SchagerCourant GEESTELIJK LEVEN. HAAR SPROOKJESPRINS S3 Zonnebrand Tweede Blad. De een z'n dood, De ander z'n brood. Aanklacht! Zaterdag 7 Juni 1930. 73ste Jaargang. No. 8675 In het klein zien wij dit dikwijls bewaarheid in onze naaste omgeving. Het is niet noodig, voorbeelden op te sommen. Ieder onzer kent ze. In het groot bewees de wereldoorlog de waarheid van dit oude rijmpje. Een medewerker van De Telegraaf, prof. Ferrero gaf er onlangs deze beschrijving van. „De oorlog is een groot-verbruiker. Alle oorlogen hebben gedurende zekeren tijd bepaal de producties bevorderd, maar nooit was dit zoo over weldigend als in den wereldoorlog. De legers verbruik ten eiken dag zoo enorm veel, de financieele hulpbron nen der oorlogvoerenden waren zóó groot, dat de geheele wereld zich in vier jaar tijd verrijkte als gevolg van den kamp, waardoor Europa werd verscheurd. Grondstof fen en afgewerkte artikelen, levensmiddelen, metalen en chemische producten, van alles is de prijs verdub beld of verdrievoudigd. Noord- en Zuid-Amerika hebben deelgenomen aan deze profijtelijke saturnaliën, die een omlijsting vormden van de bloedige slachtingen der his torie. Zonder eenige inspanning, alleen omdat millioenen mannen bezig waren elkaar in eenige deelen van Euro pa te dooden, wei-den werklieden, boeren, kooplieden en industrieelen over de geheele wereld plotseling begun stigd door de glimlachjes en liefkoozingen van de Wel vaart, die onverwacht op aarde was teruggekeerd. En daar de geheele wereld meer verdiende, begon zij ook meer uit te geven. De welvaart en de hooge prijzen breid den zich uit. Van de Industrieën en den handel, die voor den oorlog werkten, gingen zij over naar de luxe-indus trie en den luxe-handel." Natuurlijk kon dit niet blijven duren. Het eindigde niet gelijk met den oorlog, omdat vele personen hun rijkdommen eerst in vredestijd gingen verteren en om dat vele regeeringen bleven doorgaan zich in de schul den te steken. Niettemin er kwam een eind aan de wel vaart, die gevoed was door stroomen menschenbloed. Landbouw, industrie en handel zagen hun afnemers verminderen, moesten hun prijzen verlagen en arbeiders ontslaan. De toenemende werkloosheid en de lagere winsten deden het verbruik nog meer dalen en ver scherpten de crisis. Zooals in de periode van voorspoed de prijsstijgingen elkaar wederkeerig opdreven, zoo ver oorzaken de prijsdalingen een lawine op de hellingen der ruines." Volkomen terecht zegt prof. Ferrero: „De oorlog heeft steeds de middenstanders en de groote massa's verarmd, dus de meerderheid ten bate van een kleine minderheid... De vrede is door alle tij den heen de beschermer geweest van de massa's en van de bescheiden fortuinen. Slechts in tijden van langdu- rigen vrede drong hèt welzijn door tot de volks- en middenklassen: in de eerste en tweede eeuw van het Romeinsche keizerrijk, in Europa gedurende de eeuw.die loopt van 1815 tot 1914. Welke tijdelijke voordeelen de wereldoorlog ook den boer en den werkman heeft ge bracht, slechts van den vrede kun nen zij een voortdurende en werke- lijke verbetering van hun lot ver wachten. Slechts de vrede zal weer, evenals na 1870, de welvaart kunnen uitspreiden over de geheele oppervlakte van de aarde en de geheele menschheid. Maar ook de vrede zal er niet in slagen den rijkdom der wereld evenwichtiger te maken, indien de regeerin gen voortgaan overal uitgaven en belastingen te ver- hoogen. Het is een welbekend feit, dat, indien het rijk een te groot gedeelte van den openbaren rijkdom op neemt, het land verarmt." Stellig is dit niet speciaal geschreven met het oog op Nederland. Tooh mocht onze verdedigings-mlnister het wel ter harte nemen en zijn dure vlootplan in de prul- Iemand stoppen. Het is goed geld gooien naar kwaad geld, ja, erger dan dat. Sterker bewapening vergroot niet de vredeskansen, maar wel het oorlogsgevaar. De vrede is onze beschermer. Dan ook geen offers gebracht aan den oorlogsgod niet in het groot en niet in het klein. Zij, die het mil- lioenen-verslindende militairisme wlilen beteugelen, kun nen dikwijls vlak bij huis beginnen e'n bijv. geen steun geven aan den vrijwilligen landstorm, aan schietwed strijden en dergelijke. Wat de menschheid noodig heeft, zeker niet dat de opleiding tot broedermoord in stand wordt gehouden. FEUILLETON door C. N. IV I LLI A M S O N. Een der meest interessante romans uit de bekende Society-Reeks; Uitgave Van Holkema en Warendorf, Amster dam. 21. HOOFDSTUK XX. Een gedicht, dat zij op school had geleerd, flitste door Terry's hersens: Terug op *s Levens strand, in d' engten van den Tijd Keert zelden hij, die zwemt in hangen worstelstrijd Nabij de Groote Kolk, waarvan nooit werd vernomen, Dat er een zwemmer levend is doorheen gekomen.... De Groote Kolk! Misschien was dit het en alles zou een einde nemen. Zij bad: „Goede God! maakt mij dapper." Toen ging de deur open en Milc-s Shc- ridan verscheen in een oliejas en zuidwester. „Ik hoorde, dat u zich vandaag bezeerd heeft", zei hij in de deuropening staande. „U verstuikte uw enkel, niet waar?" Het meisje hoefde niet langer te strijden om dap per te zijn. Zij voelde geen vrees meer. Miles was ge komen. Hij zag er bijna vriendelijk uit. Hij was hier gekomen met het doel om naar haar te vragen. „O noen, ik verstuikte mijn enkel niet", antwoordde zij bijna vroolijk. „Het was maar een kleine verrekking. Morgen is het weer beter". „Goed", zei Sheridan. „Het jacht is geen beste plaats voor invaliden zonder dokter aan boord. Ik veronderstel, dat ik een optimist ben om er geen mee te nemen. Wij hadden vandaag al een ongeluk en ik ben blij, dat u zegt, dat het uwe niet veel om het lijf heeft. Kunt u het nog al harden bij al dit ge AANKLACHT!" Zoo luidt de titel van een boek dat pas verschenen is. Met fel-roode let ters staat daar dat dreigende woord op den witten omslag. Zoo moet het wel, als het voor het raam ligt, terstond de aandacht tot zich trekken. En dit is goed, want het is waard gelezen te wor den. Het moét ook gelezen worden, omdat duizenden de aanklacht, waarmede dit boek komt, zullen voe len als gericht óók tot hen! Over dit boek wil ik in dit artikel iets schrijven in de hoop, dat velen zulen bcgeeren er kennis me de te maken. Dit boek is ontstaan door de samenwerking van twee kunstenaars. De een is een woordkunstenaar, wiens naam in heel Nederland aan de radioluiste raars bekend is; de jonge dichter Martin Beversluis. De ander is een kunstenaar met het penseel: de schilder Willem van Schaik. Deze twee zijn aangegrepen door dezelfde ontroe ring en zij hebben hun ontroering verbééld ieder op eigen wijze. Het geheel is geworden van groote, hui veringwekkende schoonheid. IIoo kon 't ook an ders? Beide hebben zij zich ingedacht in de vreese- lijke werkelijkheid van den oorlog. Bij beiden is daardoor ontstaan de niet te keeren behoefte om hun verontrust en geschokt gemoed te bevrijden, door zich te uiten. Daardoor is dit boek met zijn gedichten en zijn platen geworden tot een aanklacht. Daarom houdt het ons vast, wordt ons het tot een beklemming. Als wij de woorden lezen en de platen aanschouwen, dan staat daar ineens weer vóór ons de rauwe, af schuwelijke, onmcnschelijke oorlog. Dan voelen wij met pijnlijke scherpte, hoe het dier nog leeft in den mcnsch, hoe weinig nog is doorgedrongen tot ons in nigste wezen, wat wij belijden met onzen mond als .wij zeggen „Christenen" te zijn. En wij begrijpen hoe Martin Beversluis kon begin nen met het volgende votum (kort gebed). In den heil'gcn naam des Vaders die de wereld wijs regeert. Wiens erbarmen mij m'n moeder te aanbidden heeft geleerd; En des Zoons, die ernstig maande „Petrus, steek dat zwaard ter scheê." En het oor des dienstknechts heelde in den hof Getsemané. En des Heiligen Geestes, dit is: in het vuur, dat ons doorheeft, dat ons hart, tot droom en daden klaar beheerscht en zuiver leeft. Doop ik U, met bloed en tranon tot bezinning uwer schuld! die, na eeuwen Evangelie, massagraf en kerken vult. Amen. Voelt gij het schrijnende van deze bede? Verstaat gij, wat er moet zijn omgegaan in de ge voelige dichterziel, dat zulk een bede daar moest uitbreken? Hoe moet hem gefolterd hebben de gedachte dat Christenen èn de kerken èn de massagraven vullen, d.w.z. dat Christenen bet evangelie der liefde belij den en tegelijkertijd den oorlog kunneh voeren. En als wij dan het boek verder openslaan, lezen wij het eerste gedicht Oorlogs-Gestalten, in drie ge deelten: 1. De dansen van den dood. 2. De vluchten de. 3. De gekluisterde. En we worden stil cn koud. Wj voelen neiging om het boek dicht te slaan en kunnen 't toch niet. We zien de plaat, waarop het vertwijfeld gelaat vol felle doodsangst van den sol daat, die verward is in het prikkeldraad. En wij denken: zoo zijn er honderden geweest, menschen, mcnschen als wij, die het leven liefhebben en zij hebben een afgrijselijke dood gevonden vér van huis, zijn de eeuwigheid ingegaan onder helsche pijnen. Zelfs het lijden der dieren grijpt ons aan Daar is een plaat, die den doodsstrijd te zien geeft van een weid?" z „Ja", zei zij: „ik het kan mij niet zooveel sche len, als ik hier ben. In mijn hut voelde ik mij wat eenzaam. Eens zag ik een verdronken muis in een heel kleine val die men in een heel groote tobbe had laten zinken. Later droomde ik erover. Ik ben er zeker van, dat het voor de muis beter zou zijn ge weest om in het water geworpen te zijn zonder val". „Ik ben liet met u eens", antwoordde Sheridan. Hij voelde een kleine aanvechting van sympathie voor het meisje cn het was hem een aangename ver rassing, dat zij geen drukte over haar ongeval maak te, in plaats van haar pijn te overdrijven, zooals vrouwen van haar type geneigd zijn te doen. Hij was naar beneden gekomen niet omdat hij juffrouw Di- vine wensehte te zien of met haar te spreken: maar zij was toch een menschelijk wezen. Zij was er slecht aan toe, omdat zij haar enkel verzwikt had, terwijl terwijl de storm hevig genoeg was om de zenuwen van iemand, die niet aan de zee gewend was en het leven lief had, te beproeven. Hij vond, dat het een staaltje van zijn plicht zou zijn om haar met oen paar woorden gerust te stellen: en daar Roberts hem gezegd had, dat juffrouw Divinc liever niet wilde terugkeeren naar haar statiehut, had Sheridan ver wacht haar in een zcnuwachtigen toestand aan te treffen. Ilij vervolgde: „U moot liever niet meer den ken aan die ongelukkige muis." „Ik dacht er pas aan, toen ik het u vertelde", zei Terry. „Ik veronderstel, dat u aan iets even akeligs dacht." „Een couplet uit oen gedicht, dat ik op school heb geleerd, kwam mij in do gedachten", antwoordde zij. „Welke gedicht was dat?" ondervroeg Sheridan haar. Terry herhaalde het. „De Groote Kolk", riep hij: „waarvan nooit werd vernomen, dat er een zwemmer levend is doorgeko men? Het is geen aangename gedachte te meenen, dat er een hinderpaal is, zoo geweldig, dat het zelfs nutteloos zou zijn om te trachten er doorheen te ko men!" „Ik geloof dat u het toch probeeren zou", zei het meisje met een zachte stem als van een kind. Sheridan ging een naar stappen verder de kamer in. „U gelooft dat van mij?" vroeg hij. „Maar juf frouw Divinc, u kent mij heelemaal niet. Hoe kunt u dus een inccning over mij ..ebben?" paard, dat ook in de prikkeldraadversperring is te recht gekomen. Halstarrig worstelt het, de palen buigen dwars, en dreigen alleszins met punten, bot en barsch, en dringen dieper door, verrijtcn buik cn borst; maar wilder springt het op!het gansche lichaam torst een kluwen draad steeds meer bij 't wilder rukken Het scheurt zichzelve dood, het eigen vleesch aan stukken- Het dringt naar binnen, fel, het teistert cn het plukt, of een gemecnc ruiter het de sporen drukt Maar het ontkomt het niet, na welke felle sprong, geen uitkomst meeren van de breede tong vlokt schuimnat is zijn hals van bloed er. zweet, trillende zijn flanken, warm cn breed cn dampend in de vochte morgenlucht Daar is ook een plaat, waarop is afgebeeld een soldaat als slachtoffer van gifgas. Dat is iets om nooit meer te vergeten. De handen krampen zich vast in de kleeren om de hals, de mond is geopend, de neusgaten zijn gesperd cn de oogen o, die vreeselijke oogenverdraaid in de onuitstaan bare benauwdheiddaar is de mensch die weet te zullen moeten sterven, verstikken, hijgend naar lucht; zijn aangetaste, vergiftigde longen zal hij uit braken Als wij de verzen lezen en de vele platen aandach tig beschouwen en als dan het soms is of wij al les levend, lijdend, stervend vóór ons zien, dandan komt er in ons een angstige vraag naar boven: wat doen wij om de menschh°id te verlos sen van den oorlog?dan is het ons of wij ons moeten schamen, diep, héél diep dan ook is soms heftig onze verbittering tegen hen, die onze geeste lijke leidslieden willen zijn, die ons willen opvoeden tot „ware christenen", tot menschen voor wie het gebod der liefde het hoogste is, maar die nooit in den naam van dien Christus, welke zij zeggen te verkondigen, hebben gestreden tegen die duivelsche menschenslachting, ja, die zich zelfs er toe leenen om als legerpredikanten cn aalmoezeniers den geest in het leger op peil te houden. Iets van dit alles moet gevoeld zijn door Marticn Beversluis, toen hij dat bijtende gedicht schreef, waaraan hij den naam gaf van „Paraphrase der Tien Geboden." Ik zal er een paar gedeelten uit overnemen, opdat gij zult gevoelen hoe het felle contrast tusschen leer en leven in den oorlog te voorschijn komt. Soldaten! zet de bajonet diep in uw broeders borst! Rust niet voordat uw waap'nen zijn met bloed als wijn bemorst. Soldaten voort! wij hebben slechts des vijands bloed van nood! De wapenen zijn gezegend en Gij zult niet dooden. fn 't klein bordeel nabij het front is liefde nog te koopen. En man voor man komt op dit licht begeerig toegesloopen. En is de stad veroverd en het leger kan zich wreken, De vrouwen zullen zijn verkracht Gij zult den echt niet breken. De diplomaten komen saam. Wat komen zij beraden? Zij zoeken, in der waarheid naam, de sluwe lasterpaden. Verraden zult gij sterven en voor valschheid zult gij buigen. De oorlog is één logen en...-- Gij zult niet valsch getuigen. „Ik veronderstel, dat ik dat ook niet kan sta melde Terry. „U maakte dus de opmerking om de voldoening te hebben uw eigen stem te hooren te midden van den storm? Dat kan ik haast niet gelooven." „Nee. Ik mag dan zoo goed als niets van u weten, maar mijn meening over u heb ik toch". „Aha! Ik diende gevleid te zijn, dat u zooveel moeite voor mij heeft genomen! Dus u gelooft, dat als die „groote kolk" voor mij lag, ik trachten zou er doorheen te gaan?" „Ja." „Kn wat zou er dan gebeuren?" „U zou er misschien in slagen." „Dank u. Klaarblijkelijk is u geen fatalist. U ge looft niet, dat het lot van oen man al reeds heslist is voor zijn geboorte: zooals de Arabieren zeggen: „zijn lot hangt aan zijn eigen hals!" Eigenlijk verwachtte Sheridan geen antwoord op zijn vraag. Ilij was vermoeid door zijn ondervindin gen aan dek van het jacht en dit kleine tusschen- spel vermaakt hem vaag; dat was al. De intellec- tneele uitrusting van zoo'n pop bevatte heel waar schijnlijk geen vooraf klaar gemaakte theoriën om trent het lot. tenzij ze kwamen van den kant van een handlezer of waarzegger. Maar juffrouw Divine gie- gelde niet en trok geen gezicht, alsof ze het niet begrepen had. „Ik zou wel eens willen weten of de Arabieren be doelen. dat wij ons eigen lot maken door onze da den, die wij gedurende onze levensdagen doen", waagde zij te zeggen. „Als ze het zoo bedoelen, dan hangt ons lot werkelijk om onzen hals. is het niet? Dikwijls moest ik daarover denken, net als over al lerlei andere dingen, toen ik nog in het klooster was." „Dat is dn tweede maal, dat u over een klooster spreekt", zei Sheridan. „Is u op een kloosterschool geweest?" Terry bloosde. Zij begreep, dat zij onvoorzichtig was geweest om op haar verleden tc doelen en dat Julia kwaad zou zijn. „Ja, daar hen ik geweest," moest zij erkennen. „Kn dat wat u zoo juist zei, was dat een der stel regels "an de nonnen?" „O, nee. Zij leerden ons slechts om goed te zijn. Zij trachtten niet ons tot haar godsdienst tc bekee- reiL Zij lieten ons rustig in ons eigen geloof." Al wat er in den mcnsch kan leven aan eerbied voor het leven, aan zedelijkheid, aan mcnschelijk- heid wordt in den oorlog vernield, kapot gemaakt. Moreele overwegingen gelden niet meer. Hoe scherp teekent de dichter ons dit in zijn vers „de procla matie", waarin hij niét striemende, vlammende woorden vertelt, hoe per proclamatie aan de solda ten wordt hekend gemaakt, dat er een bordeel is in gericht, waar zij hun sexueele passies kunnen be vredigen. Die smachtend cn die brandend zijn, soldaten, lescht uw dorst, werpt allen uw bekommernis aan een verkochte borst. Al wier begeeren naar het uur van ver geluk zal zweemen die stromp'le deze trappen op die neme- De proclamatie is geplakt, verzegeld, rondgezegd, (God zij met ons) en zwaar gelakt aan deur cn muur gehecht - Een rilling vaart door 't jonge bloed, ontsteekt den zieken zin wie kracht heeft om te loopen nog, treedt in! Van Schaik heeft de vrouw, wier lichaam het wel lust-bevredigende object der soldaten zal zijn. afge beeld. Gij moet die vrouw aandachtig bezien: het bovenlichaam is naakt, haar rechtervuist gebald, met de linkerhand steunt zij 't gelaat, waarin een paar oogen staren vol wanhopige vertwijfeling en op haar neer ziet de soldaat, bezig zich te ontkleeden. Paniek schreeuwt haar gebalde vuist! „O God O God!" Maar d' avond daalt niet anders om haar smart, die bleekt. llaar matte lichaam lijkt een prent, die al verbleekt. Kn achterover zinkend laaft zij 't bataljon. liet hijgend hart, der jacht ontkomen, schreeuwt naar de bron.. Genoeg! Ik zal niets meer zeggen over de ontroe rende gedichten, noch over de sterk tot ons spre kende platen. Gij moet deze zelf lezen en zien; ze in u opnemen zóó dat ge er niet meer van kunt los komen. Maar ik kan niet nalaten te eindigen met een dringend verzoek om u zelf de vraag voor te leg gen of deze Aanklacht ook tot U is gericht. Medemenschen! door dit boek staat de oorlog voor ons in zijn satanische, duivelsche gemeendheid. Moet dit boek, deze felle aanklacht, ons dan niet prikkelen om al onze krachten in te spannen om hem onmo gelijk te maken? Is het dan niets anders dan leugen, clan huiche larij, wanneer wij zeggen christenen te zijn? ASTOR. (Wij mogen er wel even aan herinneren, dat deze Aanklacht van Beversluis door Jac Jansen met groot talent op muziek is gezet en eenige Zondagmorgens in gedeelten door de V.A.R.A. per radid wordt uitgezonden, waarbij Jo Sternheim de verzen declameert.) Stukloopen van Huid en Voeten en Doorzitten bij Wielrijden verzacht en geneest Poot 30-60 90 ct- Tubt 80 ct B„ Apoih tn Dtogmm „Waarlijk? En wat is uw geloof, als ik vragen mag?" vroeg Sheridan, meer en meer geneigd om in lachen uit te barsten. De godsdienst van een Ju- liet Divine, als zij dien werkelijk bezat, zou zeker een wonderbaarlijk product zijn! „Wel thuis heb ik nooit veel van godsdienst gehoord", bekende Terry. ...Mijn vader kwam uit een katholieke familie. Hij zelf was niet katholiek, en ook niets anders, maar toch wilde hij niet dat moeder mij opvoedde in haar kerk, de Presbiteriuansrhe. Ik be dacht een godsdienst voor mezelf. Ziet u, je luidt een gevoel, alsof je dat wel doen moest! De kloostertuin was zoo lieflijk en zoo stil en ik heb altijd veel van tuinen gehouden. De sterren lijken r zoo nabij. De klank der klokken was ook lieflijk en ze brachten je gedachten in je hoofd. Maar ik ge loof niet, meneer Sheridan, dat u waarlijk iets over mijn godsdienst wenscht te hooren. t u houdt mij alleen maar een beetje voor den mal". „Nee, dat doe ik niet", zei Sheridan. Kn hij had de waarheid gezegd. „Ik wil het graag weten. In zulk een nacht (ofschoon ik geloof en hoop ter wille van u, dat we niet in groot gevaar verkeeren) keert de geest van den mensch zich naar de djngen, die ho ven deze wereld uit zijn. Ik zou werkelijk graag wil len weten, wat de godsdienst is, die u heeft uitge dacht in den tuin van uw klooster." (Hij voegde er niet bij: ,de godsdienst van een Miljoen Dollar Pop.) „Wel, het is moeilijk, het u in oen paar woorden te zeggen", antwoordde het meisje zeer verlegen, toch niet wonschend om konpig te zijn of het tc weige ren. „Ik ik was gewoon oin tot mijzelf te zeggen, dat deze wereld zoo wonderlijk en zoo mooi schijnt, dat ze wel een gedachte van God moet zijn, of mis schien op de een of andere wijze een doel van God. Ik was gewoon te denken, dat God in alles moest zijn. In iedere bloem, in ieder blad was God, dat kon niet anders, en dus zeker moest hij zijn in ons. We zouden zijn als de kralen aan een snoer, met, zoo dacht ik, dezelfde draad dat is God door alle kralen heen, of anders: God is het groote vuur en wij zijn kleine vonken van dat vuur". Sheridan keek haar aan en fronste licht. Het meisje leek hem een raadsel. Maar hij herinnerde zich de waarschuwingen van Philips. Klaarblijkelijk was zij slimmer en listiger in het spelen van haar spel dan de meeste harer zusteren.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1930 | | pagina 5