KAT CE LIJSTER Z8SS
VOORONZE JEUGD
op school. Een week later werd er een krans
witte bloemen gekocht, die gaven de meisjes
het gestorven vriendinnetje mee.
Maar ik draag nog altijd haar ringetje, als
aandenken aan het vreemde kind, dat zich
bij ons niet thuis voelde: het Chineesje!
DE GESTOORDE NACHTRUST.
Op zekeren dag in Februari, toen het echf
vervelend, nattig weer was, zei mevrouw Ko
nijn tot haar man
„Ik voel me niet in orde; ik denk dat ik
kou gevat heb en dat het 't beste zal zijn
om een warme kwast (dat is citroen met
warm water) te drinken en onder de wol
le kruipen. „Heel verstandig zei mijnheer
"i toen hij zag hoe lekker mevrouw ging
lapen, kroop hij, ook omdat hij wat moe
as, ook in bed en deed de straatdeur op
ot. „Nu kan ik tot de volgenden dag uit-
apen dacht hij en gleed zacht onder de
ekens, uit angst mevrouw, die al snurkte te
storen.
iéder uur een lepel van het drankje, dat op
tafel staat, en nu gaan de gordijnen dicht en
moeten iullie slapen. O zoo!
IN 'T FEEëNLAft.
In 't Feënland, in 't Feënland,
Zit netjes juffrouw Muizentand.
Heel handig met een borstel klaar
En kamt haar meesteres het haar.
Het elfje met het zachte vel,
Draagt niet veel kleeren, zie je wel?
Ze zweeft heel luchtig op een blad,
En als het regent, wordt ze nat.
Het Elfje is heel fijn en teer,
Soms roept ze: ai! je doet me zeer.
Maar Muizentandje borstelt goed,
En weet wel, hoe het wezen moet.
Want strakjes, in den maneschijn,
Als allen bij elkander zijn,
Dan is het feest, dan is het bal,
Waar zij de schoonste wezen zal
H. H. DE B.—L.
FENELLA, HET CHINEESJE,
(Vervolgd)
Bij ons in China zijn ze veel vriendelijker!"
ei ze. En óók beleefder want je zoudt me
litlachen, maar als we elkaar helpen met
ommen maken en je vriendinnetje geeft je
aar schrift om een moeilijke over te schrij-
en van haar, dan geven wij haar met een
miging het schrift terug en zeggen: „Hgei
chip fun em goi", wat zooveel beteekent als:
ik ben het geenszins waard". Zoo doen ze
ij ons, als ze gewoon maar „dankje" zeggen.
,,'t Lijkt me hier toch wel makkelijker."
acht ik. maar zei niets.
Fenella was er nu al een jaar. Ze groeide
link, maar klaagde nogal over hoofdpijn,
>ok kon ze niet goed tegen kou. Op een
uren Maart-dag kwam ze niet op school, ik
iurfde niet naar haar huis gaan om te
ragen, hoe ze het maakte. Maar toen ze
den volgenden dag nog niet was, nam ik
m'n durf bij elkaar en ging. Het dienst-
ïeisje deed open en zei, dat Fenella erg ziek
vas; de juffrouw was niet thuis, zei ze en
loeg de deur voor mijn neus dicht. Daar
tond ik nu. Weer gingen er een paar dagen
roorbij, toen hield ik het niet uit en gin-
ipnieuw. Ditmaal was de juffrouw thu'
Haar ik kreeg geen goed nieuws te hoore?
Ie dokter wist niet. wat het worden zou
Ik mocht ook niet naar haar bed gaa
rel zei de juffrouw, dat ik iederen dag moch:
tanbellen, om naar haar te vragen. En
lagelijks ging ik dan ook hooren. Ik plukte
)loemen in den tuin, en in het bosch en
tracht ze haar en ook kreeg ik uit de provisie
cast een pot heerlijke frambozen-gelei mee.
Sens stapte ik weer met een bos anemonen
laar haar woning Het was een mooie lente
dag en ik was blij haar den mooien ruiker
kunnen brengen „Ze zal er blij mee zijn",
dacht ik.
„Hoe gaat het?" vroeg ik aan de straat-
leur. verschrikt door de dik behuilde oogen
»an de juffrouw, die mij opendeed
Even wachtte ze, toen vroeg ze: „Zul je
héél stil zijn. ga dan maar even." En ze ging
me voor naar het kamertje, waar m'n
vriendinnetje lag.
O! hoe schrok ik! Ik herkende haar bijna
niet meer. zóó bleek en ingevallen zag ze
eruit.
Ze stak een handje naar me uit en zei zóó
zacht, dat ik het bijna niet kon verstaan
,Ik ben blij dat je er bent. dank je voor al
het lekkers en de bloemen!"
Ik had wel kunnen huilen, maar ik slikte
den prop WQg. die voor m'n keel zat,
en zei: „Je moet de groeten hebben van
allemaal, ze hopen, dat je weer gauw op
school komt."
„Is dat heusch waar. allemaal??" vroeg ze.
„Ja" knikte ik. „heusch! we vinden het
naar nu je weg bent
„Dat is prettig, ik ben blij!" zei ze en haar
oogen keken even helderder.
De juffrouw keek om de deur. „Nu moet jc
gaan1" zei ze ..anders wordt Fenella te moe!"
Maar ik kon niet. want ze hield in haar
mager handje mijn vingers en voor ik wist,
wat er gebeurde, had ze een ringetje van
hen- ink genomen en dit aan mijn vinger
geschoven
„Voor jou je bent héél lief", zei ze.
Ik ging maar Fenella kwam niet meer
Ze waren net ingeslapen, toen ze plotse
ling werden opgeschrikt doordat mevrouw
een droppel water op haar neus voelde en
een harde schreeuw gaf.
„Mensch, wat mankeert je?" mopperde Pa
Konijn; maar meteen sprongen ze alle twee
uit bed, want nu kwam er geen droppel, maar
vielen er straaltjes water op hun bed en
grepen ze de dekens uit angst, dat alles klets
nat zou regenen.
„Help! een overstrooming!" gilde Ma.
„Help maar liever een teil aansjouwen,
gauw!" schreeuwde Pa, en even later droegen
ze in tobben en bakken het water weg.
„De waterleiding r> .^sprongen: .jammer
de Ma, en gelukkig hadden ze een telefoon
en belden ze den loodgieter op, baas Zwijn-
snoet, en toen kleedden ze zich vlug aan en
gingen ze maar voor de deur heen en weer
loopen, want ze konden het binnenstroomen
de water niet rr\p.°r «<?pn>«oiiden
óeiukkig kwam baas Zwijnsnoet heei gauw
met zijn knecht en hij beloofde het gat in
de buis zoo gauw mogelijk te stoppen.
Eindelijk was het gebeurd en toen kwam
er nog het zwaarste karweitje; al het water
moest opgeschept en de kamer gedweild
worden. Ma Konijn sprong heen en weer en
wis geen raad en Pa kreeg n krommen rug
van het bukken Maar het ergst was Ma er
aan toe, toen de loodgieters weg waren en
het huis weer droog was, werd ze zóó ziek
van narigheid en koude beenen, dat ze dood
ziek naar bed moest Pa Konijn was een
brave man; hij kon zelf bijna niet meer
voort, maar maakte toch gauw een kop
gloeiend warme thee, waarin hij 'n citroentje
had uitgeknepen, voor haar klaar.
„Gauw opdrinken!" zei hij, maar Ma had
niet veel zin en was bang dat ze haar tong
brandde.
„Als je zóó doet, wordt je niet beter!"
mopperde Pa, die zelf niet meer op zijn
beenen kon staan. Ik weet goed raad, ik zal
juffrouw Muis, de verpleegster halen Wat zij
je gééft, moet ie dan wel innemen'"
En even :ater kwam zustei Muis Maar 't
eerst wat ze deed, was ook Pa Konijn naar
bed te jagen.
„En nu ben ik de baas!" zei ze, „en blijven
Jullie allebei In bed en eerst als je heelemaal
beter bent, mag Je er uit, niet eerderi En
H. H. DE B.—L.
door MARCEL J A ARTZ
En zoo zag. op den laatsten dag voor de va
cantie, de brave Knor plotseling Nora Witter en
Lies Holmann voor zich staan.
De meisjes spraken geen woord, keken slechts
elkaar aan en trokken aan hun jurk.
„Toe dan." begon Lies. wees nu niet flauw.'
Waarom ik doe jij het nu", zei Noor. die ook
;iiet veel zin had om te beginnen. De heer Tey-
er hielp hen uit den brand door lachend te zeg
en: „Wel jongens (de Knor had de gewoonte
>m al zijn leerlingen jongens ',e noemen wat is
r? Wou je graag wat leeren in je speelhalfuur-
je, dat is goed, ga dan maar mee. zoo had hij ze
ree naar de klas gekregen, waar de meisjes hun
verlegenheid overwon::en en de leeraar hun
olan meedeelde Deze luisterde aandachtig naar
wat zij vol vuur vertelde en toen Lies eindigde
met de woorden: ,,'t Zou zoo heerlijk voor haar
zijn," zei hij, warm en welgemeend: Ik vind het
vreeselyk aardig van jelui en beloof je alles in
het werk te stellen om het plan te doen slagen.
Daarna keek hij de ijst door, die al met heel wat
namen pronkte en zijn hand in zijn binnenzak
stekend, zei hy: „Hier. dit mag ik zeker wel bij
dragen en tot groote verbazing van beide meis
jes duwde hy hun een bankbiljet van 10 gulden
in de handen. Nora was de eerste die woorden
kon vinden en ze bedankte de heer Teyler har
telijk „Geen dank." sprak de brave Knor. ik
hoop dat mijn (en hy drukte bijzonder op het
woordje mijn) leerlingen altijd zullen handelen
als jelui doen
„Ik had niet durven denken dat we zooveel
medewerking zouden hebben, :?er. maar Lies'
vader zei. dat we zeker succes :uden hebben U
wilt het geld zeker wel bewaren, dat is veiliger."
„Zeker, geef maar hier, maar vertel jelui mij
eens. hoe kwam je aan dat plannetje?" Ach me
neer. we stonden op de plaats er over te spre-
en. dat Annie nooit eens iets heeft Toen begon
en lijster te zingen en hoorde ik Annie tegen
Elsje van der Wouden zeggen, dal het zoo heer-
jk moet zijn om eens naar buiten te gaan en
aardoor kreeg ik dat plannetje.
„Dus de lyster hielp je op het idee komen?"
Eigenlijk wel. meneer." „Nu hoe dan ook. ik
beloof jelui te helpen en ga nu nog- maar spe
len."
Meteen holden de twee naar buiten en vertel
den aan de andere meisjes wat het resultaat was
van hun bespreking met „de Knor".
De heer Teyler. die heelemaal niet zoo kwaad
was als hij er wel uitzag, vond het plannetje van
zijn leerlingen zoo goed. dat hij aan de andere
leeraren vertelde wat Lies en Nora van plan wa
ren. Ook weid „de Baas", de heer Van Wiersum,
in den arm genomen en dank zei de medewer
king van leeraren, ouders en leerlingen kreeg
iet plan door de lijster in een kinderoor gezon-
en meer en meer vastheid
De eenigt die van dit alles niets afwist, was
nnie Bosma. Ze verwonderde er zich wel eens
ver, dat de meisjes de laatste dagen zoo ge-
2imzinnlg met elkaar fluisterden en zij nooit
r bij mocht zijn. Maar Annie wist niet beter of
aar kameraadjes spraken over hun aanstaande
reizen en daar kon zij toch niet over mee praten.
In dezen tijd was Annie altijd wat verdrietig.
Het was ook niet prettig voor haar. al haar
vriendinnetjes te hooren vertellen over die heer
lijke reizen naar vreemde landen, ze te zien ver
trekken en zelf thuis te moeten blyven. Wat zou
Annie al blij geweest zijn als ze als maar eens
voor een weekje weg mocht naar buiten. Wat
verrukkelijk om eens uit die sombere stad te zijn
en inplaats van donkerer straten en grachten,
heerlijke weilanden te zien en fluitende vogels te
hooren. 's Avonds te kunnen luisteren naar het
gezang van de nachtegaal. Vuurvlinders te zien
en meer van die wonderlijke beesten, waar zy
over las die buiten moesten leven.
En in verbeelding kwam het kind het beeld
van groene boornen. bloeiende bloemen en zin
gende vogels voor den geest
Marietje Dekkers had bericht van haar tante
gekregen, die haar nichtje meldde, dat zij er
niets op tegen had. wanneer Marietje een
vriendinnetje meebracht. „We hebben plaats
genoeg, kom dus maar gauw en vergeet vooral
niet je oude kleeren mee te brengen." schreef
ze in haar brief.
Vol blijdschap deelde Marietje het gelukkig
nieuws aan de meisjes mee. 's Middags was ze
naar mevrouw Holmann gegaan en liet deze den
brief lezen.
„Gelukkig Marietje jou goede daad is ook al
weer beloond, en nu zullen we alles maar gauw
aan Annie vertellen, want ze moet tcch ook
eens wat kleeren komen passen, ik heb al heel
wat bij elkaar, jelui hebt flink je best gedaan,
hoor", en opgeruimd was Marietje weer naar
huis gegaan
Die mevrouw Holmann, als die er toch niet
geweest was In de laatste twee dagen was haar
huis in een kleerenwinkel herschapen. De meis
jes kwamen telkens weer met jurken, mantels,
kousen en schoenen aandragen Mevrouw had
hartelijk gelachen toen ze de heele berg klee
ren nagezien had. en tegen de naaister, die ook
haar medewerking beloofd had. gezegd, nu
we hebben te kust en te keur. daar kan Annie
nog een aardige garderobe aan hebben.
Nora Witter was op het verstandige idee ge
komen om een koffer mee te brengen, die goed
gevuld werd.
De laatste dagen voor de vacantie waren vol
spanning en er werd hard gewerkt.
„Wie zal het Annie nu vertellen," was Jeanne
Ravenstein's vraag, toen het clubje 's avonds
weer bij Lies Holmann. samen gekomen was.
„Wel Lies, natuurlijk" riepen allen. „Waarom
ik. laat Nora het doen. dat is veel leuker."
„Dank je wel, van jou is het plan uitgegaan, jy
moet het Annie dus ook maar vertellen." zei
^ora.
't Was een moeilijk geval en hoe de vriendin
nen elkaar ook aankeken en over 't vraagstuk
ïDinsden. ze konden geen oplossing vinden. Ge
lukkig kwam meneer Holmann uitkomst bren
gen.
„Meisjes", sprak hij., .ik vind jelui plannetje
waardoor Annie nu ook eens echt vacantie zal
hebben zoo aardig en flink dat ik morgenavond
een afscheids-dineetje geef waarop ik alle vrien
dinnetjes van Lies die hieraan hebben meege-
werk'. l:v:teer Morgen begint de vacantie en
over een aar dagen zijn we aUemaal weg maar
eerst -men jelui morgenavond hier en zullen
we Annie bi1; maken. Je moet over niets praten
laat he; maar aan mij over en je brengt Annie
mee.
Ten d; meisjes dit hoorden, waren zij in een
luid gejuich ui.gebarsten. „Wat eenig, wat leuk,
morgen een afscheidsdineetje, we komen vast
hoor meneer!" ..Goed. goed om zeven uur zorg
je maar dat je hier bent. Tot ziens dus".
En me: een stevige handdruk waren ze ge
scheiden
„Dus jelui komen vast, om half zeven bij Nora.
Annie je komt ook mee, hè, dan gaan we geflijk
weg, dag!" Z:o waren de meisjes om twaalf uur
bij de school uit een gegaan. De groote vacantie
was begonnen.
Eindelijk was de dag waar ze zoo reikhalzend
naar hadder uitgezien aangebroken.
Lies was gauw naar huis gegaan, want ze zou
moeder dien middag helpen, er was nog veel in
orde te brengen en ca koffiedrinken stond ze
met een groot huish:udschort voor als een klein
huishoudstertje borden te drogen, kopjes te
wasschen en neg meer nuttigen huishoud-eiijken
arbeid te verrichten.
Het was een gedraaf en geloop dien middag
in het huis van mevrouw Holmann, van waar
ben je me Maar precies om zes uur was alles
keurig in orde
„Nu ga ik me gauw verkleeden. anders ben ik
zelf nog te laat. sprak Lies, een vaasje met
bl-cemen verschikkende, terwijl ze door de ge
zellige eetkamer blikte Wat was die veranderd.
Dat was het werk van Broer geweest die dien
middag duchtig met hamer en spijkers gewerkt
had. ,,'t Valt me mee dat Je tevreden bent, zei
de jongeheer, tot zijn zuster, „daar is heel wat
werk voor noodig om de tevredenheid van zulk
een zus te veroveren" Maar Broer had wel een
pluimpje verdiend, dan weer lag hij onder de
canapé, om hel andere oogenblik bovenop een
ladder te staan balanceeren. „Lies geef dien
slinger aan, nee, die niet, die lange, daar bij
je linkervoet". Hè meid, trek toch niet zoo
hard. zie je. daar heb je het ai, schiet de boel
weer los. ga maar weg. meisjes kunnen ook
nooit iets". Dan was hij weer komen aanrennen
zijn arm vol met bltemen, brullend, „Lies, waar
zit je nu weer? Kom toch hier, wat ben je toch
vervelend om telkens weg te loopen, ik heb niet
gezegd dat je weg kon gaan. Niet waar dat 1
je. Doe die bloemen nu in een ander vaasje,
weet je het weer beter? Doe liet dan maar zelf."
Dan was Lies broer weer op gaan zoeken, be
loofde beterschap en zoo waren ze, ondanks alle
ruzietjes, toch klaar gekomen. De eetkamer
was in een feestzaal herschapen. Versierd met
allerlei kleurige slingers en guirlandes maakte
het geheel een recht vriolijken indruk, zelfs
Lies erkende dit en gaf Broer een pluimpje, nu
en dat wilde wat zeggen, want volgens Eduard
was deze jongedame niet van de makkelijkste.
Mevrouw Holmann was naar Annie's moeder
toegegaan om haar op de hoogte te brengen
van het plan door de meisjes verzonnen en te
vens toestemming voor Annie te vragen.
Juffrouw Bosma stond verwonderd te kijken
toen zij 's middags Mevrouw Holmann by haar
zag binnen stappen. Maar Lies' moeder had
haar gauw op haar gemak gebracht en vertelde
in korte trekken wat de meisjes klaar gespeeld
hadden.
Bij het hooren van dit nieuws was juffrouw
Bosma's verwondering nog grooter geworden en
was zij gaan huilen, maar het waren gelukkig
vreugde-tranen geweest. De noodlge toestem
ming was direct verkregen. „En ziet u eens,"
sprak mevrouw Holmann bij het heengaan. „Ik
heb tevens een lapje goed meegebracht. Hier
kunt u dan zelf een jurkje voor Annie van ma
ken. Zij zal het waarschijnlijk prettiger vinden
om- met een jurk. die door haar moeder ge
maakt is. bij ons te komen. Komt u haar dan
's avonds halen. Juffrouw Bosma dankte me
vrouw Holmann hartelijk. „Ik zal 't nooit kun
nen vergelden wat die lieve meisjes voor mijn
Annie gedaan hebben." Dat hoeft ook niet, zei
mevrouw Holmann Annie is een lief vriendin
netje en heeft de vriendschap van alle andere
meisjes verworven door steeds aardig te zijn en
hen te helpen Denkt u er nu vooral aan, dat u
zich niet verspreekt. Juffrouw Bosma beloofde
dit en met een hartelijken groet was mevrouw
Holmann weer verdwenen, Annie's moeder over
gelukkig achterlatende.
Om half vijf was Annie thuisgekomen. Ze
was dien middag met een paar vriendinnetjes de
duinen in geweest.
„Moe. Lies Holmann geeft vanavond een par
tijtje en heeft gevraagd of ik ook kom, mag ik?"
vroeg ze, de kamer binnenstormend.
Ik weet het kindje, mevrouw is al hier ge
weest om het te vragen Ze gaan allemaal uit,
Moe, Lies Holmann naar Zwitserland, ik zou
ook zoo graag eens een keertje uit willen.
„Ja. kind dat begrijp ik best. zei moeder, zon
der blikken of blozen, misschien later, als je on
derwijzeres bent." Hé ja. en dan neem ik u en
de anderen mee dan gaan we ook eens naar
Zwitserland, dat zou leuk zijn, hè?" Doe maar
eerst flink Je best op school, kind! Ik ben blij.
dat je vanavond ook bij Liesje Holmann ge
vraagd bent en heo als verrassing, omdat je zoo
je best doet, deze jurk voor je gemaakt, wees
maar voorzichtig, dat je er vanavond geen vlek
ken op maakt, hoor! Annie viel moeder om den
hals. bewonderde de mooie Jurk, en vroeg of ze
hem dadelijk mocht aantrekken. „Want we
moeten om half zeven bij Nora Witter zijn. dan
gaan we tegelijk naar Lies' Holmann, 't is zoo
leuk. ik ben nog nooit op een partijtje geweest."
„Nou ga je gang maar. lachte moeder, je hoofd
is nu toch op hol Vlug wipte Annie weg en was
binnen 5 minuten weer terug .„Kijk eens moe.
wat keurig, en ze draaide zich rond. „Hoe heeft
u die plissé er zoo mooi in kunnen krijgen. „Ik
had het nooit klaar gekregen Dank u nog wel.
hoor, en ze kuste moeder, die vol trots haar
dochter bewonderde, hartelijk. .Mag ,ik gaan,"
vroeg Annie op de klok kijkend." „Ja goed."
„Zal je voorzichtig zy'n, ik kom je om 10 uur
halen." „Ja." „Nu, en verder veel pleizier."
„Dank u, dag Moes," „dag Annie".
Precies om zeven uur was het heele groepje
present. Daar had je de eeuwig lachende Nora
Witter, de nuffige Jeanne Ravenstein. dan Dina
Boetz met haar wipneus, vandaar dat ze wel
eens 't wippertje of kapstok genoemd werd.
Annie Bosma. „De Zoete", of als ze een of an
der uit den brand had geholpen met sommen,
met de meer vleiende bijnaam' van de .Prof".
Marietje Dekkers druk en bewegelijk, vandaar
op school ook bij de leeraren bekend als „kron
kel" en eindelijk Jet van Dam met Tilde van
Dalsem, allebei even verlegen en rood als pioen
rozen, waarom ze in de wandeling Radijs of To
maat heette. Lachend, verlegen en druk pra
tend kwamen ze, achter elkaar, binnen. „Dag
Mevrouw, Meneer, Broer." „Dag Rie. zoo Jet,
wat heb ik jou in lang niet gezien. Kom eens
hier „Pref", zeg Tomaat, wat sta je weer te
smoezen. Hé kapstok, hang je mantel niet op
mijn hoed. waar is Lies. mevrouw." Nu ze hun
verlegenheid overwonnen hadden, was het een
drukte en lawaai van belang. „Zoo meisjes" ben
je daar, jelui mantels kan je hier wel ophangen
hoor, ik kan wel zien dat jelui vacantie hebt.
Dag Annie, nog wel gefeliciteerd met je mooie
cijfers, je was no. 1 hè?"
(Slot volgt).
WAAROM DE BERKEN EEN WITTE
SCHORS HEBBEN.
Er was eens een groote, groote kou in het
Paradijs. Geen mensch wist waar die zoo
plotseling vandaan was gekomen; geen
mensch kon zich voorstellen, wanneer ze
eindigen zou en waarheen ze dan wel weer
zou trekken.
Dus niemand wist het; dat was nu
precies zooals de kou dit wilde. Ze had het
weer, zooals altijd, met haar vijandin, de
warmte, terdege aan den stok; ze had haar
verjaagd, had zich in haar plaats genesteld
en wilde zich niet opzij laten dringen. De
j bewoners van het Paradijs vonden het n'iet
j pleizierig, ze hielden niet van de gevoellooze
I kou. In den beginne trokken de dieren zich
in hun holen en nesten terug, terwijl boomen
i struiken en planten deden, of ze sliepen.
Later, toen ze zagen, dat de kou er zich niet
om bekommerde, werden ze vreesdij k kwaad
en kwamen ze overeen, de kou uit 't Paradijè
te jagen. De planten en boomen vooral, want
j die konden niet groeien, daarbij was het al
Mei en ze wilden tenminste met Pinksteren
met hun nieuwe groene of witte, gele of
roode kleurtjes pronken.
Toen hielden de boomen een groote ver
gadering. Aan den zoom van het bosch,
buiten het Paradijs, stond de warmte en
loerde verlangend door de openingen naar
binnen; en de takken en bladeren wuifden
haar toe als om haar te verzekeren, dat ze
nog altijd van haar hielden.
De warmte was hiermee zeer in haar schik
en beloofde dankbaarheid. Na lang heen er;
weer praten waren de boomen het er einde
lijk over eens, dat men de kou vriendelijk
moest vragen, te verdwijnen. Maar niemand
wilde zich met die boodschap belasten. Toen
zeiden eenigen, dat de berk het t allerbest
zou kunnen doen, want deze was zoo slank
en lenig, dat hij, wanneer de kou hem kwaad
zou willen doen, het vlugste de plaat zou
kunnen poetsen. Hoe de berk zich er nu ook
tegen verzette, het hielp hem niemendal; hij
moest de ijzige en gevaarlijke boodschap
overbrengen. Alleen wilde de berk niet gaan,
hij nam dus een gezel van zijn stam mee,
dien hij graag mocht lijden en die lief en
leed met hem wilde deelen.
Spoedig gingen ze op weg en kwamen aan
de grot In een hoek van het paradijs, waar
de kou huisde. Het was er vreeselijk koud,
zooals men het in Mei nog niet had gevoeld
en het liefst hadden ze maar rechtsomkeerl
gemaakt.
Ze klopten aan de deur, die op een kier
stond.
„Wie klopt?" riep de koude knorrig.
„Twee berken," antwoordden de boomen.
„Wat willen jullie van mij?" vroeg ze van
binnen.
„We komen je verzoeken, goedschiks heen
te gaan, anders zullen we je wegjagen!"
„Wat?" schreeuwde de kou. „Wat willen
jullie?" En vóór de twee erop bedacht waren
had zij de deur opengesmeten, waarachte;
een stroom ijskoude lucht vandaan kwam,
zoodat de berken ontsteld achteruit weken.
„Wil je maken, dat je wegkomt?" krijschte
ze; „jullie deugnieten; wacht, ik zal je wel
mores leeren!"
En toen proestte ze en blies en raasde,
zoodat de twee afgezanten liepen, wat ze
loopen konden, tot ze weer bij de hunnen
waren. Deze waren uit het veld geslagen,
toen ze de boomen zagen aankomen.
„Wat zien jullie eruit! Wat is er gebeurd?
Jullie bent sneeuwwit op je heele lichaam!"
Eerst nu keken de berken naar zich zelf
en van schrik bleven ze staan; hun schors
was sneeuwwit geworden! Dit bad de koude
met haar ijzigen adem gedaan
Weenend liepen ze weg, maar ineens hoor
den ze een stem, die uit den hemel klonk:
Jullie zult als vergoeding de kracht ontvan
gen, het allereerst van alle andere boomen
te mogen groeien en bloeien. Met jullie zul
len de menschen in de lente hun woning
versieren. Dit voorrecht zul je behouden, zoo
lang de aarde bestaat!
En nu nog sieren de menschen hun huizen
met berkentakken, vooral bij het Pinkster
feest en dragen dc berkenboomen hu«*
witten schors!
DE B.—L.