IIiimm Nitns-
Almitmit- Laiikinftlit
OVER ENGELAND.
GEESTELIJK LEVEN.
WIE
i
Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN Co., Schagen.
Eerste Blad.
Weg met God en godsdienst?
GRATIS.
iMltfEEREN-BAAI
Zaterdag 15 Maart 1930.
SCHAGE
73ste Jaargang No. 8629
Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder
dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver-
teriticn nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomcnd nummer geplaatst.
POSTREKENING No. 23330. INT. TELEF. No. 20;
Prijs per 3 maanden f 1.65. Losse nummers G cent ADVERTEN-
TIöN van 1 tot 5 regels f 1.10, iedere regel meer 20 cent (bewijsno.
inbegrepen) Grontere letters worden naar plaatsruimte berekend.
DIT NUMMER BESTAAT UIT ZES BLADEN.
Vóór ik mij bepaal bij het onderwerp, in dit arti
kel te behandelen, gekozen nó, het lezen van de ver
slagen van de protestvergaderingen tegen de gods
dienstvervolging in Rusland, wil ik in het kort in
gaan op het door den heer J. Keuken te Nieuwe Nie-
dorp ingezonden stuk. Dit gaat over de vrpag van
den beruchten Bartholomeusnacht in Parijs. Hebben
we hier te doen met een feit, of met een fabel? Wel
nu, een historisch feit is de massamoord op de
Fransche Hugenoten in 1572 ongetwijfeld. Dit zullen
de roomsche paters niet lóochenen.
Een andere vraag is: hoe stond de roomsche kerk
tegenover dit optreden van de roomsche partij in
Frankrijk? Dat we met een historisch feit te doen
hebben moge hieruit blijken dat alle geschiedschrij
vers het vermelden. Hoezeer men 't moge betreuren,
dat 't heeft plaats gehad, 't is "niet uit te wisschen.
Er bestaat nu nog een schilderij uit den tijd, be
waard in een museum te Lausanne, waarop de gru
welijke 'menschenslachting is afgebeeld. En in het
jaar 1573, dus slechts één jaar na het vreeselijk ge
beuren, verscheen een plaat, waarop het portret van
Coligny (de voornaamste leider der protestanten, die
één der eersten was, die vermoord werd) en daarom
heen verschillende voorstellingen van wat er plaats
greep in den eersten moordnacht.
Een der jongere Fransche geschiedschrijvers,
Jacques Bainville, schrijft in zijn Histoire de Franco:
,,N'on seulement Coligny et les chefs, mais tous les
protestants furent massacre's avec une fureur en
thousiaste". (Niet alleen Coligny en de leiders, maar
alle protstanten werden met vurige woede ver
moord).
Hoe was nu de houding der roomsche kerk? Zij
was zóó, dat het volkomen verklaarbaar is, dat zij
voor haar eigen eer er toe gekomen is, deze hou
ding te ontkennen.
Maar deze ontkenning is toch niet in staat om weg
te redeneeren, dat paus Gregorius XIII den Fran-
schen koning geluk wenschte met zijn overwinning
op de Hugenoten, dat hij in Rome een „Te Deum"
liet zingen en vreugdeschoten deed afvuren. Nog is
in het Berlijner muntenkabinet te bezichtigen een
herinneringsmedaille, waarop het portret van den-
zelfden paus aan do éérie zijde, terwijl aan de andere
zijde een engel is afgebeeld met een kruis in de
eene hand en een zwaard in de andere, staande voor
de gevallen vijanden en daarom heen de woorden:
Ugonottorum strages 1572.
T.oen het bericht van de uitroeiing der protestan
ten Madrid bereikte, werden daar kerkelijke proces
sies gehouden!
Ik heb er het bekende studiewerk van Georg Weber
(Lehr- und Handbuch der Weltgeschichte) nog eens
óp nageslagen en daarin wordt vastgesteld dat de
koningin-moeder Catharina de Medici alk de hoofd
schuldige aan den massamoord moet worden be
schouwd. Maar ook als wij aannemen dat de room
sche geestelijkheid niet opzettelijk heeft medege
werkt en dat vele politieke beweegredenen ongetwij
feld mee hebben gegolden, dan blijft het vreeselijke
feit, dat de kerk haar goedkeuring heeft gehecht
aan deze menschenslachting, waarvan in het boek
van Weber wordt gezegd, dat zij aan vreeselijkheid
alles overtreft, wat wordt bericht van de christen
vervolgingen uit den Romeinschen keizertijd.
Ik meen hiermede aan den wensch van den heer
Keuken te hebben voldaan en ga over tot mijn on
derwerp.
Eigenlijk is hetgeen ik schreef een geschikte in
leiding geweest, want, zoodra ik de verslagen der
prot'estvergaderingcn tegen de godsdienstvervolging
in Rusland las, was de eerste gedachte, welke bij
mij opkwam: vergeten al die protesteerende heeren,
die daar staan, als do vertegenwoordigers van zeer
uiteenloopende godsdienstige richtingen de geschie
denis nu heelemaal? Weten zij niet, hoe, om een
bepaalde richting te doen zegevieren en een andere
richting uit te roeien in naam van Kerk en God de
grootste wreedheden zijn bedreven? Bestaat er dan
geen vaderlandsche geschiedenis meer, die ons het
een en ander weet te verhalen van geloofsvervolging
cn geloofshaat van katholieken en van protestanten?
Men versta mij echter goed. Ik wil allerminst de
houding van de machthebbers in Rusland verdedi
gen. ik vind dit optreden ongeoorloofd en dom. Ja,
vooral dom, want zulk een optreden heeft altijd een
uitwerking, die het tegenovergestelde is, van wat er
mee wordt beoogd. Levensbeschouwingen kunnen af
sterven en door andere vervangen worden, dit is een
zeer langzaam geestelijk proces. Maar wanneer men
deze met geweld wil uitroeien, dan zal bij duizen
den juist daardoor een sterker zich daaraan hech
ten opleven.
Daar is echter in al die protesten, welke óók in
andere landen opgaan, iets dat mij hindert. Vraagt
men zichzelf wel eens af, waarin die haat tegen kerk
en godsdienst der Russische machthebbers haar oor
sprong vindt?
Men moet de geschiedenis van Rusland, waar zoo
lang de lijfeigenschap heeft voortgeduurd, waar het
despotisme zich zoo lang heeft gehandhaafd, ken
nen, om deze haat te begrijpen. Nooit heeft de kerk,
waarin voor het volk de godsdienst was belichaamd,
den strijd aangeboden tegen de onderdrukking der
massa, tegen haar kneveling en uitbuiting.
Integendeel. De kerk was steeds de bondgenoote
van de heerschers. „Voor God en den tsaar!" was
hare leuze en deze werd door de geestelijkheid het
volk voorgehouden. Schrijvers als Maxim Gorki cn
zoovele anderen leeren ons het leven van het Rus
sische volk kennen, van dat volk met zijn mustiek-
religieuse neigingen, en we verstaan dan hoe gemak
kelijk zulk een volk er toe kwam om zich te onder
werpen aan priester en kerk. Sprak door deze niet
God-zelf?
Toen is gekomen de geweldige verandering aan het
einde van den oorlog, uitloopend op de heerschappij
van Lenin en Trotski als de hoofden der commu
nistische partij. Ieder weet hoe zwaar de taak is ge
weest, welke zij poogden uit te voeren: het in- en
doorvoeren van een communistisch stelsel. Overal
verzet; van de contra-revolutionnaire groepen, van
de massa-zelf. Is het dan niet haast vanzelf spre
kend, dat men tegen kerk en godsdienst optreedt,
wanneer men ziet hoe daardoor de geest van behoud
en reactie wordt gediend?
De roomsch-katholieke spreker, dr. G. C. v. Noort,
zeide in zijn toespraak op de Amsterdamsche ver
gadering o.a. het volgende: „de geest, die geleid heeft
tot de excessen welke thans daar (d.i. in Rusland)
heerschen, gist ook in andere landen, ook in ons
eigen land. Laat ons waakzaam zijn en ons aaneen
sluiten, opdat die geest van goddeloosheid hier niet
doorwerke. En zij, die op het economische en sociale
leven invloed kunnen uitoefenen, laat hen begrijpen
het groote belang om zooveel mogelijk rechtvaardig
heid en liefde te brengen in het maatschappelijke le
ven, in den naam des Heeren".
Dit is mooi gezegd, vooral de laatste zin is prach
tig. Maar... waar staat de kerk in deze maatschap
pij? Staat zij naast hen, die rechtvaardigheid en lief
de willen of tegenover hen? Welke houding neemt
de kerk aan tegenover het militairisme en den oor
log? Brengt zij liefde in den naam des Heeren of
waagt zij 't zelfs in den naam des Heeren tot den
strijd aan te vuren?
Ze stonden daar op het podium van het concertge
bouw die dominé's, die pastoor en die rabbijn, als de
verdedigers van hun God en van den godsdienst
heeft geen van hen gedacht, aan het onrecht, aan de
wreedheid in den naam van God en godsdienst be
dreven?
Deze dingen moesten mij van het hart vóór ik
mijn oordeel uitspreek over het „weg met God en
godsdienst!"
Voorop zeg ik, dat ik ten volle de meening hul
dig, dat het denken van den mcnsch en het uiten
van zijn gedachten onbelemmerd vrij moet zijn. Ik
erken hiermede het recht van propaganda zoowel
voor het geloof als voor het ongeloof. Wie als eer
lijk mensch, als ongeloovige zich geroepen acht den
godsdienst te moeten bestrijden, moet dit evengoed
kunnen doen als de oprecht-geloovige kan strijden
vóór den godsdienst Elke eerlijke overtuiging be
hoort te worden geëerbiedigd.
Wat nu mijn oordeel betreft over den strijd tegen
God en godsdienst, wil ik het volgende opmerken:
Indien men zich God denkt als een persoonlijk
wezen, naar de traditioneele opvatting, en gods
dienst neemt in de beteekenis van het dienen van
dit wezen, dan zal m.i. de strijd op den duur voeren
tot overwinning. Ik geloof, dat in de toekomst de
menschheid zich zal bevrijden van wat voor mij een
waan slechts is, n.1. het bestaan van een God als
wezen cn opperwezen cn dat met dien waan ook de
godsdienst in de genoemde beteekenis zal verdwij
nen.
Maar indien God is de naam, welke men geeft aan
de kracht, welke de wereld stuwt, welke den mensch
in zich ervaart als den drang naar volmaking, als
redelijken en zedelijken drang, dan zeg ik zonder
eenige aarzeling, en zonder het minste voorbehoud:
dit geloof is onuitroeibaar, omdat het in den mensch
aanwezig is en even onafscheidelijk van hem is, als
al het andere dat hem tot mensch stempelt.
De mensch kan van inzicht veranderen, zijne mee
ningen kunnen zich wijzigen, maar hij kan nooit
ophouden een denkend, gevoelend, willend wezen to
zijn. En dit sluit in, dat hij nooit kan ophouden zich
verbonden te weten en ook gebonden aan wat hij in
zichzelf als het Eeuwige ervaart. Hij is krachtens
zijn wezen religieus.
Wanneer men dus onder God niet een buitenwe
reldlijk wezen verstaat, maar met dat oude woord
de alles-drijvende kracht aanduidt, daq is de bestrij
ding van God een dwaasheid en ongerijmdheid.
Die God is onaantastbaar, eeuwig.
Hebben de kerken in den loop der tijden dien God
gepredikt? Hebben zij den mensehen toegeroepen:
gaat in de diepte van uwe eigen hart cn leert ver
trouwen op uw zuiverste gevoelens en volgt den hei
ligen drang van welke gij in dat hart u bewust
wordt?
Als zij 't hadden gedaan, dan zou de wereld er an
ders uitzien, dan zou er nu geen bestrijding van
God en godsdienst zijn.
Maar zij hebben den menschen een karikatuur-God
gebracht, een God, waarvan zij leerden dat Hij wilde
dat er zouden zijn armen cn rijken, dat Hij wape
nen kon zegenen! En met dien God werd het onrecht
bestendigd en met dien God toog men op ten broe
dermoord en met dien God richtte men brandsta
pels en folterpalen op.
En dit alles ging dwars tegen do diepste gevoe
lens van het zuivere hart in.
Ik heb in den aanvang gesproken over den Bartho
lomeusnacht, ik kan ook wijzen op bittere geloofshaat
en vervolging bij de protestanten. Van beide zijden
is het geschied ter eere Gods. Ligt 't dan niet voor
de hand te zeggen dat het een zegen zal zijn, wan
neer zulk een Godsgeloof verdwijnt.
Daarom eindig ik met deze woorden, waarvan de
beteekenis U duidelijk moge zijn.
De God in den hemel moet sterven, opdat de God
in het hart kunne leven.
ASTOR.
P.S. Aan C.P. te S. Aan uw verzoek zal ik zoo
spoedig mogelijk voldoen, door over dat vraagstuk
een artikel te geven.
ZICH MET INGANG VAN
1 APRIL 1930
OPGEEFT ALS LEZER VAN DE
ONTVANGT DE NOG VERSCHIJ
NENDE NUMMERS VAN MAART
8 Maart 1930.
Maart! Er komt alweer een lentegevoel in de
meeste menschen. Tenminste, er komt een lentege
voel in mij, en daaruit neem ik de vrijheid af te lei
den, dat zulks wel bij de meeste menschen het geval
zal zijn. Vanmiddag,, het is Zaterdag nu ik dit schrijf,
was ik aan het tuinieren, door bovenvermeld lentege
voel daartoe aangezet. Dit tuinieren bestond in po
gingen om een herfstaster, die zich de laatste paar
jaren is gaan verbeelden, dat de tuin van hem is,
tot eenigszins redelijke afmetingen terug te brengen.
Ileele eilanden, zoo groot als de nieuwe Wieringer-
meerpolder, heb ik er afgenomen, en op andere
plaatsen gedeponeerd. En toen ik met een van die
kolossen, bezig was en er een min of meer geschikt
plaatsje voor had gevonden in den voortuin, vlak
tc-gen het hek van mijn buurman (in de hoop, dat hij
zich in de komende jaren in diens richting zal uit
breiden), deelde de juist aankomende krantenbren
ger me mee, dat de lente al weer gekomen was. Met
andere woorden, het fpit is officieel vastgesteld. Wie
zou beter op de hoogte kunnen zijn van zulk een be
langrijk feit, dan de bezorger van de dagelijksche
pers?
Door een eigenaardige combinatie van gedachten,
waarvan het verband me ten eenenmale ontgaat,
schoot me op dat oogenhlik opeens door het hoofd,
dat die komst van de lente niet alleen het heg in
van verschillende dingen beteekent, maar evengoed
het eind van andere. En daarbij dacht ik aan de
Engelsche pantomime.
Ileusch. ik weet ook het'verband niertusschen een
herfstaster en een pantomime. Nu ik er over nadenk,
kom ik tot het besef, dat ze allebei het eeuwige le
ven schijnen te hebben. Ook kunnen ze allebei ver
bazend vervelend zijn, hoewel de pantomime het in
dit opzicht met glans van de herfstaster wint. En
vrder... maar ik bedenk me op eens. U weet toch
wel, wat een pantomime is?
Als U nu zegt: een stuk waarbij niet gesproken
wordt, moet ik tot mijn oprechte spijt constateeren,
dat U het niet weet. Er zijn weinig schouwburgver-
tooningen, waarbij meer mondeling lawaai gemaakt
wordt, dan bij een Engelsche pantomime. Je zoudt
het de loudspeaker onder de tooneelstukken kunnen
noemen. Tenminste, als je de pantomime een too-
neelstuk wilt noemen, en zoo op een lijn zetten met
de werken van Shakespeare, Shaw, Galsworthy, Bar-
rie en zooveel anderen. Och, waarom niet? Een pan-
ECHTE FRIESCHE
20-50et per ons
tomime en Hamlet zijn allebei tooneelstukken, even
goed als een kruiwagen en een Rolls-Royce allebei
vervoermiddelen zijn.
De tijd van de Engelsche pnntmimes is alweer ge
daan, of bijna gedaan Een enkele heel erg mooie
loopt misschien nog. Met Kerstmis zijn ze met hun
allen begonnen: De Gelaarsde Kat, Roodkapje.
Sneeuwwitje en de rest. Verreweg de meeste zijn al
lang een natuurlijken dood gestorven. Misschien gaat
op het oogenhlik Robinson Crusoe nog in Drury Lane.
Ik weet het niet, en aangezien ik gelukkig niet ver
plicht kan worden, er heen te gaan, interesseert het
me ook niet.
Ik hoop niet, dat U al begonnen bent te denken, dut
ik met minachting neerkijk op een tooneelbewer-
king van een of ander sprookje. Niets is verder van
qjijn gedachten verwijderd. Met het grootste genoe
gen zou ik vandaag of morgen naar zulk een be
werking gaan kijken. Op voorwaarde, dat het geen
„pantomime" is.
Ik wil nu toch trachten, U eenigszins een denkbeeld
te geven van de onzinnige vertooning, die men in
Engeland pantomime noemt. Met heel veel genoegen
heb ik gemerkt, dat er ook in Engeland menschen
zijn, die daar een open oog voor hebben. Anders zou
Punch, in zijn nummer van 1 Januari, het artikeltje:
„The Pantomime Spirit" niet hebben opgenomen.
Over dat artikeltje zal ik een cn ander vertellen.
Een moeder vertelt.
Met haar dochtertje is zij naar de pantomime ge
gaan: een voorstelling van Robinson Crusoe. Het
dochtertje kent. de geschiedenis natuurlijk al. Welk
kind kent ze niet? Het dweept niet het verhaal en is
vol verlangen straks Robinson op zijn eiland te zien.
En Vrijdag. Arm kind!
Het stuk begint met een ballet, en een gesprek tus-
schen twee Amerikaansche komiekelingen. Dan ver
schijnt Robinson Crusoe op het tooheel, totaal onop
gemerkt door kleine meid. Geen wonder, want het
was haar eerste pantomine, en zij kon niet vermoe
den, dat de in een rose balletkostuum uitgedoste
jonge dame, die bezig was op dat oogenblik midden
op het tooneel een horlepiep te dansen, haar held
Robinson was.
„Wanneer komt Robinson nu, Mammie?"
„Daar staat hij op het tooneel, kindje".
„Bedoelt U die dame met die rose boenen, Mam
mie?"
„Ja, lieveling, dat is hem, dat is ze, bedoel ik."
Op dat oogenblik werd de aandacht van de kleine,
gelukkig voor de moeder, getrokken door een en an
der, dat op het tooneel voorviel. Er was nu verande
ring gekomen. Robinson cn zijn (haar) vrienden wa
ren nu op de zilte baren. Vooralsnog ging alles naar
wensch. De kapitein gaf een lied ten beste voor zijn
bemanning, die dit natuurlijk ten zeerste waardeer
de. Er zijn ook niet veel kapiteins, die zooveel wel
willendheid aan den dag leggen tegenover hun
scheepsvolk. Maar hij had voor nog meer verrassin
gen gezorgd. Toon zijn eigen numni^- uit was, ver
scheen een, twee, drie uit het ruim een groot dames
koor, heel toepasselijk gekleed als zeemeerminnen.
Een buitenkansje voor de matrozen, die toen nog
niet wisten, dat ze aanstonds gingen vergaan. Want
niet zoodra waren de zeemeerminnen weer naar he
neden gegaan, of de zee werd vreeselijk onstuimig.
Ja, 't begon er nu kwaad uit te zien voor Robin
son, vooral omdat hij (zij) toch al niet zoo erg warm
gekleed was. Maar plotseling ging de storm liggen.
Zuivere beleefdheid hoor. 't Was alleen maar, om aan
Mejuffrouw Robinson gelegonheid Ie geven, ecu
liedje te zingen over haar moeder, die ze nu mis
schien nooit meer zien zou, Toen 't liedje uit was,
begon de zee weer. Eerlijk is eerlijk.
't Was een flink stormpje liet heele schip ging
op een heel eigenaardige manier aan flarden, tot on
geveinsde verwondering van de kleine meid. Maar
een diepe duisternis viel gelukkig, en daarop kwam
het hoogtepunt van de vertooning: het onbewoonde
eiland.
Robison was er niet slecht afgekomen. Ilij ver
scheen terstond, in wit zijden balletkostuum en wit
bont, en een overvloed van diamanten ringen.
„Waar heeft hij al die nieuwe kleeren vandaan
gehaald, Mammie?"
„Ja, die zijn zeker aangespoeld, kindje. Ja, alle
anderen zijn verdronken. Jammer hè? Ja, ook de
kapitein, die zoo mooi zingen kon."
De kleine meid was een oogenhlik ontdaan. Maar
dat duurde maar kort. De slachting scheen toch riog
al meegevallen te zijn. Immers, daar verschenen
plotseling eenige acrobaten om op het onbewoonde
eiland een vertooning te geven, en direct daarop ver
scheen Vrijdag, die met Robinson een klaarblijkelijk
van te voren ingestudeerd duetje ten beste gaf. En
wat was dat? Daar had je waarachtig het heele da
meskoor weer. Die hadden zeker met haar allen een
stevige boegspriet gevonden, waarop ze achter Ro
binson aangezeild waren, t Weid al aardig gezellig
op het onbewoonde eiland, vooral toen ook de kapi
tein het overtuigend bewijs leverde, dat hij niet ver
dronken was, cn na hem de gcbeele bemanning, zeer
plichtsgetrouw, ook maar verscheen.
De kleine bezoekster had al lang opgehouden aan
haar moeder vragen te doen. Ze zag in, dat hier niets
uit te leggen viel. Lijdzaam liet ze Robinson, kapitein,
hemnnning cn dameskoor' maar feestvieren op het
eiland.
Eindelijk was de vertooning afgeloopen. Pantomi
mes duren lang.
„En was het niet mooi, schat?" vroeg mama.
„Ja, mammie, heel mooi", antwoordde het welopge
voede Engelsche kindje. „Maar", voegde zo er aan
top, „ik vind de bioscoop toch mooier."
Zóó is een Engelsche pantomime. IIoc zo heet, doet
aan den inhoud niet veel af. 't Is een beproeving er
naar toe te gaan.