Vleesch, kleur met zwart, zooals een big er uit kan zien? of paars en geel stel je voor, als zóó'n varken eens in het land liep! Ik geloof dat je wel beenen zoudt maken. Tenslotte wil ik jullie nog iets vertellen van een oud gebruik, dat aan de orde was Ln die heel oude tijden. De meisjes in Rome moesten zoo nu en dan hun speelgoed offe ren. Dit offer was bedoeld voor de Godin Venus. En als zoo iets plaats vond, gingen ze met haar lieveling naar de rivier en wier pen het poppenkind in het water. Dan ston den ze schreiend vaak de wegdrijvende kin dertjes na te kijken. De ouders geloofden ook, dat alle ondeugende eigenschappen van hun kinderen zouden wegdrijven tegelijk met de poppen. Ik kan dit nog maar niet gelooven Als een kindje ziek werd en stierf, gaven de ouders al het speelgoed mee, dan had het in den hemel iets, om mee te spelen, dachten ze. Jullie merkt wel, dat het vroeger heel anders toeging dan tegenwoordig en ik dacht zoo bij mij zelf. zouden de kinderen, die nu met allerlei dure dingen spelen, niet nèt zoo veranderd zijn als de vroegere speelgoed beestjes en figuurtjes, die uit klei of lappen gemaakt waren? In elk geval is het wel aar- Moeder zegt„Jij, een geweer Leg dat ding eens héél gauw neer.... 't Is verkeerd kind, om te schieten, Niemand mag er bloed vergieten Maar ik kan het niet verdragen, Mag die koekoek mij zoo plagen Pas staat hij voor mijn gezicht, Flap dan gaat het deurtje dicht H. H. de B. L. SPEELGOED UIT VROEGER EEUWEN In het vorig nummer vertelde ik jullie hoe e uit wortelen allerlei leuke dingen kon snij- 'cn, aardige poppen, zooals de afbeeldingen c ook lieten zien. Nu zal ik eens andere plaatjes toonen, de je een kijkje geven op het soort speelgoed dat vroeger, veel vroeger, in heel oude tijden gebruikt werd. Wat dunk je van deze afbeelding. Zouden jullie wel graag zoo'n modelkind willen heb ben om mee te spelen In de galerijen van het Britsch Museum kun Je zulke exempla ren vinden. Het jongste stukje speelgoed is minstens zeventien honderd jaar oud. Deze pop behoorde eens aan een klein meisje en het is wel een vreemde gedachte, dat dit kind zooveel eeuwen geleden leefde en dat nu die vreemde pop nog netjes ln een glazen Al v. UIL Ut;; j, tOCn Rome en Athene den grootsten bloei beleef den, maar reeds eeuwen vroeger hadden Egyptische kinderen ook reeds allerhande dingen om zich mee te vermaken. Ze hadden b.v. verschillende soorten speelgoed-beestjes; ;en afbeeldingen van dieren komen dan ook veelvuldig voor. Ik laat je hier een eigenaardig ding zien, waar ze mee konden sollen naar hartelust Kijk maar dit varken! Ik zie Je gezicht al. als je bij het losmaken van een Sinterklaas-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1930 | | pagina 24