VAN DIT EN VAN DAT
EN VAN ALLES WAT
- De Wereldreis van -
Dicky en Dirrekie Durf
D i e
1 e t z t e
Stunde
MENEER HORNBY'S
VERRAAD.
FR1TS CROSS
WARE WOORDEN.
Levensavond.
WETENSWAARDIGHEDEN.
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 26 April 1930. No. 8652.
Uil hel Duitschvertaald
cloor
DAAN POOL.
V.
Napoleon.
ZI.T rolden, worstelend, als een kluwen, op
den grond. De stervende had „tête... ar
mee!geroepen en was uit het bed ge
sprongen. Montholon, die hem wilde opvangen,
werd meegesleurd, ook Archambault, die Mon
tholon ter hulp snelde. De kleine, dikke man, in
een smoezelig nachthemd, schreeuwde en worstel
de met zijn tegenstanders. De diepgele gelaats
kleur, gevolg van zijn kwaal: maagkanker. Met
groote moeite, 11a langen strijd, werd hij over
meesterd en weer in bed gelegd. Arnot, de dokter,
die men dadelijk haalde, had hem adergelaten.
Zoo lag hij daar nu, stil, rochelend, met gesloten
oogen. Hij moest echter bij bewustzijn zijn, want
aan de gelaatsuitdrukking kon men zien, dat hij
de woorden en de bewegingen der anderen volg
de en dat, bij hevige pijnen, hij zich bewoog. An-
tomarchi, clc Italiaansche dokter gaf hem wat
koffie te drinken, wat hij dadelijk weer uitbraak
te. Ook een stukje beschuit kon hij er niet in hou
den. Met de hand teekende hij lijnen op de de
kens. Vaak zuchtte hij licht. Toen madame Ber-
trand met haar man binnentrad, opende hij de
oogen. en groette hen daarmee. Bijna onmerkbaar
Maar als hij dadelijk daarna weer hevige pijnen
kreeg, wenkte hij haar om maar weer te gaan.
Marchand Kwam ook in de kamer, die nu vol
menschen was. De dokters bestreden elkander
zachtjes in 'n hoek. Bertrand en Marchand zaten
stil bij den zieke en hielden zijn handen vast, die
vochtig en uitgeteerd waren. Als zij zich even be
wogen, voor een .oogenblikje hun handen terug
trokken, greep hij er weer snel naar en kermde
zachtjes. Tenslotte durfden zij zich niet meer be
wegen. Zij bemerkten niet, dat buiten een storm
opgestoken was, die het gansche eiland in een
brullende en tierende Hel herschapen had. Pas,
toen met een hevigen windstoot een raam dicht
geslagen werd, eerst toen bemerkten zij het on
weer, de storm en de regen. In een hoek knielde
Antomarchi en begon te bidden. Als hij, die in bed
lag, dat gewaar werd, fronste hij geërgerd zijn
wenkbrauwen. Antomarchi, die men waarschuw
de, bad stil en onhoorbaar verder. Bertrand en
Marchand zagen slechts het voorhoofd van hun
Keizer. Het scheen alsof Regimenten daar over
marcheerden, alsof hij, de bewustelooze, alle hon
derd veldslagen van zijn leven nog eens door
leefde. Het ging als wolken over zijn gelaat, zij
zelf gevoelden het bijna lichamelijk, hoe dit
mensch daar vóór hen droomde, leed en stierf.
Nog een paar malen bewogen zijn lippen. Manr
zij kondon het niet meer verstaan. Nog een paar
keer trok hij met zijn oogen, maar hij opende ze
niet meer. Nog een paar malen bewoog het op
gezwollen, door pijn verscheurde lichaam, maar
er was geen verzachting meer. De storm raasde op
Longwood onverminderd. Een ruiter kwam bui
ten aangerend. Na korten tijd zag men door de
ruiten het gezicht van een Engelsch officier, Sir
Hudson Lowe, de gouverneur, had een spion ge
stuurd. Het ging hem blijkbaar te langzaam. Ber-
trands vuist, waarin de hand van Napoleon
rustte, balde zich van woede. Maar de hand, die
hij vasthield, antwoordde er niet meer op. De re
gen tikte tegen de ramen. Een samentrekken van
het stervende lichaam. Zijn hand verslapte,
zachtjes legden zij ze over de borst. Voorzichtig
bedekte Marchand het verstijvende lichaam met
den veldmantel van Marengo. Als met één slag
was buiten het weer bedaard. Het was elf minu
ten voor zes uur 's avonds. Een ruiter galoppeer
de heen. Zij openden de deur en lieten de beken
den binnen.
Om afscheid te nemen.
Alle rechten voorbehouden. Nadruk verboden.
Is de goede naam een loon, -bij is ook een teugel. Het
goede dat men omtrent ons gelooft, legt ons de ver
plichting op dat vertrouwen te verdienen.
o
Tevredenheid met den vasten wil om naar het betere
te streven, ziedaar de sleutel tot veel levensgeluk,
De strijd om het bereiken der voll9 individueele per
soonsontwikkeling kan geen menschenkind door eenig
stelsel van opvoeding, hoe voortreffelijk ook, worden be
spaard.
o
Groote beginselen worden niet in één dag verwezen
lijkt. In de geschiedenis der menschheid telt men den
tijd niet met minuten, maar met eeuwen.
o
Wilskracht is de bijl, waarmee men zich een weg
baant door het woud van de wederwaardigheden des
levens.
o
Niet de grootheid of de geringheid van onze taak be
paalt haar waarde, maar de geest waarin wij er ons van
kwijten.
o
Zie uit in uw leed,
Naar het licht, dat gloort
Een bede om kracht
Werd nog immer verhoord.
Ze ging nog maar voor halve dagen
Een paar maal naar haar werkhuis toe,
De oude oogen werden minder,
Haar oude armen werden moe!
Maar als ze thuis bleef uit haar dienstje,
Dan voelde ze zich vreemd en ziek,
Haar vingers waren kromgetrokken
Van spierpijn en van rheumatiek.
Ze slofte schichtig door de straten.
En schrok bij ieder hard geluid,
Wanneer ze soms moest oversteken
Keek ze naar alle kanten uit.
Dan stond ze hulpeloos te wachten,
Tot men haar in bescherming nam,
Waardoor ze welbewaard en veilig
Weer in de goede richting kwam.
Ze woonde in een eigen huisje,
Met vijf, zes gulden in de week,
En daarvan loste ze geregeld
Een stukje van de hypotheek!
Maar was ze eenmaal vijf en zestig,
Dan raakte ze in goeden doen,
Dan kreeg ze voor haar heele leven
Drie guldens ouderdomspensioen!
Ze was wat dankbaar en tevreden,
Dat ze 't nog zóóver had gebracht.
Zóó had ze zich d'r oude dagen
Op later leeftijd ook gedacht,
Ze kon toch immers doen en laten,
Wat of ze voor d'r eigen wou,
En wat zijn nog per slot de eischen
Van een vergeten oude vrouw?!
Wanneer ze 's avonds bij d'r lampje
Haar welvertrouwde krantje las,
Dan voelde ze zich stil en veilig,
Omdat ze in haar huisje was,
Omdat haar leven en haar denken
Gezegend was vol diepen zin,
Dan sliep ze met een dankgebedje,
En stilgevouwen handen in!
April 190.
KROES.
(Nadruk verboden).
Is het u bekend:
dat op alle Britsche oorlogsschepen in de Middel-
landsche zee installaties voor het maken van roomijs
voor de bemanning worden aangebracht?
d a t op alle nieuwe kruisers zulke roomijs-installaties
zullen worden gemaakt?
dat men een nieuw soort materiaal voor wegenaan
leg heeft ontdekt, bestaande uit een bijzonder soort
klei, waardoor het mogelijk wordt steenen van 6 meter
iengto te bakken?
d a t 83 percent van alle gewone Engelsche woorden
ontleend zijn aan het Latijn, terwijl de rest afkomstig
is van het Grieksch en Saksisch?
dat er in Engeland elk jaar 40.000 uitvindingen bij
het Patent Bureau aangegeven worden?
dat de Londensche waterleiding een buizennet heeft
van over de 10.000 Kilometer, of één vierde van den
omtrek van de aarde?
dat de aarde namelijk een omtrek heeft van onge
veer 40.000 Kilometer?
d a t de grootste organisatie van oorlogsveteranen het
Amerlkaansche Legioen is, dat 800.000 leden telt, die alle
in den wereldoorlog meevochten'1
Een avontuurlijk verhaal
door SI ROL F.
(Nadruk verboden. Alle rechten voorbehouden).
NEEN, dat zou niemand achter dien stillen, een-
voudigen meneer Hornby gezocht hebben. Me
neer Hornby, die als een nederig viooltje
bloeide in de schaduw van de machtige eik, die Depar
tement van Fabrieken en Waterstaat heet. Hij was nu
assistent-schrijver-derde-klas, met 27 dienstjaren. Hoog
stens zou men hebben kunnen zeggen, dat hij den laat-
sten tijd wat onrustig was, doch dan had men waar
schijnlijk gedacht: dat is 't voorjaar...
Want meneer Hornby bevond zich in een weinig
minder dan verdachte omgeving. Hij zat in een don
kere auto, die met een duizelingwekkende vaart voort-
suisde over een nachtstillen weg, door een onbekende
streek. Het gezicht van den man achter het stuurrad
kon hij niet onderscheiden. Maar hij wist, dat die man
slechts één oog had, en een hazelip. Schuins tegenover
hem zat een man, met een onheilspellende zwarte ring
baard. De man keek somber voor zich heen, en sprak
geen woord. Maar meneer Hornby zag aan de uit
puilende broekzakken en één van zijn zijzakken een
groote dubbelloopsrevolver verborgen had. Naast hem
zat een man, met harde knoken, wiens knieën door het
schokken van den wagen af en toe op pijnlijke wijze
tegen meneer Horhby's botten smakten. Deze man
sprak op een toon, die meneer Hornby bijkans het
koude zweet op het voorhoofd joeg: „Harder! Harder,
chauffeur, voor den drommel! We moeten het van
nacht halen, nu... of... nooit. Dit is onze kans,, Hornby,
nu we van jou die lijst hebben gekregen, waarop de
inventaris van alle lessenaarè van derde-en-vierde-
klasse-assistent-schrijvers van het departement van Fa
brieken en Waterstaat vermeld is, is het oogenblik
gekomen, om de regeering omver te werpen. Maar halt
eens even, Hornby, weet je zeker, dat alle pennehouders
goedgeteld zijn? En is er geen enkele inktpot op ver
geten, spreek op, Hornby!" schreeuwde de man on
heilspellend.
„Nee... alles staat er op!", stamelde Hornby lijkbleek
van emotie.
„Dan is het goed, maar wee je gebeente..." zei de
man met de harde knoken dreigend en keek wantrou
wend naar Hornby, die zenuwachtig heen en weer
schoof.
Hornby wist echter niet goed, hoe hij tot het ont
zettende verraad gekomen was, om de inven
tarislijst van de lessenaars der schrijvers-derde-en-
vierde-klasse aan de leiders der revolutionnaire bew-
ging in handen te stellen. Alles had hij ven-aden, het
aantal linialen, doosjes pennen, vloeibladen en stukken
gomelastiek... En hij kon niet terug... Hij kon ook
bijna niet meer geregeld denken. Hij wilde schreeuwen,
maar hij zag het nuttelooze ervan in. De man met d«
revolvers zat tegenover hem en de auto raasde voort
in den nacht over den stikdonkeren weg, eenzaam cn
verlaten... En de man met den hazenlip zat aan het
stuur. Plotseling reden ze een donkere poort binnen.
„Ha," zei de man met de drie revolvers, die somber
had zitten kijken, „hier is het Ministerie. Voorzichtig
met de bommen. Halt, hierheen, volg mij maar."
De auto hield eensklaps stil. Het was stikdonker
buiten. Alle mannen stapten uit, en namen Hornby
tusschen zich in, zoodat hij bijna niet kon zien waar
hij heenging. „Bukken," commandeerde de man met de
harde knoken, toen ze een laag gewelf binnengingen.
Onder hun voeten kraakte grind, als op een kerkhjf.
Het was er benauwd. Er hing een bedompte lucht
van zwavel of salpeter, precies kon Hornby dat niet
uitmaken. De man met het eene oog en den hazenlip
had een zwarte zak bij zich, waarin een aantal ronde,
zware voorwerpen geborgen waren. In een hoek van
het gewelf schudde hij den zak achteloos leeg, zoodat
de ronde harde voorwerpen met een bons op den grond
vielen. De man met de harde knoken sprong ontzet op
en siste: „Voorzichtig toch wat, idioot, met die bom
men!"
De man met den hazenlip bromde wat tusschen zijn
tanden, die wit blonken in het duister. Dan stak hij een
lucifer aan, om een cigaret op te steken, en wierp den
brandenden lucifer achteloos weg...
„Nu," sprak de man met de drie revolvers, en haalde
zyn drie dubbelloopspistolen uit zijn zak en legde ze
op een tafel, „nu moet het gebeuren. De kameraden
komen dadelijk. Zoodra het Ministerie in de lucht ia
116. Nou, hup met de febriek, commandeert Gerrit
en Dicky geeft ineens vol gas. Dat is dom van Dicky,
want nu kan hij den hoek van den weg niet voor
zichtig nemen. Bovendien maakt Dirrekie hem zenuw
achtig. Niet te dicht langs dat varken, roept ze.
Anders bijt het me... Kijk eens hoe nijdig het me aan
ziet... Dicky stuurt al te dicht langs den rand van den
weg. Zijn auto hangt een oogenblik boven den afgrond.
Dicky probeert nog snel te wenden, maar het lukt niet
meer... Met een harden plons verdwijnt de auto in dl
Middellandsche zee. De vette beer heeft dat alles aan
gezien en hij lacht zich tranen. Dat komt ervan,
grinnikt hij, als je zeker zoo gauw wilt doen. Lang
zaam gaat altijd zeker... Nu moet dat leelijke, ronkende
ding maar gaan zwemmen. In het water hoort het
beter thuis dan op het land. Hebben wij varkens er
tenminste geen last meer van!
117. Als Gerrit de auto plotseling in zee ziet verdwijnen,
schrikt hij zich een heele zak polkabrokken. Hier
is de weg, roept hij, je bent een ferdieping te laosj.
Kom azzieblief daolijk op de twaide etaozie, want met
die^benaidehuizies is het niks gedaon. Die bennen altaad
vochtig. Intusschen drijft de auto voortdurend verder Je
zee in...
Daar knort het varken luid en triomfantelijk. On
gedierte, pijpt Gerrit op, jae bent de schuld van al
daize ran^spocden. Ik haup dat ze strakkies laiverworst
van je moaken... Maar daar begrijpt het varken niets
van. Het is veel te blij, dat het rare, donkende ding
ineens verdwenen is...
Wat gaon we beginnen? moppert Gerrit bij zich
zelf. Het segaorekizzie laten schieten? Neen, dat
nooit, besluit hij heldhaftig en met een reuze-duik
schiet hij in de zilte baren. Gerrit! hoort hij Dicky
en Dirrekie krijschen. Hij komt boven water, proest en
snuift, maar begint te zwemmen als een echte water
rat. Ik kom met laan twai, schreeuwt hij naar hst
drijvende segaorekizzie. Heb nog maor effetjes ge
duld, dan klauter ik an baurd!