Geestes-Sport en Nersen-aymnastiek iB*W r a 1§ i De geschiedenis van Berg-Eyvind. VOOR ONZE SCHAKERS 'p H7 'u EVENTJES DENKEN. VOOR ONZE DAMMERS M M m m m m m 9 m m Als de Zuiderzee zal zijn drooggelegd. Binnenlandsch Nieuws. Auto op het trottoir gereden. Inbrekers gevat Ongeval bij het slachten van een koe. Vraagstuk No. 594. Vraagstuk No. 592. Vraagstuk No. 593. Vraagstuk No. 595. f® §p Hf Hf iH n§ Hf H ft Ui SI •f Lievelingsfiguur van het IJslandsche volk. „Wat nu?" is de vraag voor den visschers- man. Een propaganda-film voor het streven der Generale Commissie om te ko men tot een geleidelijke afwikkeling van het Zuiderzeevisscherijbedrijf. Nog twee jaren en de dijk Wieringen—Zurig zal gereed zijn. De Zuiderzeevisschers hebben, in een zeker conser vatisme, nooit geloofd, dat de Zuiderzee zou worden drooggelegd. Nu zien zij echter, dat onafwendbaar is, wat zij als hun noodlot beschouwen. Zij weten nu, dat zij de visscherij weldra niet meer zullen kunnen uitoefenen. Maar nu zijn zij wat laks om, zoolang het daartoe nog tijd is, een nieuwen werkkring te zoeken. Zij hebben leiding noodig en de Generale Commissie Zuiderzeesteunwet wil die leiding geven, o.a. door middel van een film, welke Donderdag ochtend, voor eenige genoodigden, waaronder burge meesters van de meeste Zuiderzee-gemeenten, in „Tuschinski" te Amsterdam is vertoond. De voorzitter der commissie, mr. G. Vissering, leid de haar met enkele woorden in. De rolprent is een product van de I. W. A. film te 's-Gravenhage. De heer O. van Neyenhoff heeft haar samengesteld in opdracht en ..volgens aanwijzingen van de Generale Commissie. Haar titel is: „Wat nu?" Zij beoogt propaganda te maken voor het streven der Generale Commissie om te komen tot een gelei delijke afwikkeling van het Zuiderzeevisscherijbe drijf. De Zuiderzeesteunwet stelt haar op verschillende wijzen in staat om aan de Zuiderzeevisschersbevol- king, nu haar bron van bestaan straks zal ophouden, tegemoet te komen. Velen zien echter nog niet genoegzaam in hoe kort het dag is en dat het zaak is om tijdig naar iets an ders te zoeken ten einde de visscherij te kunnen ver iaten. Dit geldt des te meer voor de jonge krachten, die thans nog op de vloot aanwezig zijn. Hierop wil de film „Wat Nu" de aandacht vesti gen en meêr bekendheid geven aan de verschillende vormen, waarin de Generale Commissie in staat ge steld wordt door de Zuiderzeesteunwet om de belang hebbenden voort te helpen. Deze verschillende vormen zijn: tegemoetkoming in de kosten van opleiding tot een ambacht of nieu wen werkkring; hulp en voorlichting ter verkrijging van werk voor ouders en zooals de wet tot nu toe luidt voorlichting bij de keuze van een beroep voor de kinderen; crediet voor vervorming of ver plaatsing van bedrijf en ten slotte een geldelijke te gemoetkoming daar, waar niet door aanwending van eigen arbeidskracht voldoende middelen tot levens onderhoud kunnen worden verschaft. De film begint met een inleiding, welke te zien geeft wat gaat verdwijnen: kijkjes langs de Zuider zee en op de visscherij. Dan komen donkere wolken opzetten, dreigend met verstoring van het visschersbestaan: de droog making; baggermolens, het werk en een kaart van de Zuiderzee, waarop de afsluitdijk en de polders te voorschijn komen. „Wat nu?" is de vraag voor den visschersman. Bij een aanplakbiljet staan eenige visschers te pra ten. Ze vinden dat ze nu maar 'n behoorlijke uitkec- ring moeten hebben. Maar een jonge man meent, dat zooiets goed is voor hen, die te oud zijn om nog iets anders aan te pakken, maar dat iemand met een paar flinke handen aan het lijf, zélf er wel zal ko men, zeker als hij daarbij op de hulp door middel van de Zuiderzeesteunwet kan rekenen. Drie leer lingen van de Zeevaartschool, die langs komen, ster ken hem in die bewering. Op vele andere opleidingen wordt de aandacht ge vestigd; wij zien de ambachtsschool, leerlingstelsels in de fabriek, bij de spoorwegen, politie, kantklos sen, de knoopenfabriok te Bunschoten, welke met hulp van de Generale Commissie is opgericht, enz. Zoo tracht de film op een oplossing in vele ge vallen te wijzen. Zij laat belanghebbenden zien, die reeds elders plaatsing vonden als brugwachter, in den tuinbouw, bij de spoorwegen, in de fabriek, enz. Zij laat zien een door crediet geëxploiteerden visch- winkel, en een Noordzeebotter, die ter vischvangst uitvaart. Zoo toont de film aan hoe vele wegen open staan voor den voormaligen visscher en hoe ten slotte het oogenschijnlijk moeilijke probleem een op lossing zal vinden: „Waar een wil is, is een weg". De opzet is dus ongetwijfeld goed, al blijft het de vraag, of, bij het overschot van arbeidskrachten in tal van takken van bedrijf, die „weg" altijd te be gaan zal zijn. En wat de rolprent als film betreft, het eerste deel „zooais het was" is vol mooie momenten. In den overgang naar het tweede deel de wegrollen de visschersschuiton schuilt een stukje tragiek, maar de rest is hier en daar wat lang. Een enkele blik in de verschillende industrieën zou voldoende zijn. Hier kan wat gesnoeid. Maar een stukje als de visscherij op de Reeuwijksche Plassen zouden wij niet gaarne missen. „Hdbld.". Glimlachend IndiC. Het A.I.D. laat een zoo juist uit Holland aangekomen geleerde In een Interview verklaren: „Als je hier op straat bijvoorbeeld Iemand tegen komt, en ik glimlach tegen hem, dan zal hy mij een glimlach teruggeven. In Holland moet je daarom niet komen! Men zal je met 'n norsch gezicht aankyken en denken: Bemoei je met je eigen zaken!" Het Batavlaasch Nieuwsfolad voegt hier aan toe: „Wy gevoelden ons beschaamd, dat wy tot dusver verzuimd hadden, onze lezers in te lichten over deze glimlachende zijde van Indië, hetgeen, in verband met het feit, dat hieruit wellicht kan biyken, hoe het nu eigenlyk met de malaise staat, een grove nalatig heid kan worden genoemd. Wy zyn daarom erop uitge trokken om te trachten, ook zelf op dit punt ervaringen op te doen. Zie hier het resultaat. De eerste persoon dan, tegen wien wy geglimlacht hebben, was een net gekleed oud heertje. Hy bleef ver schrikt staan voor een wikelruit en bekeek zich daarin val alle kanten, of er misschien iets belacheiyks aan hem was, plukte voorzichtig een pluisje van zyn hoed en ging toen schouderophalend verder. De tweede persoon was een lieftallige jonge dame. Deze beantwoordde onzen glimlach met een minachtend „vent, kyk voor je." De derde was een gouvernementsambtenaar, met wien wy nog een appeltje te schillen hadden. Deze gaf het volgende merkwaardige antwoord op onze manoeuvre- „Maak je maar niet biy hoor, d'r komt toch niks van al die bezuinigingen op onze salarissen en buitenland- sche verloven." De vierde was een oude vrijster, en deze gaf onzen glimlach met woekerrente terug en maakte, toen wy bleven staan om de uitwerking van onze mimiek gade te slaan, zelfs een beweging, om met uitgebreide amen op ons toe te stormen, weswege wy haastig de vlucht hebben genomen. Zelfs nog klopt ons hart angstig by de gedachte, dat zy erin zou kunnen slagen, onze iden titeit te ontdeken. De vyfde was een jongetje van een jaar of 10 die het op een loopen zette. Biykbaar had moeder hem verteld, dath y zich niet af mocht geven met onbekende mannen die tegen hem lachten. De zesde was een mijnheer met groote snorren, zeer onfrlssche kleeding en een valies. Hy opende onmiddel lijk het valles en bood ons toiletzeep, lucifers en tan denborstels te koop aan. De zevende het was Inmiddels avond geworden en we waren op het Koningsplein aangeland was een meneer, die biykbaar de artikelen in het Bat. Nbl. over „Donker Weltevreden" had gelezen, want hy holde di rect naar een politie-agent en deze achtervolgde ons met zyn notitie-boekje in de hand, doch kon ons ge lukkig „niks maken" omdat de zedelijkheidsverordenlng voorschryft, dat Iemand eerst gewaarschuwd moet wor den. Nu eerst zien wy In, hoe dom wy waren, toen wy op wyziging van deze bepaling aandrongen. Was dit laatste al geschied, dan zaten wy thans op het politie bureau, of wel, reeds veroordeeld door den landrechter, in de boei en wie zou-dan voor het Bat. Nbl. moeten zorgen? In één opzicht heeft de glimlachende geleerde geiyk: er Is niemand, die norsch gekeken heeft en ge dacht, „bemoei je met je eigen zaken." Het slachtoffer aanSle gevolgen overleden. Donderdagavond om half zeven reed een vracht auto, bestuurd door den 37-jarigen J. B. uit de Fa- brieksstraat, op de Kruiskade te Rotterdam, in de richting van de stad. Uit de Nadorststraat kwam een luxe-auto, waarvoor de vrachtauto zoover uitweek, dat hij op het trottoir terecht kwam, aan den lin kerkant van den weg. De vrachtauto reed op het trottoir door voorbij de Diergaardestraat en reed daarna weer het trottoir op. Daar reed hij den 21- jarigen lijstemaker S. G. v. d. B., uit de Kuiperstraat, ondersteboven. Deze kreeg ernstige inwendige kneu zingen in de borstkas, hals en rug. De auto van den Geneeskundigen Dienst vervoer de hem naar het Ziekenhuis aan den Coolsingel, waar hij aan de verwondingen is overleden. Het duurde heel lang, voordat de identiteit kon worden vastgesteld. De vrachtauto werd in beslag genomen. Tegen den chauffeur werd proces-verbaal opgemaakt. Door het luide blaffen van den hond ont dekt. Een poging om den eigenaar te overmannen, mislukt. Toen Woensdagmorgen de heer S. te Venlo in zijn tuin kwam, bemerkte hij dat zijn hond, luid blaffen de, pogingen aanwendde om op de trap te klimmen naar den hooizolder. De heer S. die zich wilde over tuigen of er zich iets verdachts op den zolder be vond, beklom de trap en op het moment dat hij ont dekte, dat er een man op den zolder zat, sprong deze laatste boven op den heer S. en poogde hem te wur gen. Op het hulpgeroep van den heer S. kwamen eenige tuinders, die in de buurt op het veld werk zaam waren, toegesneld en wisten den aangevallene te bevrijden en den dader vast te houden. De in middels gewaarschuwde agenten arresteerden den inbreker, welke herkend werd als de kolcnbezorger J. D. te Venlo. Op het politiebureau beksnde hij een poging te hebben gedaan tot inbraak. Bij een huis zoeking in zijn woning werden voorwerpen van dief stal afkomstig, gevonden. Hij bekende ook schuldig te zijn aan eenige andere inbraken, die in den laatsten tijd in Venlo gepleegd waren. Een slagersknecht zich ln den buik geschoten. De slagersknecht J. L. Sparreboom te Pernis, wilde gistermiddag een koe doodschieten toen onverwachts het masker van den kop van het dier viel. Het ge volg was dat zijn hand uitschoot en de kogel den slagersknecht in den buik trof. Per auto van den G. G. en G. D. van Rotterdam is de ongelukkige di rect naar het Eudokiaziekenhuis te Rotterdam over gebracht, waar operatief ingrijpen noodzakelijk bleek. onder leiding van GEO VAN DAM. van W. K o r t e 1 i n è- i»' ''mm. i f a b c d Wit: 5. De diagramstand in cyfers behoort te luiden: Wit Kf7, Df2, Te4, Po5, en een pion op e2. Zwart Kd5, Pfl en zes pionnen op a6, a7, b3. d2, f6 en h3. Wit speelt en geeft op fraaie wyze mat in drie zetten. EEN LENGTE-KWESTIE. By het meten der lengte bleek H. M. de Koningin 1.71 lang te zyn. gevraagd wordt nu te berekenen hoe lang H.M. de Koningin Moeder is. „EEN RAAR REKEN PARTIJTJE". Als één pauw en één politie-agent samen 12 zyn, om dat een pauw fier (vier) is en een politie-agent ..acht'* geeft, hoeveel zyn dan twee trotsche pauwen en vier politie-agenten, waarvan er drie met verlof en dus tui ten dienst zyn, te zamen? OPLOSSINGEN DER PUZZLES uit onze vorige nummers. No. 583. „DE VERNUFTIGE MAGAZIJNCHEF". Hy gebruikte daartoe slechts vyf gewichten en wel van 1, 3, 9, 27 en 81 kilo, te zamen een gewicht uit makende van 121 kilo. Gebruikt men een, twee of meer van deze gewichten te zamen dan zal men zien dat men elk gewicht kan weg van 1 tot en met 121. No. 584. „EEN VREEMDE FAMILIE". De ln de opgave vermelde zin kan toch goed zyn cn geen „onzin", indien men op de juiste plaats een lees- teeken aanbrengt en wel achter het woord „moeder" een kommapunt. Het wordt dan aldus: „Een boer had een varken en de moeder; van den boer was ook de vader van het varken"! No. 588. „EEN RANGSCHIKKINGSP ROBLEEM." Men rangschikt de geldstukjes als In onderstaande af beelding: O O O ooo O oxo O ooo ooo Men merke op, dat het middelste geldstukje een kruisje, hetgeen voorstelt dat hier op een kwartje tevens een dubbeltje ligt, zoodat het dubbel dienst doet No. 589. „NOG EEN TREINPROBLEEM". Als de belde treinen elkaar passeeren, zyn ze belde natuuriyk even ver van Amsterdam. van Dr. M. J. Bel infante, Amsterdam. Zwart: 7. m m. n m. A A w. w». m at m H M cv VWT/ Wit: 7. De diagramstand in cyfers behoort te zyn: Zwart 7 schyven op 3, 7, 9, 10, 12,20 en 27. Wit 7 sch. op 29, 34, 3739, 44 en 47. Wit speelt en lokt een foutieve voort zetting uit, waarna wit wint! Hoe? Maar hy had één gebrek: hy kon het stelen niet laten. Ieder kind op IJsland kent de geschiedenis van Fjalla- Eyvindur, Berg-Eyvind, die door het drama van Johann Sigurjonsson over de heele wereld ln hoofdtrekken be kend is geraakt. Uit allerlei afwykingen in het verhaal merkt men, hoezeer de legende zich heeft meester ge maakt van het geval, maar de ware samenhang is toch nog vrijwel uit te vlsschen. De geschiedenis eindigt niet, zooals in het drama, met den dood van het echtpaar door honger en koude; het slot is aanzienlyk minder tragisch, ofschoon vreemde romantiek niet ontbreekt in het relaas, hoe zy aan dien hongerdood ontsnapten. Eyvlndur Jonsson, aldus vertelt de ster-corr. van de N.R.Ct„ was in 1714 op een hoeve in het Westland ge boren. Hy had vele goede en beminneiyke eigenschap pen, was behendig in allerlei sport, knap in zyn werk. prettig in den omgang, maar hy had één gebrek: hy was kleptomaan. Het stelen kon hy niet laten. Hy was reeds 31 jaar oud, toen hy. in 1745, zich genoopt zag, met zijn paarden de wyk te nemen in de hoogvlak te van het binnenland; want zijn buren hadden genoeg gekregen van zijn diefstallen. In 1746 werd zelfs een aanklacht tegen hem ingediend op het Althing; hy werd tot schapendief verklaard en een bevel tot gevangenne ming werd tegen hem uitgevaardigd. Maar al te streng werd dit vonnis niet uitgevoerd. Niemand viel hem las tig, toen hy in 1748 in de bewoonde wereld terugkeerde, waar hy in de Westfjorden dienst nam bij Halia Jóns- dóttir, een jonge en niet onbemiddelde weduwe. Zy trouwde hem in 1749, en zy kregen drie kinderen. Halla had zelf reeds een zoon. Ook nu kon Eyvindur het stelen niet laten. Zyn buren waarschuwden hem. dat dit op moest houden: tevergeefs Toen werd hij weer bij de overheid aangeklaagd. Zijn verblijf in de Westfjorden was nu onmogeiyk geworden; weer vluchtte hy in de wildernis en Halla vluchtte met hem. Hun kinderen lieten zy in de bewoonde wereld achter. Dat zal omstreeks 1753 zyn geweest Zy vestigden zich op de Hveravellir by de warme bron nen, waar Eyvindur een lang niet kwade woning inricht te in een van de holle lavakoepels, die daar zijn. Zy leefden van de schaper, der boeren, die 's zomers, als zy vry ln de bergen rondloopen, in grooten getale naar die streken afdwalen. Die diefstallen moesten eohter uitko men. De boeren trokken uit om hen te vangen en von den ook hun woonplaats; maar Eyvindur en Halla zelf ontsnapten. Zy trokken noordeiyk om het groote sneeuw gebergte om den LangjÖkull heen en hielden zich nu een tyd op op de Arnarvatnsheidi. Vervolgens echter keerden zy weer naar de Hveravellir terug, waar zich andere dieven by hen aansloten. De bende was voorzich tig genoeg niet steeds op een pek te biyven. Zij leefde van diefstal van schapen, jacht en vischvangst. Gewe ren hadden zij wel niet, maar zy hadden groote behen digheid gekregen in het gebruik van strikken en slin gers. IJslands mos, dat in hoogen roep staat als plant aardig voedsel op IJsland, vormde mede hun voeding. Soms werd er jacht gemaakt op het troepje; eenige werden dan ook gevangen genomen. Eyvindur en Halla kreeg men zelfs eenige malen te pakken. Maar zy wis ten altijd weer te ontsnappen. Het is ook heden ten da ge op het land in IJsland niet duldelyk hoe men een arrestant kan opbergen. In 1762 hielden zy zich op ten Oosten van den Hof Jökull, op byzonder gunstig terrein. Zy hadden daar groote voorraden aangelegd van voedsel en brandstof. Dat alles echter werd in beslag genomen toen een daar toe uitgeruste expeditie van 33 man hun verblijf opspoor de. Het echtpaar echter kreeg men niet te pakken en evenmin de twee andere bannelingen, Abraham en Arnes. Eyvindur en Halla hadden intusschen nog eenige kin deren gekregen, die echter stierven' ,of wel naar velen vermoeden volgens oeroud IJslandsch gebruik, om hen voor de ellende te bewaren, door te vondeling leggen gedood zyn. Op het oogenblik van de overrompeling had den zy zeker één kind. Na deze gebeurtenis gingen Arnes en Abraham an dere wegen. Eyvindur en Halla trokken nog Oosteiyker naar den rand van de Vatnajökull, de geweldige massa van sneeuw en ys, die een oppervlakte beslaat, grooter dan eenv lerde van Nederland. Het heet dat Halla tegen Paschen wederom een kind kreeg. Moeder en kind wa ren den dood naby van honger en ellende; want 't weer kan dan zeer ruw zijn onder de gletsjers op de hoog vlakte. Eyvindur nam het stervende kind. en legde het buiten neer. Op den Paaschdag raakte Halla van wan hoop geheel buiten zich zelf. Het vreeselijke weer had hen dagen lang belet de hut te verlaten en daardoor hadden zy geen eten meer gehad. Eyvindur. die van een heimelyk bezoek aan zyn broeder In het Zuiden, stich- teiyke lectuur had meegebracht, besloot het evangelie van den dag en de daarby behoorende preek uit het preekenboek voor te lezen. Toen hy klaar was met zyn lectuur kwam van buiten een geluid, alsof een dier zich wreef tegen den muur van de hut Eyvindur ging naar buiten en vond daar een stevig rijpaard, dat ln de bergen verdwaald was, en tegen den sneeuwstorm luwte zocht achter het huls. Eyvindur meende, dat de hemel hem dit dier als loon voor zijn vroomheid had gezonden, en slachtte het. De huid gebruikte hy als voorhang voor den ingang van de hut. Het paard was het lievelingsdier geweest van Einar Brynjolfsen, een zoon van den districtsbestuurder. De ze wist dat zyn paard de bergen in was gezworven, en zocht het den heelen zomer. In September kwam hy met 5 man bij de hut; hij erkende onmiddellyk de huid van het gezochte dier. Eyvindur liet zich zonder verzet ge vangen nemen, maar Halla. die aan het koken was. zet te zich te weer met den inhoud van den pot en met brandend hout. Eerst toen Eyvindur het haar zeide, gaf ook zij zich over. Men bracht hem naar Reykjahlid, in het Noorden. Den dag na hun aankomst was een Zondag. Eerst woon den de gevangenen den kerkdienst by en daarna werd Eyvindur alleen onder toezicht, in de kerk opgesloten. Halla hield men op de hoeve. In den loop van den middag vroeg Eyvindur zijn be wakers, even naar buiten te mogen; hij wilde de kerk niet bezoedelen. Er hing een dikke mist en zoodra de gevangene buiten was maakte hy daarvan gebruik om voor den neus van zyn oppasser te verdwynen. Halla bracht men naar de Skagafjorden, en daar wist ook zy te ontsnappen. De beide „outlaws" vonden elkaar weer, en nu werd het oude leven voortgezet. In 1887 vond een onderzoeker nog een van de hutten ln de la- vavelden, die zy ln die periode hadden bewoond. In dat gedeelte van hun ballingschap zyn zij erin ge- slaagd, onder valschen naam een tijd lang ln de be woonde wereld te leven. In 1765 werden alle leden van het gezelschap, dat na de overrompeling van 1762 uiteenging, gevangen geno men. Arnes werd tot levenslange gevangenisstraf veroor deeld, maar kreeg gratie, en stierf, 91 jaar oud, ln 1805. Abraham kwam onmiddellyk vry, en werd een gezeten en zeer gezien man. Eyvindur en Halla ontsnapten weer Men zeide dat de districtsbestuurder hun uit sympathie gelegenheid daartoe had gegeven; ln leder geval kreeg deze autoriteit daarvoor een boete op het Althing in 1765. Nu eohter zou hun leven van gejaagd wild niet lang meer duren; in 1766 konden zy vrij !n de samenleving terugkeeren. Want toen was het 20 jaar geleden dat het bevel tot gevangenneming tegen Eyvindur was uitge vaardigd. Volgens een gebruik, dat reeds in de eerste eeuwen der vestiging op IJsland bestond, was daarmede de vervolging verjaagd. Zij gingen naar hun kinderen, die zy in het Westland hadden achtergelaten, terug; en nie mand dacht er aan hen lastig te vallen. Eyvindur stierf kort na 1780, Halla later. Maar zij was nooit meer de oude na den dood van haar man. zy bleef om hem treuren. Vaak ging zij naar de godsdienst oefening; niemand begreep waarom zy de kerk nooit binnenging, maar altijd in de deur bleef luisteren. Er Is een verhaal, dat zij eens de bergen zou zyn Ingegaan, toen deze haar zeer lokten, en dat zij daar, in een plot seling opgekomen sneeuwstorm, aan haar eind zou zyn gekomen. Dit verhaal lijkt wat gestyllseerd. Een lievelingsfiguur van het IJslandsche volk, zooals Eyvindur. is Halla nooit geweest. De overlevering is uiet vriendelijk voor haar; en dat is evenmin een signale ment, dat by een bevel tot achtervolging werd uitge geven. Volgens deze ambtelijke beschrijving was Hal!a ..klein van gestage met een trotsche houding, zeer don ker gezicht en donkere handen; bruine oogen en zware afhangende wenkbrauwen; met den mond gewooniyk open, smal gezicht, een booze en afstootende uitdrukking van het gelaat, donker haar ;kleine, smalle handen; kan niet lezen, gebruikt geen tabak." De beschrijving van Eyvindur daarentegen is zeer gunstig. Deze Halla-figuur der officleele bescheiden heeft Si gurjonsson voor zijn drama niet kunnen gebruiken; en evenmin dezen goeden afloop, met een onbezorgden ou den dag, en Halla als toehoordster ln de kerkdeur. Des niettemin schoot het leven van het tweetal in tragiek en dramatiek niet te kort. Zij hebben hun plaats gekregen op IJsland tusschen de groote „outlaws" der geschiede nis. Eyvindur is zelfs een lievellngsflguur geworden die zijn sporen heeft achtergelaten ln de volkstaal en in eenige geografische namen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1930 | | pagina 15