Alititti Nietwï- Alitritilit- LuMlil GEESTELIJK LEVEN. Kantongerecht te Schagen. ft sVk Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN Co., Schagen. Eerste Blad. Naastenliefde. Zaterdag 19 Juli 1930 schager 73ste Jaargang No. 8698 courant: Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder- ''dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver- tentiën nog zooveel mogelijk in bet eerstuitkomend nummer geplaatat POSTREKENING No. 23330. INT. TELEF. No. 20. Prijs per 3 maanden f 1.80. Losse nummers 6 cent. ADVERTEN- TlëN van 1 tot 5 regels f 1.10, iedere regel meer 20 cent (bewijsno. inbegrepen). Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend. DIT NUMMER BESTAAT UIT VIER BLADEN EN BIJVOEGSEL. Das tst das Empörende an dieser Gesellschaft, dasz sie öffentlich für die idealen Güter der menschheit zü schwarmen heuchelt, ünd heimlich vor dem rohesten Götzen, dem Mam mon, anbetend aüf die Knieen rutscht. (Dit is het hinderlijke in deze maat schappij, dat zij openlijk huichelt te dwepen met de ideeele goederen der menschheid en heimelijk neerknielt voor den grofsten afgod, voor den mammon). HET bovenstaande motto is een aanhaling uit een boekje, geschreven door een Oostenrijk- schen dokter, dr. A. Eitelberg. Ik heb het hierboven geplaatst omdat 't mij trof bij de lezing. En te meer trof het mij, omdat ik al eenige dagen rondliep met de gedachte aan een bepaald onder werp, waaraan ik een geestelijk leven wilde wijden. Dit onderwerp is: Is de eisch van het evangelie, de eisch der naastenliefde, te zwaar, en dus onaanne melijk voor de menschheid? Dit onderwerp is me opgedrongen door de werke lijkheid-zelve waarin wij leven en welke wij allen met elkaar vormen. Deze werkelijkheid spot eenvoudig met dien grooten eisch van het evangelie. Dit ziet ieder, die onbevangen en onbevooroordeeld de men- schenwereld beschouwt. Ik vertrouw wel zooveel op het waarnemingsvermogen van mijne lezers, dat ik het niet noodig acht, dit uitvoerig aan te toonen. Het is duidelijk, dat de economische verhoudingen geen liefdesverhoudingen zijn. Integendeel! Zij plaat sen de menschen tegenover elkaar. Er is felle strijd van mensch tegen mensch, van menschengroep tegen menschengroep, van klasse tegen klasse. In dien strijd wordt de zwakke onherroepelijk onder den voet geloopen. In dien strijd bestaat geen genade; Ihij is hard, onverbiddelijk hard. Het eenige, wat hiertegen kan worden aangevoerd is, dat er liefdadigheid beoefend wordt. Daarin komt dan toch de liefde tot uiting, zegt men. En we weten wel, hoe menigeen wijst op al wat er gedaan wordt ten bate van de zwakken en ongel uk kigen, van de schipbreukelingen der maatschappij. Zeker: er zijn huizen voor dakloozen, er zijn hofjes en gestichten voor ouden van dagen. Er zijn tal van liefdadigheids- inrichtingen en dito-genootschappen. Er zijn vereeni- gingen van snoezige dames, die borstrokjes breien en warme broekjes, welke bij voorkeur op het Kerstfeest, met lieve woorden worden uitgereikt aan arme stum- perds en als de uitreiking heeft plaats gehad, dan is het comité aangedaan en ontroerd, omdat 't zooveel stakkers heeft gelukkig gemaakt en 't gaat straks naar huis met de gedachte, hoe heerlijk het is voor zijn medemenschen iets te zijn, hen lief te hebben! Och, menschen, houdt toch op! Verwart toch liefde niet met liefdadigheid! Ik weet wel, dat het op het oogenblik niet andere kan, dat liefdadigheid onmis baar is. Maar zij blijft in haar wezen toch niet andere dan geven met de rechterhand, wat genomen is met de linker; dan pleisters leggen op zelfgemaakte won den. Liefdadigheid vertoont mij altoos groote overeen komst met het roode-kruiswerk in den oorlog. Hit is mooi en goed, dat de gewonden en stervenden ge holpen worden, en niet als verbruikt materiaal op het veld worden achtergelaten, maar van meer ver stand en waarachtige liefde zou het getuigen, wan neer men niet oorlogvoerde en dus geen gewonden mèèkte. Ook de maatschappelijke offers worden geméakt en dan dan tracht men hun leed wat te verzachten. Maar genoeg hierover. Ik neem aan, dat mijne lezers het met mij eens zijn, wanneer ik beweer dat de menschelijke verhoudingen in deze wereld géén liefdesverhoudingen zijn. En niettemin zien wij, hoe in deze zelfde wereld het evangelie der liefde gepredikt wordt. Sterker nog: dat iedereen letterlijk iedereen geneigd is om te erkennen, dat het gebod der liefde het hoog ste is. En daarom noemt men zich bij alle ver scheidenheid van roomsch, oud-roomsch, orthodox, vrijzinnig christen! Begrijpt ge nu, waarom mij dat woord van Dr. Eitelberg zoo heeft getroffen? Men belijdt het evangelie, men heeft een vaak afgodische! vereering voor Jezus, dien men als den grooten vertegenwoordiger en drager van de liefdesidée beschouwt en tegelijkertijd leeft men kalm verder in absoluut met liefde in strijd zijnde ver houdingen. Voor den denkenden mensch rijst daarom de ern stige vraag op: is die eisch der naastenliefde mis schien te zwaar?. Ik wil trachten op deze vraag een antwoord te geven. Niet lang geleden liep ik op een station heen en weer, wachtend op mijn trein. Het was er vol met menschen. Toen kwam plotseling de gedachte bij me op: heb ik nu werkelijk liefde voor die menschen, voor ieder afzonderlijk onder hen? Daar waren er, wier uiterlijk mij sympathiek aandeed, maar ook wa ren er onder, die zelfs eenigen afkeer bij mij opwek ten. Ik zou niet hebben kunnen zeggen waarom, maar de gevoelens bestonden. En ik dacht verder: wanneer nu eens een ongeluk plaats had, wanneer zulk een mij antipathiek mensch onder den trein geraakte, hoe zou ik daarop reageeren? En ik kwam tot de slotsom, dat zulk een ongeluk bij mij diep medelijden zou wak ker roepen. Waarom? Ik kende dien mensch niet, ik vond hem zelfs niet aantrekkelijk, ik zou zijn ge zelschap niet wenschen en toch wist ik zeker dat mijn ganschen dag zou zijn bedorven als ik hem onder den trein zag vallen. Zou dit niet moeten worden verklaard uit het feit dat in ieder iets leeft van gevoel van saamhoorig- heid, van een eenheid met de medemenschen? Het komt mij voor dat deze overleggingen niet al leen de mijne zijn, maar dat zij iets algemeens ver tolken. Misschien heeft het meerendeel er zóó nooit over nagedacht, maar ik meen toch niet bezijden de waarheid te zijn, wanneer ik aanneem- dat mijn medemenschen in dit opzicht aan mij gelijk zijn. Toch durf ik niet te zeggen, dat we daaruit de ge volgtrekking mogen maken, dat dus in het diepste van ons wezen werkelijk liefde voor den mede- mensch aanwezig is. Want ik moet tegelijkertijd wij zen op het verschijnsel, dat wij ook hebben niet al leen onzen afkeer, maar zelfs onze haat tegenover sommigen onzer medemenschen, dat wij ons kunnen verheugen in leed, dat aan anderen overkomt, om te zwijgen van het feit, dat honderden ons volmaakt on verschillig zijn. Is het nu mogelijk dat dit alles wordt overwonnen en dat wij werkelijk vervuld kunnen worden met waarachtige liefde voor ieder en mag dus deze eisch als de hoogste worden gesteld? Of verlaten wij bij het stellen van dezen eisch het menschelijke en komen we bij het boven-menschelijke? Is het mogelijk dit primair gevoel van saamhoorig- heid, van solidariteit op te voeren tot die hoogte dat men in alle waarachtigheid kan zeggen: ik gevoel liefde voor iederen medemensch, wie het ook zij, ik heb allen lief, allen, stuk voor stuk, als mijzelf? Ik aarzel Ik ben geneigd om te zeggen: neen, die eisch is te hoog, te groot; die eisch gaat dwars tegen onze nei gingen in, want we kunnen niet loskomen van onze antipathieën, van uit zelfzucht opgegroeide gevoelens. Maar dan denk ik plotseling weer aan een Fran ciscus van Assisi. En ik weet heel scherp zijn groot heid in liefde. Hij had allen afkeer van anderen over wonnen, hij kon zijn armen slaan om de afzichtelijk uitziende melaatschen om ze te kussen als zijn broe ders. Maar zulk een Franciscus is een uitzondering, een zeldzaamheid. Misschien misschien worden er nog dergelijke menschen gevonden maar overigens: hoe lang zal het duren éér de menschen tot die hoogte kunnen stijgen, eer zij tot zelfs hunne vijanden kunnen lief hebben en al wat hun tegenzin opwekt, kunnen. Toch meen ik, dat wij in de richting van die hoogte kunnen opstijgen langs den weg der Rede. Want zij, de goddelijke Rede alleen is in staat om afkeer te overwinnen, om haat, om vijandschap op te heffen. Zij leert ons verklaren, begrijpen en vergeven. En nu rijst voor ons op het grandiose beeld van den man aan het kruis. En wij beluisteren dat ont roerend schoone woord: „Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen", het meest men schelijke en meest-goddelijke uit den bijbel. „Zij weten niet wat zij doen". Op dit niet-weten komt het juist aan! Jezus heeft zich ingedacht in de ziel van hen, die hem ten val brachten. Ddarom kon hij zoo mild zijn en zoo zacht. Wij zijn vaak zoo onredelijk vijandig omdat wij verkeerd oordeelen. Wij hebben soms een antipathie tegen iemand om een nietigheid, een onaangename stem, een lichamelijke afwijking, een niet-prettige ge woonte enz. Als we redelijk durven zijn, is dit té over winnen. Wij zijn gewoon anderen te beschouwen van ons zelfzuchtig standpunt uit en vergeten rekening te houden met het feit, dat zij andere inzichten kunnen hebben dan wij, dat zij andere van aanleg zijn, ge boren met bepaalde eigenschappen en neigingen. Er is zoo ontzaglijk veel waarheid in het bekende woord: alles begrijpen is alles vergeven. Maar wat is het zwaar zich hiervan te doordringen! Ik zou mijzelf al zeer slecht toonen te kennen, wan neer ik niet erkende, dat we daar nog o, zoo ver van af staan. Daarom huiver ik voor dien eisch der menschen- liefde, hij is zoo zwaar, zoo ontzaglijk zwaar, ten minste wanneer ik hem opvat in de beteekenis van liefde voor iederen enkeling afzonderlijk. Maar wij kunnen dien eisch ook anders zien. Wij kunnen daarin de omschrijving vinden van de hou ding welke wij hebben aan te nemen tegenover de menschheid als geheel, van de gevoelens, welke wij tegenover haar hebben te koesteren. Daarbij zijn uitgeschakeld al die gevoelens, tegen over afzonderlijke menschen waarvan we zooeven rep ten. Dan geldt slechts de vraag: wat voelen wij voor dat groote geheel der menschheid? En nu zijn er twee dingen mogelijk. Ten eerste kunnen wij, staande midden in de menschheid, beheerscht worden door de gedachte om alleen eigen belang en voedsel en geluk te zoeken, wij kunnen de wereld dus zien als een kampplaats en trachten door gebruik van de ons ten dienste staande wapenen zoo succesvol mogelijk te vechten tegen de anderen. Ten tweede kunnen wij van binnen uit gedreven worden om die menschheid te dienen, haar leven schooner, voller, rijper te maken. In het eerste geval is de zelfzucht aan het woord, zij alleen en zij maakt het leven leelijk en grof, zij schept wantoestanden en ergerlijke verhoudingen, zij is de brengster van armoede, ellende, ontaarding, ruw heid, wreedheid, geweld, oorlog. In het tweede geval kunnen wij spreken van liefde als drijfkracht Ik kom terug op het motto van Dr. Eitelberg: dit is het hinderlijke (het Duitsche woord is eigenlijk veel sterker: het tot opstand brengende) in deze maat schappij, dat zij openlijk huichelt te dwepen met de ideëele goederen der menschheid en heimelijk neer knielt voor den grofsten afgod, voor den Mammon. Het beeld, dat de wereld te zien geeft is inderdaad: uiterlijk vertoon van verheerlijking van het beginsel der liefde en daarnaast een verloochening van dit beginsel in de praktijk des levens. En het allerpijnlijkste is hierbij dat juist daér, waar men het meest prijs stelt op den Christcnnaam, waar het sterkst is de Christusverheerlijking, dat juist daar het sterkst geijverd wordt voor het behoud van be staande verhoudingen, instellingen, welke absoluut in strijd zijn met dat hooggeroemde beginsel. Con servatisme gaat gewoonlijk gepaard met christelijke vroomheid. Het is een geluk, dat in onzen tijd de oogen der menschen steeds meer open gaan, dat er meer waar heidszin opleeft. Daardoor dringt het tot steeds meer deren door dat het dwaas is om een beginsel alléén te beschouwen als goed om er mee te dwepen, ik zou haast zeggen: om er mee te geuren en te coqucl- teeren. Wanneer wij een beginsel goed en zuiver en rein achten, dan moeten wij het durven aanvaarden in zijn volle consequentie. Indien wij derhalve het beginsel der mcnschenlief- de mecnen te moeten beschouwen als het hoogst denkbare, indien wij daarnaast gekomen zijn tot .1e overtuiging, dat het krachtens het diepste wezen van den mensch behoort tot zijn eigenlijken aard, dat het is als .,één vonk van de groote liefdevlam, die brandt in het hart der Godheid", dan verheffen wij het tot het groote levensbeginsel, dat overal moet worden ge bracht aan de menschheid. En dan zullen wij het beginsel der liefde dóórden kend, leeren zien dat daarin juist de revolutionec- rende, de herscheppende kracht voor deze werefd schuilt. Want eerste eisch van menschenliefde is: het bren gen van rechtvaardige, broederlijke verhoudingen. Ik kan hierop verder thans niet ingaan. Ieder denkc er verder zelfstandig over na. Als wij het maar in één opzicht met elkaar eens zijn, n.1. dat we niet alleen willen praten in een sentimenteele bui over het mooie der naastenliefde, maar vragen durven: hoe moeten wij haar verwerke lijken in de wereld. ASTOR. Zitting van Donderdag 17 JulL MET DEN FRANSCHEN SLAG. Corn. Sn., chauffeur te Dirkshorn. was op zijn Gilet motorrijwiel. door rijksveldwachter Bruinvis aangehou den. omdat de voorrein niet in orde was. Hij kon met één hand en met aangetrokken voorrem het motorrij wiel gemakkelijk voortduwen. Volgens verdachte was daags van te voren het motor rijwiel nog geheel nagezien door een reparateur, waarbij de kantonrechter veronderstelt dat dit zoo'n beetje „met den Franschen slag" gebeurd is, ofschoon hij bij zijn veroordeeling wil aannemen, dat er bij verdachte geen opzet of nonchalance heeft voorgezeten en de straf op f 7 boete of 7 dagen hechtenis bepaald. De eisch was f 15 of 15 dagen. Voorloopig krijgen we niets anders dan overtreders der Motor- en Rijwielwet, waarvan eerst R. J. BI. een 22-jarige slager te Anna Paulowna, die was aangehou den, omdat hij gereden had, terwijl zijn rijbewijs reeds lang was verloopen. De heeren automobilisten zullen goed doen het hunne eens na te zien; het bespaart ze de f 6 boete of 6 dagen hechtenis, waartoe BI. hedenmorgen werd veroordeeld. Een andere, den laatsten tijd nog al dikwijls voorko mende. overtreding is, dat adspirant-motorrijders, stu- deeren" op den openbaren weg, terwijl ze nog niet in het bezit zijn van een rijbewijs. Ze zullen goed doen hiervoor moeder's bleekveldje achter het huls te gebrui ken. Daar zijn ze voor de lange armen van de wet on bereikbaar. Hendrik R., een 18-jarig los arbeider te Harenkarspel moest hier heden de wrange vruchten van plukken: f 8 boete of 8 dagen hechtenis en f 4 of 4 dagen voor het hebben van geen nummerbewijs. Die laatste f 4 had hü in ieder geval In zijn zak kunnen houden. EEN GEVAARLIJK MOMENT. Het gebeurde in den middag van den 2den Juni, dat de heer Jurg uit Den Helder bij den onbewaakten over- weg in den Schorweg te Anna Paulowna van zijn rij wiel afgestapt was om den sneltrein uit Den Helder te laten passeeren. Van den anderen kant zag hij een vrachtauto aankomen, bestuurd door den heer C. M., die blijkbaar geen erg in den trein had, want hij kwam op zijn dooie gemak aanzetten, zooals de heer Jurg vertelde Deze trachtte nog door zijn hand op te steken den be stuurder te waarschuwen, doch het ongeluk kon niet meer voorkomen worden; de auto werd door den trein gegrepen en op zij geslingerd. De bak werd vernield en het onderstel beschadigd, doch de bestuurder kwam met den schrik vrij. Door snel achteruit te springen wist de heer Jurg zichzelf nog te redden, maar zijn fiets werd door den weggeslingerden bak geraakt en totaal vernield De schade was door verzekering gedekt. Heden moest de heer M. nog voor zijn achteloosheid voor den kantonrechter verschijnen en toen hij binnen kwam (zijn zaak was toen juist afgehandeld) kon hij nog net vernemen, dat hij veroordeeld werd tot f 20 boete of 20 dagen hechtenis. DAAR MOET JE ADVOCAAT VOOR WEZEN. P. R., een 52-jarige veehouder In den Boermansweg te Anna Paulowna. had een koe „laten loopen" op het hooiland van P. Holkema, zijn collega-buurman, met wien hij» zooals uit deze terechtzitting blijkt, niet bepaald op vredelievenden voet leeft. Maar dit laatste doet er minder toe... of misschien aok alles. Verdachte kwam op tegen „het laten loopen" dat was niet waar, maar de kantonrechter bracht hém al heel spoedig onder het oog, dat je daar jurist voor moet we zen, om dat te kunnen begrijpen. Inderdaad wordt er niet bedoeld wat er staat, maar 's lands wetten zijn nu eenmaal een beetje duister gesteld, daar is niets aan te doen. Door de getuigenverklaring van Holkema kregen we wel den Indruk dat verdachte wel Iets meer had kun nen doen, om zijn koetje dergelijke ongeoorloofde uit stapjes onmogelijk te maken, en nadat de twee buren vervolgens wat „oude koetjes" uit de sloot gingen opha len, die tot heil der onderlinge verstandhouding al heel weinig bijdroegen, maakte de ambtenaar er een eind aan, door tegen verdachte R. f 15 boete of 15 dagen hechtenis te eischen. De uitspraak luidde f 10 of 10 da gen. NIET ZOO GEMAKKELIJK OP TE LOSSEN. De volgende zaak betreft eveneens het laten loopen van vee op andermans land. Ditmaal zijn het de schapen van Jb. van St., veehou der eveneens te Anna Paulowna, die op het land, in ge bruik bij Pieter Landman, gepacht van de Zuiderzee werken „te gast" zijn geweest. Hier schijnt de oplos sing niet zoo gemakkelijk te wezen. Door den aanleg der Zuiderzeewerken is namelijk een sloot gegraven, die niet de eigenschappen van dezelve bezit, want ze staat de helft van den tijd droog en vormt zoodoende geen goede veekeering. Het schijnt nu, dat de Zuiderzeewer ken niet voor een voldoende afscheiding zorg hebben gedragen, waardoor het kon gebeuren, dat er een ware invasie van schapen op het land van Landman kon plaats hebben, waar begrijpelijkerwijze laatstegenoemde allesbehalve op gesteld was. Wel stond er op zijn land lekkere klaver en was de dijk. die St. pachtte, met leelijk grof gras begroeid. Ook langs dezen weg waren de on geoorloofde uitstapjes der wollige viervoeters te verkla ren. Ten aanzien hiervan maakte de volgende getuige Jan Kouseband een vergelijking tusschen een malsche biefstuk en een bord met gewone aardappelen, die de heeren rechters kennelijk naar hun lunch deden verlan gen. Deze zaak wordt uitgesteld tot de volgende terecht zitting op 21 Augustus a.s. om alsnog den heer Wijdenes Spaans. Dijkgraaf van de Anna Paulowna en den veld wachter Hoeksen als getuige te hooren. NOG EEN AANGEHOUDEN. Mevr. P. de H. van Wieringen had den 26sten Mei voor het station te Anna Paulowna met haar auto blijk baar op een verkeerde plaats gestaan, zoodat zij eïn proces-verbaal kreeg, zeer tot haar verwondering, omdat hieromtrent absoluut geen verbodsbepaling bekend is. Ook hiervan zullen we op den 2lsten Augustus het fijne van aan de weet komen, waarbij nog een paar getuigen zullen worden gedagvaard. GEDENK DEN SABBATHDAG. Zes dagen zult gij werken enzen om den zevenden dag toch vooral maar van de vermoeienissen uit te rus ten heeft de Zondagswet gezorgd, dat in onze moderne samenleving de mensch tot rusten verplicht wordt, wil hij tenminste niet in aanraking komen met den straf rechter. De 60-jarige veehouder C. R. te Ztfpe had niettemin een paar rookjee hooi in huis gehaald, die langs den

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1930 | | pagina 1