VOOR
onze jeuco
EEN VERHAAL UIT DE
DUINEN
MOEDERS FLINKE JONGEN.
Jan liep te zingen, hij dacht aan de koek,
Die Moeder hem mee had gegeven,
Een boterham met koek, die reeds
veel te lang
In Jantje z'n zak was gebleven
Nu eindelijk beginnen, maar wat ziet
hij daar
Wie komt daar zoo langzaam aan stappen?
Jan is verbaasd en hij vergeet er zoowaar,
In z'n lekkere boterham te happen
Jan ziet een man met een jasje zoo oud,
En een broek met een heeleboel gaten
Hij leunt op een stok, en z'n schoenen
zijn stuk.
Of daar nu z'n voeten in zaten
Hij kijkt eens naar Jantje en dan naar
het brood,
En Jantje voelt zich wel wat verlegen
Wat zal hij nu doen met dat lekkere brood
Daar strakjes van Moeder gekregen
Hij kijkt naar den bedelaar, zoo arm en
zoo oud,
Heeft dat oudje vandaag al gegeten
Hij lijkt er zoo arm, z'n haren zoo grijs
En zijn jasje zoo heel erg versleten
Dan neemt onze Jantje ineens een besluit,
„Kijk, u mag die boterham opeten,
Ik kreeg ze van Moedertje voor onderweg,
Maar ik heb zoo pas al gegeten
Bil blij neemt de oude de boterham aan,
Hij dankt Jan wel honderd malen;
Die loopt op een drafje naar Moedertje toe
Om dat avontuur gauw te verhalen
En Moeder die luistert aandachtig naar Jan
En kust hem dan op beide wangen;
„Je bent Moeders lievert, ik zou er
toch heusch
Geen flinkere jongen verlangen
Ro Frankfort
DOOR
GILLES VAN HEES.
Den geheelen namiddag had Van Dui-
venwaarde op zijn aardappelland gewerkt;
geploeterd mogen we eigenlijk wel zeggen,
want voor 'n man alleen was het schier
geen doen het welig tierende onkruid te
wieden zonder het gewas te beschadigen.
Toen de zon ondergegaan was, schoot Van
Duivenwaarde met 'n fikschen sprong te
gen den rand van zijn duinpan en stapte
naar den top van het Pronkduin, de hoog
ste in de omgeving van paal 2, en overzag
vandaar zijn werk. Zijn blik straalde geen
bevrediging na de uren Inspanning in ge
bogen houding. Al weken had hij naar re
gen verlangd, van elk klein vlekje aan de
lucht gehoopt dat het zou aanzwellen tot
een reusachtigen regenwolk, omdat er an
ders van zijn winterprovisie bitter weinig
terecht zou komen. En zoo lag hij ook nu
met een hoofd vol zorgen naar omaag te
staren, ongevoelig voor de wonderlijke
stilte die om He heuvels hing, blind voor
den tooi van de honigklaver, de Seléne, de
ratelaar, het zandknoopje en zooveel an
dere duinplantjes. Langzaam stapte hij
weer naar zijn land terug, gooide zijn grof
buis om de schouders en haalde onder wat
warkruid de loop en de kolf van zijn ge
weer te voorschijn en hing deze stukken
om den hals. Van Duivenwaarde was 'n
strooper; hij wist dat hij onder dien naam
onder zijn dorpsgenooten bekend stond.
Niemand durfde het hem echter openlijk te
zeggen. Als er al eens iemand op gezin
speeld had, dan stoof hij onmidddellijk
grof op, dat hij maling had aan de kodde
beiers Het duin was van niemand, het
was vrije grond en over het wild had geen
sterveling iets te zeggen; hij Oom van Dui
venwaarde zou aan geen mensch permissie
vragen en zijn aardappelen vrij van hazen
en konijnen te houden. Hij vergat in zoo'n
oogenblik zich te herinneren, dat hij ook
buiten zijn hoekje grond het wild weg
schoot en er dikwijls bij nacht en ontij
met den lichtbak op uittrok. Men zei dat
hij volleerd was in dat vak, zelden of ooit
misschoot en wanneer de mannen van de
Wet hem op de hielen zaten, ontzaglijk
hard kon loopen. En zoo was het inder
daad. Van Duivenwaarde kende de duinen
in al zijn geheimnissen, zijn lichaam wist
van geen vermoeienis. De dorpelingen
vreesden hem om zijn overmoed.
Schijnbaar onverschillig stapte Van Dui
venwaarde naar huis, de duimen in de
armopeningen van zijn vest ter beveiliging
van de geweerstukken, doch in werkelijk
heid ging hij vol aandacht duin op, duin
af; stond voor elke hoogte even stil, sloop
dan o zoo behoedzaam voort en tuurde
met scherpen blik of er aan den anderen
kant ook eenig bewegen viel te bespeuren.
Waarschijnlijk zou zijn inspanning niet te
vergeefs geweest zijn, als niet een kwasie
vriendelijke stem hem zeer ongewenscht
kwam storen.
Zoo Van Duivenwaarde, nog aan den
wandel klonk de stem van Braams, den
Rijksveldwachter vanuit de Smalle Del.
Och ja man, zoolang ze me niet bij
m'n aardappelen vandaan rijden, zal ik
moeten loopen, antwoordde Van Duiven
waarde zonder in 't minst blijk te geven
van verrast te zijn. „Heb je misschien ook
vuur bij je Zonder eenige schroom of
aarzeling ging de strooper naar Braams'
ligplaats, stopte ijselijk langzaam zijn pijp
en gebruikte vrij van de aangeboden luci
fers. Daar zaten nu de mannen die elkaar
in de duinen liever niet ontmoetten, als goe
de geburen te praten. Het laat zich denken
wat er in het hart van Braams omging.
Hij had Van Duivenwaarde zeker al vijf
minuten gadegeslagen en in stilte gehoopt
zijn watervluggen vijand nu eens op hee-
terdaad te kunnen snappen. Doch ook
Braams liet zich niet in de kaart kijken
en sprak luchtig en voorkomend als
iemand die graag een praatje maakt en
toevallig een kennis ontmoet. Deze comedie
duurde voort, zoolang de mannen samen
huiswaarts gingen. En als er af en toe een
stuk wild verschrikt voor hen uit rende,
kon Braams niet nalaten van terzijde een
blik te werpen op den strooper, maar diens
gelaat verried niets van 't geen er in zijn
hoofd omging. Die liep intusschen alweer
een plan uit te werken omde geleden
schade weer goed te maken. Het was hem
niet ontgaan, hoe een viertal konijnen een
zelfde hol inschoten; hij nam nauwkeurig
de plaats op met het voornemen om den
anderen morgen het gat na te graven en
de konijnen levend thuis te brengen. Toen
de mannen het dorp naderden was de
schemering in avonddonker ongemerkt
overgegaan. Bij den ingang van het Duin
dorp ging Braams met een gemoedelijk
„Nou, wel te rusten" in een andere rich
ting. „Van 't zelfde", zei Van Duivenwaarde
en hij liep haastig Hoor eenige spaarzaam
verlichte, nauwe sloppen naar zijn woning.
Je bent laat man zei zijn vrouw
toen de strooper met zwaren stap de klei
ne woonkamer binnentrad. Pietje en Kees
zijn al naar bed en de anderen mochten op
blijven tot je kwam"
Van Duivenwaarde 1 nikte glimlachend
tegen zijn vrouw en zijn vier kinderen,
terwijl hij zijn geweer in elkaar zette, het
vervolgens aan den wand hing en met een
behaaglijk hè hè, plaats nam in een ouder-
wetsche rieten leuningstoel.
Nou eerst een beetje koffie, en dan
nog een beetje en nog een beetje en dan
zal ik jullie eens in „geuren en kleuren
vertellen waarom ik platzak thuis gekomen
ben". En met een knipoogje naar zijn
vrouw, „Daar had ik me haast water en
roggebrood gekocht". 1).
De langverwachte genoot aandachtig zijn
koffie en terwijl zijn vrouw het avondeten
klaar begon te maken, vertelde hij zijn
ontmoeting met den koddebeier, 't Gezin
genoot, de verteller niet het minst, want
de spannende gebeurtenis, zco pas beleefd
tot in de kleinste bijzonderheden in toon
en gebaar weer te geven, was een genoegen
apart. Mogelijk ook gaf hij zichzelf de
mooiste rol in het spel van louter toeval.
Eén ding vergat hij in elk geval! Dat hij
van plan was een konijnenhol uit te graven
daarover sprak hij niet; althans niet waar
de kinderen bijwaren. Toen die evenwel
naar bed waren, zei hij tot zijn vrouw
„Laten we vanavond maar 'r uurtje eer
der gaan slapen, 't is morgen weer vroeg
dag voor me".
Vroeg dag Maar weetje dan niet dat
het Zaterdagavond is
Of ik dat weet 1 MaarVan Dui
venwaarde ontweek den vragenden blik van
z'n wederhelft en ging naar het achterhuis
waar hij zijn laarzen klaar zette en z'n
groote spa. De sterke kerel, de onverschrok
ken stroopersnatuur begreep haar onuit
gesproken verwijten week er ©ogenschijn
lijk voor.
„Maar je gaat toch zeker niet kwam
ze, onrustig loopend, eenige minuten later
het achterhuis in. Ontwijken was nu niet
mogelijk, Van Duivenwaarde begreep het
en een plots opkomenden ruwen uitval be
dwingend zei hij „Ik ga. maar ben voor
zessen weer terug en niemand zal me zien"
„Man, man, hoe kan j doen. Je denkt
zeker dat Onze Lieve .leer dan nog
slaapt". Van Duivenwaarde antwoordde
niet meer, zijn vaste voornemen om het
konijnenhol te delven had voorloopig meer
bekoring voor hem dan het eeuwenoude
gebod, waar zijn vrouw hem angstig aan
herinnerde en waaraan hij zich voordien
ook wel hield. Hij wist het welzes dagen
zult gij arbeiden en al uw werk doen.
De spanning die na deze korte woorden
wisseling de huiselijke stemming had ver
dreven, werd door geen betere gedachten
en kalmer woorden verminderd. Man en
vrouw trokken zich elk in hun eigen ge-
dachtenwereld terug, roerden met geen
woord het teere punt weer aan en gingen
zonder tot overeenstemming gekomen te
zijn, ter ruste.
De nacht brengt raad, zegt 'n oude zegs
wijze; en de moeilijkheden waar vrouw
Van Duivenwaarde over tobde, zou nog
voor de nacht ten einde was, volkomen tot
haar genoegen worden opgelost. Luister.
Gedachten van angst en schaamte bena
men haar den slaap volkomen, in tegen-
steling met haar man, die, voor 't oog al
thans in diepen rust verzonken was. Hoe
ontzettend schrok ze, toen Van Duiven
waarde te middernacht plotseling overeind
kwam en kreunend onsamenhangende
klanken uitstootte.
„Wout, Wouter, oh toe, wordt eens
wakker!"
Met een kreet van angst ontwaakte Van
Duivenwaarde; uitgeput liet hij zich op het
kussen vallen, aldoor heigend alsof hij een
geweldige inspanning achter den rug had.
In een ommezien had de vrouw het gezin
gewekt, niet anders denkend dan dat haar
man plotseling ernstig ziek geworden was.
Jammerend stonden moeder en kinderen
aan het bed. Gelukkig was Van Duiven
waarde er niet zoo slecht aan toe als de
anderen wei dachten, of lieverer was
hier ge'ukklg geen sprake van gevaar voor
het leven. „Laat me eens wat drinken",
steunde de man. Eerst toen hij een paar
teugen koud water langzaam genoten had,
scheen hij iets te beseffen van wat er in
de .gedachten van vrouw en kroost om
ging. „Wees maar gerust hoor", zei hij
eindelijk, ik ben van den schrik bekomen,
'k ben heelmaal niet ziek o fzoo en heb al
leen maar erg naar gedroomd. Maar dat is
mijn eigen schuld, 'k Droomde dat ik toch
op Zondagmorgen naar 't duin ging om
het konijnenhol - te delven. Het was een
z^rare karwei, want er waren wel vijf gan
gen, die stuk voor stuk uitgegraven moes
ten worden. Minstens twee uur heb ik aan
één stuk door staan graven, tot ik einde
lijk aan de laatste pijp toe was en met
mijn hand al iets levends voelde. Na nog
wat zand weggestoken te hebben, meende
ik de dieren wel te kunnen grijpen en
legde me languit bij de opening om m'n
arm gemakkelijk erin te kunnen steken".
Hier hield van Duivenwaarde even op
en wischte zich het zweet van het voor
hoofd, als leefde hij weer volkomen in de
werkelijkheid van zijn droom-verhaal.
„Ik greepen greepen voelde
mijn hand ineens omstrengeld en rtevig
vastgehouden. Een gevoel van vrees
maakte me weekhartig en ik voelde me
als een kind zoo klein. Met inspanning
van al mijn krachten wist ik me aan de
griezelige greep te ontrukken, pakte m'n
scho" en holde op m'n kousen van die
plaats wegduin op, duin af. De schop,
die ik op m'n schouder droeg scheen hoe
langer hoe zwaarder te worden, zoodat ik
doodelijk vermoeid de laatste helling be
reikte. Doch omzien durfde ik niet. Eerst
toen ik ons veilige slop in 't gezicht kreeg,
draaide k m'n hoofd om en zag ontzet,
hoe het staal der schop du grootte gekre
gen had van een vierkante meter, waarop
met groote letters geschreven stond:
Sabbatschender!
Dat voelde ik als mijn vonnis.
Uitgeput viel ik neer, bezweken onder
den last dien ik zelf veroorzaakt had.
(Nadruk verboden).
1). Uitdrukking voor een dag of twee
gevangenisstraf.
DE NIEUWE REGENMANTEL.
„Moes, vindt u niet, dat ik een nieuwen
regenmantel noodig heb?" zei Mies, „kijkt u
eens. die cape is zoo kort geworden en hij
ziet heelemaal grijs."
Ja, Moeder moest toegeven, dat de cape
niet meer heel mooi was, maar om Mies nu
maar een, twee, drie een nieuwe te geven
„Ik zou zoo dolgraag nu eens 'n echten
regenmantel willen hebben," vervolgde
't vleistertje, „zoo ééntje, die zoo lekker naar
gummi ruikt en glimt als hij nat is. Truus
heeft toch zoo'n leuke, Moes, 'n roode, met
'n rood hoedje erbij en Bets
„De heele klas heeft zeker beeldige regen
mantels, behalve jij", spotte Moeder, „neen
meiske, je moet de cape dit jaar nog maar
afdragen, dan zullen we volgend jaar wel
verder zien."
't Volgend jaar, toen October met grijze
regendagen inzette, begon Mies weer over
een nieuwen regenmantelDe cape was nu
wel heel kort geworden en beschermde maar
heel weinig tegen den regen, dat moest
Moeder zelf toegeven en ze beloofde haar
dochtertje eens ernstig over het aanschaf
fen van een „echten" regenmantel te zul
len nadenken.
Mies hoopte in haar hart, dat het slechte
weer maar een beetje zou blijven aanhou
den en werkelijk lederen dag ging het
zonnetje schuil achter grijze wolken en
stonden de straten blank van den regen.
Mies vond, dat het in de wereld ongelijk
verdeeld was Daar had je Vader, die liep
nu in een nieuwe regenjas rond en zij zelf
droeg als 'n klein kind uit de eerste klas
nog altijd die korte cape.
Opeens kreeg Mies een idee. Ze dook in
de groote kleerenkast op de gang en haalde
Vader's oude Jas te voorschijn. „Moes, als
U die eens voor me liet vermaken Arme
Mies, ze had de hoop al lang opgegeven,
zelf binnen afzienbaren tijd een nieuwen
mantel te krijgen
„Dat is een goed plan, de kwaliteit is
prima en juffrouw Hulshof kan er nog heel
goed een ordentelijke Jas voor jou van ma
ken. Je treft 't, want juffrouw Hulshof
komt overmorgen en dan kan ze meteen voor
Jou beginnen".
Toen de naaister kwam, lag Moeder met
zware hoofdpijn te bed en Mies was al op
weg naar school. Natuurlijk regende het
dien dag niet en was 't het mooiste weer
van de wereld
„Och Jans" had Mevrouw tegen het dienst
meisje gezegd, „leg jij even alles voor Juf
frouw Hulshof klaar, ze maakt een regen
mantel voor Mies uit de gummi jas van
mijnheer, die in de kast hangt. Vraag maar,
of ze vast met knippen begint, ze kent
Miesje's maat."
En juffrouw Hulshof was met knippen
begonnen: toen Moeder tegen twaalf uur
opstond en naar haar toeging, bleef ze een
oogenblik versteld op den drempel staan.
Daar onder juffrouw Hulshof's rappe vingers
werd de nieuwe jas van Vader verknipt
,,'n Mooi Jassie Mevrouw, zonde, dat mijn
heer hem niet afdraagt" kondigde juffrouw
Hulshof aan, met een tevreden glimlach
haar werk omhooghoudend.
„Wat hebt U gedaan?". Moeder vloog op
het verknipte goed af. „Jans heeft U de ver
keerde jas gegeven."
Ze keken elkaar verslagen aan. Daar lag
Vader's nieuwe pas gekochte dure regenjas
in flarden geknipt. Moeder keek juffrouw
Hulshof aan en juffrouw Hulshof Moeder,
beiden sprakeloos. De naaister was de eerste
die wat zeggen kon en dat was niet veel
opbeurends!
„Hij kan niet meer in elkaar gezet ook."
Mies begreep er niet veel van, toen ze om
half een uit schooi thuis kwam. De anders
zoo vroolijke moeder keek stil en bedrukt, net
alsof zij gehuild had. Maar toen Miesje het
nieuwe product zag en begreep, wat er ge
beurd was, wist ze natuurlijk niet. of ze
lachen of huilen moest en ze bleef met wijd
open mond staan en kon alleen maar een
langgerekt „Ooo" doen hooren.
„Pas maar aan" zei Moeder op verdrieti-
gen toon. „Wat zal Vader wel ervan zeggen,
Mies!"
Ja, daar zat Miesje ook erg over in en ze
was heelemaal niet in haar schik, toen ze
's middags de nieuwe jas kant en klaar zag
liggen, al was 't nog zoo'n prachtstuk gewor
den en al rook hij ook nog zoo echt naar
gummi!
„Wat scheelt er aan?" vroeg Vader aan
tafel, toen hij zijn vrouw en zijn dochtertje
zoo bedrukt en ernstig zag kijken.
En toen moest het hooge woord er wel uit.
„Neen, dat is toch al te sterk" stoof Vader
kwaad op, maar toen hij de verdrietige ge
zichten van zijn vrouw en Miesje zag, kreeg
zijn goed humeur de overhand en barstte hij
opeens in lachen uit!
.Eigenlijk is het een zot geval! Omdat Mies
eens een heel goedkoope regenjas zou heb
ben, wordt mijn nieuwe maar kalm in flar
den geknipt, 't Is wat moois. Is er niets meer
aan te doen?"
„Neen niets", zei Moeder op somberen toon
met het meest sombere gezicht. Hij is totaal
verknipt en al op Miesje's maat in elkaar
geregen, juffrouw Hulshof moet hem alleen
nog maar afwerken. O Wim, het spijt me
toch zoo."
„Maar malle menschen, moet ik jullie nu
troosten, omdat m ij n regenjas is verknipt.
Jelui moesten mij liever opvroo lij ken!"
„Paps, U bent een engel, ik geloof niet,
dat er ergens zoo'n lieve Vader rondloopt"
en Mies sprong op Vader's knie en omhelsde
hem onstuimig.
ELLA GOLDSTEIN.
PRINSESJE IS JARIG.
Prinsesje werd heel vroeg wakker, ging'
rechtop in bed zitten en klapte driemaal
in de handen. Dat was het teeken voor mi
nister Perkament, die in het zijgebouw
woonde, waarvan de slaapkamer aan die
van Hare Hoogheid grensde om te verschij
nen.
„Wilt u mij eens goed aankijken vroeg
de Prinses en Mr. Perkament fronste be
dachtzaam zijn voorhoofd en keek.
„Vindt u niet, dat ik er ziek uitzie
vervolgde ze.
„Héél ziek!" Hoogheid, antwoordde de
minister, die bevreesd was in ongenade te
vallen. Maar eigenlijk vond hij, dat zij nog
nooit zoo frisch en gezond was geweest
Hare hoogheid scheen tevreden gesteld.
Ze richtte zich op en wond de lange, zij
deachtige haren om haar vingers.
„Ik ben benieuwd of ze nog meer te zeg
gen heeft!" dacht Perkament, en juist was
hij met drie achterwaartsche bewegingen
de deur van de gang genaderd, of Prinses
je riep hem terug.
„Wilt u mijn vader zeggen, dat ik ziek
ben fluisterde ze.
„JaKoninklijke Hoogheid zuchtte hij,
maar ze scheen hem niet te verstaan.
„En zeg ook aan den kok, dat ik bij m'n
ontbijt een duiveneitje verlang en geen
pap. Vergeet u dit vooral niet en wilt u de
deur sluiten Goeden morgen
Perkament trippelde weg en begaf zich
naar de eetzaal, waar de Koning zich reeds
bevond. Voor hij de orders in de keuken
uitvaardigde, wenschte hij allereerst naar
de gezondheid te vragen van zijn vorst.
„Ik heb slecht geslapen bromde deze,
en de eieren zijn te laat. Moeten ze mis
schien nog gelegd worden
„Ikik weet niet!" stotterde de ver
schrikte man.
„Wel, al z'n leven riep de koning
moet Je me nu op den vroegen morgen uit
m'n humeur brengen En je kijkt of er
een ongeluk is gebeurd, spreek op, wat is er
aan de hand
Toen vertelde Perkament wat de prinses
hem gezegd had en ook, dat ze ziek was.
„Ik ga onmiddellijk naar mijn dochter
sprak de vorst en zonder te wachten op He
eieren rees hij overeind en begaf zich naar
het slaapvertrek van Hare Hoogheid.
„Wat scheelt er aan vroeg dc koning
vriendelijk, toen hij bij de Prinses was ge
komen. Heb Je misschien honger en is het
ontbijt je ook te laat gebracht Misschien,
als je de pap op hebt en een verseh ge
legd eitje
„Een duiveneiverbeterde de gediensti
ge Perkament.
„En een sneed je geroosterd brood met
goudgele marmelade vervolgde de koning.
„Houd op riep Hare Hoogheid en
ineens vloog ze overeind, haar oogen fon
kelden van drift.
„Houd op" ik zeg immers, dat ik ziek
benik geloof, dat ik te slecht slaap
„Slecht slapen Ze heeft den heelen
nacht gesnurkt!" dacht Perkament, maar
hij hield z'n mrnd, hij kon de Prinses toch
niet tegenspreken
„Lief kind, je slaapt immers altijd zoo
kalm en rustig weerlegde de koning
gewoonlijk word je niet één keertje wak
ker
„Dat weet ik wel" was haar antwoord
ik bedoel ook niet dat ik slecht slaap, maar
ik droom nooit" En deze drie woorden zei
ze langzaam en gewichtig.
„Nooit droomen riep dc vorst.
„Nooit droomen herhaalde Perkament
„Het is toch erg, dat ik nooit droom
zuchtte Prinsesje. Alle kinderen, ook de
armsten in het land hebben soms prettige
droomen, en ik, de Prinses, ondervind nooit
zoo iets. Dat is toch verschrikkelijk! en
ik ben vandaag nog wel Jarig voegde ze
erbij. „Tien jaar
„Tien jaar" riep de vorst ben je van
daag 10 Jaar, mijn dochter
„Ja antwoordde Prinsesje en het
eenige wat ik verlang als geschenk, is een
droom, een hééle lange, die den heelen
nacht duurti
Wordt vervolgd. i