BELLO'S DANK ONS HOEKJE DE HOND. Ik kreeg laatst van m'n moeder, Die me zoo fijn verwent, Een heel groot beest op rollen. Een houten hond present Nu, ik was in m'n nopjes, Ik was écht in mijn sas, Zoo'n ding om op te rijden Dat kwam me juist te pas Maar in de mand van Bello, Wat denk je, dat ik vond Een jong met bruine ooren, Een leuke, kleine hond Nu gaan we samen rijden Op 't heele groote beest, Maar van m'n levend beestje Houd ik toch nog het meest H. H. de B.-L. „Zijn we nu heusch vriendinnetjes" vroeg de kleine Elze. „Natuurlijk Elze", riep Jansje uit, en zich over haar bedje heenbuigend pakte ze Elze's hand en kus te die Op dringend verzoek van Elze, had de zuster het scherm tusschen de bedjes weg genomen en nu konden de beide meisjes elkaar den geheelen dag zien en liggen keuvelen. Alleen waren zij stil als dokter !op de zaal kwam en het rustuur was. De jvriendschap der kinderen scheen gunstig' op hun gezondheid te werken en de dokter die een week later de ronde deed vond jwerkelijk dat in Jansjes toestand verbete ring was te bespeuren en al was het dan anaal* weinig, zij toch iets vooruit ging. Bello had in het ziekenhuis een groote verandering ondergaan en niemand zou in jhet mooie glanzende krachtige dier de eens zoo vieze smerige straahond herkend (hebben. Toen 's middags meneer Durieu een eerste hondenkenner, zijn dochtertje kwam bezoeken, stond hij verbaasd over den prachthond dien hij zag en opgetogen ric hij uit „Alle menschen, van wie is dat schitterende dier ik wil hem graag koopen" „Van wie hij behoort zou ik heusch niet kunnen zeggen mijnheer", zei de portier, „hij is hier een maand of acht geleden komen aanloopen, vuil en smerig, half blind en bovendien nog kreupel en zoo mager dat hij wel door het kippengaas heen kon, hij wou hier niet meer vandaan en het is ons altijd een raadsel gebleven waarom dat beest zoo graag hier wou zijn. Hij ging wel eens bij de deur zitten hui len, maar waarom wete:. we nog niet". „Dan moet hier iemand in het ziekenhuis zijn die hij kent, sprak .de heer Durieu, maar als hij van niemand is, wil ik hem graag koopen voor mijn dochtertje, ik wil er een goeden prijs voor geven, enfin daar spreken we nog wel eens over". „Papa, heeft gezegd, dat hij een hond voor mij gekocht heeft, maar dan moet ik zorgen, dat ik heel gauw beter ben", ver telde Elsje een paar weken later aan haar vriendinnetje. De beide kinderen die met een wonderlijke snelheid bijna genezen waren, lagen vroolijk pratend den tijd te korten. „Ik heb je vader nog nooit' gezien" zei Jansje, terwijl zij een banaan voor haar kleine vriendinnetje schilde. „Né, dat kan ook niet", antwoordde Elsje, je was t.lkens beneden bij dokter, maar vanmid dag zal je hem dan zien, ik ben toch zoo blij dat papa de hond aan mij geeft, nu heb ik als ik hier weer vandaan ben een speelmakker, want broertjes of zusjes heb ik niet". Hè, zei het kind plotseling, „wat zal ik jouw missen Jansje, waren we maar zusjes en konden we altijd bij elkaar blij ven". „Ja, d?t zou prettig zijn" zei Jansje met een schittering in de oogen. "Maar dat kan nu eenmaal niet. Ik ga Bello weer opzoeken". „Wie is Bello", vroeg Els je. „Dat is mijn vriend, de eenige die ik heb, hij is maar leelijk en kreupel, maar o zoo lief. 's Morgens ging hij wel eens met me mee, als ik hem wat brood gaf, maar ik weet niet waar hij gebleven is, arme Bello, misschien ben je al wel dood", zuchtte Jansje„Nu, maar je zult eens zien hoe lief de hond is die pappa mee brengt" zei Elsje met trots. Op dit oogen- blik kwam zuster waarschuwen dat het rusttijd was, en bracht de blijde boodschap mee, dat wanneer zij nu een probeerden extra goed te slapen, zij vanmiddag in den tuin mochten liggen. Is dat geen prettig nieuws „O, wat heerlijk" riepen de beide kinderen in de handen klappend uit, „dan zullen wij maar stil zijn", en eenige oogen- blikken later sliepen ze als rozen. Zoo'n groote opschudding als er dien middag was geweest had er zich in geen jaren voorgedaan, ieder had er aan te pas moeten komen, tot zelfs de dokter toe. Zuster Lydia kwam na rusttijd al spoedig met de kleeren. Vlug werden de beide meisjes gekleed naar beneden toe gedra gen. Wat een heerlijkheid. Daar lagen beide na zoo'n langen tijd in de heerlijke zonne schijn. Twee groote stoelen waren naast elkaar in het zomertentje geplaatst en daar lagen ze nu om te genieten van bloeiende mei zoentjes, vladderende vlinders en gouden zonnestralen, en terwijl ze samen vroolijk lagen te keuvelen werd er voor Elze bezoek aangekondigd. „Dat zal Mama zijn" legde Elze wijsgeerig uit en inderdaad had zij ge lijk „Zoo kindertjes, hoe gaat het, jelui krijgt gelukig weer kleur op de wangen" sprak mevrouw Durieu, terwijl ze tusschen de beide ligstoelen plaatsnam. „Wat heerlijk kindertjes dat jelui nu weer buiten moogt liggen nu zullen jullie misschien wel gauw genezen zijn". „Dag Mevrouw, dag Moes", groetten de beide kinderen terug. „We vin den het zelfs zalig mevrouw", zei Jansje met een schittering in haar oogen we zijn in zoo'n tijd niet buiten geweest." „Papa komt zeker wat later hé Moes." „Ja kindje over een kwartiertje zal hij wel hier zijn en kan je het beloofde cadeau zien, maar dan moet je ook zorgen gauw beter te zijn anders geven we het aan Jansje hoor!" Ze krijgen allebei weer flinke kleuren op de wangen Mevrouw en nu ze buiten mogen liggen zullen ze wel weer gauw opknappen" sprak de verpleegster, die binnenkwam en twee glazen melk op het tafeltje zette. „Hier kindertjes, drink dit maar gauw uit", en met een vriendelijk knikje .verdween ze weer. „Zuster Lydia is altijd zoo lief", zeie Jansje. Op dit oogenblik kwam de portier zeggen dat mijnheer Durieu was gekomen. „Ha, gelukkig riep Elze uit naar buiten kijkend „nu kan ik eindelijk de hond zien". Maar voordat iemand wist wat er eigen- lijlk gebeurde, was het gebeurd, een woest geblaf klonk, de heer Durieu, tuimelde het tentje binnen en voordat hij de hond had kunnen grijpen had deze zich losgerukt. „Woef, woef woef" klonk het woest en met een twee sprongen het tafeltje omver smij tend was de hond bij Jansje. Woest blafte hij, krabbelde met zijn pooten en likte haar het gezicht en handen. Jansje had de hond herkend en riep luid „Bello, Bello Bello, over gelukkig omarmde ze de groote kolos. De zusters kwamen aanhollen en ook de portier die langs kwam schoot op het ge rucht toe, doch niemand kon de geduchte hond wegkrijgen. Door het dolle heen, dat hij nu eindelijk zijn vriendinnetje terug gevonden had, blafte Bello maar door en maakte een kabaal als een razende, terwijl hij Jansjes ligstoel in een wanorde her schiep. Hij bespaarde de zuster de moeite van het dwijlen, door de melk op te likken. Eindelijk kon de reus niet meer en bleef stil liggen met zijn kop op Jansjes schou der. „Vader", riep Elze van de eerste schrik bekomen ,uit, „waar is mijn hond nu"? De heer Durieu die opgekrabbeld was, zei niets doch wees op Bello. „Dat", riep Elze vol verbazing uit, maar nu riep Jansje met overgelukkige stem, ,,'t Is jouw hond niet Elze, maar de mijne, 't is mijn trouwe lieve Bello", waar ik je zoo vaak van verteld heb." Nu was het raadsel opgelost. Het tentje waarin Bello zoo'n treurige wanorde had geschapen, werd gauw weer in orde ge maakt. Maar Elze was lang niet vroolijk. „Je hoort het lieve kind, sprak haar vader, de hond is niet van ons maar hoort aan Jansje, misschien wil ze her-, wel aan mij verkoopen. „Hé ja, koopt U hem van haar vader". „Dat hangt niet van mij af kind lief, maar van Jansje. Wil je den hond af staan" vroeg de heer Durieu zich tot haar wendende. Het is alles wat ik heb mijn heer, de eenige vriend die mij trouw is gebleven, ik heb geen ouders, broers of zus ters meer. Elsje gaat straks ook weer weg en dan heb ik niets, ik zou Bello zoo graag houden". Bij het hooren van zijn naam richtte de trouwe hond zijn kop op. „O, maar ik wil dien hond ook zoo graag heb ben" riep Elze uit. Op dit oogenblik kwam de dokter langs. „Dat treft goed" sprak de heer Durieu uit, „zou ik u even kunnen spreken?" „Zeker, zeker", antwoordde de geneesheer „ik had juist hetzelfde verzoek aan u. Gaat u maar even mee". De heer Durieu stond op" ik kom dadelijk weer terug meisjes en hij volgde de arts naar diens studeervertrek. Elze was genezen Groot was de vreugde van het kind, toen haar vader vertelde dat dokter goed vond, dat ze den volgenden dag weer naar huis toe zou gaan. Dat was een heerlijke tijding voor haar, maar voor Jansje was dit minder plezierig. En tot overmaat van ramp wilde de dokter ook niet hebben, dat Bello langer bij haar bleef. Er hielp niets aan en het kind moest er wel in berusten. Zoo zou zij dan weer net als vroeger een leeg bedje naast zich heb ben en de gedachte, dat Elze weg zou gaan deed het kind tranen in de oogen krijgen. De omgang met het lieve vriendinnetje had Jansje grootendeels doen genezen en nu zou die lieve, kleine Elze, waar zij zoo veel van hield en ook haar beste trouwe Bello, verdwijnen en 's avonds huilde het kind onder de dekens haar groot verdriet uit.. Elsje was ondanks de vreugde van haar beterschap erg bedroefd, dat ze Jansje zou moeten missen en het afscheid tusschen de twee kinderen was erg moeilijk geweest. Beide schreiden en wel tien maal hadden ze elkaar omhelsd. „Maar ik zal je nog dik wijls komen opzoeken',, snikte Elze, tusschen haar tranen door en bij de deur draaide zij zich nog eenmaal om en riep: „Dag, ik kom heusch weer gauw terug, dag!" toen viel de deur dicht. Jansje lag weer alleen. Het bedje naast het hare zag er treurig en verlaten uit. Een paar vergeten knik kers, een doosje met kraaltjes en een pren tenboekje lieten de herinnering aan het vriendinnetje achter. Terwijl Jansje hier droef over lag te peinzen, kwam dokter plotseling bij haar. „Je hebt je zoo druk gemaakt Jansje", sprak hij ernstig, maar zijn oogen flikkerden even ondeugend, dat je hier niet langer kan blijven, je moet naar een ander ziekenhuis toe, meisjes die honden over stoelen laten springen kunnen we hier niet langer houden." Jansje zucht te, waar ging ze nu weer heen. Dokter had nog gezegd, dat het ziekenhuis waar ze nu ekwam speciaal voor kinderen was inge richt voor kinderen die honden lieten rondspringen. Jansje begreep er niets van. Het was haar schuld toch niet geweest, dat Bello zoo woest te keer was gegaan. Maar niets hielp. De andere middag kleedde de zuster haar aan. „We zullen je missen" had ze nog gezegd. Van ieder op de zaal had Jansje afscheid genomen. Toen werd haar mantel aangetrokken en hoed opgezet. Dokter, die haar weg zou brengen, stond bij de voor deur en terwijl zuster Jansje in de auto, die reeds klaar stond zette en de kussens goed schikte zei hij„Zoo is het ondeugende kind er, vooruit dan maar" tot haar ver bazing stopte dokter het ondeugende kind een reep chocolade in de hand. Het por tier sloeg dicht, de zusters wuifden nog even en de auto zette zich in beweging Dokter sprak weinig. Het was heerlijk weer en hoe bedroefd Jansje ook was, dat ze naar een ander ziekenhuis ging en weer op bed zou moeten liggen, genoot ze met volle teugen van deze heerlijke rit. Achter over leunend in de kussens van zacht vee- rende wagen leek dit het arme meisje het grootste genot van de wereld toe. Over dokters gezicht gleed nu en dan een glimlach als hij naar het kind keek, dat zich een koninginnetje voelde in dien prachtige auto; doch Jansje bemerkte hier niets van, zij genoot slechts van de heer lijke boomen en planten die zij in zoo'n tijd niet gezien had. Na een uur was het doel van de tocht bereikt. De auto hield stil voor een groot deftig huis aan een gracht, dat volgens Jansje niets op een ziekenhuis geleek. „Maar van binnen wel", zei dokter, „je zal eens zien hoe dit heelemaal voor stoute kinderen is ingericht" en hij stapte de auto uit zette Jansje voor zich op het stoepje maar hield haar stevig vast, zoodat ze niet kon vallen Wat er toen gebeurde wist Jansje later niet meer te vertellen. Dokter belde aan, op hetzelfde oogenblik werd de deur ge opendeen kreet weerklonk, „Jansje, Jansje, Jansje en daarop woef, woef, woef en voordat Jansje wist wat er eigenlijk ge beurde voelde zij zich omhelzen en werd haar gelaat met kussen overdekt. Toen voelde zij zich opnemen, naar bin nen dragen en zagElsje, die haar arm nog steeds stevig vasthield. „Is het hier nu niet best voor stoute kinderen" vroeg de dokter, terwijl hij Jansje neerzette. De heer en mevrouw Durieu stonden bij hem en Bello blafte maar. Maar Jansje zat spra keloos op een stoel en begreep er niets van. „Welkom kindje" sprak mevrouw Du rieu ,haar op beide wangen kussende, „dit is nu je nieuwe zusje en ik hoop dat je het best hier zult kunnen vinden." Nu begreep Jansje iets, maar ze durfde het niet te gelooven. Voor haar stond Elsje met tranen in de oogen. Haar nieuwe zusje. Hoe was het mogelijk? En toch was het zoo. Daarom had het gesprek tusschen dokter en den heer Durieu zoo lang geduurd Dokter had verteld dat Jansjes pleegmoe der gestorven was en de heer Durieu had dokter gezegd, dat hij met zijn vrouw be sproken had het arme kind als pleegdoch ter aan te nemen Groot was de verrassing der beide me.s- jes, toen zij alles hoorden. Nu begreep Jansje waarom dokter deed of hij boos was en ze dankte hem lachend Op voorschrift van den geneesheer gin gen de beide kinderen een maand aan zee logeeren, Bello ging mee. Jansjes nieuwe vader en moeder en ook haar nieuwe zusje deden haar het doorgestane leed vergeten en na een maand kwamen de kinderen als bellefleuren terug. Ook Bello zag er pa tent uit. Bello, die op zoo'n sprekende wijze zijn dank aan zijn vriendinnetje had terug betaald, want door hem had Jansje een niéuw tehuis gekregen. MARCEL J. A. ARTZ. DE VERLATEN PINGOEIN door CORRY DOMMERING. De groote familie pingoeins was juist aan land gegaan. Zij had de koude Zuidpoolzee verlaten omdat het tijd was om te broeien. Statig rechtop kwamen ze aanloopen, de groote vogels en zij leken in de verte meer op kleine menschen met lange jassen aan dan op dieren. En ze waren wat trotsch op hun jassen en staken de borst vooruit, die even blank was als de sneeuw die ze betra den. Het was een heele bedrijvigheid tus schen de ijsblokken liepen ze door om een goede plaats te zoeken om hun eieren te leg gen en de geheele sneeuwvlakte was bs- zaaid met de afdruksels van hun pooten, die, door de breede zwemvliezen, veel gele ken op groei e voeten. En eenigen tijd later was hun familie dan ook aanmerkelijk ver groot. Nu gebeurde het, dat een vrouwtjes-pm- goein haar vleugel beschadigd had toen het ijs aan het kruien was en zonder een paar goede vleugels kon zij moeilijk vooruitko men, want deze dienden om te roeien. Zoo was het arme dier ver achtergebleven en zelfs haar beste vriend had haar in den steek galaten en was met de anderen mee gegaan. Toen de jonge Pingoeins reeds vroolijkmet hun vader en moeder over de ijsvlakte stapten, kwam de achterblijf ster pas aan land. Zij trokken zich niet veel van haar aan, en de arme Pingoein voelde zich dubbel eenzaam. Met langzame schreden liep zij over de koude vlakte en voelde zich zoo verzwakt door de inspanning van het roeien met haar beschadigden vleugel, dat ze den kop liet hangen en, achter een ijs blok verscholen, treurig de anderen stond gade te slaan. OpeensJcwam een mannetje naar haar toeloopeni?Hij zette zich vlak voor haar neer en bekeek haar aandachtig. Toen schudde hij zijn kop goedkeurend en zei: „Ik heb je meer gezien. Ben jij niet de pin goein, die bekneld raakte tusschen twee ijs- schotsen „Ja", zuchtte de pingoein, „en ik dacht dat ik verloren zou zijn, want mijn vleugel werd zoo beschadigd, dat ik bijna niet meer vooruit kon komen en er was niemand die op me wachten wilde ik begrijp het wel", klaagde ze, „de vrouwtjes verlangden haar eieren te leggen en daarom hadden ze geen geduld om mij voort tehelpen". Het mannetje knikte wijs met zijn zwar ten kop, die scherp afstak tegen het witte hemd dat zijn borst bedekt. Zijn groene jas glansde in den zonneschijn als zijde en hij bewoog zijn vleugels, die geleken op lange armen, langzaam heen en weer als om te kennen te geven dat hij het begreep. Het vrouwtje zweeg langen tijd en haar blikken gingen weemoedig naar de kleine baby-pingoeins die voor haar langs liepen en zich heelemaal niet bekommerden om haar verdriet. Haar moeder-instinct werd wakker geschud en met oogen, waarin een menschelijk verlangen te lezen was, keek zij de diertjes na. Toen waggelde ze, zoo vlug als haar korte pooten haar dragen konden, weg, en liet haar nieuwen vriend, die verwonderd was over haar plotseling vertrek, achter, zonder hem meer een blik te gunnen Onderwijl was het avond geworden en de jonge Pingoeins sliepen, zich veilig voelende bij hun ouders. Zij hadden heerlijk in het VIJFPUNTENLAND. Ziezoo, gebruik nu je verstand En kijk naar het vijfpuistcnland, Er is veel vreemds, wat je ontmoet, Onthoud de namen nu maar goed. water gespeeld en waren moe. Een eindje, van de anderen verwijderd, bevond zich een oude pingoein met haar jongen. Zij had haar waakzaamheid verdubbeld, want het was haar niet ontgaan, dat de vogel die pas aan land was gekomen, met een blik die duidelijk afgunst te kennen gaf, naar haar kinderen gekeken had. Ze was toen kwaad geworden en had boos met haar vleugeLs geklepperd en, met den hals uitgerekt naar voren, was ze naar haar toegeloopc-n om haar te verjagen. Maar ze voelde zich toch niet gerust als de oudste van den troep, had ze de meeste ervaring opgedaan en wist, dat het meermalen gebeurde dat een vrouwtjes-pingoein, die om de een of an dere reden geen jongen had gekregen, zoo jaloersch werd, dat zij de kinderen van an deren stal en daarom-probeerde zij wakker te blijven, opdat dit haar niet zou over komen. Maar dit lukte niet en op het laatst dutte ze in. Toen kwam heel voorzichtig van achter een zwaar ijsblok, de kreupele pingoein aan loopen; ze probeerde zooveel mogelijk recht op te gaan omdat haar witte borst niet af stak tegen de sneeuw en ze zoodoende het minst in het oog zou vallen. De oude pin goein sliep vast en het was dus een prach tig oogenblik om haar slag te slaan. Ze greep een der jongen beet en sleepte hem weg, hem zoodanig vasthoudende, dat het diertje niet schreeuwen kon. Toen zij haar schuilplaats bereikt had, begon ze den vogel dien ze nu beschouwde als haar eigendom, te liefkozen en het duurde niet lang, of de ze voelde zich geheel op zijn gemak bij zijn nieuwe moeder. Den volgenden dag was er een ongewoon rumoer in het kamp der pingoeins. De oude moeder miste een van haar jongen en liep onrustig heen en weer, doch nergens was de '"wegge te vinden. Slechts één wist meer 'van het geval en dat was het mannetje, dat den vorigen dag met de nieuwaangekomene had gesproken. Hij verwijderde zich onge merkt van de anderen en vond weldra zijn vriendinnetje, dat zich genoeglijk met haar gestolen jong in de zon zat te koesteren. Hij bleef den geheelen dag bij haar en maakte plannen voor de toekomst. En toen ze alles samen besproken hadden, liepen ze met hun drieen naar de zee en zwommen onopgemerkt door de anderen, zoo vlug als de beschadigde vleugel van het vrouwtje het toeliet, weg van het land. Onderweg kwamen zij een andere groep pingoeins te gen en sloten zich daarbij aan. Het trouwe mannetje hielp zijn gezellin zooveel moge lijk om met de anderen mee te kunnen ko men tot zij weer aan land gingen. Op een goeden morgen liepen verschPide- ne mooie kleine pingioens vroolijk rond op het besneeuwde veld, trotsch gevolgd door hun moeder die met angstvallige blikken haar jongen bewaakte, terwijl haar vriend aan haar zijde ging. Er was geen gelukkiger familie dan deze in den geheelen omtrek en bij lederen tocht door de Poolzee, hielp het trouwe mannetje het kreupele vrouwtje als haar krachten te kort schoten om de anderen bij te houden.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1930 | | pagina 23