EEN BUITENKANSJE
ONS HOEKJE.
Bom, bom, rombom en tet-tre-tet,
Hoor je de trom en de trompet
Hier zie je ons nu alle vier,
We hebben ook zoo echt pleizier,
Dat is nu ons soldatenspel,
Maar zonder schieten, zie je wel
de B.-L.
DOOR
MARCEL J. A. ARTZ.
't Was al de derde maal, peinsde Jan in
de gang zijn zonde overdenkende, dat hij
de klas was uitgestuurd en dat net in die
yervelende repetitieweek.
't Was toch wel wat al te erg en als hij
goed bedacht, was meneer Tienman, toch
•wel heel geduldig geweest. Dat die nare
:Piet Daalders hem nu ook altijd op stookte
om van die malle streken uit te halen. Zoo
vast had Jan zich voorgenomen nu eens
zijn best te doen, want het briefje aan pa,
van den Baas, was niet mis geweest. Een
week lang om zeven uur naar bed, 2 we
ken niet voetballen en de bedreiging dat
wanneer zooiets nog eenmaal gebeurde,
met de vacantie geen nieuwe fiets. Dus die
had hij ook verspeeld en dat het nu juist
allemaal in de Duitsche les moest gebeu
ren. Als het nu nog in de Engelsche les
was geweest, bij meneer Driesen; en met
langst dacht Jan aan het slechte cijfer dat
de laatste keer voor Duitsch op zijn rap-
jport had gepronkt. Een dikke drie was 't
geweest, extra zwaar en vet geschreven,
'natuurlijk om hem de pe in te jagen, zoo
waren de leeraars nu altijd. Een drie. 't
was niet zoo mis, daar zou hij misschien
wel voor blijven zitten. Geschiedenis en
'Aardrijkskunde waren goed, negen en
acht. Maar geschiedenis was ook fijn. Was
het nu nog maar zoo als in den tijd van
De Ruyter en Tromp. Als je toen niet
werken wilde ging je fijn naar zee. Heer
lijk, om altijd op die golven te zwerven en
je kwam nog rijk terug. Ja hoor, Geschie
denis was en bleef fijn, alleen moest die
lamme geschiedenis van vanmorgen niet
gebeurd zijn. Wacht maar, hij zou die
Daalders om twaalf uur wel eens op z'n
gezicht geven en niet zoo mis ook, hij
moest dan maar eens ondervinden wat het
was om een ander de kastanjes uit het
vuur te laten halen. Zoo deed hij nu altijd,
gemeen stik huichelaar, wacht maar
straks, dan kon Pietje eens met een blauw
oog of een bloedneus naar huis toe gaan
en zijn nood bij Patje gaan klagen, want
dat deed hij natuurlijk, hij liep altijd naar
zijn Patje. Het was Patje voor en Patje na.
Maar nu zou hij toch eerst eens wat von
ken uit zijn lief gezichtje zien spatten.
Kijk, daar slofte Poelman, de oude con
ciërge naar de bel. Wat, was het nu al
twaalf uur. „Zoo jongenheer. Uwes heo
deze week al heel wat keertjes hier ge
staan, hè, 't lijkend wel 01" je er een abel-
nement op helt, eigen schuld, motten jelui
ook maar niet van die malle fratsen uit
halen, dan kom ie ook niet op 't matje,
nou is Uwes verkouwe". Hoofdschuddend
slofte Poelman verder. „Die jeugd van
tegenswoordig, nou".
Ondanks het hachelijke van zijn toe
stand moest Jan toch even lachen. „Die
ouwe, toch was ie niet kwaad. Kijk, daar
trok ie al aan het touw.
Tingeling, tingeling, tingeling
Bijna op 't zelfde oogenblik, vloog de
deur open en stormden de jongens de klas
uit, sommigen trokken een gezicht, van jij
liever dan ik, naar Jan. Daar kwam de
leeraar. O jé, nu zou je 't hebben. „Zoo
vriend, kom jij maat eens hier, we heb
ben samen nog een appeltje te schillen, is
't nietvroeg de leeraar spottend. „Ik
hoop het niet meneer." „Nee, nu ga toch
maar eens eventjes mee naar den Direc
teur, dan zullen wij eens zien hoe die er
over denkt." „O hemeltje, dat ook nog, nu
kon hij heclemaal naar zijn fiets fluiten.
,,'t Spijt me werkelijk geweldig, meneer."
„Ja, dat zal wel" was meneer Pienman's
antwoord, „dat is meestal zoo als de straf
komt, dat moeten jelui nu ~ens bedenken
als de les begint".
Er was niets mee te beginnen. Anders
wilde meneer nog wel eens door de vin
gers zien, maar vanmorgen was het glaa
mis.
„Als ik het nu heusch niet meer zal
doen, meneer probeerde Jan nog eens.
„Dan doet een ander het wel voor je
0, DIE SLIMME GUIT
maar, dat je dat goedje van je beenen
krijgt".
Gelukkig bleek dat r.iet zoo heel moei
lijk te gaan en het deed geen pijn ook. Ik
zal jelui maar meteen verraden, dat de
schoentjes niet bedorven waren en doorl
den schoenmaker weer netjes in orde ge- j
maakt konden worden. E. G.
gehad. Nu waren het alleen maar Miesje's
knieën, die meestal bont en blauw zagen.
„We spelen niet in den tuin vanmiddag,
Luuk heeft pas een nieuw serviesje ge
kregen en we gaan op haar kamer als
echte dames thee drinken. Hè, mag ik de
schoenen maar aanhouden. Moes
Nu Moeder had 't goedgevonden en
Miesje beloofde heel voorzichtig te zijn.
Maar wat kon er nu met haar schoe
nen gebeuren Ze kon ze 4 ch niet ver
liezen onderweg, of er een gat in stoe
ten't Had in dagen niet geregend, dus
in een plas trappen en het lichte leer be
derven kon ze ook niet."
„Dag Mevrouw, gezellig, dat U komt
theedrinken", begroette Luuk haar als een
echte dame. „U bent zeker met de auto ge
komen, want U hebt geen hoed op."
„Ja. mijn chauffeur wacht buiten. Zijn
Uw kinderen uit vroeg Miesje op even
deftigen toon.
„Ja, de kleintjes zijn met juf in het park
en Dolf zit op zijn kamer voor zijn eind- I Rijk."~En~ofsïhoon dirwanTrouwTn"t]e^n-
examen te werken. jover de vreemdelingen niet meer zoo sterk
,En Uw man
EEN MIDDAGMAAL BIJ DE
CKiNEEZEN.
De staat der afzondering, waarin de
Chineezen altijd geleefd hebben, en hun
wantrouwen tegenover eiken vreemdeling,
is voor reizigers uit andere landen steeds
een beletsel geweest, om zich toegang te l
verschaffen tot de familiekringen van dit I
volk en dus op de hoogte te komen met de
verschillende zeden en gewoonten der be- I
woners van het zoogenaamde Hemelsche
Zusje speelt met kleine broertje
In den warmen zonneschijn.
Stoeien samen, juichen, lachen,
Kleine broertje vindt het fijn!
Zus roept „wil je mij eens pakken
Toe, probeer het, Janneman,
Kijk eens, of je mij kunt krijgen
Laat eens zien of jij dat kan
„Toe, verzet je dikke beentjes
Eens wat vlugger, kleine vent
Ben je bang het te verliezen
Toon nu eens hoe flink je bent
Jantje lacht eens even guitig
En roept„Neen, ik ben niet bang,
Maar m'n beentjes, lieve zusje
Zijn nu heusch nog niet zoo lang.
„Dat ik jou maar in kan halen,
Daarom wacht ik kalmpjes hier,
Tot je straks wel weer terug komt
't Hollen geeft me toch geen zier
Ro Frankfort.
vriend. Nee, nee, je moet nu maar eens
aan den lijve ondervinden wat het is om
je fatsoen niet te houden".
O jé. wat had Jantje zich daar vastge
werkt. 't Was wel waar wat meneer zei;
't was deze week wel wat heel erg geweest.
Als het nu maar enkel bij deze straf bleef
en het briefje aan Pa vergeten werd, dan
zou het nog wel gaan. Maar daar waren
ze hier veel te snugger voor, ze vergaten
hier zoo gauw niet wat en vooral geen
strafbriefjes.
„Nu, vooruit jongenheer, ik heb hier
geen stand." O jee, wat kneep Jantje hem.
wat zou pa weer opspelen. En in verbeel
ding zag Jan zijn geliefde voetbalschoenen
al weer achter slot en grendel, wie weet,
misschien wel voor de heele vacantie. Een
paar jongens holden voorbij, zwaaiden met
hun tasschen.
„Meneer Pienman heeft U, als 't U blieft,
een oogenblikje voor me Het was me
neer Lancier, de Fransche leeraar, die
her staande hield en met een blik op Jan:
,Zoo zondaar heb je 't weer te bont ge
maakt Nu moet je de nor maar eens in.
Zoo gaat het nu eenmaal met stouts
jongetjes."
Maar wie goed gekeken had, zou een
haast onmerkbaar glimlachje om den
mond van den leeraar hebben zien spelen.
„Morgen heeren." De Engelsche leeraar
ging voorbij, maar zich plotseling beden
kende, bleef hij stil staan en kwam op het
groepje a' .„Dat is waar ook," zoo wendde
hij zich tot meneer Pienman, „kunt U mij
even aan dat Engelsche boekje helpen,
wat ik U verleden week gaf
Met hun vieren stonden ze daar en drie
er van sloegen met aandacht den jeugdigen
misdadiger gade.
„Kunt U straks niet even komen Ik
heb zoo weinig tijd". „Ik ook, meneer."
Jar schrok er zelf van, voor dat hij het
wist had hij het gezegd.
„Er wordt je niets gevraagd" en tot
meneer Andriesen„Gaat u dan maar
even mee. Meneer Lancier. wilt u zoo goed
zijn om even op dien knaap te passen".
De Fransche leeraar glimlachte: „Wat
heb je nu weer uitgehaald vrind, wendde
de heer Andriesen zich tot Jan, toen de
beide lee:uren verdwenen waren, „dat kon
wc1 eens slecht voor je afloopen. Meneer
Pienman gaat niet gauw naar den Direc
teur.
„Ja, en ik verspeel er mijn nieuwe fiets
mee", stootte Jan eruit, 't Was alles wat
hfj zeggen kon.
De leeraar keek even verwonderd.
„Daar komen ze al weer".
,,'t Is laat geworden met die grapjes",
merkte de heer Lancie. op, toen de beide
leeraren weer in de gang verschenen.
„Ja, en ik moet nog met dien kwajongen
naar den Directeur."
„Directeur, directeur?" vroeg de Engel
sche leeraar verwonderd, „die zal er nu
wel niet meer zijn".
„Toe men^r, laat me nu gaan, 'k zal
heusch bet oppassen", waagde Jan.
„Laten gaan," stoof de leeraar op, „en
dan morgen zeker weer 't zelfde spelletje
aan den gang?"
.O nee meneer, heusch niet, ik zal echt
beter oppassen". Jan begon hoop te krij
gen. zag in verbeelding al weer zijn voet
balschoenen en de beloofde nieuwe Fon-
gers.
Alle drie hielden ze hun blikken op den
lastpost gericht.
Dat was te veel. „Toe meneer, mag ik
alsjeblieft, toe nu meneer, anders ben ik
mijn nieuwe fiets pootig."
Toen lachten ze alle drie.
„Je bent er me een, hoor." Jan stond te
popelen. „Mag ik nu meneer?" O, wat
duurde het lang, zou het nu lukken Hij
dorst niet op te zien, hield zijn blikken op
den grond gericht. En dat was maar goed
ook, want nu zag de booswicht niet hoe
de leeraren lachten, elkander, onmerk
baar, met de oogen toe knipten.
Toen gebeurde het. „Ga", klonk het en
zorg dat zoo iets nooit meer gebeurt". Nu,
dat liet hij zich niet zeggen.
De vrede werd geteekend.
Der Friede wurde gezeichnet.
La paix fut signée.
The peace was signed.
En Jantje had zijn fiets. Leve de va
cantie
O, mijn manLuuk aarzelde even,
't was toch niet zoo gemakkelijk plotseling
te bedenken, wat je man zou kunnen
doen
Mijn manze proestte het uit en
Miesje kon zich ook bijna niet goed hou-
is als voorheen, gelukt het ook nu nog zel
den aan een vreemdeling om in het binnen-
gedeelte eener Chineesche woning door te
dringen.
„Gedurende een jarenlang verblijf in de
0Chineesche stad Cupang", schrijft de Duit
den. „Mijn man is naar school. Hij is sche reiziger Zimmerman in een zijner
leeraar ziet U." j reisverhalen, „gelukte het mij slechts één-
„Heeft hij dan ook Woensdagmiddag j maal in eene Chineesche woning toegang te
school j verkrijgen, en wel bij een koopman, die mij
„Neen, maar er moet een kind school- |de eer deed van eene uitnoodiging voor het
blijven". Luuk vond dat ze dat erg slim j middagmaal. Ik had daardoor ook gelegen-
bedacht had. „Neemt U suiker en melk iheid om met Ciloë, de vrouw van mijn gast-
Mevrouw en toen schonk ze thee uit heer, kennis te maken en trachtte een
MIESJE'S NIEUWE SCHOENEN.
"Zou je niet liever je oude schoenen
aan doen. als je bij Luuk gaat spelen
vroeg "*~eder, toen Miesje haar goeden
dag '-wam zeggen om naar haar vriendin
netje tj gaan.
Moeder kende haar dochtertje Wilde
bras maar al te goed
De vorige week, toen M'es voor de eerste
keer haar nieuw manteltje aanhad, was
ze onder prikkeldraad gekropen om bloe
men te plukken en ze had haar kleeren.
den nieuwen mantel incluis, heelemaal op
gehaald. Dan weer gleed er een volle inkt
pot op haar witte schort, of morste ze een
glas limonade over haar lichte jurk Ge
lukkig droeg Miesje halve kousen, want
anders had Moeder heel wat te stoppen
een echt theepotje in echte kopjes, al wa
ren zij dan ook heel klein.
„Wat een snoezige kopjes, Luuk", viel
Miesje even uit de rol.
„Ja, vindt U niet antwoordde
Luuk deftig met een klein pruimen
mondje, „ik heb ze op mijn verjaardag
van mijn man gekregen".
„Hoe vindt U mijn nieuwe schoentjes".
Miesje stak trots haar beenén uit om de
nieuwe schoenen te laten bewonderen. „Ik
mocht ze aanhouden van Moeder, als ik
voorzichtig was. Maar we gaan immers
niet in den tuin spelen."
„Hè", viel Luuk bestraffend uit, ,,'n
echte Mevoruw hoeft haar Moeder toch
niet te vragen, of ze haar nieuwe schoe
nen mag aantrekken."
Ja, dat was heel jammer, dat Miesje
zich zoo vergist had, want ze wisten in
eens niets meer te zeggen.
„Laten we maar gewoon doen en de
poppen mee laten spelen", stelde Miesje
voor. Dat was toch eigenlijk -veel gezel
liger, vlug haalde Luuk haar beide pop-
penkinderen voor den dag en schonk ook
een kopje thee voor ze in. Maar de pop
pen schenen het te warm te hebben en
dronken haar kopje niet uit.
„Breng je me naar huis vroeg Miesje,
toen 't tijd werd om weg te gaan.
„Wacht, ik zal even vragen, of Moeder
't goed vindt."
Moeder vond het best, als Luuk er maar
voor zorgde voor het eten weer thuis te
zijn.
Wat was het druk langs den weg, steeds
moesten de meisjes voor auto's en fietsen
uitwijken.
„Pas op Mies" .waarschuwde Luuk, „daar
komt een heele rij fietsers achter elkaar,
laat ze eerst even voorbijrijden." Luuk
sprong op een hooge zandhoop en stond
als een verkeersagent op haar veilige post.
„Kom er ook bij, Mies."
De voorzichtige Mies dacht aan haar
nieuwe schoentjes, die vol zand zouden
komen. Neen, ze wilde liever op dien groo-
ten witten steen stappen. Wat 'n stevige
hooge steen Ze zette haar éene voet erop
endaar zonk ze plotseling tot haar
knieën in een witte brij-achtige massa
Ze was in een bak met kalk gestapt, die
werklui bij het bouwen van een huis tot
den volgenden dag aan den kant van den
weg hadden achtergelaten.
„Luuk, Luuk" riep ze ontsteld.
Luuk vloog op haar toe, gaf haar een
hand en trok Miesje uit de witte pap. Ont
zet staarde Miesje naar haar witbeslikte
beenen, van haar schoentjes was niets
meer te zien, het was één dikke witte
massa.
Och, wat had iedereen een medelijden
met haar
„Ga maar op mijn bagagedrager zitten",
stelde één der fietsers voor, „dan breng
ik je even naar huis. Waar woon je
De arme Mies was van 't huilen niet
in staat haar adres op te geven. Ze had
Moeder zoo beloofd op te passen en nu wa
ren haar schoenen weer totaal bedorven.
Verleden week had ze haar nieuwen man
tel opgehaald
Moeder keek dan ook niet bepaald vrien
delijk, toen haar dochtertje met dikke
witte beenen werd thuis bracht.
„Ikikhad nog wel zoo erg voor
zichtig willen zijn, enen wou niet in
het zand stappenhakkelde Miesje
onder tranen
„Zoo kom je niet in de kamer, zorg eerst
gesprek met haar te voeren door middel
van de gebarentaal, daar ik geen Chineesch
en zij niet, gelijk haar man, Fransch sprak.
Vriendelijk en medelijdend zag zij mij aan,
als beklaagde ze den armen „wilde" die
ver van zijn geboorteland eenzaam en ver
laten leefde.
„Het vertrek, waarin zich de gedekte tafel
bevond, was klein, maar zindelijk er\ fciscl*
De driekante tafel en de stoelen waren vat
bamboeriet, evenals het overige ameuble-1
ment der kamers, ja zelfs de tusschen-!
wanden der verschillende vertrekken. Groote i
vensters verschaften uitzicht op de binnen
plaats van het huis en aan de wanden hin-i
gen zeldzaam sierlijk gesneden waaiers en
huisraad van ivoor of sandelhout. Het tafel
laken was klein, maar van zeer fijn damast;
de borden en schotels van porcelein met
blauwe figuren, geleken op onze schoteltjes,
en bij wijze van uitzondering had men voor
mij een mes en een vork met drie punten
neergelegd. Naast de borden van Ciloë en
haar man merkte ik kleine staafjes ter dikte
van een potlood op. Voor het drinken ston
den er kistallen glazen en bevond zich helder
frisch water in een sierlijk gevormde kruik:
van geelachtig steen.
Toen we ons om de tafel geschaard had
den, prevelde man en vrouw haastig eenige'
woorden, die op een tafelgebed geleken, en
daarna bracht de dienstbode een schotel
met gekookte rijst, dien zij voor de huis-)
vrouw neerzette. Deze vulde met een lepel
van sandelhout een groote schaal voor mij.
aangezien de vreemdelingen om hun groo-
ten eetlust bekend staan.
Zoodra Ciloë mij met mijn rijst bezig zag,
nam zij haar schaaltje met de linker hand
op, hield het dicht onder hare kin, vatte de
stokjes tusschen twee vingers harer rechter-,
hand, en roerde daarmee zoo vlug door de
rijst, dat de korrels door deze beweging,
precies in haar mond terecht kwamen, zon
der dat er een miste. Ik zat er versteld naar
te kijken.
Ciloë duidde mij door middel van gebaren
aan, dat ik het zoo ook eens probeeren zou.
Ik waagde de proef, maar ondanks mijne,
onder de kennissen altijd beroemde vinger
behendigheid, liep ze niet al te best af. Na
vele vergeefsche pogingen om op Chineesche;
wijze de rijst naar mijn maag te doen ver
huizen, had ik het na een benauwd kwar
tiertje niet verder gebracht dan dat de helft
der korrels op mijn knieën en de andere helft
onder de tafel lag. Gelukkig voor mij, dat
de dienstmaagd nog een tweede gerecht
aanbracht: gehakte kool met kleine, roode
boonen. 'k Was nu zoo wijs, mij van mijn
vork te bedienen en liet mijne gastvrouw
stil met haar stokjes scharrelen, wat wéér
met groote handigheid plaats had. Daarna
kwam nog een groote overheerlijke visch op
tafel, en zoodra we dit derde gerecht ver
orberd hadden, bracht de dienstbode thee
binnen, in nietige kopjes zonder suiker of
ander toevoegsel. Daarna kon ik mij vergas
ten aan tabak in pisangbast gewikkeld.
Nogmaals prevelden mijn gastheer en
zijne vrouw eenige zachte, haastige woorden
en ons middagmaal was afgeloopen".