VOOR onze jeuGD 44 J, ONS HOEKJE. DE PARAPLU. Jople heeft een paraplu, 't Was een mooie, hoor Jopie was er in zijn schik, Lachte tot zijn oor Maar, als uitgelaten dol, Trok hij. kijk zijn natte bol. Dwars door 't mooie schermpje heen, Kletsnat toch van kop tot teen HET SPAN GESLAAGD door MARCEL J. A. ARTZ. Ze waren allemaal geslaagd, van Piet tot Jetty toe. Piet zelfs voor de 2e klas Gym. Daar tusschen kwamen Henk, An- ton, Loes en Prul. Eigenlijk heette Prul, Petronella, maar ze had zoo'n hekel aan dien naam, dat ze eenparig hadden besloten haar maar „Prul" te noemen. Voor Prul waren ze erg bang geweest. Ze was een leuk kind, van dertien jaar met kastanje bruin haar en donkere oogen 7*e leek eigenlijk in haar doen en laten veel meer op een jongen dan op een meisje. De waarheid is dan ook dat Prul haar leven lang klaagde dat ze geen jongen was. Ze was dol op jongensspelletjes, was een eerste waterrat en boomen klimmen kon ze als de beste. Ze vond het dan ook wat. heerlijk als de vrienden van Henk, ojk gewoon met haar omgingen en haar als jongen behandelde. Prul's wipneus wees volgens het zeggen van Anton, haar 2 jaar oudere broer altijd naar net midd ipunt der aarde en daaraan had het Doek „Naar het middelpunt der aarde" zijn bestaan te danken. Hierdoor was Jules Verne bui tengewoon geïnspireerd. Maar buiten al deze dingen nam hst niet weg, dat Prul's rapport miseracel slecht geweest was en de onderwijzer hac bij de aanmerkingen geschreven, dat wan neer Petronella succes wilde hebben bij haar overgangs examen naar de Meisjes H.B.S. zij bijzonder hard zou moeten stu- deeren. Ja, zelfs nu, twijfelde de onder wijzer er aan of dat nog wel baten zou. Prul zelf was woedend geweest. Ten eersue dat die vervelende „Snor", onderwiJzer'.s alom geliefde, doch niet hoffelijke bij naam, dat tergende Petronella op het rapport geschreven had en ten tweede dat ze nu al haar vrije Woensdag- en Zater dagmiddagen peezen kon. Piet, de ietwat verwaande, maar toch niet onaardige broer had, toen hij zijn zusjes rapport zag, met een ernstig gezicht op dramatische wijs gedeclameerd„O, Prul, O, Prul, wat ben je toch een echte Sul". Waarop Prul ^irect het vers eindigde met een „Hou toch je mond, vervelende knul". Maar nu was haar werk bekroond en boven ieders verwachting had Prul haar examen met succes afgelegd. Ze had maar 2 onvoldoendes voor meetkunde en ge drag. Het eerste was de jongedame zei, toen ze kennis nam van haar bevordering was: „Lekker, wat zal de Snor leelijk op zijn neus kijken." Net of er den leeraar bijzon der veel aan gelegen was dat zij zou blij ven zitten. In waarheid was het dat de waarde heer Trielman, wien het geluk had mogen overkomen om Snor genoemd te worden, de hemel dankte dat hij dat lastige kind van dokter Berger niet meer in de klas zou hebben.* Henk en Anton, waren met een gangetje gegaan, zooals ze dat noemden en Loes, die de bedreiging boven het hoofd had ge hangen van naar de huishoudschool te worden gestuurd als ze zakte, had gewerkt als een paard. Bij het woord „huishoudschool" rilde ze al. Brrr, sprak ze altijd tot Prul, die het met de meeste dingen met haar zusje eens was „ik houd toch al niet van al die brijen en papjes en ze dan nog te mogen klaar maken." „Kind", viel Prul uit, „dat doe je toch op de kook." „Nu ja, dan moet ik stofzuigers leeren bakken, nog erger, ik breek toch altijd wat met omwasschen, laat ik er alsjeblieft niet aan denken, want dan is mijn vacantie naar de maan". Ook Loes had het betreurenswaardig ge vonden, dat zij een meisje was en hierin had zij aan Prul een trouw vriend. Tetty, de jongste, een leuk grappig blondje van 5 jaar ging nu naar de frö belschool en daarom noemden ze haar nu ook geslaagd. 't Was een groot huishouden, dat van dokter Berger, maar een echt gezellig troepje en ze hadden den naam van „Het Span". Op dezen bewusten dag dan, waarop eigenlijk mijn verhaal aanvangt, had „het Span", afgesproken bij elkaar te komen en met hun zessen de kamer in te racen. Zoo was het dan ook gebeurd. Dokter Berger zat juist te genieten van zijn kopje koffie en het uurtje rust wat hem nog voor den aanvang van het spreekuur scheidde. Mevrouw had de koffietafel geïnspec teerd en al eens een veel beteekenende blik op de klok geworpen. „Over een kwar tier kunnen we het weten, man". Dokter knikte. Hij was even als zijn vrouw, niet erg op zijn gemak. Het zou heerlijk zijn als ze er allemaal door wa ren en dan die Prul. „Heb je nog een kopje koffie Maar voor Mevrouw het haar toegesto ken kopje kon aanpakken, vloog met een slag de deur open en klonk met een dave rende galm „Geslaagd, geslaagd, we zijn er Piet rende naar de piano en trom melde zoo hard fanfares dat dokter angstige blikken naar het instrument wierp en mevrouw met beven aan de sna ren dacht. Toen zongen ze We zijn niet stom, we zijn niet dom 1) Want shrcmwvbgf hijg.ehewtEykw usD We zijn nu fijn zes weken vrij En gaan genieten op de hei. Per tram en spoor, per tram en spoor Gaan wij er fijn van door. Het was een geweldige ovatie, een reuze serenade. Piet besloot het schoone accom pagnement met een paar extra harde ac- coorden waarvan de geheele piano dreun de en trilde, de kannetjes rinkelden en bij Mevrouw een uitroep van „Maar jongen dan toch" ontlokte. Maar de piano had deze proef schitterend doorstaan en een daverend „Hoerauit zes monden volgde. Dokter van verbazing bekomen, maar dubbel verheugd, dat zijn kinderen, waarop hij nu met recht trotsch kon we zen, geslaagd waren, moest er nu aan ge- looven. Want voor hij een woord had kun nen zeggen bestormden ze hem. Eerst Prul, dat sprak van zelf. „Nou Paps, dat had je niet gedacht hè, ja, hoor, heusch, 't is echt waar, kijk maar niet zoo ongeloovig. Hier is mijn rapport, wat zal die Snor op z'n neus kijken, lek ker. Niet tegenstribbelen hoor, hier op iedere wang een en ze had vader een pak- kert gegeven, die niet mis was. Dokter liet het maar toe, half lachend, half prutte lend. Loes deed het niet minder, Henk, Anton en Piet hoefden voor hun zusjes ook niet onder te doen. Maar toen ze alle zes tegelijk kwamen, Loes had Jetty op haar arm genomen, en aan zijn beenen trok ken, om zijn hals hingen en aan zijn baard trokken, werd het dokter toch te machtig. „Ho, ho, ja, ja, schel uit, Jongens, ben je niet wijs, ik stik bijna, je lijkt wel mal. Maar toch ben ik blij hoor." Dokter zag rood van inspanning. „Die kwajongens", riep hij lachend. Toen kreeg moeder een beurt, maar omdat Moes niet zoo sterk was, deden ze het een beetje minder hard. Maar ze werd gezoend dat het klapte. „Knappe kinderen, hoor", lachte ze over gelukkig, de omhelzingen beantwoordende. „Zullen we nu niet eens gaan koffie drinken was dokters vraag. „Anders moet ik weer aan het werk zonder iets ge kregen te hebben. Als mijn patiënten van middag net zoo rustig zijn als jullie, dan kan ik er pleizier van beleven." Lachend schoven ze om de tafel en be wezen de groote stapels boterhammen een geweldige eer. „De eetlust is er aanmerke lijk op vooruit gegaan, sinds vanmorgen", merkte vader op. Niet meer geplaagd door leerplicht krampen. Kan ik dat brood naar binnen stampen, rijmde Piet vroolijk, terwijl hij zijn zesde boterham op zijn bord schoof en Loes, die niet voor hem onder wilde doen, zei guitig, terwijl ze haar glas aan moeder gaf „Het examen was een vrees voor elk Moe, mag ik nog een liter melk?" Voor een liter is dit glas wel wat klein, lachte mevrouw en Prul die haar dichters- ader ook wilde laten vloeien, sprak ern stig „Ging ik niet naar de H. B. S. Ik dronk subiet de heele flesch". Waarop allen lachten en dokter sprak ernstig, terwijl hij zijn kopje neerzette „Je maakt het nu wel al te bont Houdt nu maar allemaal je mond, Ik krijg er werkelijk hoofdpijn van Toch houd ik erg van mijn Span." Dat het niet zoo erg gemeend was, bleek wel dat hij ieder, lachend een gulden in de handen drukte. „Fijn, dank u wel", rie pen ze verheugd. „Waar gaan we nu naar toe, Paps was Pruis vraag, nadat de rust weer terug gekeerd was en nauwelijks had Prul dit gezegd of dokter zag zes paar oogen op zich gericht, die hem vol span ning aankeken. „Ik heb er mee gewacht om het te zeggen, totdat ik wist, wat of hoe", begon hij. „Nu je allemaal geslaagd bent en we niet thuis hoeven te blijven voor lessen kunnen jullie zelf de keus doen tusschen Gelderland, of zes weken aan zee bij Noordwijk". Nauwelijks had dokter het laatste gezegd, of allen barst ten in een luid „Hoera" uit. „Ja fijn", rie pen ze, „naar zee, dat doen we hoor, fijn galmden ze alle zes tegelijk. „Nu, de keus is gauw gedaan", merkte dokter, éen si gaar opstekend, op „Wanneer gaan we vader „Als ik vacantie neem, Zaterdag, die drie dagen die er nog over zijn helpen jullie Moeder maar en nu ga ik, het is hoog tijd. Verheug je maar vast over de komende pret, dagDokter wuifde met zijn hand en verdween. Het „Dag uit zes monden galmde hem na. In de gang lachte hij 't Was toch heer lijk, alle zes er door, hij kon met recht trotsch zijn op zijn jongens. Dat zou een vreugde geven hoor ,deze vacantie. Het Span geslaagd. En met een tevreden glim lach om zijn mond, deed dokter de deur van zijn studeer vertrek dicht. Wat of die drie dagen omvlogen. Maar er was ook nog heel wat te doen. Prul had het dien eersten avond heerlijk gevonden, dat ze nu gerust eens even lawaai kon maken, zonder dat Moeder naar de klok zou kijken. De arme schoolboeken, die het toch ook niet helpen konden dat zij boe ken waren, waren in een hoek geslingerd. Den volgenden morgen hadden ze zich allemaal nog eens genoegelijk omgedraaid. Ja, de vacantie was toch wel heerlijk, laat naar bed, fijn uitpiepen, naar zee. Nu 't ging fijn zoo en het Span was het er over eens, dat ze het nu best hadden. De groote koffer werd weer te voorschijn gehaald en onder luide oorlogskreten naar beneden gezeuld. Piet was manmoedig het smalle trapje naar de vliering opgeklauterd. Met ver eende krachten werd de zware koffer, die maar eens per jaar van zijn plaats kwam te voorschijn gehaald. De anderen ston den lachend en gillend beneden te wach ten op het signaal van broeder Piet dat hij het onhandelbare instrument langs het laddertje zou laten glijden. Maar helaas kwam het signaal te laat, verloor hij zijn evenwicht en gleed even hard met de kof fer naar beneden, waar beiden met een harden slag op den grond terecht kwa men. Gelukkig had hij zich geen pijn ge daan. De meisjes stoven luid gillend uit elkaar, maar toen Loes haar broer midden op de zolder zag zitten, als een paljas in de ronde kijkend, nog half versuft van de val, van onder tot boven met stof, moest ze of ze wilde of niet, lachen. En ze proestte het uit, zoo vreeselijk, dat ze een seconde later naast haar broer op de vloer lag. „Is dat nu zoo om te lachen, ik had mijn nek wel kunnen breken, had liever de kaf fer gepakt". Maar Loes was niet tot bedaren te krij gen. „O, houdt op, houdt op", gilde ze schouderschokkend op den grond liggend uit, terwijl tranen langs haar glimmend gezicht stroomden. „Houd jij liever op", gromde Piet terug. Maar er was niets aan te doen en hoe meer ze Loes aankeken des te harder zij begon. „Dat is gevaarlijk, schel toch uit Loes, je raakt heelemaal van streek", probeerde Prul haar zusje te kalmeeren. Maar het zusje brulde, „Ga weg, ga weg. O, ik kan niet meer „Wat is dat toch vroeg Mevrouw, die op het lawaai aws afgekomen. Alle vijf spraken geen woord, wezen al leen op de roerloos rechtop staande koffer en de schouderschokkende Loes. „Piet was gevallen", verduidelijkte Prul nu. „Het beste is maar dat we weggaan, dan komt ze wel weer tot bedaren", sprak mevrouw kalm. „Komt meisjes". En dus gingen allen omlaag. Piet, ge heel van de schrik bekomen, nam de kof fer op zijn schouder en bracht hem naar beneden. „Helpen was Pruis vriende lijk aanbod. „Zeker weer net zoo goed als daar net, nee, dank je wel, ik zal het nu maar alleen doen." De koffer was zonder verdere ongeluk ken beneden gekomen en door mevrouw met een „Wel bedankt jongen, help jij je oude moeder maar", in ontvangst geno men. Groote bakken met goed werden nu naar de laagte gedragen en het was goed dat moeder een wakend oog over de meisjes garderobe liet gaan. Van de jongens sprak het vanzelf, die bemoeiden zich daar niet mee. Maar telkens klonk het. „Moes, zou ik dit niet meenemen of „Zou ik dat er nog bijpakken en dan was moeder de lieve raadsman. „Wel nee, kindje, wat moet je met die rommél op reis Heusch, Je zult zien dat je er niets aan hebt." Na een kwartier stak Loes haar rood glimmend gezicht om de hoek van de deur. „Uitgelachen?" was Pruis vraag. „Hè, toe, schei nu uit, anders begin ik weer, zoo iets is heusch gevaarlijk. Kom, waar kan ik mee helpen O, jé, Prul, kijk eens, wat een gaten zitten er in die kou sen". „Ga ze maar gauw stoppen kind, was moeders raad. En als Loes dan prut telde „Hè jakkes, wie gaat er nu kou sen stoppen?", was het, „Ja, kindje, als je wat pleizier wilt hebben, moet je ook de lasten dragen", en Loes toog aan het werk. De koffer vulde zich langzaam meer en meer, alles werd er door mevrouw eigen handig ingelegd en dat was maar goed ook, want als de meisjes het alleen had den moeten doen, hadden ze zelfs de piano nog meegenomen. 's Avonds zat het Span plannen te ma ken en werd dokter met allerlei vragen bestormd, die hij lachend en plagend be antwoordde. „Je zal nog wat met dat span netje beleven", lachte hij wel eens hoofd schuddend, als ze naar bed waren. Maar Moeder lachte, ze was gelukkig met haar Span, dat zoo heerlijk genieten kon en zij deelde in de vreugd van haar kinderen. ,,'t Is wel goed dat ze er eens uit gaan", merkte ze dan op. „Prul vooral heeft het hard noodig." „Ja", knikte vader, hij gun de het ze ook van harte en dokter ver langde zelf ook naar wat rust. En op Vrijdagavond stond de groote koffer met nog een paar kleine koffertjes er bij, kant en klaar in de gang te wach ten op het oogenblik, dat de wagen van Van Gend en Loos voor de deur zou stil houden om hem naar de trein te brengen. „Vanavond allemaal vroeg onder de wol, hoor, want morgen wordt er taptoe geblazen". En zoo lag het Span om half acht al in de veeren, vol verwachting over de heer lijke dagen die komen zouden. Zes weken lang aan zee, 't was niet te gelooven, een ongekende zaligheid. En toen Loes zich om tien uur zuch tend omdraaide, want de slaap kon ze maar niet te pakken krijgen, klonk in eens Prul's stem door het kamertje. „Loes, slaap je al „Wat nee, ik nog lang niet, ik kan niet slapen", klonk het uit het andere bed. „Wat is er „Wat leuk hé, dat je geslaagd bent." „Ja, leuk, maar weet je wat ik zoo vervelend vind." „Nu „Dat ik niet slapen kan." „Dat komt van mor gen, maar ik ga het toch probeeren." „Ik ook". „Wel te rusten Loes." „Wel te rusten Prul". En na een kwartier sliep het Span gerust, droomer.d over de heerlijke vacan tie die aangebroken was. Een kippenverhaal. Het heele boerenerf was in opschud ding Verbeeld je, een kip had haar kin dertjes, alle kuikentjes, verdronken. Ja, dat is heusch gebeurd, ik heb het zelf ge hoord en ik zal je vertellen hoe het kwam. Je weet misschien wel, dat vogeleitjes wel eens worden uitgebroed door andere vo gels. Zoo broedde de kip, waarvan de kin dertjes verdronken eens vier eendeneieren uit, die de boerin in het nest had bijgelegd. En toen die kuikentjes uit het ei kro pen, was moeder kip doodelijk verschrikt. Want kijk inplaats. van onder haar vleugels te blijven, tippelden de vier laatst uitgekomenen, naar de sloot en plons daar lieten ze zich in het water vallen Onze kip wist geen raad Maar toen ze zag dat de kleine deugnieten het best stelden en alleraardigst in het water roi zwommen, kreeg ze pleizier in het geval vond dat de andere kindertjes zoo'n frii bad ook best konden gebruiken. Maar de eieren waaruit deze gekropen war waren van een kip. En toen nu de luidklokkend de kuikens vermaande, in de sloot te gaan, waren ze al heel gehoorzaam, want niet één kippenkuiki dacht er aan zich in het water te wag« „Nu wordt het hoe langer hoe mooier I dacht de kip. Ik zal ze leeren eigenwijs j zijn En met haar vlerken schudde ze Ij schreeuwende en piepende hoopje v zich af en joeg hen zoo maar pardoes 1 water in Maar, o wee De arme kleintj schreeuwden en spartelden. Ze kond zich niet boven houden en één na gingen ze kopje onder en verdronken. Wat had onze kip een verdriet schudde maar stèeds met den kop., en ke zoo vreeselijk bedroefd, dat de boerin allen, die haar zagen, met haar te do kregen. „Wachtzei de boerin, „ik heb nog wi heele kleine kalkoentjes en onze groo kalkoen is nu toch gestorven, misschi wil de kip deze wel verzorgen. Dan kan zich troosten en hebben de arme weesj weer een moeder. En zoo gebeurde het, dat Moeder Kip goed op deze paste en braaf verwende, kun je gelooven Maar zwemmen mocht niet ééntje mei Puck's slaapkameraadjes. Mijn meester, die in Indië woont, kn het laatst in zijn hoofd, op reis te gaan mij aan de hoede van een van zijn landsche bedienden achter te laten. Natuurlijk voelde ik er niets voor. dat nu ook een manier van doen Ik hoi er anders wel van, buiten te zijn, want kan dan altijd vrij rondloopen en de nijnen achterna zitten, maar nu is 't buiten te stil, want de kinderen van mi meester zijn allemaal meegegaan. Zei de kleine poesen hebben zich verstopt. Je snapt, hoe ik me verveel. Louis, d bediende die voor me moet zorgen, heef vijf kleine jongens, die veel van puckhoö den schijnen te houden. Van mij ten minste houden ze veel. Den eersten avond, dat ik er was zat 1 midden op den vloer en de tranen kwa men in mijn 'oogen, want ik wist nie waar ik moest gaan slapen. Toen kwame de vijf zwartjes naar me toe, ze zage zeker, dat ik zoo bedroefd was. Een van hen nam me in zijn armen zeiSchrei maar niet, Puckje, je mag mij slapen, hoor En hij droeg me de trap op en legde in een groot bed. Al de anderen gingei ook al gauw naar bed. Ik lag in 't middenj Nu, ik geloof wel, dat het een grappig gej zicht geweest zal zijn, die vijf zwarte hoofi den op de kussens en ik er tusschen ini We slapen nu altijd zoo. De kinderen hebben het graag en vind het ook zoo kwaad nog niet. Hoe vin den jullie het

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1930 | | pagina 8