Schap Courant fndrulè/cen DE ZWERVER Tweede Blad. Donderdag 11 September 1930. 73ste Jaargang. No. 8729 Toch politiek. ,Dat petionnement tegen het vlootplan van de re geering is toch politie k", hoorden we beweren. Natuurlijk, zouden wij zeggen, wjit zou het anders zijn dan politiek? Alleen het is geen partij-politiek. Wie zich in regeeringszaken mengt, doet aan po litiek. ook al is hij bij geen partij aangesloten. Als een landbouwvereeniging adresseert aan Kamer en Regeering om hulp in deze benarde tijden, doet zij aan politiek. Niet aan Roomsche, Liberale, Vrijzin nig of Sociaal-Democratische politiek, doch aan po litiek zonder meer. Als die vereeniging aan Regeering en Kamer zou vragen „Wil u zoo verstandig zijn om de extra-millioe- nen, welke u voor vlootuitbreiding hebt bestemd, te besteden om den landbouw uit den put te helpen?" dan zou dat politiek zijn, politiek zonder een partij kleurtje en, naar onze opvatting, zeer verstandige politiek, omdat ook rijksgeld slechts éénmaal kan worden uitgegeven, niet waar? Wie het petionnement teekent, bedrijft dus poli tiek. Wat voor kwaads steekt daarin, als het doel goed is? Ja, er zijn mensclien, die van politiek niets willen weten. Vrijheid, blijheid, beste vrienden, dan teekent u niet: inmiddels wordt de zaak op denzelfden voet voortgezet! Ook uw belastinggeld wordt voor het militairisme gebruikt en ook uw jongens moeten straks in dienst, als ze een ongelukkig nummer trekken. Wat er dan van v r ij h e i d, b 1 ij h e i d overblijft, moet u zelf maar weten! De meesten onzer hebben echter geen bezwaar te gen politiek, als die maar strookt met hun inzichten. Doorgewinterde militairisten moeten natuurlijk van het petitionnement niets hebben. Alweer: vrijheid, blijheid! Waarom zouden we iemand lastig vallen, wiens ideaal het is, zich met heldenmoed voor Va derland, Vorstin en Gezin te laten gassen of ver splinteren? Anderen blijven liever gezond, werken liever in vrede, en houden hun kinderen liever ongeschonden. Welnu, tot die laatsten zeggen we: Tetfkent het petitionnement, want als u het niet doet, geeft u feitelijk het militairisme een vrijbrief om voort te gaan met onheil stichten. Herziening van het Alge meen Reglement van Bestuur voor de Waterschappen. WAT DE STATENLEDEN ER VAN ZEGGEN. n. In het beheer der waterschappen hebben alleen de grondeigenaars iets te zeggen, indien hun bezit niet beneden een zeker minimum blijft. Met eigenaars wor den gelijkgesteld erfpachters, vruchtgebruikers en op stalhouders. Om stemgerechtigd te zijn in een water schap, moet men daar dus zakelijke rechten hebben, belanghebbende zijn. Met nadruk is er in de afdeelingen der Staten opge- wezen, dat de pachters ook belanghebbenden zijn. en sommige leden spraken er hun verwondering over uit, dat Ged. Staten met geen enkel woord hadden ge motiveerd, waarom zij de pachters onmondig laten. Grondwet noch wet eischen dat. Het betoog voor medezeggenschap van den pachter luidt in hoofdzaak als volgt: „Indien een waterschap moet worden gezien als een belangengemeenschap en historisch is het dat onge twijfeld, naar den regel: „W ien het water deert, die het water keer t", dan zijn de landgebruikers in nog sterkere mate belanghebben den dan de landeigenaars. Het bezit van deze laatsten blijft, ook al loopt de polder onder en al lijdt het meer of minder schade, doch het bezit van den gebruiker, zijn oogst of zijn veestapel kunnen te gronde gaan. Ook wat het waterpeil betreft en niet minder ten aanzien van de wegen, de bevaarbaarheid van den polder en de verbinding met het buitenwater, treden de belangen der grondgebruikers op den voorgrond, wat voor vele leden aanleiding was, om er ten sterkste op aan te dringen, dat er gezocht zou worden naar een middel om den landgebruikers het recht toe te kennen, invloed te oefenen op het beheer van het waterschap. Dit ware, zoo meende men, de beste manier om het algemeen be lang te dienen en niet dat der grondeigenaars alleen. „Andere leden verklaarden, dat zij de waarde der aangevoerde argumenten voor medezeggenschap der pachters moesten erkennen en geneigd waren zich daar bij aan te sluiten, tenzij hun alsnog zou blijken, dat daartegen afdoende bezwaren zouden zijn in te brengen. In dit verband werd er nog op gewezen, dat ook nu reeds de mogelijkheid bestaat om stemgerechtigde te zijn zonder landbezit te hebben. Onder „grond" wordt immers ook „water" verstaan art, 13 9 terwijl erfpachters, vruchtgebruikers en opstalhouders gelijk gesteld zijn met eigenaars art. 13 1 en art. 27 1. Erkend werd, dat de vraag of onder de pachters reeds het verengen leeft om deel te nemen aan het bestuur der waterschappen, moeilijk is te beantwoorden, terwijl eene regeling voor eventueele medezeggenschap stellig niet gemakkelijk is. Misschien zou de oplossing te vinden zijn in deze richting, dat een gedeelte van het bestuur wordt gekozen door de grondeigenaars, een ander deel door de gebruikers,, niet-grondeigenaars. Tegen het bezwaar van sommige leden, dat in dit ge val voor hetzelfde land stemrecht zou bestaan voor verschillende personen, werd opgemerkt, dat dit soort „meervoudig" stemrecht van geheel anderen aard zou zijn dan dat waarvan de mogelijkheid in art. 28 open gelaten en waartegen vele leden zich meenden te moeten verzetten. „De bewering, dat de eigenaars een meer blijvend belang hebben bij de polderzaken dan de pachters, werd betwist met de opmerking, dat toch ook het bezat nog al eens overgaat in andere handen en dat een goede regeling van de pacht, indien deze eindelijk mocht komen, stellig den band tusschen den pachter en den door hem gehuurden grond zal versterken. „Enkele leden betoogden, dat in ieder geval aan uit wonende eigenaars het actieve en zeker het passieve stemrecht moet worden ontzegd. Zij staan veel te ver buiten het leven in het waterschap om het belang dier gemeenschap behoorlijk te kunnen aanvoelen en behar tigen. Tegenover de onmondigheid der pachters is hun recht om te stemmen en gelrozen te worden, zoo oor deelden deze leden, een dubbel onrecht." Tegen deze verdediging hebben de tegenstanders van medezeggenschap voor den pach ter niet veel ingebracht. Het bepaalt zich hiertoe: „Tegen deze opmerkingen werd echter door verschil lende leden aangevoerd, dat eigenaars, vruchtgebrui kers en in 't algemeen zij, die een zakelijk recht op grond hebben en als zoodanig als omslagplichtigen op den legger voorkomen, het stemrecht hebben, doch dat de landgebruikers, niet-eigenaars enz., niet omslagplich- tig zijn en dus niet op den legger gebracht kunnen worden. Wanneer men ook aan hen stemrecht zou willen geven, zou de geheele regeling van dit recht van andere grondslagen moeten uitgaan en zou de regeling van art. 27 door een geheel andere moeten worden vervangen." Hierop afgaande zou men zeggen, dat de medezeggen schap der pachters een gewonnen zaak is. De reglemen teering zal niet makkelijk zijn, doch het voornaamste is natuurlijk de principieel®- uitspraak. Wie eendg be lang in polderzaken stelt, moét die met belangstelling tegemoet zien. Het is immers 'zooals de heer Michels in „De Gemeente" schreef: Medezeggenschap van den pachter zou niet minder dan een revolutie op waterstaatsgebied beteekenen. Inderdaad: een revolutie. De geschiedenis hangt echter van revoluties aan elkaar. Als men voor één revolutie staat, lijkt alles soms heel erg. Heeft zij zich eenmaal voltrokken, dan wil bijna niemand meer terug. De thans behandelde kwesties, die van het stemreoht en de medezeggenschap van den pachter, zijn o.i. de belangrijkste, welke bij de herziening van het Algemeen Reglement aan de orde komen. Ten aanzien van de overige volstaan wij met de volgende opmerkingen. (BEIEREN. 1930.) (Vervolg.) Een uur later drinken wij thee op het eenigee pleintje vóór een van de gemoedelijke dorpslogeer- gelegenheden. En dadelijk bemerken wij, hoe vol komen Oberammergau is ingesteld op 't overwel digende vreemdelingenbezoek: minstens 1000 gas ten per week en dan nog gasten, die na 2 dagen weer verder reizen. Zoo drinken wij hier niet het bruine warm water, dat overal elders als „thee" geserveerd wordt, nee, wij krijgen echte thee en met kinderlijk welbehagen genieten wij dit hemelsche vocht. Daar de 5000 spelbezoekers alleen vóór het avondeten arriveeren, stroomt een onafgebroken rij van auto's over het pleintje. Uit al de ramen van de kleine hotels kijken gezich ten. Alles kwatert, schettert, tatert en toetert door elkaar, de groote touring-cars ontladen vloedgol ven Amerikanen en Engelschen en het duurt niet lang, of het eenige Duitsche woord, dat wij hoo- ren, is „Kuchen". Het heele dorpscentrum be staat uit winkels, waar uit hout gesneden voor werpen worden verkocht, vanaf kruisjes van 2 Mark tot imponeerende beeldengroepen. Oberam mergau snijdt 9 jaar kunstvoorwerpen en ver koopt ze het 10e of speeljaar. Een schat van foto's en veelkleurendrukken, op het spel betrekking hebbend, noodt lokkend tot koopen. Voor de op voering worden tooneelkijkers verhuurd; kussens, omdat de houten zitplaatsen te hard zijn voor een 8-urigen kijkdag, reisdekens, omdat het open too- neel bij regendagen rijkelijk frisch is. Ge zijt nau welijks een paar uur in Oberammergau, of ge hebt het gevoel, dat er uitstekend voor uw wel zijn gezorgd wordt, en 's avonds maakt ge ont hutst uw kas op. Alles was vooruit betaald, en toch Als de grijze Zondag rijst, pakken wij onze pro gramma's, tekstboeken, tooneelkijkers, kussens en dekens bijeen en trekken welgemoed naar „bo ven", naar het reusachtige, nieuwe theater, dat, van buiten gezien, den indruk maakt van een goe derenloods of een locomotievenhal. Maar, eenmaal binnen, vergeten wij onze bezwaren door het over zien van de 5000 hoofden. Engelsch, DuiiKh. Hongaarsch, Nederlandsch, Spaansch, alle falen zijn er vertegenwoordigd. De meest uiteenloopende typen en rassen zitten broederlijk gemengd, om het spel te zien, dat, gedragen door een eeuwen lange traditie, geworden is tot een geestelijk bezit van dit eenvoudige volk. En daar de spelers niet alleen de dragers zijn van het woord, maar be zield zijn door de Christus-gedachte, den Christus- geest, gaan zij boven hun aanleg uit. Zij spe len! en omdat zij bovenal de idéé geven, verstaan alle volken hen. Alle gezindten worden bevredigd door deze evangelie-verkondiging. Hoe komt het, dat dit evangelie-spel, dit Jezus- Het betrekken van de gebouwde eigendommen in den omslag. In de toekomst zal dit door het Bijzonder Reglement kunnen worden voorgeschreven. Een der Statenleden heeft dat bestreden, doch verschillende andere merkten daartegen op, dat uitbreiding van den kring der belas tingbetalers in vele waterschappen gewenscht wordt, ook in verband met het onderhoud van wegen, waarbij het belang ook voor de gerechtigden tot gebouwde eigendommen niet te miskennen is. Als voorbeeld werd hier genoemd de polder Heerhugo- waard. waar bij een omslag van f 10.per H.A. voor wegen de wegenrekening nog een nadeelig saldo oplevert Deze hooge onderhoudskosten worden niet in de voornaamste plaats veroorzaakt door het vervoer van land- en tuinbouwproducten en den aanvoer van kunstmest enz. Hiervoor verkiest men n.1. het vervoer te water boven dat per as, zoodat de slijtage der wegen hoofdzakelijk kan worden toegeschreven aan het al gemeen verkeer. Openbaarheid dor vergaderingen. Het voorschrift van art. 115, lid 1 „De vergadering wordt in het openbaar gehouden", vond bij de meeste leden volledige instemming. Een enkel lid wenschtc tegen dit voorschrijven der openbaarheid te waarschuwen, omdat deze z.L niet in het belang van den polder zou blijken te zijn, terwijl een ander lid van oordeel was, dat men niet verder moest gaan dan aan de ingelanden het recht toe te kennen, de vergadering bij te wonen. Dit lid zou den aanhef van artikel 115 dus willen doen luiden: „De vergadering is toegankelijk voor de inge landen". Volmachten. Alhoewel verschillende leden toejuichten, dat de be voegdheid tot het geven van volmachten thans beter zal worden omschreven, dan tot dusver het geval was, werd door andere leden betoogd, dat de bevoegdheid hiertoe afgeschaft diende te worden, omdat er mis bruik van wordt gemaakt en het systeem aanleiding geeft tot allerlei intriges. Sommige leden verklaarden echter prijs te stellen op het behoud der volmachten, omdat men iemand niet onnoodig van zijn rechten moet berooven, en afschaf fing der volmachten onvermijdelijk tot gevolg zou hebben, dat aan vele eigenaars en andere gerechtigden, die dikwijls op verren afstand van het waterschap woon achtig zijn, de feitelijke uitoefening van hun stemrecht zou worden onthouden. Bovendien heeft het systeem van volmachten deze goede zijde, dat uitwonende eige naren hun pachters kunnen aanwijzen als gemachtig den, wat volgens de leden, hier aan woord, veelal pleegt te geschieden, welke laatste bewering door anderen in twijfel wordt getrokken". Samenvoeging van waterschappen. „Strikt genomen staat dit onderwerp niet in recht- 3treeksch verband met de herziening van het Algemeen Reglement Het feit echter, dat Gedeputeerde Staten op bladzijde 9 van hunne voordracht moeten toegeven, dat de geringe grootte der waterschappen het soms moei lijk, zoo niet onmogelijk maakt om voldoende geschik te personen te vinden voor het vervullen van het be stuurslidmaatschap, gaf eenigen leden eene welkome aanleiding om nogmaals aan te dringen op samenvoe ging van waterschappen, niet siechts indien het vormen van een bestuur moeilijkheden oplevert, doch in alle gevallen waar het practisch mogelijk is. Andere leden zouden niet zoo ver willen gaan, doch de samenvoeging wenschen te beperken tot die gevallen, waarin het gebrek aan góede bestuurskrachten er toe dwingt. Weer andere leden ondersteunden het denkbeeld van sterke centralisatie, welke zij ook op economische over wegingen in het belang achten van polders en inge landen. H.i. zou b.v. de bemaling dikwijls een veel nuttiger effect kunnen hebben, indien kleine polders zich aaneensloten, terwijl die samenvoeging ook in an dere opzichten bevorderlijk zou kunnen zijn om minder gunstige toestanden te verbeteren, waarvoor het nu in de kleine waterschappen dikwijls ontbreekt aan den wil en de macht" Eén H.A. of een halve H.A.? Om stemgerechtigd in een waterschap te zijn, moet men volgens art. 27 op den legger bekend staan als eigenaar, erfpachter, vruchtgebruiker of opstalhouder van ten minste zooveel in den vollen omslag begrepen grond, als het Bijzonder Reglement van bestuur aan geeft, met dien verstande, dat die oppervlakte niet op meer dan één HA. mag worden gesteld. Art 13 stelt voor het bestuurslidmaatschap, een soort gelijken eisch. Hiertegen hebben enkele Statenleden bezwaar ge maakt Zij zouden één H.A. willen vervangen door „een halve HA.", zooals ook reeds in een aantal water- sohappen het geval is. Een bedrijf van H.A. met glascultuur is. naar hun meening, van evenveel belang spel, menschen uit alle deelen der wereld tot zich trekt? Wij zitten gedurende 8 uren onder den ban van dit verraad, dit lijden en deze heerlijk heid en wij vergeten plaats en tijd. Het tooneel, dat in grijs beton is opgetrokken, is een sobere achtergrond voor de prachtige, kleurenrijke costu mes. Maar er zijn oogenblikken, dat wij tooneel en costumes en regie vergeten; dat wij meeleven met de woelige, ziedende menschenzee op het too neel. Wij vergeten, dat een eenvoudige houtsnij der den Christus uitbeeldt; wij zien den acteur niet meer: wij zien de geheiligde figuur van Eén. die grooter was dan alle anderen, en die zóó een lijdensweg moest afleggen. Als eindelijk het kruis wordt opgericht en de marmeren gestalte met het gekroonde smartehoofd in zijn ontstellende reali teit en verheven lijden, voor onze ontroerde blik ken zich vertoont, denkt men niet meer aan „schouwburg" of „spel". Het duizendkoppig pu bliek is weggevallen: men hoort geen zucht. Dagen daarna staan de tafereelen nog geëtst in onze hoofden en het eenige, wat wij moeten be treuren, is, dat niet iedereen eens in het leven zoo'n religieus spel, zoo'n monument van gods dienstige cultuur, kan zien. Als wij later in de overvolle eetzaal een plaatsje zoeken, is mijn buurman de kof fer-Amerikaan. Hij wil praten, hij moet iets uiten, van wat indruk op hem heeft gemaakt. Hij staart een oogenblik peinzend voor zich uit en zegt dan: ben blij, dat ik uit Denver ben overgekomen om dit te zien. Nu geloof ik het verder wel. Ik bèn oververzadigd van schilderijen en kerken, maar dit is meer dan een schilderij of een kerk. Ik zal lijn kinderen zeggen, dat zij er later heen moeten gaan." And so do I. Den volgenden morgen word ik ontijdig ge wekt, doordat een meneer hardnekkig zijn bad laat volloopen. Het water sputtert en gulpt en slobbert in de kuip. Wat een diepe badkuip heeft die man! Op eens realiseer ik, wat ik hoor en ben meteen klaar wakker. Goeie gunst, wat regent het! Het spoelt door de goten! De ..meneer met bet bad", blijkt een afvoerpijp te zijn, die, rijke als een vele malen grrooter weldebedrijf, zoodat h. de billijkheid meebrengt, dat de grens lager wordt gesteld dan door Ged. Staten geschiedt. Oppervlakte of opbrengst, Ged. Staten stellen voor, dat ten aanzien van de bevoegdheid om het bestuurslidmaatschap te kunnen bekleeden of om stemgerechtigd te zijn, het Bijzonder Reglement ook kan bepalen, dat daarvoor noodig is het recht van eigendom, erfpacht, vruchtgebruik of opstal van ongebouwde of gebouwde eigendommen met eene in het reglement te bepalen belastbare opbrengst, die voor elk van beide soorten eigendommen niet de zelfde behoeft te zijn. Terwijl voor het bezit een grens wordt gesteld, één H.A., ontbreekt die bij deze bepaling. Gevraagd wordt, vaarom Ged. Staten hier het stellen van zulk een grens hebben nagelaten. Hiermede hebben wij de belangrijkste punten behan deld. Thans is het wachten op het schriftelijk antwoord van Ged. Staten. In de vergadering van Dinsdag den 28sten October en zoo noodig op de daarop volgende dagen zal de openbare behandeling van de voordracht van Ged. Sta ten ten aanzien van dit vraagstuk plaats hebben. Er zal dan nog menig woordje gewisseld worden. Kort verhaal door ERIC HATCHERN. TOEN Nancy de kamer binnentrad hoorde ze nog juist haar moeder zeggen: „Ze wil je niet zien", voor ze den telefoon op den haak hing. „Wie wil ze niet zien?" vroeg Nancy. „Dat wasdat warenDavies en Sun- ford. Ze wilden een foto van je maken. Een wilde hoop herleefde in Nancy's binnenste. Ze was er plotseling vast van overtuigd, dat haar moeder loog. Ze zei: „Was dat Bill Sparks?" Mevr. Smit keek onrustig. Ze mocht Bill Sparks niet en had het als een daad van goddelijke voor zienigheid beschouwd, toen hij en Nancy gekibbeld hadden. Ze zei: „Ik heb jc verteld wie het waren." Nancy stak een sigaret op en zei: „U bent een groote leugenaarster, moeder, u weet best dat ik al een maand wacht op eenig bericht van hem." „Nancy, hoe durf je op dien toon tegen mij te spreken." „Niet zoo zwaar op de hand, moeder. Waar vandaan telefoneerde hij?" „Dat herinner ik mij niet." Nancy begreep, dat dit waar was; Mevr. Smit herinnerde zich nooit iets. „Hij zei, dat hij in een hotel was, maar ik weet niet welk." Nancy liep naar de deur. „Waar ga je heen?" „Uit." „Maar je zou met me naar „Armenzorg" gaan. Je weet, dat we hebben afgesproken één van die zwer vers mee naar huis te nemen voor de lunch. Ik had vast op je gerekend." „Ik ook op u." In de gang stuitte Nancy op Tom, den butler. „Heb je het gehoord." „Ja", zei Tom. „Je bent een snertbutler. Hóe durf je aan mijn moeders deur te luisteren?" Toij» wist dat ze hem plaagde en sprak: „Waarom ga je niet mee naar „Armenzorg" als je het beloofd hebt." „Waanzin! Een bende vriendinnen van moe der. die vandaag elk zoo'n zwerver meenemen op de lunch. Êhilantropische apekool!" Tom dacht diep na. „Nancy", sprak Tom toen, die haar eigenlijk had groot gebracht, „je moet geen beloften breken. Denk er aan dat de belofte van een Smit, zijn woord is." „Nou", zuchte Nancy, „dan zal ik het maar doen, in Godsnaam." Ze ging terug naar haar moeder om het haar te vertellen. Tom ging haastig weg en glimlachte. De zwerver, die hun werd toegewezen voor de lunch was wel een rasechte vagebond. Vanaf de oude deukhoed op z'n wilde haarbos en de verscho- lijk overdadig, zijn voorraden in het te kleine reservoir stort. Mijn man trekt het gordijn op. „Een rare, grijze, grauwe lucht", zucht hij. „Heb je een paraplu?" Mijn regenscherm ligt in den grooten koffer. Zuchtend diep ik het op. Van uit het raam zie ik, hoe grauwe wolkenflarden het mooie dal versomberen. De wolkjes trekken langs de helling en storten hun zegen overvloedig over het verregende dorp, waar de menschen trippe lend over de kleine beekjes springen, die vanaf de steile wegen overal komen aangeritseld. Een kruier laadt sliknatte koffers op een karretje, en schudt zijn lange krullen, waar dikke druppels uitvliegen. Volgens mijn man kijkt hij „miezerig". Geen wonder: de overgang is te groot. Gister een ge waardeerd lid van het gewijde koor in golvend grijzen mantel en wit onderkleed, vandaag een verregende pakjessjouwer. Diep in onze jassen gedoken, beenen wij naar het station. „Het beeld „regen"*is te zwak geworden. Wij wandelen door ramen van water. Een ongezellig straaltje sijpert vanuif een ontvluchte japonpunt juist in mijn schoen. Als wij in het treintje ko men, hebben wij een gevoel, zooals vroeger de dorpsjeugd dat had, als de brandspuit werd ge probeerd. Maar dan stond moeder klaar met de droge kleeren. terwijl nu Een dikke Duitscher laat een hartig woordje los, terwijl hij op het bal konnetje staand, zijn schoen leeg giet. Ik zou graag hetzelfde doen, niet wat het hartig woordje,- maar wat den schoen betreft, maar het overvolle locaaltje lokt weinig tot verkleedpartijtjes uit. Dan word ik aangeklampt door een Engelsche juf frouw, die op onverklaarbare wijze kurkdroog is gebleven en met haar tekstboek nageniet van de uitvoering van gisteren. Maar mijn kleffe kleeren hebben mijn Engelschen woordenschat ingekrom pen. Na een paar „wonderfull's" stokt de conver satie. Wij naderen München: het daghet in het Noor den; wij passeeren Neurenberg, het is droog; wij arriveeren in Bayreuth; een vroolijk zonnetje be groet ons: Een taxi, een hotel, een vriendelijke,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1930 | | pagina 5