Geestes-Sport en Nersen-aymnastiek
iB*W r
a
1§
i
De geschiedenis van Berg-Eyvind.
VOOR ONZE SCHAKERS
'p H7 'u
EVENTJES DENKEN.
VOOR ONZE DAMMERS
M
M
m
m
m
m
m
9
m
m
Als de Zuiderzee zal zijn
drooggelegd.
Binnenlandsch Nieuws.
Auto op het trottoir gereden.
Inbrekers gevat
Ongeval bij het slachten van een koe.
Vraagstuk No. 594.
Vraagstuk No. 592.
Vraagstuk No. 593.
Vraagstuk No. 595.
f®
§p
Hf
Hf
iH
n§
Hf
H
ft
Ui
SI
•f
Lievelingsfiguur van het
IJslandsche volk.
„Wat nu?" is de vraag voor den visschers-
man. Een propaganda-film voor het
streven der Generale Commissie om te ko
men tot een geleidelijke afwikkeling van
het Zuiderzeevisscherijbedrijf.
Nog twee jaren en de dijk Wieringen—Zurig zal
gereed zijn.
De Zuiderzeevisschers hebben, in een zeker conser
vatisme, nooit geloofd, dat de Zuiderzee zou worden
drooggelegd. Nu zien zij echter, dat onafwendbaar is,
wat zij als hun noodlot beschouwen. Zij weten nu,
dat zij de visscherij weldra niet meer zullen kunnen
uitoefenen. Maar nu zijn zij wat laks om, zoolang
het daartoe nog tijd is, een nieuwen werkkring te
zoeken. Zij hebben leiding noodig en de Generale
Commissie Zuiderzeesteunwet wil die leiding geven,
o.a. door middel van een film, welke Donderdag
ochtend, voor eenige genoodigden, waaronder burge
meesters van de meeste Zuiderzee-gemeenten, in
„Tuschinski" te Amsterdam is vertoond.
De voorzitter der commissie, mr. G. Vissering, leid
de haar met enkele woorden in. De rolprent is een
product van de I. W. A. film te 's-Gravenhage. De
heer O. van Neyenhoff heeft haar samengesteld in
opdracht en ..volgens aanwijzingen van de Generale
Commissie. Haar titel is: „Wat nu?"
Zij beoogt propaganda te maken voor het streven
der Generale Commissie om te komen tot een gelei
delijke afwikkeling van het Zuiderzeevisscherijbe
drijf.
De Zuiderzeesteunwet stelt haar op verschillende
wijzen in staat om aan de Zuiderzeevisschersbevol-
king, nu haar bron van bestaan straks zal ophouden,
tegemoet te komen.
Velen zien echter nog niet genoegzaam in hoe kort
het dag is en dat het zaak is om tijdig naar iets an
ders te zoeken ten einde de visscherij te kunnen ver
iaten.
Dit geldt des te meer voor de jonge krachten, die
thans nog op de vloot aanwezig zijn.
Hierop wil de film „Wat Nu" de aandacht vesti
gen en meêr bekendheid geven aan de verschillende
vormen, waarin de Generale Commissie in staat ge
steld wordt door de Zuiderzeesteunwet om de belang
hebbenden voort te helpen.
Deze verschillende vormen zijn: tegemoetkoming
in de kosten van opleiding tot een ambacht of nieu
wen werkkring; hulp en voorlichting ter verkrijging
van werk voor ouders en zooals de wet tot nu toe
luidt voorlichting bij de keuze van een beroep
voor de kinderen; crediet voor vervorming of ver
plaatsing van bedrijf en ten slotte een geldelijke te
gemoetkoming daar, waar niet door aanwending van
eigen arbeidskracht voldoende middelen tot levens
onderhoud kunnen worden verschaft.
De film begint met een inleiding, welke te zien
geeft wat gaat verdwijnen: kijkjes langs de Zuider
zee en op de visscherij.
Dan komen donkere wolken opzetten, dreigend
met verstoring van het visschersbestaan: de droog
making; baggermolens, het werk en een kaart van
de Zuiderzee, waarop de afsluitdijk en de polders te
voorschijn komen. „Wat nu?" is de vraag voor den
visschersman.
Bij een aanplakbiljet staan eenige visschers te pra
ten. Ze vinden dat ze nu maar 'n behoorlijke uitkec-
ring moeten hebben. Maar een jonge man meent, dat
zooiets goed is voor hen, die te oud zijn om nog iets
anders aan te pakken, maar dat iemand met een
paar flinke handen aan het lijf, zélf er wel zal ko
men, zeker als hij daarbij op de hulp door middel
van de Zuiderzeesteunwet kan rekenen. Drie leer
lingen van de Zeevaartschool, die langs komen, ster
ken hem in die bewering.
Op vele andere opleidingen wordt de aandacht ge
vestigd; wij zien de ambachtsschool, leerlingstelsels
in de fabriek, bij de spoorwegen, politie, kantklos
sen, de knoopenfabriok te Bunschoten, welke met
hulp van de Generale Commissie is opgericht, enz.
Zoo tracht de film op een oplossing in vele ge
vallen te wijzen. Zij laat belanghebbenden zien, die
reeds elders plaatsing vonden als brugwachter, in
den tuinbouw, bij de spoorwegen, in de fabriek, enz.
Zij laat zien een door crediet geëxploiteerden visch-
winkel, en een Noordzeebotter, die ter vischvangst
uitvaart. Zoo toont de film aan hoe vele wegen open
staan voor den voormaligen visscher en hoe ten
slotte het oogenschijnlijk moeilijke probleem een op
lossing zal vinden: „Waar een wil is, is een weg".
De opzet is dus ongetwijfeld goed, al blijft het de
vraag, of, bij het overschot van arbeidskrachten in
tal van takken van bedrijf, die „weg" altijd te be
gaan zal zijn.
En wat de rolprent als film betreft, het eerste deel
„zooais het was" is vol mooie momenten. In
den overgang naar het tweede deel de wegrollen
de visschersschuiton schuilt een stukje tragiek,
maar de rest is hier en daar wat lang. Een enkele
blik in de verschillende industrieën zou voldoende
zijn. Hier kan wat gesnoeid. Maar een stukje als de
visscherij op de Reeuwijksche Plassen zouden wij
niet gaarne missen.
„Hdbld.".
Glimlachend IndiC.
Het A.I.D. laat een zoo juist uit Holland aangekomen
geleerde In een Interview verklaren: „Als je hier op
straat bijvoorbeeld Iemand tegen komt, en ik glimlach
tegen hem, dan zal hy mij een glimlach teruggeven. In
Holland moet je daarom niet komen! Men zal je met 'n
norsch gezicht aankyken en denken: Bemoei je met je
eigen zaken!" Het Batavlaasch Nieuwsfolad voegt hier
aan toe: „Wy gevoelden ons beschaamd, dat wy tot
dusver verzuimd hadden, onze lezers in te lichten over
deze glimlachende zijde van Indië, hetgeen, in verband
met het feit, dat hieruit wellicht kan biyken, hoe het
nu eigenlyk met de malaise staat, een grove nalatig
heid kan worden genoemd. Wy zyn daarom erop uitge
trokken om te trachten, ook zelf op dit punt ervaringen
op te doen. Zie hier het resultaat.
De eerste persoon dan, tegen wien wy geglimlacht
hebben, was een net gekleed oud heertje. Hy bleef ver
schrikt staan voor een wikelruit en bekeek zich daarin
val alle kanten, of er misschien iets belacheiyks aan
hem was, plukte voorzichtig een pluisje van zyn hoed
en ging toen schouderophalend verder.
De tweede persoon was een lieftallige jonge dame.
Deze beantwoordde onzen glimlach met een minachtend
„vent, kyk voor je."
De derde was een gouvernementsambtenaar, met wien
wy nog een appeltje te schillen hadden. Deze gaf het
volgende merkwaardige antwoord op onze manoeuvre-
„Maak je maar niet biy hoor, d'r komt toch niks van
al die bezuinigingen op onze salarissen en buitenland-
sche verloven."
De vierde was een oude vrijster, en deze gaf onzen
glimlach met woekerrente terug en maakte, toen wy
bleven staan om de uitwerking van onze mimiek gade
te slaan, zelfs een beweging, om met uitgebreide amen
op ons toe te stormen, weswege wy haastig de vlucht
hebben genomen. Zelfs nog klopt ons hart angstig by
de gedachte, dat zy erin zou kunnen slagen, onze iden
titeit te ontdeken. De vyfde was een jongetje van een
jaar of 10 die het op een loopen zette. Biykbaar had
moeder hem verteld, dath y zich niet af mocht geven
met onbekende mannen die tegen hem lachten.
De zesde was een mijnheer met groote snorren, zeer
onfrlssche kleeding en een valies. Hy opende onmiddel
lijk het valles en bood ons toiletzeep, lucifers en tan
denborstels te koop aan.
De zevende het was Inmiddels avond geworden en
we waren op het Koningsplein aangeland was een
meneer, die biykbaar de artikelen in het Bat. Nbl. over
„Donker Weltevreden" had gelezen, want hy holde di
rect naar een politie-agent en deze achtervolgde ons
met zyn notitie-boekje in de hand, doch kon ons ge
lukkig „niks maken" omdat de zedelijkheidsverordenlng
voorschryft, dat Iemand eerst gewaarschuwd moet wor
den.
Nu eerst zien wy In, hoe dom wy waren, toen wy
op wyziging van deze bepaling aandrongen. Was dit
laatste al geschied, dan zaten wy thans op het politie
bureau, of wel, reeds veroordeeld door den landrechter,
in de boei en wie zou-dan voor het Bat. Nbl. moeten
zorgen? In één opzicht heeft de glimlachende geleerde
geiyk: er Is niemand, die norsch gekeken heeft en ge
dacht, „bemoei je met je eigen zaken."
Het slachtoffer aanSle gevolgen overleden.
Donderdagavond om half zeven reed een vracht
auto, bestuurd door den 37-jarigen J. B. uit de Fa-
brieksstraat, op de Kruiskade te Rotterdam, in de
richting van de stad. Uit de Nadorststraat kwam een
luxe-auto, waarvoor de vrachtauto zoover uitweek,
dat hij op het trottoir terecht kwam, aan den lin
kerkant van den weg. De vrachtauto reed op het
trottoir door voorbij de Diergaardestraat en reed
daarna weer het trottoir op. Daar reed hij den 21-
jarigen lijstemaker S. G. v. d. B., uit de Kuiperstraat,
ondersteboven. Deze kreeg ernstige inwendige kneu
zingen in de borstkas, hals en rug.
De auto van den Geneeskundigen Dienst vervoer
de hem naar het Ziekenhuis aan den Coolsingel,
waar hij aan de verwondingen is overleden. Het
duurde heel lang, voordat de identiteit kon worden
vastgesteld.
De vrachtauto werd in beslag genomen. Tegen den
chauffeur werd proces-verbaal opgemaakt.
Door het luide blaffen van den hond ont
dekt. Een poging om den eigenaar te
overmannen, mislukt.
Toen Woensdagmorgen de heer S. te Venlo in zijn
tuin kwam, bemerkte hij dat zijn hond, luid blaffen
de, pogingen aanwendde om op de trap te klimmen
naar den hooizolder. De heer S. die zich wilde over
tuigen of er zich iets verdachts op den zolder be
vond, beklom de trap en op het moment dat hij ont
dekte, dat er een man op den zolder zat, sprong deze
laatste boven op den heer S. en poogde hem te wur
gen. Op het hulpgeroep van den heer S. kwamen
eenige tuinders, die in de buurt op het veld werk
zaam waren, toegesneld en wisten den aangevallene
te bevrijden en den dader vast te houden. De in
middels gewaarschuwde agenten arresteerden den
inbreker, welke herkend werd als de kolcnbezorger
J. D. te Venlo. Op het politiebureau beksnde hij een
poging te hebben gedaan tot inbraak. Bij een huis
zoeking in zijn woning werden voorwerpen van dief
stal afkomstig, gevonden.
Hij bekende ook schuldig te zijn aan eenige andere
inbraken, die in den laatsten tijd in Venlo gepleegd
waren.
Een slagersknecht zich ln den buik geschoten.
De slagersknecht J. L. Sparreboom te Pernis, wilde
gistermiddag een koe doodschieten toen onverwachts
het masker van den kop van het dier viel. Het ge
volg was dat zijn hand uitschoot en de kogel den
slagersknecht in den buik trof. Per auto van den
G. G. en G. D. van Rotterdam is de ongelukkige di
rect naar het Eudokiaziekenhuis te Rotterdam over
gebracht, waar operatief ingrijpen noodzakelijk
bleek.
onder leiding van GEO VAN DAM.
van W. K o r t e 1 i n è-
i»' ''mm. i
f
a b c d
Wit: 5.
De diagramstand in cyfers behoort te luiden: Wit Kf7,
Df2, Te4, Po5, en een pion op e2. Zwart Kd5, Pfl en zes
pionnen op a6, a7, b3. d2, f6 en h3. Wit speelt en geeft
op fraaie wyze mat in drie zetten.
EEN LENGTE-KWESTIE.
By het meten der lengte bleek H. M. de Koningin
1.71 lang te zyn. gevraagd wordt nu te berekenen hoe
lang H.M. de Koningin Moeder is.
„EEN RAAR REKEN PARTIJTJE".
Als één pauw en één politie-agent samen 12 zyn, om
dat een pauw fier (vier) is en een politie-agent ..acht'*
geeft, hoeveel zyn dan twee trotsche pauwen en vier
politie-agenten, waarvan er drie met verlof en dus tui
ten dienst zyn, te zamen?
OPLOSSINGEN DER PUZZLES
uit onze vorige nummers.
No. 583. „DE VERNUFTIGE MAGAZIJNCHEF".
Hy gebruikte daartoe slechts vyf gewichten en wel
van 1, 3, 9, 27 en 81 kilo, te zamen een gewicht uit
makende van 121 kilo. Gebruikt men een, twee of meer
van deze gewichten te zamen dan zal men zien dat men
elk gewicht kan weg van 1 tot en met 121.
No. 584. „EEN VREEMDE FAMILIE".
De ln de opgave vermelde zin kan toch goed zyn cn
geen „onzin", indien men op de juiste plaats een lees-
teeken aanbrengt en wel achter het woord „moeder" een
kommapunt. Het wordt dan aldus: „Een boer had een
varken en de moeder; van den boer was ook de vader
van het varken"!
No. 588. „EEN RANGSCHIKKINGSP ROBLEEM."
Men rangschikt de geldstukjes als In onderstaande af
beelding:
O O O
ooo
O oxo O
ooo
ooo
Men merke op, dat het middelste geldstukje een
kruisje, hetgeen voorstelt dat hier op een kwartje tevens
een dubbeltje ligt, zoodat het dubbel dienst doet
No. 589. „NOG EEN TREINPROBLEEM".
Als de belde treinen elkaar passeeren, zyn ze belde
natuuriyk even ver van Amsterdam.
van Dr. M. J. Bel infante, Amsterdam.
Zwart: 7.
m
m.
n
m.
A
A
w.
w».
m
at
m
H
M
cv
VWT/
Wit: 7.
De diagramstand in cyfers behoort te zyn: Zwart 7
schyven op 3, 7, 9, 10, 12,20 en 27. Wit 7 sch. op 29, 34,
3739, 44 en 47. Wit speelt en lokt een foutieve voort
zetting uit, waarna wit wint! Hoe?
Maar hy had één gebrek: hy kon het stelen
niet laten.
Ieder kind op IJsland kent de geschiedenis van Fjalla-
Eyvindur, Berg-Eyvind, die door het drama van Johann
Sigurjonsson over de heele wereld ln hoofdtrekken be
kend is geraakt. Uit allerlei afwykingen in het verhaal
merkt men, hoezeer de legende zich heeft meester ge
maakt van het geval, maar de ware samenhang is toch
nog vrijwel uit te vlsschen. De geschiedenis eindigt niet,
zooals in het drama, met den dood van het echtpaar
door honger en koude; het slot is aanzienlyk minder
tragisch, ofschoon vreemde romantiek niet ontbreekt in
het relaas, hoe zy aan dien hongerdood ontsnapten.
Eyvlndur Jonsson, aldus vertelt de ster-corr. van de
N.R.Ct„ was in 1714 op een hoeve in het Westland ge
boren. Hy had vele goede en beminneiyke eigenschap
pen, was behendig in allerlei sport, knap in zyn werk.
prettig in den omgang, maar hy had één gebrek: hy
was kleptomaan. Het stelen kon hy niet laten.
Hy was reeds 31 jaar oud, toen hy. in 1745, zich genoopt
zag, met zijn paarden de wyk te nemen in de hoogvlak
te van het binnenland; want zijn buren hadden genoeg
gekregen van zijn diefstallen. In 1746 werd zelfs een
aanklacht tegen hem ingediend op het Althing; hy werd
tot schapendief verklaard en een bevel tot gevangenne
ming werd tegen hem uitgevaardigd. Maar al te streng
werd dit vonnis niet uitgevoerd. Niemand viel hem las
tig, toen hy in 1748 in de bewoonde wereld terugkeerde,
waar hy in de Westfjorden dienst nam bij Halia Jóns-
dóttir, een jonge en niet onbemiddelde weduwe. Zy
trouwde hem in 1749, en zy kregen drie kinderen. Halla
had zelf reeds een zoon.
Ook nu kon Eyvindur het stelen niet laten. Zyn buren
waarschuwden hem. dat dit op moest houden: tevergeefs
Toen werd hij weer bij de overheid aangeklaagd. Zijn
verblijf in de Westfjorden was nu onmogeiyk geworden;
weer vluchtte hy in de wildernis en Halla vluchtte met
hem. Hun kinderen lieten zy in de bewoonde wereld
achter. Dat zal omstreeks 1753 zyn geweest
Zy vestigden zich op de Hveravellir by de warme bron
nen, waar Eyvindur een lang niet kwade woning inricht
te in een van de holle lavakoepels, die daar zijn. Zy
leefden van de schaper, der boeren, die 's zomers, als zy
vry ln de bergen rondloopen, in grooten getale naar die
streken afdwalen. Die diefstallen moesten eohter uitko
men. De boeren trokken uit om hen te vangen en von
den ook hun woonplaats; maar Eyvindur en Halla zelf
ontsnapten. Zy trokken noordeiyk om het groote sneeuw
gebergte om den LangjÖkull heen en hielden zich nu
een tyd op op de Arnarvatnsheidi. Vervolgens echter
keerden zy weer naar de Hveravellir terug, waar zich
andere dieven by hen aansloten. De bende was voorzich
tig genoeg niet steeds op een pek te biyven. Zij leefde
van diefstal van schapen, jacht en vischvangst. Gewe
ren hadden zij wel niet, maar zy hadden groote behen
digheid gekregen in het gebruik van strikken en slin
gers. IJslands mos, dat in hoogen roep staat als plant
aardig voedsel op IJsland, vormde mede hun voeding.
Soms werd er jacht gemaakt op het troepje; eenige
werden dan ook gevangen genomen. Eyvindur en Halla
kreeg men zelfs eenige malen te pakken. Maar zy wis
ten altijd weer te ontsnappen. Het is ook heden ten da
ge op het land in IJsland niet duldelyk hoe men een
arrestant kan opbergen.
In 1762 hielden zy zich op ten Oosten van den Hof
Jökull, op byzonder gunstig terrein. Zy hadden daar
groote voorraden aangelegd van voedsel en brandstof.
Dat alles echter werd in beslag genomen toen een daar
toe uitgeruste expeditie van 33 man hun verblijf opspoor
de. Het echtpaar echter kreeg men niet te pakken en
evenmin de twee andere bannelingen, Abraham en Arnes.
Eyvindur en Halla hadden intusschen nog eenige kin
deren gekregen, die echter stierven' ,of wel naar velen
vermoeden volgens oeroud IJslandsch gebruik, om hen
voor de ellende te bewaren, door te vondeling leggen
gedood zyn. Op het oogenblik van de overrompeling had
den zy zeker één kind.
Na deze gebeurtenis gingen Arnes en Abraham an
dere wegen. Eyvindur en Halla trokken nog Oosteiyker
naar den rand van de Vatnajökull, de geweldige massa
van sneeuw en ys, die een oppervlakte beslaat, grooter
dan eenv lerde van Nederland. Het heet dat Halla tegen
Paschen wederom een kind kreeg. Moeder en kind wa
ren den dood naby van honger en ellende; want 't weer
kan dan zeer ruw zijn onder de gletsjers op de hoog
vlakte. Eyvindur nam het stervende kind. en legde het
buiten neer. Op den Paaschdag raakte Halla van wan
hoop geheel buiten zich zelf. Het vreeselijke weer had
hen dagen lang belet de hut te verlaten en daardoor
hadden zy geen eten meer gehad. Eyvindur. die van een
heimelyk bezoek aan zyn broeder In het Zuiden, stich-
teiyke lectuur had meegebracht, besloot het evangelie
van den dag en de daarby behoorende preek uit het
preekenboek voor te lezen. Toen hy klaar was met zyn
lectuur kwam van buiten een geluid, alsof een dier zich
wreef tegen den muur van de hut Eyvindur ging naar
buiten en vond daar een stevig rijpaard, dat ln de bergen
verdwaald was, en tegen den sneeuwstorm luwte zocht
achter het huls. Eyvindur meende, dat de hemel hem
dit dier als loon voor zijn vroomheid had gezonden, en
slachtte het. De huid gebruikte hy als voorhang voor
den ingang van de hut.
Het paard was het lievelingsdier geweest van Einar
Brynjolfsen, een zoon van den districtsbestuurder. De
ze wist dat zyn paard de bergen in was gezworven, en
zocht het den heelen zomer. In September kwam hy met
5 man bij de hut; hij erkende onmiddellyk de huid van
het gezochte dier. Eyvindur liet zich zonder verzet ge
vangen nemen, maar Halla. die aan het koken was. zet
te zich te weer met den inhoud van den pot en met
brandend hout. Eerst toen Eyvindur het haar zeide, gaf
ook zij zich over.
Men bracht hem naar Reykjahlid, in het Noorden.
Den dag na hun aankomst was een Zondag. Eerst woon
den de gevangenen den kerkdienst by en daarna werd
Eyvindur alleen onder toezicht, in de kerk opgesloten.
Halla hield men op de hoeve.
In den loop van den middag vroeg Eyvindur zijn be
wakers, even naar buiten te mogen; hij wilde de kerk
niet bezoedelen. Er hing een dikke mist en zoodra de
gevangene buiten was maakte hy daarvan gebruik om
voor den neus van zyn oppasser te verdwynen.
Halla bracht men naar de Skagafjorden, en daar wist
ook zy te ontsnappen. De beide „outlaws" vonden elkaar
weer, en nu werd het oude leven voortgezet. In 1887
vond een onderzoeker nog een van de hutten ln de la-
vavelden, die zy ln die periode hadden bewoond.
In dat gedeelte van hun ballingschap zyn zij erin ge-
slaagd, onder valschen naam een tijd lang ln de be
woonde wereld te leven.
In 1765 werden alle leden van het gezelschap, dat na
de overrompeling van 1762 uiteenging, gevangen geno
men. Arnes werd tot levenslange gevangenisstraf veroor
deeld, maar kreeg gratie, en stierf, 91 jaar oud, ln 1805.
Abraham kwam onmiddellyk vry, en werd een gezeten
en zeer gezien man. Eyvindur en Halla ontsnapten weer
Men zeide dat de districtsbestuurder hun uit sympathie
gelegenheid daartoe had gegeven; ln leder geval kreeg
deze autoriteit daarvoor een boete op het Althing in
1765.
Nu eohter zou hun leven van gejaagd wild niet lang
meer duren; in 1766 konden zy vrij !n de samenleving
terugkeeren. Want toen was het 20 jaar geleden dat het
bevel tot gevangenneming tegen Eyvindur was uitge
vaardigd. Volgens een gebruik, dat reeds in de eerste
eeuwen der vestiging op IJsland bestond, was daarmede
de vervolging verjaagd. Zij gingen naar hun kinderen, die
zy in het Westland hadden achtergelaten, terug; en nie
mand dacht er aan hen lastig te vallen.
Eyvindur stierf kort na 1780, Halla later. Maar zij was
nooit meer de oude na den dood van haar man. zy
bleef om hem treuren. Vaak ging zij naar de godsdienst
oefening; niemand begreep waarom zy de kerk nooit
binnenging, maar altijd in de deur bleef luisteren. Er Is
een verhaal, dat zij eens de bergen zou zyn Ingegaan,
toen deze haar zeer lokten, en dat zij daar, in een plot
seling opgekomen sneeuwstorm, aan haar eind zou zyn
gekomen. Dit verhaal lijkt wat gestyllseerd.
Een lievelingsfiguur van het IJslandsche volk, zooals
Eyvindur. is Halla nooit geweest. De overlevering is uiet
vriendelijk voor haar; en dat is evenmin een signale
ment, dat by een bevel tot achtervolging werd uitge
geven. Volgens deze ambtelijke beschrijving was Hal!a
..klein van gestage met een trotsche houding, zeer don
ker gezicht en donkere handen; bruine oogen en zware
afhangende wenkbrauwen; met den mond gewooniyk
open, smal gezicht, een booze en afstootende uitdrukking
van het gelaat, donker haar ;kleine, smalle handen; kan
niet lezen, gebruikt geen tabak."
De beschrijving van Eyvindur daarentegen is zeer
gunstig.
Deze Halla-figuur der officleele bescheiden heeft Si
gurjonsson voor zijn drama niet kunnen gebruiken; en
evenmin dezen goeden afloop, met een onbezorgden ou
den dag, en Halla als toehoordster ln de kerkdeur. Des
niettemin schoot het leven van het tweetal in tragiek en
dramatiek niet te kort. Zij hebben hun plaats gekregen
op IJsland tusschen de groote „outlaws" der geschiede
nis. Eyvindur is zelfs een lievellngsflguur geworden die
zijn sporen heeft achtergelaten ln de volkstaal en in
eenige geografische namen.