ilputn Niiiis- iliimniit- Liiiilmllil. Voor de schoonmaak M. KLERCQ Geestelijk Leven. - Het Altaar der Eer Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN fco., Schagen. Eerste Blad. 3 Geloof en Waarheid. Zaterdag 29 Maart 1930. SCHAGE 73ste Jaargang No. 8637 Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver- tentiën nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomcnd nummer geplaatst POSTREKENING No. 23330. INT. TELEF. No. 20. Prijs per 3 maanden f 1.65. Losse nummers 0 cent ADVEBTKN- TlëN van 1 tot 5 regels f 1.10, iedere regel meer 20 cent (bewijsno. inbegrepen). Grontere letters worden naar plaatsruimte berekend. DIT NUMMER BESTAAT UIT ZES BLADEN. geen beier en goedkooper adres dan de BEDDEN-en MEUBELFABRIEK van Spoorstraat 32-34, HELDER. Tel. 206. Sc n "O w O n 2 H Evenals vorige jaren worden be stellingen door de verschillende vrachtrijders aangenomen. Ik heb aan C. P. te S. beloofd een artikel te schrij ven naar aanleiding van zijn brief. Een oogenblik heb ik er aan gedacht om hiermede nog te wachten en eerst in te gaan op het ingezonden stukje van Non Nemo, waarmede ik dan tevens den heer Keu ken bevrediging zou kunnen schenken. Ik vind het echter beter om mijn belofte aan C. P. te vervullen; dan komt Non Nemo aan de beurt en vergeten zal ik hem niet, want hij heeft er alle recht op, dat ik notitie neem van hetgeen hij schrijft. Ik geniet van hem steeds groote belangstelling en hij laat nimmer na, om als hij meent, dat er aanleiding toe is, mij op de vingers te tikken. Daar houd ik van. Het is altijd goed voor een mensch om te weten, dat hij nauwkeurig wordt gecontroleerd en dat de critiek hem niet wordt gespaard. Dus: Non Nemo, mijn on bekende censor, over dien Bartholomeusnacht praten we nog eens een volgenden keer. Vandaag ben ik van plan om met mijn lezers wat te gaan filosofee ren. FEUILLETON door ET HEL M. BELL. 20. Ha! Nu begon er een licht voor Charmaine op te doe men. Ergens bij Glasmore, ergens bij de kreek van Ma- lahide daar had zij ook hooren fluiten eenzelfde, helder, welluidend gefluit als dit. En toen, evenals nu, had het haar 'geroepen. En toen, evenals nu, had ze er gehoor aan gegeven. Deze herinnering sneed haar door het hart als een mes. Ze voelde weer den zouthouden- den wind, die haar in het aangezicht woei, hoorde het ruischen en breken van de zware golven wist uit on verbiddelijk instinct, dat uit hetdiepst van haar ziel tot haar sprak, dat nu de crisis aangebroken was, waar op zij onbewust, maar onafgebroken, al die tusschen- liggende jaren gewacht had. Er doen zich oogenblikken in ons leven voor zeld zame oogenblikken, gelukkig, of de broze mensch zou vóór zijn tijd bezwijken waarin het Lot als een storm ram rammeit op onze zwakke veste van sleur en con ventie en haar naar alle windrichtingen verstrooit. En deze slag was nu op Charmaine neergekomen. Hij over viel haar met verpletterende onverwachtheid, zoodat ze geen oogwenk den tijd had om te vluchten, zoo de ge dachte daaraan al bij haar opgekomen was, en voor ze het wist waren al haar verdedigende stellingen omver geblazen, en stond zij hulpeloos, weerloos en alleen. Maar niets van dit alles vervulde haar geest, terwijl zij op den top van den heuvel aankwam, waar de hoornen tot den hemel reikten, en de Minnaar's Poel zich uit strekte beneden haar voeten, gezien van de andere zijde dan welke zij gisteren met Basil bezocht had een juweel in volmaakte zetting, even blauw als de hemel die zich er boven welfde een plekje om te droomen. Zij zag het tempeltje op het eiland, de kronkelende traptreden, die naar den waterspiegel afdaalden geen honderd ellen van haar af, door het heldere water er van geschieden. Zij zag het rustieke bruggetje, dat uit de groene diepte van het omringende bosch daarheen voerde. En zelfs terwijl haar oogen vol begeerig zoeken één oogenblik erop rustten, zag zij de glasachtige opper Filosofeeren; dat klinkt erg geleerd! Maakt u maar niet ongerust. We zullen het heel eenvoudig en po pulair doen, zonder groote geleerdheid en gewich tigdoenerij, Ik ben geen geleerde. Ik ben niet anders dan een mensch, die tracht zooveel mogelyk zyn le vensbeschouwing met zijn denken in overeenstem ming te brengen. En als zoodanig ga ik voor u een paar vragen bespreken, welke de belangstellende le zer C. P. mij heeft voorgelegd. Wanneer gij deze vragen leest, zult ge terstond be grijpen, hoe ik er toe kom om te spreken van filo- sofecren. Deze vragen zijn: „Wat is geloof?" cn „Wat is waarheid?" Welnu, voeren deze twee vragen ons niet naar het gebied van het denken, naar de wereld der bespie geling? En gij zijt 't natuurlijk allen met mij eens, als ik zeg dat C. P. 't mij waarachtig niet. gemakkelijk heeft gemaakt door me deze vragen ter bespreking en beantwoording voor te leggfti. Ik wil me echter daaraan niet onttrekken en zal pogen zoo duidelijk mogelijk te zijn. Wat is geloof? Ik vermoed dat C. P. hiermede uitsluitend doelt op godsdienstig geloof. Er is ook geloof in den zin van „voor-waar-houden". Als ik zeg tot iemand, die mij iets mededeelt: ik geloof u, dan beteekent dit niet anders dan: ik neem aan dat wat gij zegt juist is, d.i. in overeenstemming met de werkelijk heid. Maar godsdienstig geloof is niet slechts voor-wdar- houden. Een godsdienstig mensch is niet alléén ie mand, die als zeker aanneemt, dat er een God be staat, neen, hij is daarbij overtuigd, dat die God op een bepaalde wijze met hem in relatie staat. Voor den geloovige is er een zekere betrekking tusschen God en hem. In den Hebreënbrief staat een hoofdstuk, dat een zekere vermaardheid bezit. Het is het elfde hoofd stuk, dat aldus begint: Het geloof nu is een vaste grond der dingen, die men hoopt en een bewijs der zaken, die men niet ziet. Deze woorden zijn tallooze malen van de kansels herhaald en pastoors en predikanten hebben er zich ten allen tijde op beroepen, als zij de waarde van het geloof (d.i. het godsdienstig geloof) wilden be wijzen. Hoe staan wij nu als kritiseh-denkende menschen tegenover deze bijbelsche uitspraak? Ilc wil eerlijk mijn meening daarover zeggen, al gevoel ik heel goed, dat zij voor menigeen niet ter stond aannemelijk zal zijn. Ik ben namelijk van oor deel dat in deze uitspraak het geloof tot iets on redelijks stempelt. Ik grond mij, wanneer ik dit zeg op de volgende redeneering: wanneer het geloof verband houdt met wat do mensch hoopt, dan be- rus* het op zelfsuggestie. Ons gelooven mag niets te maken hebben met ons hopen. Bij velen echter is dit wel het geval. Let maar eens op, hoe bijna iedereen de neiging toont om juist dót te ge looven wat in overeenstemming is met zijn wenschen. Iemand, die bang is voor het niet-zijn, voor den dood, vlakte van het water drie achtereenvolgende malen op spatten, toen een steen, van de overzijde geworpen, er overheen scheerde. Zonder langer stil te staan, rende zij den heuvel naar den waterkant af, nog steeds met dat vreemdsoortige, lichte gevoel in het hoofd, dat somtijds in droomen tot iemand komt. als zweefde ze door de lucht. Ze bereikte het smalle, bemoste pad dat langs den poel liep, en bij het bruggetje uitkwam. Het fluiten had opgehouden, maar werd plotseling njet hernieuwde woede hervat, toen ze nader kwam; en bliksemsnel, met de vlug heid van een faun, maakte een in het wit gekleede ge daante een sprong naar de brug, van tusschen de va rens en de struiken, die haar tot zoover aan het oog onttrokken hadden. Charmaine slaakte een kreet, een schril, onsamen hangend geluid, dat eerder door de ziel dan door het lichaam voortgebracht scheen te worden en het vol gende oogenblik stond de witte gedaante tegenover haar en zag haar aan. Met uitgestrekte armen, liep ze hem over het brugge tje tegemoet, als een kind, dat een visioen zoekt te om vatten. „Rory!" riep ze hem toe. „Rory! O, Rory!" Haar kreet was niet meer dan een gefluister, als werd hij gelispeld in een droom, want al haar vermogens wa ren gevestigd op slechts dit ééne: hem te naderen. En toen dit geschied was toen ze hem aanraakte, hem betastte, zag ze zijn dierbaar gebruind gezicht met de Iersche oogen, die haar zoo lief waren, in grenzelooze verbazing in het hare staren, tot ze zich door zijn ar men omklemd gevoelde als zou hij nooit meer loslaten, en hoorde zijn stem, eigenaardig heesch, bijna vol ont zag: „Mijn God het is Charmaine!" En ze wist dat haar droom eindelijk verwezenlijkt was, en niets ter wereld er nu meer op aan kwam. Ze hief haar gelaat tot het zijne op even onschuldig en ongekunsteld als ze het vijf jaren geleden gedaan had en hun lippen ontmoetten elkaar in een langen, langen welkomstkus. DEEL H. HOOFDSTUK I. De laaiende Vlam. „Eindelijk!" riep Charmaine. „Eindelijk!" En met een lachje, trillend van louter zaligheid: „O, is het werke lijk waar? Ik kan het haast niet gelooven!" „Het is zeer zeker waar," antwoordde Rory, haar be is o, zoo bercad om in persoonlijke onsterfelijkheid te gelooven. Zoo kan iemand zichzelf een overtuiging opdringen d.i. zichzelf een bepaalde meening suggu- reeren. De meeste menschen blijven in cén opzicht zoo gaarne kinderen: zij willen de wereld der sprookjes niet verlaten. En daruw-ordt hun het geloof tot een bewijs der zaken, die nrufl niet ziet. Zóó, als zij in hun fantasierijke kinderjaren alles omtooverden tot iets heel moois, een hoekje van een onaanzienlijk schuur tje tot een paleiskamer of een paar oude stoelen tot een span vurige paarden maakten en zichzelf in een prins of een prinses herschiepen, zóó ook willen zij, grooter en ouder geworden, de wereld en het wereld gebeuren omtooveren naar hun verborgen wenschcn en zij scheppen zich gestalten van goden en geesten, van heiligen en engelen en zij gelooven dat deze er werkelijk zijn, de goede God waakt over hen, die enge len begeleiden hen cn de heiligen hooren hunne be den aan en zijn tot voorspraak bij den Allerhoogste. En deze fantasie kan zoo machtig we^en dat zij, te gen alle redelijkheid in, als werkelijkheid wordt ge loofd! En wij kunnen opmerken dat overigens zéér ver standige en zéér ontwikkelde menschen in geloofs zaken een standpunt innemen, waarvan wij ons soms afvragen, hoe is 't mogelijk dat denkende wezens zóó iets kunnen aannemen. Voor mij bestaat voor dit verschijnsel (ik denk hierbij natuurlijk alleen aan eerlijke menschen en schakel dus de huichelaars en bedriegers, die met bijoogmerken een geloof veinzen, geheel uit) slechts een enkele verklaring: zij hebben niet de kracht om de fantastische sprookjeswereld te verlaten. Ik heb vaak gehoord dat iemand zeide: ik heb be hoefte aan een bepaald geloof, aan een mij bevre digende levensbeschouwing cn daarom wil ik mij daaraan houden. Voelt gij wel de moreele zwakheid, die zich hier in openbaart? Het is dezelfde (begrijpelijke) zwakheid, welke wij vinden b.v. bij een ziekbed, waar tegen alle stervens- zekerheid in toch menigeen blijft gelooven in moge lijke genezing. De mensch gelooft zoo graag en zoo gemakkelijk wat hij hoopt! Niettemin ben ik van oordeel dat ons geloof op anderen grond dan onze hoop moet rusten. Ons geloof moet opgroeien uit ons denken en dit den ken moet het gevolg zijn van een volkomen eer- 1 ij k zien van de werkelijkheid om ons heen cn een eveneens volkomen eerlijk analyseeren van wat er in onszelf, d.i. in onze ziel gebeurt. De briefschrijver C. P. stelt niet alleen de vraag „wat is geloof?", maar ook „wat is wóarheid?" In zijn brief voegt hij daaraan toe: „ik kan u zeggen, ik kan deze twee vragen nooit oplossen, ze zijn voor mij onafscheidelijk aan elkaar verhonden". Juist! Zoo is het. We mogen nooit gelooven tegen de waarheid in. We mogen onszelf niets wijs maken, omdat we het poëtisch of mooi of in overeenstem ziende als Iemand, die een nieuw gevonden schat be schouwt, „En jij je bent nog véén mooier dan in vroe ger dagen. Of misschien ben ik vergeten hoe mooi je toen reeds was hoewel ik je haren nooit heb kun nen vergeten." Hij sprak ademloos, jongensachtig, bijna als om tijd te winnen, terwijl hij haat* in zijn armen hield, geboeid, door haar schitterende, jeugdige schoonheid. „Herinner je je nog dien dag aan het strand?" vroeg hij opeens. „Het is ecuwen geleden, niet waar? Hoe lang? Vijf jaren?" „Bijna zes" antwoordde Charmaine, tusschen een lach en een zucht. „Waarom hebben ze zoo lang geduurd, zou ik weieens willen weten? Waarom hebben zulke din gen plaats?" „O, vraag het mij niet!" zei hij. „We kunnen van het leven niet een en al rozen verwachten. Zelfs niet bij de Marine. In die dagen was ik nog maar adelborst. Nu ben ik luitenant-ter-zee." „Hoe komt het dat we elkaar ooit uit het oog verlo ren hebben?" vroeg zij. „Ha! Dat was volstrekt mijn schuld niet," zei Rory. „Twee dagen daarna ben ik er weer heengegaan en heb je opgewacht, maar je hebt je nooit meer laten zien." „Ik was ziek." zei Charmaine. „Ziek? wat een wanbof! En toen was het einde van mijn verlof daar en moest ik weg. Ik had er totaal geen zin in. Ik heb sedert dikwijls aan je gedacht. Je familie Is daarna verhuisd, niet waar? Dat vernam ik van Pat. Zeg, laten we wat op die traptreden gaan zitten en praten! Ken je den snuiter, wien dit landgoed toebe hoort?" „Ja, o, ja zeker!" zei Charmaine. Ze liep over het bruggetje voor hem uit en hield een van zijn bruine handen in de hare. „Ik logeer hier, met tante Edith. Hij is invalide, moet je weten Lord Conister, bedoel ik. En jij waar ben jij vandaan gekomen?" „O, ik logeer hier bij Tante Eileen, op Starfields, hier vlakbij. Je kent het zeker?" „■Starfields!" herhaalde Charmaine. „Ja, ik heb er het uitzicht op, vanuit mijn venster. En woont je tante daar de Deloraines! Hoe grappig! Dat wist ik niet." „Maar Pat niet! Hij is aan het visschien op Nieuw- Zeeland," deelde Rory haar mee. „Kreeg genoeg van het oude vaderland. Tante Eileen woont er wel, met een verzameling Iersche neefjes en nichtjes, de eene al dol ler dan de andere natuurlijk. We maken er nogal pret. Je moet ook eens bij ons komen." „Ik vertrek morgen van hier," zei Charmaine. „Morgen! Zoo gauw al! Wel alle duivels!" zei Rory. „Maar hoor eens, je zult niet en je mag niet Ik sta ming met onze uit zwakheid geboren behoeften en wensohen is! Maar nu rijst een moeilijkheid: wat is waarheid? De één zegt: er bestaat een bewuste persoonlijke God; de ander ontkent dit. De een zegt: de bijbel is Gods woord; de ander beschouwt dit oude boek als feilbaar menschenwcrk. De ©en zegt: Jezus Christus was de op bovennatuurlijke wijze geboren Godszoon; de ander zegt dat bij een mensch was als wij en weel een ander ontkent dat bij ooit beeft geleefd. En al deze elkander uitsluitende meeningen worden t e goeder trouw als d c waarheid verkondigd! Als we hierover ernstig denken, moeten wij mijns inziens noodwendig komen tot de uitspraak, dat de waarheid (in geloofszaken) niet anders kan zijn dan subjectief. Dit beteekent, dat ieder persoonlijk zijn inzicht of overtuiging voor de ware zal hou den en als deze overtuiging op eigen denken en waarnemen berust, zal zij voor be-m ook d e waar- boid zijn. 0Z0 is bet mogelijk dat iemand als eerlijk mensch roomsch kan zijn, of orthodox protestant, of vrijzinnig christelijk, of ongeloovig, of spiritist of theosoof. Het hangt er maar van af (ik zonder hier de op-gezag-geloovendcn uit) of men meer of minder of en dit is m.i. het hoogste in het geheel niet, de werkelijkheid heeft gezien en beoordeeld naar zijn wenschcn en hopen. C. P. zal nu wel gaan begrijpen, waarmede ik ten slotte eindigen ga. Wij moeten ik geef hier mijn persoonlijke mro- ning als redelijke menschen alles beoordeelon on afhankelijk van wat wij hopen of wenschen, dus los van onze neiging om de dingen op kinderlijke wijze om te tooveren tot een voor werkelijkheid gehou den sprookje. En daaruit moet ons geloof opbloeien. Wij moeten trachten waór te zijn. Dan zal ons geloof worden een kracht in ons le ven. Ik geloof! Ik geloof dat in de groote wereld om ons en in de kleine wereld in ons één eeuwige kracht werk zaam is. Ik geloof dat in de stof de Scheppende Geest zich openbaart en in die stof zichzelf verwezenlijkt. Ik geloof dat dit is de hoogste vorm van religie dat de mensch zich van dezen Gerst bewust wordt en dat daarin hij verzoend wordt met het leven om dat daardoor dit leven zin krijgt en beteekenis. Ik geloof dat de mensch in deze bewustwording het opperste geluk deelachtig wordt en dat ieder diep- levend mensch dit weet, omdat hij heeft gekend die zeldzame oogenblikken van onzegbare zaligheid, die oogenblikken van extase, waarin hij boven alle klein heid en banaliteit zich één wist met den Geest, oogen blikken, waarin hij al wat hij voelde en doorleefd© uitte in dat ééne, oude woord: God. Maar dan was hem dit woord niet meer de naam van een buiten wereldlijk wezen, maar de benoeming van die als werkelijkheid ervaren Geest, waarmede hij zich zoo volkomen één gevoelde. ASTOR. het niet toe!" „Er is niets aan te veranderen," antwoordde zij. „Maar het is nog geen morgen. Laten we van vandaag genie ten zoolang we kunnen Dit is het Minnaar's Tempeltje. 13 het niet heerlijk?" Ze waren aan den anderen kant van het bruggetje gekomen; zij bracht hem naar de treden van de trap naar het tempeltje. „Het is het eenlge plekje op aarde waar ik verwacht zou hebben jou aan te treffen," ver klaarde Rory. „En vertel me nu eens alles omtrent je- zelve. In de eerste plaats, hoe kom je zoo hier?" „Laten we er bij gaan zitten," stelde Charmaine voor. „Dan lijkt het zooveel te meer op vroeger." ,Ze zetten zich naast elkaar, nog steeds hand in hand. op de bovendste trede. Het blauwe water rimpelde zich aan hun voeten, aan alle zijden waren ze door zonne schijn omringd. „Komaan," zei Rory, „laat er nu alles van hooren!" De oogen half gesloten, leunde zij tegen hem aan. „Eerst jij!" zei ze. „Ik!" zei Rory. „Ik heb niet zoo bar veel te vertel len. Ik ben luitenant-ter-zee aan boord van Zr. Ms. „Paragon" en daarmee is alles gezegd. Ik ben op 't oogenblik met verlof, maar de volgende maand stoomen we naar Gibraltar, ten einde ons bij de Middellandsche Zee-eskader te voegen. Ik heb vijf jaren van harde stu die achter den rug. Maar over het geheel is het een best leven. Het houdt je Sn ieder geval fiks en flink." „Het heeft een man van je gemaakt," merkte zij op. „Je bent nu twintig, niet waar? Stel je eens voor! Twin tig op den laatsten Trafalgar-Dag!" „En heb je dat nog onthouden!" „Ik heb je verjaardag altijd onthouden," zei ze. „Wat lief van je!" prees Rory. „Helaas kan ik niet hetzelfde zeggen, hoewel Ik wel kans zie me den datum te herinneren, geloof Ik, als je me even den tijd laat. Zie je wel!" triomfantelijk „het was op Guy Fau- kes-dag! Dan moet je nu zeventien zijn. Het is me nog niet eens opgevallen dat je ouder bent dan toen ik je het laatst zag." „O, maar dat ben ik toch," zei Charmaine met een zucht. „Een eeuwigheid ouder!" Hij lachte haar uit. „Daar geloof ik niets van! Je stelt je maar zoowat aan. Maak je haren los en laat het mij zien." Zij schudde opcieuw het hoofd. „Daar is geen tijd voor. Ik zal spoedig weer weg moeten. Tante Edith zal niet weten waar ik blijf." „Och, laat die tante Edith naar de maan loopen!" zei Rory troostend. „Ze kan best nog wat wachten. Je bent te oud om standjes of straf te krijgen als je te

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1930 | | pagina 1