- De Wereldreis van -
Dicky en Dirrekie Durf
Langs den kalikant. 11
WETENSWAARDIGHEDEN.
Pierre Quesnay.
Hoe uitvindingen tot stand
komen.
„Hie heet je dan?" vroeg ik diplomatiek een discus
sie over de verdienste van den naam „Kareltje" ontwij
kend.
„Nou, ouk een vroag! Boarendje heit ik natuurlijk!"
zei hij.
„Zoo, -zoo, Barendje", sprak ik, „en wat spelen jelui
eigenlijk voor een spelletje?"
„Dieffie natuurlijk. Enne ik was fen de gehaamc pe-
lizie. En dan mos ik ze stiekum in eene dr' lui kraog
neime enne dan mosse zai in de nor. Maar nou doen
ik 't niet meer! Ze speile aldoor fals en dan gane ze
drie strate verder op het grachtje en ik mog van me
moeder niet verder as het eerste blok. Nou..."
„Zoozoo, en zeg, Barendje, wat zou jij nu wel doen,
als jij de baas was, en jij mocht zeggen, hoe alles ge
beuren moest?" aldus stelde ik mijn vraag, om eens te
weten wat er in 'dat schooiers zieltje omging.
Hij keek me een oogenblik met groote oogen aan, om
te 2ien of ik het nu meende of niet. Maar ik deed dood
ernstig en toen wendde hij zijn blik af, en keek in de
trillende warmte van het steegje en vroeg dan nog even,
met iets juichends in zijn stem: „as ik alles mog zegge,
hoe of alles mos gebeure, net as een echte koning of as
die verkeerssmeris mit se draaibord?"
Ik knikte van ja, net als een koning, beaamde ik.
„Nouw..." zei hij langzaam, in een zonderling blijde,
paradijsachtige verte starxd, „nouw; as ik alles zeg
ge most, dan souwe alle jongetjes uit onze straat net
zooveel achter de vrachtautoos mogge hange, asse we
wouwe... cn dan mosse alle vrachtautoos van achtere
fen die faane kleppe hebbe, en dan mosse daarop man-
nc staan mit een gauwe band om d'r lui pet en dan
mosse die zegge: Kom d'r maar gerust op, jongetje...
nouw, en as dan de sjaffeur sou omkaake en sou segge
van „smeer 'm daor, kakkerlak, of ik sal je een opsoe-
jang verkaupe," dan souwe die manne met d'r lui gau
we bande motte segge: In orde sjaffeur, hij is een
vriende fen ons, hal mag gerust meeraaie... nouw...
enne dan mosse d'r an alle trems van achtere plankies
gemaakt worde, {latte alle jongetjes d'r faan achterop
konne staan en de conducteur mog lekker niks zegge
enne de smerisse ook niet... enne... dan ginge me elleke
dag faan swimme, hier, in het grachetje, faan vlak
faur u« deur... enne de smerisse mogge lekker niks
zegge, asse we mit sonder swimbroekie an gonge swim
me... nouw enne dan nam ik een vliegmesiene en dan
gong ik faan vliege, pal hierbaufe het straatje, datte
alle jonges uit de straat me konne sien en me zussie
mog dan ook mei. maor ik mos na^jurlijk sture... ik
ken reusse goed sture, nou en dan mog ik auk faan mit
soo'n stok, net as soo'n man van de trem, langes de reels
laupe om de geut uit te krabbe, omdat anders de trem
nie kon raaie..."
Hij hield een oogenblik op en staarde met half open
mond in extase in de verte.
„Nu," .moedigde ik aan, „en wat zou er nog meer ge
beuren, Barendje?"
„Nouw"... zei hy met een uithaal, diep nadenkend en
zich verlustigend in al het heerlijke dat zijn fantasie
hem voortooverde, „nouw... dan zou op een dag die
groote smeris van het hoekie komme, die altijd alle
autoos laat stoppe en 'die sou tege iedereen in het
steegie zegge: hebben jelui me vriend Barendje nergens
gezien? Nouw... en dan souwe se allemaol naar maan
wijsse en dan sou die groote smeris „stop" segge tege
iedereen en dan mosse se allemaal stokstijf blijve staan
en se mogge geen vin verrocre... en dan sou die
smeris iedereen, die maar scheel naar me keek mee
naar het beroo neme... Verdorie, wat souwe de jonges
uit de straot staan te kaake... Nouw, want die mosse
vast en sekcr mee naar beroo, want ze judasse me al
tijd net zoo fuil, as ik mit dat ouwe kinderewagetje met
me klaane zussie dr 'In foor de deur mot raaie... sjee,
naouw en de mellekboer sou nooit meer magge zegge:
ik pof niet meer, eerst de sente, seg dat maor an je
moeder! Ha, kèje net denke, assie dat sou segge, nam
die smeris 'm toch seker soo mee naar beroo! Nou, op
water cn brood, in een donker hok! Enne...dan kwam
d'r een reuso groote autoo, mit ven die ruite, die naar
beneje kenne, net as een spoortrein en die kwam me
moeder hale om faan naar buite te gaan en dan kreeg
se niks anders te ete as eiere en kedetjes van drie sente
per stuk! En mit net sooveel boter d'r op, asse maar
luste, nouw, paha, en dan wier se net soo dik as de juf
frouw fen het braai win keltje en dan was se nooit meer
siek en dan hoefde se nooit meer overdag op bed te
legge... En as me moeder dan sei, asse in die faane
autoo sou stappe: geef zussie maar hier, dan sou ik
segge: niks haur, moeder, ik sal wel op klaane zussie
passé en mit d'r faur de deur raaie in 't sonnetje en
asse de jonges me judasse zal ik lekker net doen offik
iliks haur, haur moeder... en asse dan terug kwam
dan wasse soo dik geworde, datte we de deur mosse
uitzage...paha wat sou de huisbaos de smoor in hebbe
asse we an de deur gonge zage en de huur was nog niet
eens betaald... wat sou die kwaad sijn, nouw, maor as
sie wat sec, dan kwam de smeris weer en nam 'm mee
naar het beroo... nou, en d'r gebeurde nog veel meer...
veel meer.., ik mog dan elleke dag naar het bakkertje
op de hoek gaon en voor vijf sente koekkrummels hale
en dan hoefde -ik lekker niks te betale en dan zatte
d'r nog allemaal heele koekies en halve taartjes in en
de sak was zóó vol, dattie niet eens dicht kon... enne
dan kreege we elleke dag ranja met een rietje om te
WAAR HIT WARM VAN WERD.
(Buen Humor).
ZiiHeb ie 't ook niet koud?
Hij: Neen. Ik heb juist de hotel-
rekening gezien.
suige, faan... en de ijswafels van vijf sente die souwe
maar twee om een sent koste..."
„Lieve deugd!" riep ik in eens ontsteld uit. „Barendje
kijk daar eens, daar ligt een gulden, daar, in de goot...
nou, zeg, jij boft ook hoor, ja, want die is van jou na
tuurlijk, die heb je eerlijk gevonden!"
Barendje liep er in. Mijn ontsteltenis was dan ook
goed gespeeld, al zeg ik het zelf. „Asjemenouw..." sta
melde hij hijgend", die hep seker een muljonnèr ver-
lore... verdorie... U wou seker wel, dat U 'm gefonde
had, hè? Maarre, sou ie wel echt saan?"
Ik zwoer Barendje dure eeden, dat de gulden zonder
twijfel echt was, en dat hij heusch van hem alleen was.
„Nouw, dag meheir"... riep hij gejaagd en stormde
een donker trappenhuisje binnen, in zenuwachtige haast
En ik maakte dat ik weg kwam.
Een stadsbeeld, twintig jaar geleden, van
Batavia, de hoofdstad van Ned. Indië.
Een algemeen bad in de stadsgrachten en
hoe een overgevoelig Engelschman daar
over denkt.
Een twintigtal jaren geleden schreef Maurits van
Wagenvoort onder den titel: Zoeklichten over Insulinde,
o.a. aangaande de hoofdstad van Ned.-Indië:
Het aardigste van Batavia is, dat de grachten er
altijd vol zijn met baders en wasschers. Men zou dien
zachtmoedigen. bruinen menschen voor hunne dagelijk-
sche reinigingen gaarne wat zindelijker water gunnen
dan dat van den geelwitten bergstroom, die zich snel
naar zèe wil spoeden,- maar te Weltevreden vertakt: de
algemeen gezondheid zou er bij winnen. Doch zorgeloos
behelpen zij zich met dit grachtensoep, dat immers
„stroomend water" is. Hoe zou stroomend water in
eenige Oostersche verbeelding onrein Kunnen zijn? Van
Turkije tot China is er geen dichter geweest, die niet
„stroomend water" heeft verheerlijkt als zinnebeeld van
reinheid en levenwekkende kracht.
Dus wasschen en baden in Batavia's grachten In-
landsche mannen en vrouwen en kinderen naast elkaar,
ginder doen zij de wasch, verder worden paarden ge
wed. en het geschiedt met het Oostersch fijn gevoel
voor welvoegelijkheid, toch niet zonder dat de voorbij
ganger opmerkt hoe welgemaakt deze menschen zyn.
Niets is bij dit algemeene bad in de stadsgrachten
van Batavia gedwongen, niets ook stuitend, daar wordt
geschertst, gelachen, gestoeid soms. En wijl dit volk
niet kan doen zonder rhythme, beuken de baders met
hunne armen op het water in maat. Dit aardige wa-
terspel der bevolking geeft aan Batavia een karakter
onder honderd andere Oostersche steden. Daar is een
vluchtige zwoelheid in,.niet zonder bevalligheid en niet
zonder kuischheid tevens.
Vader Vondel, die zulke lieve dingen gezongen heeft
van de zwanen in de Amsterdamsche grachten van eer
tijds, zou door het wa'tergespeel der Inlandsche baders
van Batavia tot menig zangerig vers bezield zijn ge
worden. Maar zullen de Westersche begrippen van ge
zondheidsleer en voegzaamheid dit gedartel nog lang
dulden? Ziedaar de levendige en beeldrijke beschrijving
van het Bata.viasche waterspel door een man met dich
terlijke verbeeldingskracht. En zie hieronder de op
merkingen van een nuchteren Engelschman, die er een
ietwat anderen kijk op heeft en in de Java-bode op de
volgende wijze aan zijn gekwetste aesthetische gevoelens
lucht geeft:
Ik heb mij inderdaad dikwijls juist over deze afdee-
ling van onze Gemeentewerken verbaasd, daar naar
118. Met forsche slagen zwemt Gerrit naar het drij
vende „segaorekizzie". Jammer dat ik maan swim-
pakltie fergaite bin, zegt hij bij zichzelf 't Is hier
faan waoter, hailemaol niet koud. We bennen fast in
een warme golfstraum terecht gekommen. Ja, Gerrit
zwemt in de Middellandsche zee en het water daarvan
is niet zoo koud als in de vaarten van Volvettendam.
Dicky en Dirrekie zijn blij als ze hun kameraad zien
aankomen. Zonder hem zouden ze daar in zee heelemaal
niets kunnen beginnen. Gerrit weet gelukkig overal
raad op. Misschien kent hij een middel om de auto
Met vereende krachten wordt Gerrit weer op de
stuurkast van het segaorekizzie geheschen. Siezau,
zegt hij. da's een toffe boel. 'k Wou maan moeder
hier was om me es uit te wringen. Avvaan, 't mot maar
draug worden aan maan agen zelfers. Waar moeten
we naar toe. Gerrit? vraagt Dicky. Hij heeft nog altijd
het stuur in zijn handen, net of hij de Middellandsche
Zee op die manier kan oversteken. Wait je dat niet?
roept Gerrit. Nou. da's nog al wiedes. De haile
waireld rond. Dus recht fauruit, azzieblieft. Ja. maar
we moeten toch weer naar den vasten wal, bibbert
Dirrekie. Onze auto is geen stoomboot We kunnen
bemoeiingen in andere opzichten toch zeer vooruit
strevend zijn, vergeleken bij wat in menige andere stad
in het Oosten geschiedt. In dit verband zijn er twee
aangelegenheden, die mij voortdurend ergeren en ik zal
hieronder noemen: Daar ik een vegetariër ben, was het
mij zeer aangenaam door sommige van onze vooraan
staande doktoren „meer groenten" aan hun patiënten
te zien voorschrijven. Doch als de salade ter tafel wordt
gebracht, wordt ik immer herinnerd aan de vele malen,
dat ik onze „sajoerman" zijn koopwaar zie vochtig ma
ken en wasschen in het water der openbare badgele
genheid.
Ook ben ik een liefhebber van bloemen, doch ik kan
mij niet veroorlooven ze af en toe te koopen bij een
bloemenwinkel, dus was ik blij mij te kunnen voegen
bij hen, die schoone bloemen koopen van de bloemver-
koopers langs den weg. Helaas; daaraan is een einde
gekomen en ik voel mij bepaald gegriefd er over.
Het gebeurde aldus: Gisteren zag ik een paar van die
verkoopers hun waar „verfrisschen" aan den kalikant.
Goede Hemel! Het volgt mij als een spook telkens als
ik dames naar huis zie gaan met hun „koopjes" van
mooie bloemen (zij ruiken er zelfs aan en drukken er
een kus op!!! Vooruit! Op naar het Departement voor
Volksgezondheid of naar wien ook. dien deze zaak aan
gaat, om hem aan het werk te zetten, teneinde te wor
den bevrijd van deze euvelen.
Verdient de hartekreet van dezen zoon van Albion
niet over geheel Ned. Indië rondgebazuind te worden?
De man is een vegetariër van het zuiverste water. En
daar komt hij te onzaliger ure tot de ontdekking, dat
de groenten, waaruit hij voor zijn moeizame dagtaak
de vereischte vitaminen extraheert, met onrein water
gewasschen worden.
Dit is een zeer tragisch geval, zegt „Het Noorden".
Hij zal hierdoor voor de keuze worden gesteld om of
den hongersdood te sterven of tot de vleescheters terug
te keeren. Maar ook het nuttigen vari een biefstuk is
nog geen waarborg voor zindelijkheid. Immers, ook
paarden, koeien en karbouwen worden dikwijls met ka
liwater gemandied. (Indische wijze van baden, door
zich met water te overgieten). Het zal ons benieuwen
hoe de arme kerel zich uit dit uiterst précaire dilemma
zal weten te redden.
Overigens kunnen wij ons de verontwaardiging en
wrok van den Engelschman levendig voorstellen, waar
hij geconstateerd heeft hoe dames op aan den kalikant
verfrischte bloemen een kus durven drukken. Zouden
dergelijke kussen (zoo vragen wij ons af) niet nuttiger
en beter besteed zijn aan hun liefde smachtende echt-
genooten of candidaat-wederhelften? Zoo iets (ik be
doel het kussen; van bloemen op den openbaren weg)
moest bij gemeente-verordening verboden worden! De
oproep van den Engelschman om in drommen naar het
Departement van de Volksgezondheid te tijgen zal dan
ook wel niet zonder uitwerking blijven. Er staan hier
geweldige belangen op spel. Vegetariërs en miskende
echtgenooten in Ned.-Indië vereenigt Uü!
1) Kali is de Javaansche naam voor rivier.
Is het U bekend:
d a t de rivier de Donau meer dan 300 zijrivieren
heeft?
dat deze rivier 1750 mijl lang is, of ongeveer
2700 K.M.?
dat er in Engeland meer dan 1000 woningbouw-
vereeniginigen zijn met een totaal bezit van bijna
3milliard gulden en meer dan 1 millioen leden?
weer aan land te krijgen. Goeie morgen saomen,
zegt Gerrit, terwijl hij zich aan de auto vastklampt.
Jullie hadden saiker genoeg van het vasteland en nou
gao je 't voor de ferandering er op sai probaire. Nou,
is maan goed, haur. Ik lust graog spiering en een
gebakke bokkumpie of een mautje schellevisch. Hoe
komen we er uit, Gerrit? vraagt Dicky verlegen.
Hoe kom ik d'r in, antwoordt Gerrit. Laote we daor
airst es aufer smoeze. 'k Heb net een gefoel of ik een
baitje nat ben, sie je...
er niet mee op zee varen? Wat moet er gebeuren als
het gaat stormen? Dan spail ik faur mast en 3'in
maoke we van maan jazzie een zaal, beweert Gerrit
doodleuk. En als we dan vergaan? snikt Dirrekie.
Dan swemme we net as de vizzies, zet de onver
stoorbare Gerrit. Maar Dirrekie is van die spotternij
niet gediend. Ze ziet de kust al kleiner en kleiner wor
den en verder is alles zee... Daarom zet ze plotseling
haar mondje wagenwijd open en begint te brullen als
een leeuwin die den oppasser met een emmer vleesch
ziet aankomen.
d a t de „Brug der Tienduizend eeuwen", in Foetts-
jau, China, clie meer dan 8 eeuwen oud is, 450 meter
lang is, en gebouwd van stukken granietplaat, waar
van sommige een lengte hebben van 15 meter?
dat de eerste postzegels, die door Uganda, in Cen
traal Afrika, in 1895 werden uitgegeven, met een
schrijfmachine getikt waren?
dat het diepste gat, dat ooit in de aardkorst ge
boord werd, is een oliebron in West-Virginia, die 7589
voet (of ongeveer 2529 meter) diep is geboord?
dat het Chrysler-gebouw te New-York 10 meter hoo-
ger is dan de Eiffel-toren en het hoogste gebouw ter
wereld vormt?
Zooals bekend is onlangs tot directeur van
de Bank voor Internationale betalingen be
noemd de chef van de economische afdeoling
van de Bank van Frankrijk, de heer Pierre
Quesnay. Hoewel de heer Quesnay nog jong
is, nl. 35 jaar, heeft hij toch reeds een uitmun
tenden staat van dienst achter zich.
Na den wereldoorlog, waarin, hij als Fransch
reserve-officier der artillerie deelnam, werd hij
benoemd tot lid der Oostenrijksche seclie in de
commissie voor de herstelbtealingen, in welke
functie hij samenwerkte met. den heer Zimmer-
ma.n, voormalig burgemeester van Rotterdam,
die toen commissaris van den Volkenbond
voor Oostenrijk was. Ook aan de werkzaamhe
den tot stabilisatie van den franc heeft de
heer Quesnay deelgenomen, daar hij in 192(5
werd benoemd tot chef van de economische af-
deeling van de Bank van Frankrijk. Ook heeft
hij deel uitgemaakt, van de commissie Young
en Ovven Young schreef aan Poincoró, d«it
Quesnay een dergenen was, die liet meest tot
het vervaardigen van het plan hadden bijge
dragen.
Daar ook Nederland is uitgenoodigd om met
kapitaal in de bank deel te nemen, zal ook een
Nederlander zitting nemen in den Raad van
Bestuur.
Meestal aan bijkomende toeval'
lige omstandigheden te danken.
HET is een feit, aldus Sylvester, dat de gewich
tigste uitvindingen en ontdekkingen dikwerf
haar oorsprong aan bijkomende toevallige om
standigheden te danken hebben.
De Duitsehers vert'Uen b.v. van Gutenberg, dat hij
den indruk van een rdenhoef op een stoffigen weg
ontwaarde, wat aanleiding zou geweest zijn tot de ze
genrijke uitvinding van de boekdrukunst. Iets der
gelijks wordt verhaald van onzen Coster, die door het
zien van afdrukken van gevallen houten letters in het
zand op hetzelfde denkbeeld zou zijn gekomen.
De wijsgeer Newton lette op den val van een appel
en leidde daaruit de wetten der zwaartekracht af. Een
alchimist Böttcher, die een mengsel tot vervaardiging
van vuurvaste steenen voor smeltovens trachtte samen
te stellen, ontdekte het porselein. Een horlogemakers-
leerllng hield 'n brilleglas tusschen duim en wijsvinger
en was verbaasd over den omvang der naburige kerk
torenspits en de verrekijker was uitgevonden. Een Neu-
renberger glasblazer Het bij het gebruik van salpeter
eenige druppels op zijn brilleglas vallen en bemerkt»
later, dat 't glas was aangegrepen en dof scheen. Hij
trok vervolgens met vernis lijnen op het glas ^n be
vochtigde het laatste met salpeterzuur, waardoor het
natgemaakte glas om de kanten Tan het vernis werd
aangetast Nadat het vernis was verwijderd, bemerkte
hij, dat de teekening op een natten grond verheven
zichtbaar was, en de kunst van etsen op glas was
uitgevonden.
De lichte schommeling van een kroonluchter in den
dom te Pisa bracht Galilei tot de ontdekking der slin-
gerwetten, die toen door Huygens in de praktijk wer
den toegepast De lithografie dankt haar ontstaan even
eens aan een toeval. Egn arme muzikant, Senefelder.
was nieuwsgierig om te zien of noten niet even goed
in steen als in koper worden gegraveerd. Toen hij een
steen had toebereid, verzocht zijn moeder hem een re
kening op te schrijven. Daar hij j>en noch inkt had.
schreef hij deze met zijn bijtend vocht"" op den
steen, met het voornemen om haar later over te
schrijven. Toen hij eenige dagen later den steen wilde
schoonmaken, gebruikte hij daarvoor salpeterzuur, en
binnen weinige minuten stond het geschrevene ver
heven op den steen. Zijn eerste werk was natuurlijk
het opsmeren van drukinkt om er een afdruk "an te
nemen en de kunst der lithografie was aan den °ang.
Tenslotte nog een ander voorbeeld. De winkel van
den tabakshandelaar Landy te Dublin in Ierland werd
door brand vernield. Terwijl hij ontroostbaar was en
morde over het verlies zijner aardsche goederen, be
merkte hij. dat arme lieden ijverig bezig waren om de
snuif te verzamelen, die uit de verbrande tinnen bus
sen was gevallen, ofschoon zij .oogenschijnlijk door die
hitte bedorven was. Door nieuwsgierigheid aangedre
ven, ontdekte hij. dat zij zeer aan geurigheid had ge
wonnen. Hij zette zich over zijn verlies heen. opende
een andere winkel, onderwierp zijn snuiftabak aan een
verhittingsproces, gaf ze een zonderlingen naam en
was binnen weinig jarën een rijk man, dank zij het toe
val, waarin hij zijn ondergang had meenen te zien.