TIN-TIN UNS hÜfcKjL. j In 't land, waarvan ik hier vertel. Rijden geen auto's, zie je wel Ook snort geen enk'le vliegmachien, Je zult er ook geen spoortrein zien. En toch reist men er o zoo vlug, Met zoo'n paar vleugels op den rug Maar 't stijve, houten hobbelpaard Geeft men een duwtje aan zijn staart En loopt het beest dan nog niet gauw, Moet je maar sjorren aan een touw Maar wat je in ait land niet kent, I Dat is onze verkeersagent H. H. de B.—L. MARCEL J. A. ARTZ. Op den rand van den spiegel balanceerend stukje rauwe aardappel oppeuzelend, zat zeker te bedenken wat voor katten- hij nu weer zou kunnen uitvoeren als zijn diné geëindigd had, zijn kleine oogjes gingen onderwijl vlug heen weer, bleven dan eens op den suikerpot justen om een oogenblik later vol verlangen lp den melkkoker te staren. Een tevreden geluidje zoo nu en dan sla- ;end wees er op dat het hem daarboven op jn wankelbare zitplaats uitstekend beviel. •Wie Tin-Tin was? Dat zal ik jullie eens vertellen. Tin-Tin is liets meer of minder dan een klein aapje, lat een van mijn kennissen eens meege- iracht heeft uit Antwerpen. Ze had hem daar ekocht van een kermisbaas uit zoo'n circus- pel. Toen ze Tin-Tin daar zoo zag zitten ïad ze zoo'n medelijden met hem, dat ze irect besloot het diertje te koopen en ge- ukkig maar, want jullie weten niet hoe reeselijk dieren te lijden hebben in een Ircus of poppenkast. Die beesten daar zoo e zien rond springen, allerlei fratsen ma- end, dikwijls nog behangen met allerlei onte kleeren, vinden jullie erg aardig en aar lachen jullie om. Ik deed het ook toen t nog klein was. Maar, o jongens en meisjes, et is een ware kwelling voor de arme dieren n van harte hoop ik dat het nog eens zoo er komt, dat de dierenbescherming dit kan erbieden. Maar ik ga verder met vertellen. Toen Tin-Tin in huis kwam was hij erg chuw en wanneer iemand maar even te icht bij zijn hok kwam, ging hij allerlei ïelijke gezichten trekken en probeerde zelfs e bijten. We waren het er allemaal over ens, dat het geen vriendelijk dier was en it ook wel nooit zou worden, maar hierin lebben we ons leelijk vergist. Toen Tin-Tin, dit is eigenlijk een verbaste- ing van den naam Rin-Tin-Tni, zoo die ardige hond heet van een bekende film- cteur, een poosje in huis was en aan zijn ieuwe omgeving gewend, werd hij vriende- jker, vooral toen hij bemerkte, dat hij geen laag kreeg of geplaagd werd. Je moet trou- rens nooit een beest plagen, dat is erg leelijk n wat heb je er aan? Wanneer je eenmaal en dier geplaagd hebt, vergeet hij het nooit leer. Eindelijk was Tin-Tin dan zoo gewend dat tye besloten hem eens los te laten en zoo Jezegd zoo gedaan, het deurtje ging open }n met een sprong was Tin-Tin (bij verkor ting noemen we hem Tinni) uit zijn hok en met een tweede op de tafel. Hij schreeuwde jan plezier, smeet onmiddellijk de suikerpot toiver, dompelde zijn hoofd in de melkkoker, kauwde stukken uit de kaas, begroef zijn handjes in de botervloot, en eer we van de Schrik bekomen waren, had onze lieve Tin- pn een ware chaos in de kamer gemaakt. Alles wat op de tafel stond, pakte hij beet Df smeet hij om. Met heel veel moeite kregen we hem eindelijk weer in zijn hok en be- iloten hem er nooit weer uit te laten. Deze ierste proef was een jammerlijke mislukking jeweest. Hoe konden we ook zoo dom zijn om dat beest er uit te laten. Het was toch een aap en die staan toch bekend dat daar geen huls mee te houden is. Maar ook hierin vergisten we ons weer. Apen zijn buitenge woon slim, en heel goed te leeren Het zijn ook zindelijke dieren, wat meestal niet van apen gezegd wordt. Maar toch is het zoo. Je moet een dier niet beoordeelen in gevan genschap, zooals Jullie misschien ze ook wel eens gezien hebben in Artis, maar in vrijheid. Ik zal jullie een klein voorbeeld er van geven Na tallooze vruchtelooze pogingen is het ons toch gelukt Tinnie aan zijn verstand jte brengen, dat wanneer hij vrij wou rond- Joopen, niet alles geoorloofd was en hij zich aan enkele regels moest- houden. Nu riai uoc. hij dan ook tamelijk. We moeten natuurlijk wel erg op hem letten, want als hij de kans ziet, kaapt hij stilletjes worst uit de kast, neemt alles weg wat glinstert of zit kranten en portretten te verscheuren. Nu loopt Tin-Tin vrij rond en als een van ons op de divan gaat liggen komt hij naast of tegen ons aan zitten en begint al de haar tjes die hij op onze handen ziet weg te pluk ken. 's Avonds als er afgewasschen wordt zetten we een tweede teil op den grond en daarin gaat Tin-Tin baden, op den rand van den teil zittend wascht hij zich met zijn kleine handjes die hij net als een mensch gebruikt, giet hij het water over zich heen en wanneer hij er genoeg van heeft, gaat hij zich achter de kachel zitten drogen. Tin-Tin kent ons allemaal en wanneer we hem met allerlei vriendelijke woordjes roepen komt hij heel genoeglijk bij ons zitten, schommelt aan de draad van het electrische licht heen en weer, laat zich dan met een harde plof op de tafel vallen, springt op een stoel die natuur lijk omvalt, vliegt vandaar op de spiegel waarin hij allerlei leelijke gezichten trekt, valt boven op den hond, en laat zich dan als ruiter te paard op zijn rug zittend, door de kamer rijden. Begint het onze Duc, (dit is de naam van de hond en beteekent Hertog) te vervelen dan springt hij op de divan en gaat met Tin Tin liggen spelen. Tin Tin ver schuilt zich dan onder het divankleed en Duc zoekt hem op, ze bijten elkaar wel, maar zonder pijn te doen. Gaat Duc slapen, dan komt Tinnie naast hem zitten en is dan wel dra ook in diepen rust. Eens gebeurde het dat onze poes jongen had en daar had Tin- Tin een buitengewone belangstelling voor. Die belangstelling ging zelfs zoover, dat hij de moederpoes verjoeg en zelf op de kleine poesjes ging passen. Hij dacht zeker dat ze het bij hem beter zouden hebben, 't Was aandoenlijk om te zien hoe het aapje den heelen dag bij de kleine poesjes de wacht hield. Hij gaf ze zelf zoentjes, ploos ze met z'n kleine handjes en was overgelukkig, als hij maar bij de jongen mocht zitten. Maar het ging te ver. De moeder-poes vond het niets prettig, eerst had ze met Tin-Tin ge vochten maar de aap won het. We verjoegen Tin-Tin dus en vreeselijk wat was hij kwaad. Hij schreeuwde en gilde, dat hooren en zien verging, trok leelijke gezichten, liet zijn tandjes zien, kwam op ons af en beet maar waar hij ons te pakken kon krijgen We dachten dat een paar vermaningen wel zou den helpen en Tin-Tin kwam ook niet meer bij de poesjes. Maar wat keken we op, er waren 4 jongen geweest en nu misten we er een. Dus gingen we op zoek. Wat was er gebeurd Tin-Tin had er stilletjes een weg genomen en met het diertje onder zijn arm was hij naar een stil plekje gevlucht. Tot Tin Tin's groote verontwaardiging, gaven we het poesje aan de moeder terug, maar het gaf niets en het beste was maar om Tin-Tin niet tc verjagen, want dan ging hij loopen, het poesje onder zijn arm vastknel- lend. Gelukkig werden de poezen grooter en konden ze weg. Maar hierna is Tinnie altijd boos op de oude poes gebleven en wanneer hij kan, zit hij hem te plagen. Tin-Tin denkt zeker dat de poes de kleine poesjes opge borgen heeft op een plaats die hij niet vin den kan. Nu het niet zoo koud is komt Tin-Tin ook wel buiten. Laatst was hij de gang door- geloopen en de straat opgegaan en zat heel genoeglijk bij de groentevrouw in de win kel een pisang op te peuzelen. Ook bij de buren brengt Tinnie bezoeken. Door het raam klautert hij langs de draad van de an tenne van de radio, laat hij zich zoo op de muur glijden en springt dan op het kozijn van de kamer, waarna hij onze buren amu seert met zijn gewenschte en ook wel on- gewenschte grappen. Ik zou jullie nog veel meer van Tin-Tin kunnen vertellen, maar dat kan niet voor plaatsruimte, daarbij schei ik er nu maar mee uit omdat ik dit verhaalHè, hè, ik zucht ervan, weet jullie wat die streep beteekend Nee, nu dat kan ik nog wel even vertellen. Ik wou jullie juist zeggen dat ik dit verhaal al 3 maal heb moeten overschrijven omdat Tin- Tin, nu eens het papier vol smeerde met boter en dan weer verscheurde, maar nu komt hij in eens en smijt er de heele inkt koker over heen. Wat had hij een pret. Hij heeft zich heelemaal met inkt ingesmeerd, die rekel. Nu ben ik maar ergens anders gaan zit ten en is dit de vierde maal dat ik over Tinnie schrijf, toch is mijn verhaal klaar gekomen en ik moet lachen om Tinnie je kan nooit boos op hem blijven. Zouden Jul lie ook niet zoo'n lief diertje willen heb ben? Ja? Nu geef het dan maar op in een briefje aan de courant, als ik dan weer eens tijd heb, zal ik voor Jullie naar Afrika of Indië reizen om een heele partij Tin-Tln's voor de jeugdrubriekertjes te halen. dochteiijt. _,or een allerliefst katje geruild haa. Doch moe dertje meende het zoo erg niet als 't wel scheen. Ook zij had voor een bagatel, dat er nog te betalen was, zich een grappig hondje met een te grooten kop laten opdringen. Juist stapte toen de baas zelf binnen. Terwijl hij even in 't nabij gelegen dorp wat te doen had gehad, was hem onderweg een jonge patrijs in handen gevallen. Die haalde hij uit zijn jas te voorschijn, waarin hij 't diertje stil verborgen had. Zoo had ieder familielid het zijne voor de menagerie bijgedragen. En juichende nam het dochtertje de zorg van het drietal op zich. Vanaf het eerste oogenblik hokte het drie tal bij elkaar. Zij schenen te gevoelen, dat zich goede menschen over hen ontfermd hadden, en dat zij hun dankbaarheid voor de goede behandeling het beste konden too- nen, door zich voorbeeldig te gedragen. De drie weezen groeiden flink op. Het patrijsje trippelde in winkel en huis vroölijk rond. Wat het van den bodem oppikte was mee* dan voldoende voor zijn buikje. Slechts nu en dan waagde het zich aan de deur en keek met de kleine oogjes knippend naar de zon. Van het vermogen om te vliegen had het nooit gebruik gemaakt. Het poesje sloot zich nauw bij het patrijsje aan en bewaakte het zorgvuldig. De vroolijke hond hield zich meer bij den baas op. Hij vergezelde den baas overal waar deze heenging. Stapte de baas een koffiehuis in, en stond hij niet toe, dat Basje mee binnen ging, dan liep hij fluks terug en bleef aan de open midden deur post houden. Bracht een klant eens een hond mee, die het op patrijsje voorzien had. dan namen Mieke en Basje het voor het diertje op, en lieten ongemakkelijk hun tan den zien. Zoo verliepen er jaren. Eens raakte de hulsmoeder aan 't sukkelen. De dochter verpleegde haar dag en nacht, totdat de oude vrouw stierf. Tijdens deze ziekte nam een vreemde het huishouden waar en ge raakte het drietal min of meer in 't vergeet boek. Zij trokken zich schuw in een hoekje terug en tuurden voortdurend naar de deur, in de hoop, een bekend gezicht te bespeu ren. Door de verandering in 't huisgezin ging alles heel anders, en bij zulk een ge legenheid werd het patrijsje door een neervallende kist getroffen. Mieke wilde zich van den dooden vogel niet scheiden. Toen het diertje weg was, verdween ook poes voor altijd. Daarop werd de winkelzaak ver kocht. Basje volgde den eigenaar, die nu van zijn geld ging leven. Komt hij echter den winkel voorbij, dan heeft hij heel wat te roepen en te bevelen, om Basje verder mee te krijgen. De trouwe hond denkt al tijd aan zijn vriendjes. EEN PAASCHVERHAAL. JANNEKE. 't Was heel vreemd geweest voor Janneke, toen de boerin, die zoo goed voor haar geweest was en haar in huis had genomen, toen moe der gestorven was, nu zelf voor goed was heengegaan. De boer was het vorig jaar van den hooiwagen gevallen en werd nog altijd in het ziekenhuis in de stad verpleegd, hij had geen pijn meer, maar kon niet meer overeind komen. Treesje, het zesjarig doch tertje was nu een weesje, net als Janneke en naü vreeslijk genuild, omdat moede^ er niet meer was, en Janneke zelf kon niets zeggen van verdriet. Maar toen het avond was, en het tijd werd voor de pap, die de boerin altijd zoo lekker klaarmaakte en ze er een extra schepje stroop in deed voor Trees, was ze gauw aan den gang gegaan, had karnemelk gekookt en bruin brood ge meden. En ofschoon ze zelf niets lustte, had ze voor de kleine meid gezorgd en haar ver troeteld net als moeder deed. Tante Ant zou eerst den volgenden dag komen ze was de eenige zuster van de boerin en ze woonde ver in Friesland de "rein had haar dien dag niet meer naar het kleine gehucht dat buiten de spoorverbinding lag, kunnen brengen. „Straks kom ik bij je slapen!" had ze Treesje getroost, die moe van het huilen, naar bed verlangde. En toen ze hoorde, dat het kind sliep, liep ze even naar buurvrouw, die 's middags niet weg kon, omdat het zoo druk was, maar die beloofd had, als het avondeten gedaan was, te zullen komen, 't Ging toch niet aan, om de kinderen want Janneke was nog geen veertien, alleen te laten; nu zou ze blijven tot tante Ant was gekomen. En 's morgens was Janneke het eerst op: had netjes de tafel gedekt en had voor ieder vier eieren gekookt, die ze in een doek knoopte om ze warm te houden. 't Was immers Paschen en ze wist nog heel goed, hoe de boerin verleden jaar ook de nesten in het kippenhok geplunderd had om maar veel eieren op tafel te hebben, 't Was vreeselijk stil in huis en telkens moest Janneke haar tranen wegslikken -- 't was MIEKE, BASJE EN PATRIJSJE. Het spreekwoord: „als hond en kat leven!" wil voorzeker vijandschap uitdrukken. Jaren geleden kwam ik in een klein Geldersch stadje, in een boter- en kaaswinkel. De moeder had het aan den stok met haar zoo akeliig, dat ze het vroolijke goedhartige gezicht van de vrouw niet meer zou zien en ze had er geen begrip van, wat er nu moest gebeuren. Buurvrouw was vriendelijk en wilde helpen, zooveel ze kon, maar alles hing toch van tante Ant af. Ze verlangde, en was toch ook weer een beetje bang voor haar. Zou ze Treesje meenemen en moest zij dan hier alléén achterblijven? Stil daar luidden de klokken. Paschen was een blij feest het feest van de Opstanding. Dat had Janneke wel geleerd, maar ze had er eigenlijk nog nooit veel over nagedacht maar nu, op den stillen mor gen, was 't of de klokken héél anders luid den, dan ze vroeger gehoord hadBim - Bam Bim - Bam; wat klonk dat helder en plech tig: Dag - kin - de - ren - dag - kin de - ren zoo klonk het in haar oor, een groet voor haar en Trees o, ze hoorde het duidelijk en vreemd, nu was ze ineens niet meer zoo verdrietig Janneke geloofde dat de boerin zeker wist, dat ze haar best zou doen en goed op Treesje passen en ook dat Janneke haar erg miste, omdat ze zoo lief voor haar geweest was. Nu behoefde ze ook niet bang te zijn voor tante Ant alles zou goed komen. En zoo was het ook. Tante Ant deed wat haar zuster zeker prettig had gevonden, ze nam Treesje mee, maar ook Janneke en was zóó goed voor de belde kinderen, dat het was, of ze weer opnieuw een eigen thuis gekregen hadden. H. H. DE B L. DE STRUISVOGEL. In de woestijnen van Afrika en Arabië leeft hij, de grootste vogel der wereld, die zoo beroemd is om zijn prachtige vederen. Arme vogel; hij mocht willen, dat zijn vederen wat minder mooi waren! Dan zou hij zijn groote zonnige vlakten vrij wat rustiger bewonen. En thans geen oogenblik is hij zijn leven zeker. Gezellig leven zij in troepjes van vijf of zes bij elkaar. Ze heb ben hun eigen gebied, dat ze afreizen, en waar ze hun schraal voedsel zoeken: blade ren, gras, zaden. De vogel is met weinig te vreden zijn maag; is sterk en kan allerlei stoffen verdragen. Och, het hindert hem niet, of steenen en gruis mee naar binnen gaan. Konden we maar eens 'n kijkje nemen in een struisvogelmaag, we zouden verbaasd staan over de onmogelijke voorwerpen, die daar in verdwaald kunnen raken. Maar de struis vogel klaagt niet over pijn in zijn inge wanden Hij eet maar en slikt maar door. En komen er bij toeval kleine vogels in zijn nabijheid, hij maakt geen bezwaar die ook naar zijn maag te doen verhuizen, 't Is de grootste vogel der wereld, zeiden we. De kop van een volwassen dier steekt 25 dM. boven den grond uit; een man kan over zijn rug niet heen kijken. Pooten heeft hij van belatig; echt groote stevige pooten, waarmee hij ontzettend groote stappen kan doen. Aan eiken poot zitten twee teenen, een groote, iloe vader Kater uit hengelen gaat. die van een nagel is voorzien," en een kleine zonder nagel. In het woestijnzand legt hel wijfje haar eieren. Dat zijn nog eens din gen Ik verzeker je, dat je heel wat kipeitjes moet verorberen, eer je evenveel op hebt, als de boer in het Kaapland, die zich aan één struisvogelei te goed doet. Zoo'n eitje weegt maar eventjes drie kilo. Een nest houden de struisvogels er niet op na. Het wijfje vindt zeker, dat ze zich al verdienstelijk genoeg maakt, als ze zulke kolossale eieren legt en het mannetje maakt met zijn achterlijf eenvoudig een ondiepe holte in het mulle woestijnzand. Ziezoo, de zaak is in orde en het eierleggen kan be ginnen. De struisvogels schijnen het onder elkan der nog al eens te zijn; een wijfje heeft er ten minste volstrekt geen bezwaar tegen, dat andere wijfjes in de zelfde holte haar eieren leggen. 't Is te begrijpen, dat de zwartjes in Afri ka nog meer belust zijn op het uithalen van struisvogelnesten dan bij ons de ondeugende kwajongens op het verstoren van de nestjes van vinken, leeuwerikken en andere dier tjes. Maar de struisvogel is zoo dom niet. Zoo lang het leggen van eieren niet is afgeloopen bewaart hij ze zorgvuldig onder éen laag zand. Nu mogen de inboorlingen zoeken Ze kunnen dwalen, eer ze iets ontdekken. Mdar ze hebben een paar dagen geduld. Dan is het leggen afgeloopen en het broe den kan beginnen. De wijfjes vinden zeker dat een* mannetje ook wel iets nuttigs mag verrichten. Daarom laten ze het broeden hoofdzakelijk aan hem over. Dit broeden duurt wel een week of zes. Toch vraagt dit niet zooveel zorg van een struisvogel als van een kip. Ze behoeven er n.1. alleen 's nachts op te gaan zitten. Des daags brandt de zon wel zoo heet, dat ze warmte genoeg geeft om de eieren uit te doen komen. Maar de nachten zijn in de woestijn koud. Dan daalt de temperatuur diikwijls beneden het vriespunt. Als de struisvogel met het broeden begint, is de holte in den grond verbazend wijd gewor den; er liggen dan wel dertig eieren in, maar, nog altijd gaan de wijfjes door met leggen. De laatste eieren komen echter niet in het nest terecht, maar er omheen. Ze worden dan ook niet uitgebroed, maar moe ten tot voedsel dienen voor de jongen, als die uitkomen. Want nu worden de inboor lingen waakzaam. Ze zwerven over de groo te zandige vlakte. Ha, daar zien ze een struisvogel ronddwalen. Het dier blijft al maar in de nabijheid. Angstig kijkt het naar de zoekende roovers. Plotseling laat het een gebrom hooren en de zwarte eierenzoeker is in zijn schik; hij heeft de plek gevonden, waar de eieren zitten. Hij graaft het zand weg en de prachtige groote eieren komen voor den dag. Harde eieren zijn het, zoo hard wel, dat men de schaal niet zoo gemakkelijk breken kan. Vandaar dan ook, dat hij wel voor vaat werk wordt gebruikt Maar nog grooter ge varen bedreigen den struisvogel. Zie, daar naderen de jagers, een knots in de hand. Ze zitten te paard en rijden als de wind over de vlakte Angstig slaan de struisvogels op de vlucht. Ze reppen hun pooten zoo hard ze kunnen. Groote stappen maken ze, stap pen van een meter of drie. Daarbij slaan ze met hun vleugels wat ze kunnen. Die vleu gels zijn niet groot. Vliegen kan de struis vogel niet Kon hij dat maar, dan zou hij de jagers wel ontvlieden. Toch bewijzen de kor te vleugels nog goede diensten, want met groote snelheid komen de vluchtelingen vooruit Ze behoeven voor een sneltrein niet onder te doen! Maar de jagers houden vol Angstiger en angstiger worden de arme vogels. Ze hooren achter zich het dreigend draven der achtervolgers. En eindelijk voelt de struisvogel, dat hij verloren is. dan doet hij geen moeite meer om te ontkomen, steekt zijn kop in het zand en geeft zich gewonnen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1930 | | pagina 15