11(11111 NitllS' Op den Mont-Athos. Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN Co., Schagen. Eerste Blad. leer belastingbetalers. Geen Staatspensioen. Groot- en kleinhandel- p r ij z e n. Woensdag 12 Maart 1930. CHAGË 73ste Jaargang No. 8627 Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder dag cn Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver- tentiën nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomend nummer geplaatït. POSTREKENING No. 23330. INT. TELEF. No. 20. Prijs per 3 maanden f 1.65. Losse nummers 6 cent. ADVERTEN- TlëN van 1 tot 5 regels f 1.10, iedere regel moer 20 cent (bewij9no. inbegrepen). Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend. DIT NUMMER BESTAAT UIT TWEE BLADEN. OOK GROOTER WELVAART? In het begin van dit jaar verscheen als No. 10 van 'den jaargang 1929 der Verslagen en Mededeelingcn van de afdeeling Handel en Nijverheid van het Mi nisterie van Arbeid, Handel en Nijverheid een studie over den loop van inkomens en vermogens in Neder land van de eerste jaren van den wereldoorlog tot aan het jaar 1928. Deze studie, samengesteld door het secretariaat der Sub-Commissie voor de Economi sche Politiek, is zeer verschillend beoordeeld. „De Nederlandsche Werkgever" liep er bijv. hoog mee weg, terwijl de bekende redacteur van „Het Volk", de heer Matthijsen, ze aan felle critiek onderwierp. Wij zullen tusschen hen niet rechten, doch vin den wel aanleiding om eenige sprekende getallen onder de aandacht onzer lezers te brengen. Daar gaat het los. In 1915 waren er 679.110 aangeslagenen in Rijks inkomsten belasting met een gezamenlijk inkomen van f 1.719.316.000. In 1927 waren deze getallen gestegen tot 1.719.376 en f 3.932.307.000. Dat is op het eerste gezicht verbluffend en het wordt haast overdonderend, indien men bedenkt, dat men in 1915 reeds belastingplichtig werd bij een inkomen van f 650 en nu pas bij f 800. Wrijven we echter onze oogen eens goed uit en maken we een paar deelsommetjes, dan vinden we als gemiddeld inkomen voor alle aangeslagenen in 1915 f2532 in 1927 f2286 Hiermee zijn we er echter niet. Immers, het geld is in waarde gedaald, niet minder dan 40 zoo dat het gemiddelde inkomen in 1927 feitelijk niet hooger is' danf 1372. Dat is ook verbluffend, maar dan op andere wijze! Evenwel gemiddelde cijfers hebben niet veel waarde, als ze betrekking hebben op verschillende personen. Als een zakenman becijfert: ik heb in de laatste 5 jaar gemiddeld f4000 netto verdiend, dan heeft dat beteekenis, doch als een belasting ambtenaar vertelt: mijn hoogste chef en ik verdie nen gemiddeld f7000 per jaar, dan komt hij daar mee niet ver, want hij blijft f5000 onder dat ge middelde en Zijne Excellentie van financiën gaat er evenwel boven! Nemen we de daling van de geldswaarde in aan merking, dan is de verhooging van het belastbaar inkomen van f 650 op f 800 geen belastingverlaging geweest, doch een krasse aantasting van de laagste loonen. F 800 nu staat, immers gelijk met f 480 voor om streeks 15 jaar. Wie toen zoo weinig verdiende, viel buiten de inkomstenbelasting, doch is nu de sigaar! i Wilde men denzelfden maatstaf aanleggen, als j vóór den oorlog, dan zou nu de belastingplicht moe- ten beginnen bij f 1083.33 in plaats van bij f 800. Van de laagst-aangeslagenen met een inkomen tot f1400 zouden er dan ongeveer 300.000 vrijgesteld moeten worden! Er waren in 1915 in totaal 458172 aangeslagenen van f650f1400 met een gezamenlijk inkomen van f 414.742.000. Dat is gemiddeld f905. In 1927 waren ed tot f1400 aangeslagenen 712.293 samen voor f757.5S8.000. Dat is gemiddeld f 1063 of naar de vroegere gelds waarde f638. Door elkaar gerekend zouden deze 712.293 dus in 1915 vrij van belasting zijn geweest! Uit deze getallen kan moeilijk een andere gevolg trekking worden gemaakt, dan dat de arbeiders en kleine middenstanders er sinds 1915 niet beter op ge worden zijn. Integendeel. Immers, de 458172 aangeslagenen met een inkomen van hoogstens f1400 deelden in 1915 gezamenlijk 24.1 van het totaal inkomen, terwijl de 712.293 aangeslagenen tot f 1400 het in 1927 niet verder bren gen dan 19.1 Het klinkt ons dan ook wel eenigszins vreemd in de ooren, als de Nota beweert, „dat de verdeeling van het particuliere inkomen thans gelijkmatiger plaats vindt dan in 1915. liet sterkst is het aandeel der laagst belaste inkomenklassen gestegen, waar te genover een duidelijke daling staat ten keste der hoogere inkomens." We moeten dat wat nader bekijken. In de nota wordt becijferd, dat de inkomens tot f5000 in 1915 uitmaakten 94.76 van het totaal en in 1927 haast precies evenveel, nl. 94.66 Van het totaal-inkomen vormden zij in 1915 maar 63.03 en in 1927 wel 69.78 We krijgen dus deze uitkomst: Aantal Aangeslagenen In totaal Gemiddeld aange- tot f5000 voor: voor: slagenen: in 1915 679.110 643.525 f 1083.684.875 f1684 in 1927 1.719.367 1027.561 f2743.963.825 f1686 F 1686 in 1927 staat echter gelijk met f1012 in 1915, zoodat ook, als men de inkomens tot f5000 rekent tot de lagere, van een stijging der nominale bedra gen nauwelijks sprake is, terwijl er naar de werkelij ke waarde zelfs een aanmerkelijke daling valt te constatecren. Deze daling is veel grooter dan die bij de inko mens tot f1400, zoodat de groep f1400—f5000 afzon derlijk genomen er verhoudingsgewijs nog slechter aan toe is, dan de allerlangste. Dit moge blijken uit het volgende staatje: Aantal aangeslagenen In totaal Gemiddeld vanf 400—f 5000 voor: voor: in 1915 185.000 f 668.943.000 f3610 in 1927 915.000 f 1986.376.000 f2170 Houdt men weer rekening met de daling van ,de geldswaarde, dan staat f2170 in '27 gelijk met f1302 in 1915, zoodat, door elkaar genomen, deze groep van 915.000 aangeslagenen in 1915 behoord zou hebben tot de categorie met een belastbaar inkomen van ten hoogste f1400. Ter deze moet in het oog gevat worden, dat bij al deze vergelijkingen naast elkaar worden gesteld inkomens, die in wezen ongelijk zijn. Wie nu verdient van f1400 tot f5000, viel in 1915 in de groep f 840 tot f 3000. Al degenen die in 1915 betaalden naar f3125 tot f 5000, vallen nu in de klasse f 5000 en hooger. Nominaal is er vooruitgang, doch in hoeverre het ook een werkelijke vooruitgang is, kan o.i. uit een vergelijking van gegevens, waartusschen een we reldoorlog ligt, moeilijk worden vastgesteld. 'Anders staat het, als men jaren met elkaar verge lijkt, waarin alles normaal verloopt. Zoo is het weer sinds 1924 en aan die laatste jaren zullen we in een volgend nummer een apart woordje wijden. EEN TELEURSTELLENDE UITLATING. Toen de begrooting van Arbeid in de Tweede Ka mer was afgelooper., hebben we in een tweetal arti kelen „C o r t j e spelen" behandeld, wat er over de verzorging van de ouden van dagen was gezegd. Het leek ons niet geheel onbevredigend en vestigde bij ons het idéé, dat Minister Verschuur een poging ging wagen, om „Staatspensioen" en „Uitkeering na premiebetaling" met elkaar te verzoenen. Wij moeten ons vergist hebben. Immers, nu de behandeling van de begrooting voor „Arbeid" in de Eerste Kamer schriftelijk wordt voor bereid, vinden we de opvatting van Minister Ver schuur, zooals die in de Memorie van Antwoord tot uiting komt, aldus samengevat: „Een voorstel tot invoering van Staatspen sioen is van den minister niet te verwachten. Hij hoopt een behoorlijke verzorging van ouden van dagen te kunnen bereiken door verbetering van de Invaliditeitswet en van de Ouderdoms wet, waarbij mede wordt gerekend op verhoo ging der Staatsbijdragen als één der middelen om tot een afdoende ouderdomsverzorging te komen. Permanente staatsbijdrage staat met het on- gewenschte beginsel van staatspensionneering in tegenstelling en zal dus, mits noodzakelijk gebleken, den steun verdienen van hen, die de aatspensionneering niet wenschen." Sy^aa Dit is, wij kunnen het niet verhelen, buitenge woon teleurstellend, en weinig bemoedigend voor al len, die snakken naar goede hulp voor de ouden van dagen. Reden om te versagen, mag het natuurlijk niet zijn. Er zijn meer dingen bereikt, die tevoren her haaldelijk en in krasse termen waren afgewezen. Wel dringt zulk een afwijzende houding er toe om ernstig te beraden, hoe de propaganda meer effec tief te voeren is. Deze kwestie komt echter aan de orde en daarom gaan we daar thans niet verder op in. Toen wij verleden Donderdag énkele cijfers gaven over „H et dure leve n", plaatsten we ook de op merking, dat er geen vaste verhouding bestaat tus schen groot- en kleinhandelprijzen. Bevestiging hier van vonden wc in de volgende gegevens omtrent En geland: INDEXCIJFERS. Groothan- Kosten van Loonen delsprijzen Levonsond. Juli 1913 100 1914 100 1913 r= 100 April 1925 1 61,9 173 181 Jan. 1930 125.4 164 177 Hieruit blijkt, dat de groothandelprijzen thans slechts 25 uitgaan boven die van vóór den oor log, terwijl het levensonderhoud 64 duurder is en de loonen zelfs met 77 zijn gestegen. De conclusies, waartoe deze verschillen leiden, zijn tweeërlei. de tusschcnhandel houdt de prijzen hooger, dan noodzakelijk zou zijn-, de loonen zijn te hoog; Een feit is, dat de weg van producent tot consu ment dikwijls veel lager is, dan noodzakelijk geacht moet worden. De distributie loopt menigmaal over ie veel schijven. Dit kan men moeilijk aan de „schij ven" wijten, doch komt voor rekening van de heele samenleving, die er nog niet in geslaagd is, zich practisch te organisecren. En dat de loonen te hoog zouden zijn, kan o.i. al leen hij toegeven, die meent, dat het levenspeil der loondienaars al heel gauw voldoende is. Wie echter weet, hoe sober en moeilijk het leven is, ook al is men er iets beter aan toe dan in 1913, zal niet gemak kelijk concludeeren, dat de verdiensten wel be knibbeld kunnen worden en de levensomstandighe den verslechterd. Natuurlijk zijn de prijzen ook afhankelijk van de loonen. Overdreven, ja onjuist is echter de bewe ring, dat de loonen de belangrijkste factor zijn voor de bepaling der prijzen. Dikwijls is eer het tegen deel waar en vormt het loon slechts een kleine frac tie van den kostprijs; in die gevallen kan loonsver laging onmogelijk grooten invloed op den prijs heb ben. Uit de Filmwereld Asta Nielsen. Een groot figuur in de filmwereld is ongetwijfeld Asta Nielsen, hoewel zij door de film-exploitanten bijna ge heel vergeten wordt. Deze Noorsche actrice was de eerste vrouw, die voor de film speelde; zij is een ware kunstenares en aan haar werk is het voor een groot deel te danken, dat de zwij gende film zich heeft kunnen ontwikkelen tot kunstfilm. En als men toen in die periode van zich ontwikkelende filmkunst twijfelde, of de film zich waarlijk wel zou handhaven, dan behoefde men maar naar Asta Nielsen in haar filspel te zien, of men was terstond overtuigd, dat de film een eigenwerkelijke kunst was. Niemand dan Asta Nielsen heeft dan ook zoo goed de uitbeeldingsmogelijkheden van de film begrepen en niemand heeft deze dan ook zoozeer benut. Steeds weer ontroert ze het publiek door haar uitbeelding van het menschelijk leven. Op haar gelaat teekent zich iedere emotie. Een filmcriticus schreef eens over Asta Nielsen: „Iemand die zich zee volmaakt weet te uiten met de middelen, welke de cinematografische kunst biedt, is voor die kunst alleen geboren en volgt zijn weg met het onverbiddelijk instinct, dat ieder groot kunstenaar drijft Dat is de beteekenis van Asta Nielsen: zij is de eerste artiste, die zich met hartstocht op het filmspel wierp, omdat geen andere expressievorm haar zoo volkomen bevredigde. Hier hebben wij niet te doen met een too- neelgrootheid, die ook eens voor afwisseling voor de lens speelt met meer of minder gelukkig resultaat. Neen, de ze vrouw voelde met iedere vezel van haar mager, on aantrekkelijk lichaam, met iedere zenuw van haar lee- lijk, maar expressief masker, de macht van den nieu wen kunstvorm." De laatste film van Asta Nielsen was „De gevaarlijke leeftijd der vrouwen", waarin zij op voortreffelijke wijze de smart van de professorsvrouw weergeeft, als deze be merkt dat zij oud wordt. Den laatsten tijd is Asta Niel sen niet meer voor de film opgetreden. Misschien ligt ASTA NIELSEN. de oorzaak hiervan wel in haar gemis aan uiterlijke charme. De meeste filmmaatschappijen „is het uit de treure herhaald" schijnen nu eenmaal meer om een uiterlijk schoon figuur te geven dan om ware kunstzin, waarom het mogelijk werd, dat groote nulliteiten op filmgebied in vele gevallen de voorkeur krijgen boven ware ar- tisten. Gedurende de wintermaanden heeft Asta Nielsen met een eigen tooneelgezelschap een tournee door Duitsch- land gemaakt Bij haar optreden te Kiei in November j.1. deed zich nog een incident voor. Zij zou met haar eigen gezelschap een opvoering 'geven van „Wiener Flim- OUDE HANDSCHRIFTEN. HOE SCHATTEN VER LOREN GINGEN. DE „SIMANDKA." (Van onzen reizenden correspondent). Klooster Pantokrator (Mont-Athos), Febr. Buitengewoon belangwekkend zijn in vele kloosters op Month-Athos de bibliotheken, w?ar men vele handschrif ten met miniaturen uit de achtste, negende eeuw en latei- vindt. De schat aan handschriften op het schiereiland bedraagt thans nog ruim elf duizend, voor een deel in gorden staat. Nergens ter wereld vindt men elders zulk een verzameling. Een kleine eeuw geleden waren er op Mont-Athos nog ruim twintig duizend handschriften, doch vele zijn cr gestolen, andere verkocht, soms per ge wicht voor een gering bedrag en onwetende monniken hebben vaak van kostbare handschriften gebruikt om er potten met marmelade mede af te sluiten. Beter per kament dan dat van de handschriften kan men nergens vinden, dachten vermoedelijk de morniken. De miniaturen in de oude handschrfiten zijn voor een deel fraai van teekening en nu nog overdadig rijk van kleur. Vele miniaturen zijn namelijk goed bewaard ge- bieven. In de bibliotheek van het klooster Watopet be vindt zich een der grootste verzamelingen, rijker zijn evenwel nog de-kloosters Lavra en Iv'iroi aan handschrif ten. Vroeger waren de monniken zeer zorgeloos ten op zichte van dit bezit en men gaf reizigers deze hand schriften ter inzage op hun kamer, waarvan menig be zoeker misbruik maakte door de schoonste bladzijden, eruit te scheuren. Nu evenwel krijgt men de handschrif ten alleen te zien onder de nauwlettende controle van den bibliothecaris en ondermonniken. Interessant zijn in het klooster Watopet ook de staaltjes van goudsmeed kunst en houtsnijwerk uit vervlogen eeuwen. Trouwens ook nu nog zijn er monniken, die prachtig houtsnijwerk vervaardigen. Vooral onder de eenzaam levende hermie- ten vindt men kunstenaars, die hun werk aan de kloos- tersen te Carries verkoopen en op deze wijze hun brood verdienen. Drie nachten genoten mijn metgezel en ik de gastvrij heid in het rijkste klooster der monnikenrepubliek. Daar na trokken we verder naar het klooster Pantokrator. ruim twee uur te paard van Watopet gelegen. Het kloos ter stelde rijdieren ter onzer beschikking, ik kreeg we der het intelligente bergpaardje Roessa, mijn Grieksche metgezel een muilezel. Bij de kloosterpoort nam de leek- huisknecht diep buigend afscheid van ons, waarbij we hem natuurlijk een flink drinkgeld in de hand lieten glijden: de eenige uitgave, want het verblijf en de maal tijden in de kloosters zijn kosteloos en ook voor de last dieren betaalt men niet. Er is zelfs geen collectebus, waarin men geld kan deponeeren. Als begeleider naar het klooster Pantokrator kregen we een achttienjarigen leek-arbeider mede, een Griek, die honderd uit babbelde over het leven in het klooster. Goed te eten hadden daar de monniken, vertelde hij; kip pen en wild zwijn en de beste schapen en groent. Heer lijk was er de wijn, maar hij, onze jeugdige begeleider, wilde toch geen monnik worden. Daar altijd te blijven, zou hem niet bevallen. Wij gaven hem een pakje siga retten en dadelijk stak hij op, terwijl hij ons met lichte schreden vóórging op het smalle pad over de bergen, door bosschen. De zon scheen, maar de wind was vinnig koud cn nam steeds in kracht toe. Een enkele maal ont moetten we een kleine karavaan lastdieren met hout onder de hoede van een monnik. Na een rit van onge veer twee uren zagen we van een hoogte het klooster Pantokrator aan de kust hefteden ons liggen, veel klei ner dan het klooster Watopet, maar een even roman tisch geheel dat weder het karakter van een vesting had. De muren der gebouwen, die den buitenwand vormden, waren beneden weder vensterloos en de machtige vier kante toren ontbrak niet en was nog in volkomen goe den toestand. Nabij de groote poort stegen we van onze rijdieren, die we overgavep aan onzen opgewekten ago- yat (muildier-begeleider) waarbij we natuurlijk een drinkgeld niet vergaten. Door de breede poort betraden we de binnenplaats van het klooster. Dadelijk achter de poort bevond zich een huisje, dat het huidje van den poortwachter scheen te zijn, maar niemand vertoonde zich. We klapten in onze handen, riepen, maar zonder resultaat. De monni ken deden hun middagdutje. We wisten niet wat aan te vangen, toen onze jeugdige agoyat verscheen. Hij had de lastdieren vastgebonden onder een afdak van den stal en wilde nu, hongerig na den tocht, in het klooster iets eten. Hij kende het klooster, klopte en wek te den monnik-portier, dien wij daarop onze papieren overgaven. De portier wekte daarop den monnik, belast met de? ontvangst van gasten en spoedig daarop bevon den we ons in een kamer met vier bedden en bij do vensters nog breede rustbanken. Een andere monnik kwam vuur aanleggen in den grooten steenen kacheloven en men vroeg ons of we hongerig waren. Op ons beves tigend antwoord ging men dadelijk aan de bereiding van 'n eenvoudig maal. In afwachting werden ons natuurlijk weder confituren, een glaasje „oezo" (brandewijn) en Turksche koffie aangeboden. De maaltijd, die volgde cn werd opgediend in een apart eetzaaltje voor gasten, be stond uit salade met een soort ansjovis, brood en een pot witte boonen, waarbij een karaf uitstekende wijn werd gebracht. Het klooster Pantokrator is meer een echt klooster dan Watopet. Te Pantokrator heeft men geen electrische verlichting, slechts petroleumlampjes en ook geen huis knecht. Monniken verrichten daar allen arbeid. Onze kamer was een aan de zeezijde hoog uitgebouwde we- randakamer met vensters, waardoor men het uitzicht had naar de zee en langs de kust, waar verderop weder andere kloosters te zien waren. De vinnige noordenwind r.am steeds in kracht toe; fel stormden de golven tegen de rotskust, met slagen, die aan kanonschoten deden denken. In het klooster heerschte volkomen rust cn stilte, tot plotseling mijn aandacht getrokken werd door een eigenaardig geluid. Het was de „simandra". Tot in de negende eeuw had de Grieksch-Orthodoxe kerk geen klokken en de geloovigen werden ten gebed opgeroepen door de „simandra", eenige planken of wel staven ijzer, waarop met een hamer werd geslagen. Vele kloosters op Mont-Athos hebben ook nu nog geen klokken en daar doet, als ruim duizend jaar geledon r.og de „simandra" dienst. Toen de zon reeds stervend was achter het kust- gebergte, kwam men ons roepen voor den avondmaaltijd: weder salade met ansjovis en daarna rijst met stukken vleesch van wildzwijn erin. Dan keerden we terug naar onze kamer, waar een aangename warmte heerschte. Buiten woedde nog steeds het wilde geweld van den noordenwind, beukten de golven tegen de rotskust, maar binnen het klooster was geen geluid meer ver neembaar. Kort na het ondergaan van de zon slapen de monniken, een voorbeeld dat mijn reisgezel spoedig volgde. Ik echter wilde nog werken, doch daarvan kwam niet veel. De duistere nacht buiten met het geluid van wind en golven had iets tragisch en ik zette me voor een der vensters. Zóó donker wash et buiten, dat men zelfs de schuimkoppen der golven noet meer kon zien. Toen begon de maan haar stille, lichtende wandeling langs den hemel, de wind ging liggen en rustiger werd ook de zee. Het geruischlooze zwijgen binnen de kloos termuren was drukkend en toen ik me eindelijk aan do tafel bij een petroleumlamp aan het werk zette, begon, de stilte spoedig op mij haar invloed te oefenen. Het was me onmogelijk mijn oogen open te houden en ik legde me te bed, waar den volgenden morgen de zon mij met haar stralen wekte. J. K. BREDERODE.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1930 | | pagina 1