Schap Courant
fndrulè/cen
DE ZWERVER
Tweede Blad.
Donderdag 11 September 1930.
73ste Jaargang. No. 8729
Toch politiek.
,Dat petionnement tegen het vlootplan van de re
geering is toch politie k", hoorden we beweren.
Natuurlijk, zouden wij zeggen, wjit zou het anders
zijn dan politiek?
Alleen het is geen partij-politiek.
Wie zich in regeeringszaken mengt, doet aan po
litiek. ook al is hij bij geen partij aangesloten. Als
een landbouwvereeniging adresseert aan Kamer en
Regeering om hulp in deze benarde tijden, doet zij
aan politiek. Niet aan Roomsche, Liberale, Vrijzin
nig of Sociaal-Democratische politiek, doch aan po
litiek zonder meer.
Als die vereeniging aan Regeering en Kamer zou
vragen
„Wil u zoo verstandig zijn om de extra-millioe-
nen, welke u voor vlootuitbreiding hebt bestemd,
te besteden om den landbouw uit den put te
helpen?"
dan zou dat politiek zijn, politiek zonder een partij
kleurtje en, naar onze opvatting, zeer verstandige
politiek, omdat ook rijksgeld slechts éénmaal kan
worden uitgegeven, niet waar?
Wie het petionnement teekent, bedrijft dus poli
tiek. Wat voor kwaads steekt daarin, als het doel
goed is?
Ja, er zijn mensclien, die van politiek niets willen
weten. Vrijheid, blijheid, beste vrienden, dan teekent
u niet: inmiddels wordt de zaak op denzelfden voet
voortgezet! Ook uw belastinggeld wordt voor het
militairisme gebruikt en ook uw jongens moeten
straks in dienst, als ze een ongelukkig nummer
trekken. Wat er dan van v r ij h e i d, b 1 ij h e i d
overblijft, moet u zelf maar weten!
De meesten onzer hebben echter geen bezwaar te
gen politiek, als die maar strookt met hun inzichten.
Doorgewinterde militairisten moeten natuurlijk van
het petitionnement niets hebben. Alweer: vrijheid,
blijheid! Waarom zouden we iemand lastig vallen,
wiens ideaal het is, zich met heldenmoed voor Va
derland, Vorstin en Gezin te laten gassen of ver
splinteren?
Anderen blijven liever gezond, werken liever in
vrede, en houden hun kinderen liever ongeschonden.
Welnu, tot die laatsten zeggen we:
Tetfkent het petitionnement, want als
u het niet doet, geeft u feitelijk het militairisme een
vrijbrief om voort te gaan met onheil stichten.
Herziening van het Alge
meen Reglement van Bestuur
voor de Waterschappen.
WAT DE STATENLEDEN ER VAN ZEGGEN.
n.
In het beheer der waterschappen hebben alleen de
grondeigenaars iets te zeggen, indien hun bezit niet
beneden een zeker minimum blijft. Met eigenaars wor
den gelijkgesteld erfpachters, vruchtgebruikers en op
stalhouders. Om stemgerechtigd te zijn in een water
schap, moet men daar dus zakelijke rechten hebben,
belanghebbende zijn.
Met nadruk is er in de afdeelingen der Staten opge-
wezen, dat de pachters ook belanghebbenden zijn.
en sommige leden spraken er hun verwondering over
uit, dat Ged. Staten met geen enkel woord hadden ge
motiveerd, waarom zij de pachters onmondig laten.
Grondwet noch wet eischen dat.
Het betoog voor medezeggenschap van
den pachter luidt in hoofdzaak als volgt:
„Indien een waterschap moet worden gezien als een
belangengemeenschap en historisch is het dat onge
twijfeld, naar den regel: „W ien het water
deert, die het water keer t", dan zijn
de landgebruikers in nog sterkere mate belanghebben
den dan de landeigenaars. Het bezit van deze laatsten
blijft, ook al loopt de polder onder en al lijdt het meer
of minder schade, doch het bezit van den gebruiker,
zijn oogst of zijn veestapel kunnen te gronde gaan. Ook
wat het waterpeil betreft en niet minder ten aanzien
van de wegen, de bevaarbaarheid van den polder en
de verbinding met het buitenwater, treden de belangen
der grondgebruikers op den voorgrond, wat voor vele
leden aanleiding was, om er ten sterkste op aan te
dringen, dat er gezocht zou worden naar een middel
om den landgebruikers het recht toe te kennen, invloed
te oefenen op het beheer van het waterschap. Dit ware,
zoo meende men, de beste manier om het algemeen be
lang te dienen en niet dat der grondeigenaars alleen.
„Andere leden verklaarden, dat zij de waarde der
aangevoerde argumenten voor medezeggenschap der
pachters moesten erkennen en geneigd waren zich daar
bij aan te sluiten, tenzij hun alsnog zou blijken, dat
daartegen afdoende bezwaren zouden zijn in te brengen.
In dit verband werd er nog op gewezen, dat ook nu
reeds de mogelijkheid bestaat om stemgerechtigde te
zijn zonder landbezit te hebben. Onder „grond" wordt
immers ook „water" verstaan art, 13 9 terwijl
erfpachters, vruchtgebruikers en opstalhouders gelijk
gesteld zijn met eigenaars art. 13 1 en art. 27
1.
Erkend werd, dat de vraag of onder de pachters
reeds het verengen leeft om deel te nemen aan het
bestuur der waterschappen, moeilijk is te beantwoorden,
terwijl eene regeling voor eventueele medezeggenschap
stellig niet gemakkelijk is. Misschien zou de oplossing
te vinden zijn in deze richting, dat een gedeelte van het
bestuur wordt gekozen door de grondeigenaars, een
ander deel door de gebruikers,, niet-grondeigenaars.
Tegen het bezwaar van sommige leden, dat in dit ge
val voor hetzelfde land stemrecht zou bestaan voor
verschillende personen, werd opgemerkt, dat dit soort
„meervoudig" stemrecht van geheel anderen aard zou
zijn dan dat waarvan de mogelijkheid in art. 28 open
gelaten en waartegen vele leden zich meenden te
moeten verzetten.
„De bewering, dat de eigenaars een meer blijvend
belang hebben bij de polderzaken dan de pachters, werd
betwist met de opmerking, dat toch ook het bezat nog
al eens overgaat in andere handen en dat een goede
regeling van de pacht, indien deze eindelijk mocht
komen, stellig den band tusschen den pachter en den
door hem gehuurden grond zal versterken.
„Enkele leden betoogden, dat in ieder geval aan uit
wonende eigenaars het actieve en zeker het passieve
stemrecht moet worden ontzegd. Zij staan veel te ver
buiten het leven in het waterschap om het belang dier
gemeenschap behoorlijk te kunnen aanvoelen en behar
tigen. Tegenover de onmondigheid der pachters is hun
recht om te stemmen en gelrozen te worden, zoo oor
deelden deze leden, een dubbel onrecht."
Tegen deze verdediging hebben de tegenstanders van
medezeggenschap voor den pach
ter niet veel ingebracht. Het bepaalt zich hiertoe:
„Tegen deze opmerkingen werd echter door verschil
lende leden aangevoerd, dat eigenaars, vruchtgebrui
kers en in 't algemeen zij, die een zakelijk recht op
grond hebben en als zoodanig als omslagplichtigen op
den legger voorkomen, het stemrecht hebben, doch dat
de landgebruikers, niet-eigenaars enz., niet omslagplich-
tig zijn en dus niet op den legger gebracht kunnen
worden. Wanneer men ook aan hen stemrecht zou
willen geven, zou de geheele regeling van dit recht van
andere grondslagen moeten uitgaan en zou de regeling
van art. 27 door een geheel andere moeten worden
vervangen."
Hierop afgaande zou men zeggen, dat de medezeggen
schap der pachters een gewonnen zaak is. De reglemen
teering zal niet makkelijk zijn, doch het voornaamste
is natuurlijk de principieel®- uitspraak. Wie eendg be
lang in polderzaken stelt, moét die met belangstelling
tegemoet zien. Het is immers 'zooals de heer Michels
in „De Gemeente" schreef:
Medezeggenschap van den pachter zou niet minder
dan een revolutie op waterstaatsgebied beteekenen.
Inderdaad: een revolutie.
De geschiedenis hangt echter van revoluties aan
elkaar. Als men voor één revolutie staat, lijkt alles
soms heel erg. Heeft zij zich eenmaal voltrokken, dan
wil bijna niemand meer terug.
De thans behandelde kwesties, die van het stemreoht
en de medezeggenschap van den pachter, zijn o.i. de
belangrijkste, welke bij de herziening van het Algemeen
Reglement aan de orde komen.
Ten aanzien van de overige volstaan wij met de
volgende opmerkingen.
(BEIEREN. 1930.)
(Vervolg.)
Een uur later drinken wij thee op het eenigee
pleintje vóór een van de gemoedelijke dorpslogeer-
gelegenheden. En dadelijk bemerken wij, hoe vol
komen Oberammergau is ingesteld op 't overwel
digende vreemdelingenbezoek: minstens 1000 gas
ten per week en dan nog gasten, die na 2 dagen
weer verder reizen. Zoo drinken wij hier niet
het bruine warm water, dat overal elders als
„thee" geserveerd wordt, nee, wij krijgen echte
thee en met kinderlijk welbehagen genieten wij
dit hemelsche vocht. Daar de 5000 spelbezoekers
alleen vóór het avondeten arriveeren, stroomt een
onafgebroken rij van auto's over het pleintje. Uit
al de ramen van de kleine hotels kijken gezich
ten. Alles kwatert, schettert, tatert en toetert door
elkaar, de groote touring-cars ontladen vloedgol
ven Amerikanen en Engelschen en het duurt niet
lang, of het eenige Duitsche woord, dat wij hoo-
ren, is „Kuchen". Het heele dorpscentrum be
staat uit winkels, waar uit hout gesneden voor
werpen worden verkocht, vanaf kruisjes van 2
Mark tot imponeerende beeldengroepen. Oberam
mergau snijdt 9 jaar kunstvoorwerpen en ver
koopt ze het 10e of speeljaar. Een schat van foto's
en veelkleurendrukken, op het spel betrekking
hebbend, noodt lokkend tot koopen. Voor de op
voering worden tooneelkijkers verhuurd; kussens,
omdat de houten zitplaatsen te hard zijn voor een
8-urigen kijkdag, reisdekens, omdat het open too-
neel bij regendagen rijkelijk frisch is. Ge zijt nau
welijks een paar uur in Oberammergau, of ge
hebt het gevoel, dat er uitstekend voor uw wel
zijn gezorgd wordt, en 's avonds maakt ge ont
hutst uw kas op. Alles was vooruit betaald, en
toch
Als de grijze Zondag rijst, pakken wij onze pro
gramma's, tekstboeken, tooneelkijkers, kussens en
dekens bijeen en trekken welgemoed naar „bo
ven", naar het reusachtige, nieuwe theater, dat,
van buiten gezien, den indruk maakt van een goe
derenloods of een locomotievenhal. Maar, eenmaal
binnen, vergeten wij onze bezwaren door het over
zien van de 5000 hoofden. Engelsch, DuiiKh.
Hongaarsch, Nederlandsch, Spaansch, alle falen
zijn er vertegenwoordigd. De meest uiteenloopende
typen en rassen zitten broederlijk gemengd, om
het spel te zien, dat, gedragen door een eeuwen
lange traditie, geworden is tot een geestelijk bezit
van dit eenvoudige volk. En daar de spelers niet
alleen de dragers zijn van het woord, maar be
zield zijn door de Christus-gedachte, den Christus-
geest, gaan zij boven hun aanleg uit. Zij spe
len! en omdat zij bovenal de idéé geven, verstaan
alle volken hen. Alle gezindten worden bevredigd
door deze evangelie-verkondiging.
Hoe komt het, dat dit evangelie-spel, dit Jezus-
Het betrekken van de gebouwde eigendommen in den
omslag.
In de toekomst zal dit door het Bijzonder Reglement
kunnen worden voorgeschreven. Een der Statenleden
heeft dat bestreden, doch verschillende andere merkten
daartegen op, dat uitbreiding van den kring der belas
tingbetalers in vele waterschappen gewenscht wordt,
ook in verband met het onderhoud van wegen, waarbij
het belang ook voor de gerechtigden tot gebouwde
eigendommen niet te miskennen is.
Als voorbeeld werd hier genoemd de polder Heerhugo-
waard. waar bij een omslag van f 10.per H.A. voor
wegen de wegenrekening nog een nadeelig saldo
oplevert Deze hooge onderhoudskosten worden niet
in de voornaamste plaats veroorzaakt door het vervoer
van land- en tuinbouwproducten en den aanvoer van
kunstmest enz. Hiervoor verkiest men n.1. het vervoer
te water boven dat per as, zoodat de slijtage der wegen
hoofdzakelijk kan worden toegeschreven aan het al
gemeen verkeer.
Openbaarheid dor vergaderingen.
Het voorschrift van art. 115, lid 1 „De vergadering
wordt in het openbaar gehouden", vond bij de meeste
leden volledige instemming.
Een enkel lid wenschtc tegen dit voorschrijven der
openbaarheid te waarschuwen, omdat deze z.L niet in
het belang van den polder zou blijken te zijn, terwijl
een ander lid van oordeel was, dat men niet verder
moest gaan dan aan de ingelanden het recht toe te
kennen, de vergadering bij te wonen.
Dit lid zou den aanhef van artikel 115 dus willen doen
luiden: „De vergadering is toegankelijk voor de inge
landen".
Volmachten.
Alhoewel verschillende leden toejuichten, dat de be
voegdheid tot het geven van volmachten thans beter
zal worden omschreven, dan tot dusver het geval was,
werd door andere leden betoogd, dat de bevoegdheid
hiertoe afgeschaft diende te worden, omdat er mis
bruik van wordt gemaakt en het systeem aanleiding
geeft tot allerlei intriges.
Sommige leden verklaarden echter prijs te stellen op
het behoud der volmachten, omdat men iemand niet
onnoodig van zijn rechten moet berooven, en afschaf
fing der volmachten onvermijdelijk tot gevolg zou
hebben, dat aan vele eigenaars en andere gerechtigden,
die dikwijls op verren afstand van het waterschap woon
achtig zijn, de feitelijke uitoefening van hun stemrecht
zou worden onthouden. Bovendien heeft het systeem
van volmachten deze goede zijde, dat uitwonende eige
naren hun pachters kunnen aanwijzen als gemachtig
den, wat volgens de leden, hier aan woord, veelal pleegt
te geschieden, welke laatste bewering door anderen in
twijfel wordt getrokken".
Samenvoeging van waterschappen.
„Strikt genomen staat dit onderwerp niet in recht-
3treeksch verband met de herziening van het Algemeen
Reglement Het feit echter, dat Gedeputeerde Staten op
bladzijde 9 van hunne voordracht moeten toegeven, dat
de geringe grootte der waterschappen het soms moei
lijk, zoo niet onmogelijk maakt om voldoende geschik
te personen te vinden voor het vervullen van het be
stuurslidmaatschap, gaf eenigen leden eene welkome
aanleiding om nogmaals aan te dringen op samenvoe
ging van waterschappen, niet siechts indien het vormen
van een bestuur moeilijkheden oplevert, doch in alle
gevallen waar het practisch mogelijk is.
Andere leden zouden niet zoo ver willen gaan, doch
de samenvoeging wenschen te beperken tot die gevallen,
waarin het gebrek aan góede bestuurskrachten er toe
dwingt.
Weer andere leden ondersteunden het denkbeeld van
sterke centralisatie, welke zij ook op economische over
wegingen in het belang achten van polders en inge
landen. H.i. zou b.v. de bemaling dikwijls een veel
nuttiger effect kunnen hebben, indien kleine polders
zich aaneensloten, terwijl die samenvoeging ook in an
dere opzichten bevorderlijk zou kunnen zijn om minder
gunstige toestanden te verbeteren, waarvoor het nu in
de kleine waterschappen dikwijls ontbreekt aan den wil
en de macht"
Eén H.A. of een halve H.A.?
Om stemgerechtigd in een waterschap te zijn, moet
men volgens art. 27 op den legger bekend staan als
eigenaar, erfpachter, vruchtgebruiker of opstalhouder
van ten minste zooveel in den vollen omslag begrepen
grond, als het Bijzonder Reglement van bestuur aan
geeft, met dien verstande, dat die oppervlakte niet op
meer dan één HA. mag worden gesteld.
Art 13 stelt voor het bestuurslidmaatschap, een soort
gelijken eisch.
Hiertegen hebben enkele Statenleden bezwaar ge
maakt Zij zouden één H.A. willen vervangen door „een
halve HA.", zooals ook reeds in een aantal water-
sohappen het geval is. Een bedrijf van H.A. met
glascultuur is. naar hun meening, van evenveel belang
spel, menschen uit alle deelen der wereld tot zich
trekt? Wij zitten gedurende 8 uren onder den
ban van dit verraad, dit lijden en deze heerlijk
heid en wij vergeten plaats en tijd. Het tooneel,
dat in grijs beton is opgetrokken, is een sobere
achtergrond voor de prachtige, kleurenrijke costu
mes. Maar er zijn oogenblikken, dat wij tooneel
en costumes en regie vergeten; dat wij meeleven
met de woelige, ziedende menschenzee op het too
neel. Wij vergeten, dat een eenvoudige houtsnij
der den Christus uitbeeldt; wij zien den acteur
niet meer: wij zien de geheiligde figuur van Eén.
die grooter was dan alle anderen, en die zóó een
lijdensweg moest afleggen. Als eindelijk het kruis
wordt opgericht en de marmeren gestalte met het
gekroonde smartehoofd in zijn ontstellende reali
teit en verheven lijden, voor onze ontroerde blik
ken zich vertoont, denkt men niet meer aan
„schouwburg" of „spel". Het duizendkoppig pu
bliek is weggevallen: men hoort geen zucht.
Dagen daarna staan de tafereelen nog geëtst in
onze hoofden en het eenige, wat wij moeten be
treuren, is, dat niet iedereen eens in het leven
zoo'n religieus spel, zoo'n monument van gods
dienstige cultuur, kan zien.
Als wij later in de overvolle eetzaal een
plaatsje zoeken, is mijn buurman de kof
fer-Amerikaan. Hij wil praten, hij moet iets uiten,
van wat indruk op hem heeft gemaakt. Hij staart
een oogenblik peinzend voor zich uit en zegt dan:
ben blij, dat ik uit Denver ben overgekomen om
dit te zien. Nu geloof ik het verder wel. Ik bèn
oververzadigd van schilderijen en kerken, maar
dit is meer dan een schilderij of een kerk. Ik zal
lijn kinderen zeggen, dat zij er later heen moeten
gaan."
And so do I.
Den volgenden morgen word ik ontijdig ge
wekt, doordat een meneer hardnekkig zijn bad
laat volloopen. Het water sputtert en gulpt en
slobbert in de kuip. Wat een diepe badkuip heeft
die man! Op eens realiseer ik, wat ik hoor en ben
meteen klaar wakker. Goeie gunst, wat regent
het! Het spoelt door de goten! De ..meneer met
bet bad", blijkt een afvoerpijp te zijn, die, rijke
als een vele malen grrooter weldebedrijf, zoodat h. de
billijkheid meebrengt, dat de grens lager wordt gesteld
dan door Ged. Staten geschiedt.
Oppervlakte of opbrengst,
Ged. Staten stellen voor, dat ten aanzien van de
bevoegdheid om het bestuurslidmaatschap te kunnen
bekleeden of om stemgerechtigd te zijn, het Bijzonder
Reglement ook kan bepalen, dat daarvoor noodig is
het recht van eigendom, erfpacht, vruchtgebruik of
opstal van ongebouwde of gebouwde eigendommen met
eene in het reglement te bepalen belastbare opbrengst,
die voor elk van beide soorten eigendommen niet de
zelfde behoeft te zijn.
Terwijl voor het bezit een grens wordt gesteld, één
H.A., ontbreekt die bij deze bepaling. Gevraagd wordt,
vaarom Ged. Staten hier het stellen van zulk een
grens hebben nagelaten.
Hiermede hebben wij de belangrijkste punten behan
deld. Thans is het wachten op het schriftelijk antwoord
van Ged. Staten.
In de vergadering van Dinsdag den 28sten October
en zoo noodig op de daarop volgende dagen zal de
openbare behandeling van de voordracht van Ged. Sta
ten ten aanzien van dit vraagstuk plaats hebben.
Er zal dan nog menig woordje gewisseld worden.
Kort verhaal
door
ERIC HATCHERN.
TOEN Nancy de kamer binnentrad hoorde ze
nog juist haar moeder zeggen: „Ze wil je
niet zien", voor ze den telefoon op den
haak hing.
„Wie wil ze niet zien?" vroeg Nancy.
„Dat wasdat warenDavies en Sun-
ford. Ze wilden een foto van je maken.
Een wilde hoop herleefde in Nancy's binnenste.
Ze was er plotseling vast van overtuigd, dat haar
moeder loog. Ze zei: „Was dat Bill Sparks?"
Mevr. Smit keek onrustig. Ze mocht Bill Sparks
niet en had het als een daad van goddelijke voor
zienigheid beschouwd, toen hij en Nancy gekibbeld
hadden. Ze zei: „Ik heb jc verteld wie het waren."
Nancy stak een sigaret op en zei: „U bent een
groote leugenaarster, moeder, u weet best dat ik al
een maand wacht op eenig bericht van hem."
„Nancy, hoe durf je op dien toon tegen mij te
spreken."
„Niet zoo zwaar op de hand, moeder. Waar
vandaan telefoneerde hij?"
„Dat herinner ik mij niet."
Nancy begreep, dat dit waar was; Mevr. Smit
herinnerde zich nooit iets.
„Hij zei, dat hij in een hotel was, maar ik weet
niet welk."
Nancy liep naar de deur.
„Waar ga je heen?"
„Uit."
„Maar je zou met me naar „Armenzorg" gaan. Je
weet, dat we hebben afgesproken één van die zwer
vers mee naar huis te nemen voor de lunch. Ik had
vast op je gerekend."
„Ik ook op u."
In de gang stuitte Nancy op Tom, den butler.
„Heb je het gehoord."
„Ja", zei Tom.
„Je bent een snertbutler. Hóe durf je aan mijn
moeders deur te luisteren?"
Toij» wist dat ze hem plaagde en sprak:
„Waarom ga je niet mee naar „Armenzorg"
als je het beloofd hebt."
„Waanzin! Een bende vriendinnen van moe
der. die vandaag elk zoo'n zwerver meenemen op de
lunch. Êhilantropische apekool!"
Tom dacht diep na.
„Nancy", sprak Tom toen, die haar eigenlijk
had groot gebracht, „je moet geen beloften breken.
Denk er aan dat de belofte van een Smit, zijn
woord is."
„Nou", zuchte Nancy, „dan zal ik het maar doen,
in Godsnaam."
Ze ging terug naar haar moeder om het haar
te vertellen. Tom ging haastig weg en glimlachte.
De zwerver, die hun werd toegewezen voor de
lunch was wel een rasechte vagebond. Vanaf de
oude deukhoed op z'n wilde haarbos en de verscho-
lijk overdadig, zijn voorraden in het te kleine
reservoir stort.
Mijn man trekt het gordijn op.
„Een rare, grijze, grauwe lucht", zucht hij.
„Heb je een paraplu?" Mijn regenscherm ligt in
den grooten koffer. Zuchtend diep ik het op. Van
uit het raam zie ik, hoe grauwe wolkenflarden het
mooie dal versomberen. De wolkjes trekken langs
de helling en storten hun zegen overvloedig over
het verregende dorp, waar de menschen trippe
lend over de kleine beekjes springen, die vanaf
de steile wegen overal komen aangeritseld. Een
kruier laadt sliknatte koffers op een karretje, en
schudt zijn lange krullen, waar dikke druppels
uitvliegen.
Volgens mijn man kijkt hij „miezerig". Geen
wonder: de overgang is te groot. Gister een ge
waardeerd lid van het gewijde koor in golvend
grijzen mantel en wit onderkleed, vandaag een
verregende pakjessjouwer. Diep in onze jassen
gedoken, beenen wij naar het station.
„Het beeld „regen"*is te zwak geworden. Wij
wandelen door ramen van water. Een ongezellig
straaltje sijpert vanuif een ontvluchte japonpunt
juist in mijn schoen. Als wij in het treintje ko
men, hebben wij een gevoel, zooals vroeger de
dorpsjeugd dat had, als de brandspuit werd ge
probeerd. Maar dan stond moeder klaar met de
droge kleeren. terwijl nu Een dikke Duitscher
laat een hartig woordje los, terwijl hij op het bal
konnetje staand, zijn schoen leeg giet. Ik zou
graag hetzelfde doen, niet wat het hartig woordje,-
maar wat den schoen betreft, maar het overvolle
locaaltje lokt weinig tot verkleedpartijtjes uit. Dan
word ik aangeklampt door een Engelsche juf
frouw, die op onverklaarbare wijze kurkdroog is
gebleven en met haar tekstboek nageniet van de
uitvoering van gisteren. Maar mijn kleffe kleeren
hebben mijn Engelschen woordenschat ingekrom
pen. Na een paar „wonderfull's" stokt de conver
satie.
Wij naderen München: het daghet in het Noor
den; wij passeeren Neurenberg, het is droog; wij
arriveeren in Bayreuth; een vroolijk zonnetje be
groet ons: Een taxi, een hotel, een vriendelijke,