9 6 I 9
GUIDO GEZELLE.
Wie waarlijk wat is, wie inderdaad in
'eénig opzicht als een „iemand" mag gelden
vindt zijn weg, al is het dan ook soms na
zijn dood. Niets en niemand gaat verloren
en een mcnsch die gelooft in de macht
des geestes vindt in de overweging daar
van kracht en nieuwen moed, wanneer hij
zich soms al te zeer ergert aan de achter
stelling van sommigen die dat naar zijn
meening toch allerminst verdienden en aan
het bewierooken dergenen die daarvoor
eigenlijk allerminst in aanm king kwamen
Den eersten Mei is het honderd jaar ge
leden dat de Vlaamsche dichter Guido Ge-
zelle geboren werd.
Is er onder de lezeressen van deze ru
briek één enkele die, behalve zijn naam.
niet een of meer zijner verzen kent
Toch heeft deze priester, deze buitenge
woon fijne mensch, deze innig-vrome fi
guur zijn verguizing gekend en heeft daar
onder geleden de geschiedenis heeft hem
gerechtvaardigd en hij is opgenomen in
het pantheon der Nederlandsche zij het
dan dat dit woord in zeer ruimen zin thans
wordt gebezigd dichters.
,'t Is toch wel frappant, dat, toen ik de
zer dagen zat te bladeren in diverse bloem-
lezngen, de bakende bundel van Mr. J. N.
v. Hall, uitgave 1903. „Dichters van dezen
tijd" mij geen enkel vers van Gezelle deed
ontmoeten; nu, zoo'n kleine dertig jaar la
ter, zou dat toch niet kunnen bestaan
geen werk van dien aard zou ook maar in
de verste verte op volledigheid of zelfs
maar op betrouwbaarheid kunnen aan
spraak maken, wanneer Guido daarin niet
in meer dan een openbaringsvorm van zijn
innerlijkheid was vertegenwoordigd. Eigen
lijk is 't niet bcelemaal juist, te gewagen
van „meer dan een openbaringsvorm van
zijn wezen", want wat is deze man zeld
zaam eenvoudig, ik bedoel dat in den zin
van gaaf en ongecompliceerd Voelen wij
misschien daarom juist zoo veel aantrek
kingskracht van hem uitgaan, omdat hij
zoo anders is ik zeg niethooger of la
ger. want 't is hier allerminst de plaats om
een waardeeringsoordeel te vellen over de
gecompliceerdheid van 'n natuur dan ve-
le^ onzer
Ik wil 't wel weten vaak grijp ik naar
een of ander bundeltje van zijn verzen en
graag hoor ik nog, hoe lang heb ik ze al
niet gehoord misschien wel reeds twintig
jaar, maar ik kan me vergissen, zijn
„Kleengedichtjes" zingen. Hij behoort tot
m'n vertrouwden, to* degenen, wien ik
dankbaar ben voor het feit dat ze geleefd
en dat ze gesproken hebben.
Iemand als Thomson is er zeker van, dat
onzen vriend een plaats op de voorste rijen
toekomt en "eel mooiers kan er toch niet
van een dichte;- gezegd worden dan wat
Thomson al veer van hem getuigt, dat zijn
verzen zijn doortrokken van zijn innerlijke
gezindheid, geboren uit een geest die de
wegen der hoogte en der diepte kende. En
,.Deze mensch was van nature een kind".
Volkomen terecht lijkt me de opmerking
„het. uiterste waartoe een ontkrachte tijd
komt is geestdriftig te worden voor de na
tuur. Maar hij ziet haar anders en blijft
haar anders zien dan de kinderlijke, ook
dan de dichter die is als een kind".
Misschien is ook daaruit wel iets te ver
klaren van den ietwat tragischen „Hang"
der tegenwoordige generatie naar Gezelle,
die in dit opzicht in hem haar zuiverder
„ik" ziet gereflecteerd.
Teer is hij gewoonlijk.
Maar krachtig toch ook wel en ik denk
aan dat weinig bekend vers van hem
ITet leven is een krijgsbanier,
Door goede en kwade dagen,
Gescheurd, gevlekt, gevallen schier.
Kloekmoedig voorwaarts dragen.
Men tuimelt wel, en wonden krijgt
Men dikwijls, dichte en diepe
't En vlucht geen weerbaar man,
die wijgt,
Of hem de dood beliepe.
Het leven isgeen vrede alhier,
Geen wapenstilstand vrager
Het leven is de Kruisbanier
Tot in Gods handen dragen.
Wat heeft hi.1 veel van kinderen gehou
den Dat een ongetrouwd man zoo iets
zeggen kon
Slaapt, slaapt, kindje slaapt,
En doet uwe oogskes toe,
Dit- pinkelende, winkelende oogskes daar
'k Ben 't wiegen al zoo moe
'k En kan u niet me*?r wiegen,
'k En ga u niet meer wiegen.
Slaapt, slaapt, toe
pUebt uw hert- en mondtje voldaan,
gTIebt al uw krinkelde krulletjes aan.
Ach en 'k en kan van uw wiegske
niet gaan,
Slaapt, slaapt, toe 1
Die man heeft de moederliefde tevens
verstaan.
Zoek ze maar eens op, roo hier en daar
in bloemlezingen verspreid, z'n wat ge
znuit kunnen noemen Marlaliederen
ik kan niet /oortgaan met aanhalen
en gp concludeert uit dit alGuido Gezel
le most een goede priester zijn geweest.
Maar daarover gaat het hier niet.
Ook ir: deze rubriek worde hij echter
herdacht en met eerbied genoemd.
Als dichter en als mensch.
Z.
JULIANA.
Juliana, Vorstendochter,
Aan U is mijn lied gewijd;
O, ge hebt de Nederlanders
Menig keertje reeds verblijd!
Reeds verraste ons Uw kimde,
Uw verstand, Uw intellect;
En voorzeker, Uw promotie
Heeft waardeering ook gewekt...
En natuurlijk en eenvoudig
Zóó heeft men U leeren zien;
Is de strenge etiquette,
Voor U ook te zwaar misschien?
Maar de vrouwen in den lande,
Lazen 't allerlaatst bericht,
Van de kook- en bakpraestaties
Met een glunderblij gezicht.
„Juliana kan ook koken!"
Het is waarlijk geen abuis,
Hare Hoogheid is in actie,
Bij de pannen en 't fornuis!"
Meer nog dan een docterstitel
Meer nog dan verstand, genie,
Wekte in ons huiselijk landje
Dit de groote sympathie.
Met twee flinke, rappe handen
En een klaar en helder hoofd,
Hebt Gij, burgerkostjes kokend,
Zeker ons geen kool gestoofd!
H. H. DE BRUIN—LéO
Links een nachtjapon van wit crêpe de
chine. Het ronde schouderstuk is gegarneerd
met een mooie namaak van oud Venetiaan-
sche kant. Kleine plooitjes, genaaid tot aan
de ceintuur, gestreken tot aan de heupen
geven de tegenwoordige lijn. De rug van
het hemd is in vorm gesneden en is iets
langer dan de voorzijde. Aan de onderzijde
is een entredeux van Venetiaansche kant.
Benoodigd 2 M. 50 in 1 M. breedte.
Het daghemd herinnert aan het ronde
schouderstuk en heeft eveneens groepen
met kleine plooitjes. De pantalon, in drie
deelen geknipt, is alleen aan de zijkanten
met kant gegarneerd.
Benoodigd 2 M. 50 in 1 M. breedte.
Rechts een nachtjapon van wit tolle de
soie afgezet met okerbruin tulle, terug
geslagen en aan de bovenkant met een fes
tonsteek vastgezet. De noodige ruimte wordt
verkregen door een groep plooitjes op elke
schouder. Het armsgat is met een biais ge
zoomd. Het kleine befje is gemaakt uit af
wisselende reepen toile de soie en tulle.
Aan het middel zijn vier dubbele knoops
gaten waardoor de ceintuur geregen wordt.
De pantalon, eenigszins in vorm gesneden,
is op dezelfde wijze met tulle gegarneerd.
Het hemd is hartvormig uitgesneden en
alleen van voren gefestonneerd.
Benoodigd 2 M. 50 in 1 M. breedte.
I O
f f /o
s£c4- M-tj
7-T/
HOE MOET MEN ZELF EEN
PATROON KNIPPEN?
5e UITGAVE.
Ais 3e deel volgt het teekenen van de
rok Voor ziet u 2 plooien en achter is het
rokje eenigszins ruim aangezet. We tec-
kenen de rok net als r'e blouse van mid
denvoor tot middenachter.
Eerst zullen wed den voorkant behandelen
Zet een rechthoek op waa 'an i de lengte
reeds weet. Op het plaatje ziet u wel dat
vanaf middenvoor de rok eerst een eindje
zonder plooien is, ongeveer 10 c.M. en dat
er dan 2 plooien volgen. Voor de plooien
moet een aantal c.M. erbij genomen wor
den. Wat weggeplooid wordt noemen we
plooidiepte en wat bovenop te zien komt
plooibreedte. De plooibreedte is voor deze
rok 5 c.M. en nemen we de plooidiepte 2 X
zooveel dan wordt de plooi ook 5 cM. diep
(mits de stof het toelaat anders neemt u de
plooidiepte minder)
e plooibreedte laten Wv *an de onder-
kanf i cM uitloopen dan loopt de rok
naar onderen even uit. De plooidiepte
wordt dan onder l c.M minder De p'ooien
kunnen volgens teekenlng geteekend.
Df rok moet aan het voeringlijfje passen
We tellen nu het aantal c.M. van de voor
baan en het aantal c.M. van de plooibreed
te op en als we dit van yK Lw en l aftrek
ken weten we precies hoeveel of het stuk
vanaf de 2e p'ooidiepte tot aan de zijnaad
zij i moet. Voor de rok erhter zetten we een
rechthoek op die lang If de roklengte en
br. yt hw - 1 br. Er moet echter een aan
tal c.M. bij genomen worden voor de ruim
te en nemen hiervoor een derde gedeelte
van k. hw 1 en Is de achterrok hiermee
geteekend
Wilen we ae onderwijdte van de rok nog
,ots meer hebber dan kunnen we de zij
naad aan den onderkant 2 a 3 c.M. uit laten
loopen.
BLOEMKOOL MET TOMATENSAUS EN
GEHAKT.
Voor de koolr*
1 middelmatige groote bloemkool.
4 d.L. bouillon (ook te vervangen door!
water en zout).
4 tomaten.
30 gram bloem.
40 gram boter.
Sap van y citroen.
Voor 't gehakt.
500 gram kalfsgehakt.
1 ei.
Peper, zout, noot.
50 gram broodkruim.
50 gram boter.
Paneermeel.
Bereiding. Maak de bloemkol
schoon, wasch ze en laat ze ongeveer i
uur in water met zout staan (hierdoor ko
men de insecten uit de kool). Maak
gehakt smakelijk aan met de kruiden,
zout, broodkruim, geklopt ei en vorm
5 balletjes van. Wentel ze door paneermei
en braad ze op een zacht vuur en de gt
smolten boter gaar. (Ongeveer 45 minuten
Zet de bloemkool op met ruim koken
water en zout en kook ze gaar in ongeve<
V, uur.
Bereid intusschen de saus.
Laat hierom in de bouillon of 't water d
gewasschen en stuk gesneden tomaten gal
koken.
Verwarm de boter met de bloem, gil
hierbij langzamerhand en steeds roerend
het vocht met de tomaten. Roer de saus
elke toevoeging glad, laat de saus doorkok
gedurende ongeveer 5 minuten. Zeef
saus door een paardeharen zeef, verwal
haar opnieuw en maak haar af met zoi
peper en citroensap.
Leg de gaargekookte bloemkool met
schuimspaan op een verwarmden schote
giet er de saus over heen en leg de vijf ge
haktballen er om heen.
CRéME JAVANAISE (4 PERS.)
2 Yi d.L. melk.
y stukje vanille.
2 eidooiers.
8 gram gelatine (a.z. 4 bladen).
75 gram suiker.
2y d.L. slagroom.
100 gram bitterkoekjes.
Voor de saus:
y potje abrikozenjam,
wat rum.
Bereiding. Trek de melk met <J
vanille en breng ze ten slotte aan den kool
Roer de eidooiers met de suiker. Voeg hlertt
voorzichtig de kokende melk, doe de masa
in de pan terug en laat de vla onder voort
durend roeren binden. Los hierin de mhoui
water geweekte gelatine op.
Laat de vla afkoelen. Klop de room stijf en
1 of 2 eiwitten, vermeng deze samen
voeg hierbij voorzichtig roerende de alge-
koelde vla en laat de massa gelei-U
worden.
Rooster de bitterkoekjes op een bakblik
en laat ze koud worden, maal ze door eea
vleeschmolen. Leg nu in een rnet eiwit om-
gespoelden puddingvorm een laag pudding'
massa, daarop, zonder een kant te raken
een laag bitterkoekjes;kruim, vervolgen
weer puddingmengsel en ga zoo voort
de vorm vol is. Zorg dat de bovenste iaa|
uit puddingmengsel bestaat. Stort de pud
ding als ze stijf is en bestrooi haai rad
bitterkoekjes-gruis Presenteer er een abri
kozensaus bij. Maak hierom de jam met
water warm, wrijf ze door een zeef van
paardehaar en voeg er rum naar smaak bij.
ANIRAHTAB.
to