KAT CE LIJSTER Z8SS VOORONZE JEUGD op school. Een week later werd er een krans witte bloemen gekocht, die gaven de meisjes het gestorven vriendinnetje mee. Maar ik draag nog altijd haar ringetje, als aandenken aan het vreemde kind, dat zich bij ons niet thuis voelde: het Chineesje! DE GESTOORDE NACHTRUST. Op zekeren dag in Februari, toen het echf vervelend, nattig weer was, zei mevrouw Ko nijn tot haar man „Ik voel me niet in orde; ik denk dat ik kou gevat heb en dat het 't beste zal zijn om een warme kwast (dat is citroen met warm water) te drinken en onder de wol le kruipen. „Heel verstandig zei mijnheer "i toen hij zag hoe lekker mevrouw ging lapen, kroop hij, ook omdat hij wat moe as, ook in bed en deed de straatdeur op ot. „Nu kan ik tot de volgenden dag uit- apen dacht hij en gleed zacht onder de ekens, uit angst mevrouw, die al snurkte te storen. iéder uur een lepel van het drankje, dat op tafel staat, en nu gaan de gordijnen dicht en moeten iullie slapen. O zoo! IN 'T FEEëNLAft. In 't Feënland, in 't Feënland, Zit netjes juffrouw Muizentand. Heel handig met een borstel klaar En kamt haar meesteres het haar. Het elfje met het zachte vel, Draagt niet veel kleeren, zie je wel? Ze zweeft heel luchtig op een blad, En als het regent, wordt ze nat. Het Elfje is heel fijn en teer, Soms roept ze: ai! je doet me zeer. Maar Muizentandje borstelt goed, En weet wel, hoe het wezen moet. Want strakjes, in den maneschijn, Als allen bij elkander zijn, Dan is het feest, dan is het bal, Waar zij de schoonste wezen zal H. H. DE B.—L. FENELLA, HET CHINEESJE, (Vervolgd) Bij ons in China zijn ze veel vriendelijker!" ei ze. En óók beleefder want je zoudt me litlachen, maar als we elkaar helpen met ommen maken en je vriendinnetje geeft je aar schrift om een moeilijke over te schrij- en van haar, dan geven wij haar met een miging het schrift terug en zeggen: „Hgei chip fun em goi", wat zooveel beteekent als: ik ben het geenszins waard". Zoo doen ze ij ons, als ze gewoon maar „dankje" zeggen. ,,'t Lijkt me hier toch wel makkelijker." acht ik. maar zei niets. Fenella was er nu al een jaar. Ze groeide link, maar klaagde nogal over hoofdpijn, >ok kon ze niet goed tegen kou. Op een uren Maart-dag kwam ze niet op school, ik iurfde niet naar haar huis gaan om te ragen, hoe ze het maakte. Maar toen ze den volgenden dag nog niet was, nam ik m'n durf bij elkaar en ging. Het dienst- ïeisje deed open en zei, dat Fenella erg ziek vas; de juffrouw was niet thuis, zei ze en loeg de deur voor mijn neus dicht. Daar tond ik nu. Weer gingen er een paar dagen roorbij, toen hield ik het niet uit en gin- ipnieuw. Ditmaal was de juffrouw thu' Haar ik kreeg geen goed nieuws te hoore? Ie dokter wist niet. wat het worden zou Ik mocht ook niet naar haar bed gaa rel zei de juffrouw, dat ik iederen dag moch: tanbellen, om naar haar te vragen. En lagelijks ging ik dan ook hooren. Ik plukte )loemen in den tuin, en in het bosch en tracht ze haar en ook kreeg ik uit de provisie cast een pot heerlijke frambozen-gelei mee. Sens stapte ik weer met een bos anemonen laar haar woning Het was een mooie lente dag en ik was blij haar den mooien ruiker kunnen brengen „Ze zal er blij mee zijn", dacht ik. „Hoe gaat het?" vroeg ik aan de straat- leur. verschrikt door de dik behuilde oogen »an de juffrouw, die mij opendeed Even wachtte ze, toen vroeg ze: „Zul je héél stil zijn. ga dan maar even." En ze ging me voor naar het kamertje, waar m'n vriendinnetje lag. O! hoe schrok ik! Ik herkende haar bijna niet meer. zóó bleek en ingevallen zag ze eruit. Ze stak een handje naar me uit en zei zóó zacht, dat ik het bijna niet kon verstaan ,Ik ben blij dat je er bent. dank je voor al het lekkers en de bloemen!" Ik had wel kunnen huilen, maar ik slikte den prop WQg. die voor m'n keel zat, en zei: „Je moet de groeten hebben van allemaal, ze hopen, dat je weer gauw op school komt." „Is dat heusch waar. allemaal??" vroeg ze. „Ja" knikte ik. „heusch! we vinden het naar nu je weg bent „Dat is prettig, ik ben blij!" zei ze en haar oogen keken even helderder. De juffrouw keek om de deur. „Nu moet jc gaan1" zei ze ..anders wordt Fenella te moe!" Maar ik kon niet. want ze hield in haar mager handje mijn vingers en voor ik wist, wat er gebeurde, had ze een ringetje van hen- ink genomen en dit aan mijn vinger geschoven „Voor jou je bent héél lief", zei ze. Ik ging maar Fenella kwam niet meer Ze waren net ingeslapen, toen ze plotse ling werden opgeschrikt doordat mevrouw een droppel water op haar neus voelde en een harde schreeuw gaf. „Mensch, wat mankeert je?" mopperde Pa Konijn; maar meteen sprongen ze alle twee uit bed, want nu kwam er geen droppel, maar vielen er straaltjes water op hun bed en grepen ze de dekens uit angst, dat alles klets nat zou regenen. „Help! een overstrooming!" gilde Ma. „Help maar liever een teil aansjouwen, gauw!" schreeuwde Pa, en even later droegen ze in tobben en bakken het water weg. „De waterleiding r> .^sprongen: .jammer de Ma, en gelukkig hadden ze een telefoon en belden ze den loodgieter op, baas Zwijn- snoet, en toen kleedden ze zich vlug aan en gingen ze maar voor de deur heen en weer loopen, want ze konden het binnenstroomen de water niet rr\p.°r «<?pn>«oiiden óeiukkig kwam baas Zwijnsnoet heei gauw met zijn knecht en hij beloofde het gat in de buis zoo gauw mogelijk te stoppen. Eindelijk was het gebeurd en toen kwam er nog het zwaarste karweitje; al het water moest opgeschept en de kamer gedweild worden. Ma Konijn sprong heen en weer en wis geen raad en Pa kreeg n krommen rug van het bukken Maar het ergst was Ma er aan toe, toen de loodgieters weg waren en het huis weer droog was, werd ze zóó ziek van narigheid en koude beenen, dat ze dood ziek naar bed moest Pa Konijn was een brave man; hij kon zelf bijna niet meer voort, maar maakte toch gauw een kop gloeiend warme thee, waarin hij 'n citroentje had uitgeknepen, voor haar klaar. „Gauw opdrinken!" zei hij, maar Ma had niet veel zin en was bang dat ze haar tong brandde. „Als je zóó doet, wordt je niet beter!" mopperde Pa, die zelf niet meer op zijn beenen kon staan. Ik weet goed raad, ik zal juffrouw Muis, de verpleegster halen Wat zij je gééft, moet ie dan wel innemen'" En even :ater kwam zustei Muis Maar 't eerst wat ze deed, was ook Pa Konijn naar bed te jagen. „En nu ben ik de baas!" zei ze, „en blijven Jullie allebei In bed en eerst als je heelemaal beter bent, mag Je er uit, niet eerderi En H. H. DE B.—L. door MARCEL J A ARTZ En zoo zag. op den laatsten dag voor de va cantie, de brave Knor plotseling Nora Witter en Lies Holmann voor zich staan. De meisjes spraken geen woord, keken slechts elkaar aan en trokken aan hun jurk. „Toe dan." begon Lies. wees nu niet flauw.' Waarom ik doe jij het nu", zei Noor. die ook ;iiet veel zin had om te beginnen. De heer Tey- er hielp hen uit den brand door lachend te zeg en: „Wel jongens (de Knor had de gewoonte >m al zijn leerlingen jongens ',e noemen wat is r? Wou je graag wat leeren in je speelhalfuur- je, dat is goed, ga dan maar mee. zoo had hij ze ree naar de klas gekregen, waar de meisjes hun verlegenheid overwon::en en de leeraar hun olan meedeelde Deze luisterde aandachtig naar wat zij vol vuur vertelde en toen Lies eindigde met de woorden: ,,'t Zou zoo heerlijk voor haar zijn," zei hij, warm en welgemeend: Ik vind het vreeselyk aardig van jelui en beloof je alles in het werk te stellen om het plan te doen slagen. Daarna keek hij de ijst door, die al met heel wat namen pronkte en zijn hand in zijn binnenzak stekend, zei hy: „Hier. dit mag ik zeker wel bij dragen en tot groote verbazing van beide meis jes duwde hy hun een bankbiljet van 10 gulden in de handen. Nora was de eerste die woorden kon vinden en ze bedankte de heer Teyler har telijk „Geen dank." sprak de brave Knor. ik hoop dat mijn (en hy drukte bijzonder op het woordje mijn) leerlingen altijd zullen handelen als jelui doen „Ik had niet durven denken dat we zooveel medewerking zouden hebben, :?er. maar Lies' vader zei. dat we zeker succes :uden hebben U wilt het geld zeker wel bewaren, dat is veiliger." „Zeker, geef maar hier, maar vertel jelui mij eens. hoe kwam je aan dat plannetje?" Ach me neer. we stonden op de plaats er over te spre- en. dat Annie nooit eens iets heeft Toen begon en lijster te zingen en hoorde ik Annie tegen Elsje van der Wouden zeggen, dal het zoo heer- jk moet zijn om eens naar buiten te gaan en aardoor kreeg ik dat plannetje. „Dus de lyster hielp je op het idee komen?" Eigenlijk wel. meneer." „Nu hoe dan ook. ik beloof jelui te helpen en ga nu nog- maar spe len." Meteen holden de twee naar buiten en vertel den aan de andere meisjes wat het resultaat was van hun bespreking met „de Knor". De heer Teyler. die heelemaal niet zoo kwaad was als hij er wel uitzag, vond het plannetje van zijn leerlingen zoo goed. dat hij aan de andere leeraren vertelde wat Lies en Nora van plan wa ren. Ook weid „de Baas", de heer Van Wiersum, in den arm genomen en dank zei de medewer king van leeraren, ouders en leerlingen kreeg iet plan door de lijster in een kinderoor gezon- en meer en meer vastheid De eenigt die van dit alles niets afwist, was nnie Bosma. Ze verwonderde er zich wel eens ver, dat de meisjes de laatste dagen zoo ge- 2imzinnlg met elkaar fluisterden en zij nooit r bij mocht zijn. Maar Annie wist niet beter of aar kameraadjes spraken over hun aanstaande reizen en daar kon zij toch niet over mee praten. In dezen tijd was Annie altijd wat verdrietig. Het was ook niet prettig voor haar. al haar vriendinnetjes te hooren vertellen over die heer lijke reizen naar vreemde landen, ze te zien ver trekken en zelf thuis te moeten blyven. Wat zou Annie al blij geweest zijn als ze als maar eens voor een weekje weg mocht naar buiten. Wat verrukkelijk om eens uit die sombere stad te zijn en inplaats van donkerer straten en grachten, heerlijke weilanden te zien en fluitende vogels te hooren. 's Avonds te kunnen luisteren naar het gezang van de nachtegaal. Vuurvlinders te zien en meer van die wonderlijke beesten, waar zy over las die buiten moesten leven. En in verbeelding kwam het kind het beeld van groene boornen. bloeiende bloemen en zin gende vogels voor den geest Marietje Dekkers had bericht van haar tante gekregen, die haar nichtje meldde, dat zij er niets op tegen had. wanneer Marietje een vriendinnetje meebracht. „We hebben plaats genoeg, kom dus maar gauw en vergeet vooral niet je oude kleeren mee te brengen." schreef ze in haar brief. Vol blijdschap deelde Marietje het gelukkig nieuws aan de meisjes mee. 's Middags was ze naar mevrouw Holmann gegaan en liet deze den brief lezen. „Gelukkig Marietje jou goede daad is ook al weer beloond, en nu zullen we alles maar gauw aan Annie vertellen, want ze moet tcch ook eens wat kleeren komen passen, ik heb al heel wat bij elkaar, jelui hebt flink je best gedaan, hoor", en opgeruimd was Marietje weer naar huis gegaan Die mevrouw Holmann, als die er toch niet geweest was In de laatste twee dagen was haar huis in een kleerenwinkel herschapen. De meis jes kwamen telkens weer met jurken, mantels, kousen en schoenen aandragen Mevrouw had hartelijk gelachen toen ze de heele berg klee ren nagezien had. en tegen de naaister, die ook haar medewerking beloofd had. gezegd, nu we hebben te kust en te keur. daar kan Annie nog een aardige garderobe aan hebben. Nora Witter was op het verstandige idee ge komen om een koffer mee te brengen, die goed gevuld werd. De laatste dagen voor de vacantie waren vol spanning en er werd hard gewerkt. „Wie zal het Annie nu vertellen," was Jeanne Ravenstein's vraag, toen het clubje 's avonds weer bij Lies Holmann. samen gekomen was. „Wel Lies, natuurlijk" riepen allen. „Waarom ik. laat Nora het doen. dat is veel leuker." „Dank je wel, van jou is het plan uitgegaan, jy moet het Annie dus ook maar vertellen." zei ^ora. 't Was een moeilijk geval en hoe de vriendin nen elkaar ook aankeken en over 't vraagstuk ïDinsden. ze konden geen oplossing vinden. Ge lukkig kwam meneer Holmann uitkomst bren gen. „Meisjes", sprak hij., .ik vind jelui plannetje waardoor Annie nu ook eens echt vacantie zal hebben zoo aardig en flink dat ik morgenavond een afscheids-dineetje geef waarop ik alle vrien dinnetjes van Lies die hieraan hebben meege- werk'. l:v:teer Morgen begint de vacantie en over een aar dagen zijn we aUemaal weg maar eerst -men jelui morgenavond hier en zullen we Annie bi1; maken. Je moet over niets praten laat he; maar aan mij over en je brengt Annie mee. Ten d; meisjes dit hoorden, waren zij in een luid gejuich ui.gebarsten. „Wat eenig, wat leuk, morgen een afscheidsdineetje, we komen vast hoor meneer!" ..Goed. goed om zeven uur zorg je maar dat je hier bent. Tot ziens dus". En me: een stevige handdruk waren ze ge scheiden „Dus jelui komen vast, om half zeven bij Nora. Annie je komt ook mee, hè, dan gaan we geflijk weg, dag!" Z:o waren de meisjes om twaalf uur bij de school uit een gegaan. De groote vacantie was begonnen. Eindelijk was de dag waar ze zoo reikhalzend naar hadder uitgezien aangebroken. Lies was gauw naar huis gegaan, want ze zou moeder dien middag helpen, er was nog veel in orde te brengen en ca koffiedrinken stond ze met een groot huish:udschort voor als een klein huishoudstertje borden te drogen, kopjes te wasschen en neg meer nuttigen huishoud-eiijken arbeid te verrichten. Het was een gedraaf en geloop dien middag in het huis van mevrouw Holmann, van waar ben je me Maar precies om zes uur was alles keurig in orde „Nu ga ik me gauw verkleeden. anders ben ik zelf nog te laat. sprak Lies, een vaasje met bl-cemen verschikkende, terwijl ze door de ge zellige eetkamer blikte Wat was die veranderd. Dat was het werk van Broer geweest die dien middag duchtig met hamer en spijkers gewerkt had. ,,'t Valt me mee dat Je tevreden bent, zei de jongeheer, tot zijn zuster, „daar is heel wat werk voor noodig om de tevredenheid van zulk een zus te veroveren" Maar Broer had wel een pluimpje verdiend, dan weer lag hij onder de canapé, om hel andere oogenblik bovenop een ladder te staan balanceeren. „Lies geef dien slinger aan, nee, die niet, die lange, daar bij je linkervoet". Hè meid, trek toch niet zoo hard. zie je. daar heb je het ai, schiet de boel weer los. ga maar weg. meisjes kunnen ook nooit iets". Dan was hij weer komen aanrennen zijn arm vol met bltemen, brullend, „Lies, waar zit je nu weer? Kom toch hier, wat ben je toch vervelend om telkens weg te loopen, ik heb niet gezegd dat je weg kon gaan. Niet waar dat 1 je. Doe die bloemen nu in een ander vaasje, weet je het weer beter? Doe liet dan maar zelf." Dan was Lies broer weer op gaan zoeken, be loofde beterschap en zoo waren ze, ondanks alle ruzietjes, toch klaar gekomen. De eetkamer was in een feestzaal herschapen. Versierd met allerlei kleurige slingers en guirlandes maakte het geheel een recht vriolijken indruk, zelfs Lies erkende dit en gaf Broer een pluimpje, nu en dat wilde wat zeggen, want volgens Eduard was deze jongedame niet van de makkelijkste. Mevrouw Holmann was naar Annie's moeder toegegaan om haar op de hoogte te brengen van het plan door de meisjes verzonnen en te vens toestemming voor Annie te vragen. Juffrouw Bosma stond verwonderd te kijken toen zij 's middags Mevrouw Holmann by haar zag binnen stappen. Maar Lies' moeder had haar gauw op haar gemak gebracht en vertelde in korte trekken wat de meisjes klaar gespeeld hadden. Bij het hooren van dit nieuws was juffrouw Bosma's verwondering nog grooter geworden en was zij gaan huilen, maar het waren gelukkig vreugde-tranen geweest. De noodlge toestem ming was direct verkregen. „En ziet u eens," sprak mevrouw Holmann bij het heengaan. „Ik heb tevens een lapje goed meegebracht. Hier kunt u dan zelf een jurkje voor Annie van ma ken. Zij zal het waarschijnlijk prettiger vinden om- met een jurk. die door haar moeder ge maakt is. bij ons te komen. Komt u haar dan 's avonds halen. Juffrouw Bosma dankte me vrouw Holmann hartelijk. „Ik zal 't nooit kun nen vergelden wat die lieve meisjes voor mijn Annie gedaan hebben." Dat hoeft ook niet, zei mevrouw Holmann Annie is een lief vriendin netje en heeft de vriendschap van alle andere meisjes verworven door steeds aardig te zijn en hen te helpen Denkt u er nu vooral aan, dat u zich niet verspreekt. Juffrouw Bosma beloofde dit en met een hartelijken groet was mevrouw Holmann weer verdwenen, Annie's moeder over gelukkig achterlatende. Om half vijf was Annie thuisgekomen. Ze was dien middag met een paar vriendinnetjes de duinen in geweest. „Moe. Lies Holmann geeft vanavond een par tijtje en heeft gevraagd of ik ook kom, mag ik?" vroeg ze, de kamer binnenstormend. Ik weet het kindje, mevrouw is al hier ge weest om het te vragen Ze gaan allemaal uit, Moe, Lies Holmann naar Zwitserland, ik zou ook zoo graag eens een keertje uit willen. „Ja. kind dat begrijp ik best. zei moeder, zon der blikken of blozen, misschien later, als je on derwijzeres bent." Hé ja. en dan neem ik u en de anderen mee dan gaan we ook eens naar Zwitserland, dat zou leuk zijn, hè?" Doe maar eerst flink Je best op school, kind! Ik ben blij. dat je vanavond ook bij Liesje Holmann ge vraagd bent en heo als verrassing, omdat je zoo je best doet, deze jurk voor je gemaakt, wees maar voorzichtig, dat je er vanavond geen vlek ken op maakt, hoor! Annie viel moeder om den hals. bewonderde de mooie Jurk, en vroeg of ze hem dadelijk mocht aantrekken. „Want we moeten om half zeven bij Nora Witter zijn. dan gaan we tegelijk naar Lies' Holmann, 't is zoo leuk. ik ben nog nooit op een partijtje geweest." „Nou ga je gang maar. lachte moeder, je hoofd is nu toch op hol Vlug wipte Annie weg en was binnen 5 minuten weer terug .„Kijk eens moe. wat keurig, en ze draaide zich rond. „Hoe heeft u die plissé er zoo mooi in kunnen krijgen. „Ik had het nooit klaar gekregen Dank u nog wel. hoor, en ze kuste moeder, die vol trots haar dochter bewonderde, hartelijk. .Mag ,ik gaan," vroeg Annie op de klok kijkend." „Ja goed." „Zal je voorzichtig zy'n, ik kom je om 10 uur halen." „Ja." „Nu, en verder veel pleizier." „Dank u, dag Moes," „dag Annie". Precies om zeven uur was het heele groepje present. Daar had je de eeuwig lachende Nora Witter, de nuffige Jeanne Ravenstein. dan Dina Boetz met haar wipneus, vandaar dat ze wel eens 't wippertje of kapstok genoemd werd. Annie Bosma. „De Zoete", of als ze een of an der uit den brand had geholpen met sommen, met de meer vleiende bijnaam' van de .Prof". Marietje Dekkers druk en bewegelijk, vandaar op school ook bij de leeraren bekend als „kron kel" en eindelijk Jet van Dam met Tilde van Dalsem, allebei even verlegen en rood als pioen rozen, waarom ze in de wandeling Radijs of To maat heette. Lachend, verlegen en druk pra tend kwamen ze, achter elkaar, binnen. „Dag Mevrouw, Meneer, Broer." „Dag Rie. zoo Jet, wat heb ik jou in lang niet gezien. Kom eens hier „Pref", zeg Tomaat, wat sta je weer te smoezen. Hé kapstok, hang je mantel niet op mijn hoed. waar is Lies. mevrouw." Nu ze hun verlegenheid overwonnen hadden, was het een drukte en lawaai van belang. „Zoo meisjes" ben je daar, jelui mantels kan je hier wel ophangen hoor, ik kan wel zien dat jelui vacantie hebt. Dag Annie, nog wel gefeliciteerd met je mooie cijfers, je was no. 1 hè?" (Slot volgt). WAAROM DE BERKEN EEN WITTE SCHORS HEBBEN. Er was eens een groote, groote kou in het Paradijs. Geen mensch wist waar die zoo plotseling vandaan was gekomen; geen mensch kon zich voorstellen, wanneer ze eindigen zou en waarheen ze dan wel weer zou trekken. Dus niemand wist het; dat was nu precies zooals de kou dit wilde. Ze had het weer, zooals altijd, met haar vijandin, de warmte, terdege aan den stok; ze had haar verjaagd, had zich in haar plaats genesteld en wilde zich niet opzij laten dringen. De j bewoners van het Paradijs vonden het n'iet j pleizierig, ze hielden niet van de gevoellooze I kou. In den beginne trokken de dieren zich in hun holen en nesten terug, terwijl boomen i struiken en planten deden, of ze sliepen. Later, toen ze zagen, dat de kou er zich niet om bekommerde, werden ze vreesdij k kwaad en kwamen ze overeen, de kou uit 't Paradijè te jagen. De planten en boomen vooral, want j die konden niet groeien, daarbij was het al Mei en ze wilden tenminste met Pinksteren met hun nieuwe groene of witte, gele of roode kleurtjes pronken. Toen hielden de boomen een groote ver gadering. Aan den zoom van het bosch, buiten het Paradijs, stond de warmte en loerde verlangend door de openingen naar binnen; en de takken en bladeren wuifden haar toe als om haar te verzekeren, dat ze nog altijd van haar hielden. De warmte was hiermee zeer in haar schik en beloofde dankbaarheid. Na lang heen er; weer praten waren de boomen het er einde lijk over eens, dat men de kou vriendelijk moest vragen, te verdwijnen. Maar niemand wilde zich met die boodschap belasten. Toen zeiden eenigen, dat de berk het t allerbest zou kunnen doen, want deze was zoo slank en lenig, dat hij, wanneer de kou hem kwaad zou willen doen, het vlugste de plaat zou kunnen poetsen. Hoe de berk zich er nu ook tegen verzette, het hielp hem niemendal; hij moest de ijzige en gevaarlijke boodschap overbrengen. Alleen wilde de berk niet gaan, hij nam dus een gezel van zijn stam mee, dien hij graag mocht lijden en die lief en leed met hem wilde deelen. Spoedig gingen ze op weg en kwamen aan de grot In een hoek van het paradijs, waar de kou huisde. Het was er vreeselijk koud, zooals men het in Mei nog niet had gevoeld en het liefst hadden ze maar rechtsomkeerl gemaakt. Ze klopten aan de deur, die op een kier stond. „Wie klopt?" riep de koude knorrig. „Twee berken," antwoordden de boomen. „Wat willen jullie van mij?" vroeg ze van binnen. „We komen je verzoeken, goedschiks heen te gaan, anders zullen we je wegjagen!" „Wat?" schreeuwde de kou. „Wat willen jullie?" En vóór de twee erop bedacht waren had zij de deur opengesmeten, waarachte; een stroom ijskoude lucht vandaan kwam, zoodat de berken ontsteld achteruit weken. „Wil je maken, dat je wegkomt?" krijschte ze; „jullie deugnieten; wacht, ik zal je wel mores leeren!" En toen proestte ze en blies en raasde, zoodat de twee afgezanten liepen, wat ze loopen konden, tot ze weer bij de hunnen waren. Deze waren uit het veld geslagen, toen ze de boomen zagen aankomen. „Wat zien jullie eruit! Wat is er gebeurd? Jullie bent sneeuwwit op je heele lichaam!" Eerst nu keken de berken naar zich zelf en van schrik bleven ze staan; hun schors was sneeuwwit geworden! Dit bad de koude met haar ijzigen adem gedaan Weenend liepen ze weg, maar ineens hoor den ze een stem, die uit den hemel klonk: Jullie zult als vergoeding de kracht ontvan gen, het allereerst van alle andere boomen te mogen groeien en bloeien. Met jullie zul len de menschen in de lente hun woning versieren. Dit voorrecht zul je behouden, zoo lang de aarde bestaat! En nu nog sieren de menschen hun huizen met berkentakken, vooral bij het Pinkster feest en dragen dc berkenboomen hu«* witten schors! DE B.—L.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1930 | | pagina 23