en ereld Radiotechnische ervaringen in het Noordpoolgebied Ons zesde zintuig. Komt kanker ook bij planten voor? Oude boomen. Belangrijke experimenten. HET zesde zintuig heeft niets met occultisme te maken. Het brengt ons geen indrukken over uit de geesteswereld of uit de vierde dimensie, het heeft ook niets met de bovennatuurlijke gave van sommige menschen, die de toekomst kunnen ont sluieren of op grooten afstand gebeurtenissen kunnen waarnemen. Het is een zintuig, zooals de vijf andere, hooren, zien, proeven, voelen en ruiken. Het komt neer op het vermogen van de huid, trillingen waar te nemen en is zoowel met het hooren, als met het voelen verwant Hooren zonder ooren. Dit werd ontdekt, toen een doove plotseling zijn gevoel voor muziek bemerkte en zijn vermogen om daarvan te genieten. Hij was op vierjarigen leeftijd doof geworden en op zijn 59e Jaar schepte hij plotseling behagen in mu ziek. evenals een hoorende. Hoe was dat nu mogelijk? Zijn borstkas werkte, evenals het lichaam van een vi ool, als geluidsversterker, en de muzikale geluidstrillin- gen werden waargenomen door de huid. Maar hoe komt het dan, zal men vragen, dat wij, die met onze ooren goed kunnen hooren, nooit iets bemerkt ■hebben van hooren met de huid en over het algemeen van het trillingszintuig gebruiken. Als wij met de hand over een oneffen vlak strijken en daardoor die oneffen heid vaststellen, maken wij reeds van ons zesde zintuig gebruik, want de stilliggende hand kan de oneffenheden niet voelen, de bewegende hand wèl! Dat alle menschen, doof of niet doof, met de hand kunnen hooren, wordt bewezen door nieuwe proeven van den Amerikaan Gault. Hij sprak door een buis, die door verscheidene kamers leidde, en de proefpersoon aan den anderen kant van de buis kon met de vlakke hand de geluiden zeer goed van elkander onderscheiden en zelfs herkennen. Hooren met de vingers. Met eenige oefening brengt men het zoozeer, dat door enkel het betasten van het membraan met den vinger, geheele woorden kunnen worden opgevangen en ver staan. Na eenigen tijd konden de personen, die zich op dit hooren met de vingers hadden toegelegd, volledige verhalen hooren, door de duimen op het membraan, d.w.z. door gebruik te maken van hun trillingszintuig. Hooren met de ooren was daarbij buitengesloten, terwijl bij deze proeven ook het overbrengen van de trillingen naar het oor door middel van de beenderen niet in aan merking komt, aangezien men met den microfoon tegen den slaap gedrukt veel minder hoorde, dan met de vin gertoppen. De bepaling der richting. Hoe scherp het trillingsvermogen bij den mensoh is, blijkt wel het beste uit het feit, dat men daarmede, evenals met de ooren, de richting kan vaststellen, waaruit een geluld komt. Een doove voelt niet alleen stampen op den vloer, hij weet ook precies te zeggen, waar van daan het stampen komt. Als wij de richting van een geluid waarnemen, gebeurt dit, doordat het geluid het eene oor eerder bereikt dan het andere. Een ondeelbaar klein tijdsverschil wordt dus daarbij nog opgemerkt- Op dezelfde wijze wordt de richting bepaald door het tril lingszintuig. Het ongelijktijdig waarnemen van het ge luid door verschrifllende deelen van de huid wordt even als bij het oor geregistreerd en hieruit leert men de richting kennen. Juist in den laatsten tijd zijn op dit gebied interessante proeven genomen. Het bleek b.v., dat men de richl'Jng, waarin een trilling zich voortbe weegt in een houiten balk, met de hand kan onderschei den. Het tijdsvetPchil dat hier door het trillingszintuig der hand nog waargenomen wordt, is verbazend klein; het gaat hier om millioenste deelen van seconde. In dit onderscheiden vaai minimale tijdsverschillen staat het zesde zintuig ver boven het gehoor, daar het verschillen waar kan nemen die het oor ontgaan. Bij het bepalen van de richting met <je ooren speelt bovendien het verschil in geluidssterkte een rol, omdat het geluid sterker is voor het oor, dat zich het dichtst hij de geluidsbron be vindt. Bij het trijflingszintuig is dit verschil in intensi teit eveneens een hulpmiddal voor het onderscheiden der richting. De biologische werkzaamheid van het zesde zin tu bt- Het feit, dat het noodig is, ingewikkelde proeven te nemen, om bij de menschen de aanwezigheid van het zesde zintuig vast te stellen, bewijst wel, dat dit zin tuig biologisch ge«* bijzonder belangrijke rol speelt. Een uitzondering vormen natuurlijk de dooven en slechthoo- renden, die door oefening van het zesde zintuig het hun ontbrekende gehoor vervangen kunnen. Beduidend be- angrijker is het echter voor de dieren. Men heeft b.v. gevonden, dat de mieren slechts door dit zintuig hun teekens wisselen om zioh met elkander te verstaan. Ook bij de visscben is het trillingszintuig ongetwijfeld goed ontwikkeld, want hoewel zij geen ooren hebben, kunnen zij niet alïeen hooren, maar ook verschillende toonhoogten goed onderscheiden, wat door talrijke proe ven bewezen is. Op dezelfde wijze neemt de spin waar, in welk deel van haar net haar slachtoffer zich beweegt, zoodat zij er zich onmiddellijk op kan werpen; men heeft n.1. vastgesteld, dat de spin alleen op de bewegingen van het in het nat verstrikte dier reageert, wanneer twee deelen van haar lichaam deze bewegingen kunnen waarnemen, m.a.w. -als zij ook het tijdsverschil kent voor het bepalen van de richting. Misschien moet ook de be kende gevoeligheid in de vingertoppen van verschillende ervaren artsen bij het voelen van den pols toegeschreven worden aan een steirk ontwikkeld zesde zintuig, wat dan zou bewijzen, dat dit zintuig ook bij den mensch nog niet geheel verdwenen is. (Nadruk verboden). Prof. Dr. H. Vredendaal. Op bezoek bi) de Cobra's in het Pasteur- Instftuut te Bangkok. Een gevaarlijke bewoner van de Indische jungle is de cobra. In tegenstelling met andere slangen, die schuw en laf van aard zijn, is de cobra een vecht lustig dier, dat gewoonlijk den strijd als eerste aan bindt. Snel als een pijl schiet zij op haar buit toe. De werking van hare vergiftige beet is zoo snel, dat het slachtoffer reeds na eenige minuten, in de aller gunstigste gevallen na een half uur, sterft. Een Sia- meescbe jager zal dan ook iedere cobra, die hij in de wildernis tegenkomt, onverwijld dooden, daar hij bij het vechtlustig en aanvallend karakter van deze slang anders zeker op een aanval te rekenen heeft. De ver- giiftige slangen beduiden voor de bevolking van Siam een steeds dreigend gevaar. Reeds voor den oorlog bevond zich dan ook te Bangkok al een Pasteurinsti tuut, waar serums tegen vergiftige slangenbeten ver vaardigd worden. Hot instituut met bjjbehoorende slan genfarm bevindt zich in een prachtige palmentuin en gaat geheel onder weelderige tropische palmen schuil. De slangenfarm is een klein gebouwtje in den tuin, waarin zidh achter tralies allerlei soorten slangen be vinden. In een soort van driedeelige bak bevinden zidh de cobra's. In de eerste afdeeling bevinden zich de grootste en gevaarlijkste slangen, de z.g, koningsco bra's. Het verblijf der slangen 4s door een muurtje omgeven en door een schot van het andere gedeelte gescheiden. Zij kunnen over dit muurtje niet heen klimmen. Een assistent, gekleed met hooge leeren laarzen betreedt het gevaarlijke gebied en pakt met een van een vork voorziene stok een cobra, die woedend sist en kronkelt. Het is een prachtexemplaar van zeldzame lengte. Boosaardig knippen de kleine, koude oogen van het reptiel. De kop der slang wordt van achter gegrepen, terwijl een andere assistent een glazen schoteltje in den geopenden muil schuift. Men hoort de tanden op het glas slaan. Terwijl de assistent de kop van het dier vasthoudt, ziet men een doorzioh- tige vloeistof droppelsgewijze op het glas vloeien: het vergif, waarvan eenige druppels in staat zijn, om den sterksten man binnen een uur te dooden. Het vergif wordt nu in het laboratorium verdund en gesteriliseerd Dan wordt het aan een kleine pony onder de huid in gespoten, waardoor het dier ziek wordt en sterk ver magert De inspuitingen worden in steeds grootere dosis herhaald, totdat het paard tegen het vergif ge heel immuun wordt. Uit het bloed van dit paard wordt dan een serum bereidt, hetwelk aan menschen, die door een cobra gebeten zijn, Ingespoten wordt, waardoor een anders wissen dood voorkomen wordt Het Siameesche Pasteurinstituut verricht ook op ander geneeskundig gebied veel en nuttig werk, zoodat zijn beteekenis voor dit land zeer belangrijk is. door Prof. H VREDENDAAL. HET is bekend, dat ook planten door kanker worden aangetast. Dikwijls is de overeen komst tusschen de kanker, die bij planten optreedt en de kanker, die zich bij menschen en dieren vertoont, opvallend. In beide gevallen kan men deze ziekte van het eene individu op het andere overplanten, in beide gevallen wordt de kanker ver oorzaakt door een prikkeling. In beide gevallen is het voortzetten van deze prikkeling geen vereischte om eenmaal aanwezig, zich uit te breiden. Wat men dus bij planten op het gebied van kanker weet te ontdekken, is niet minder waardevol, dan de resul taten van waarnemingen bij dieren en menschen. In Berlijn ontdekte Emmy Stein, werkzaam aan het instituut voor Erfelijkheidsonderzoek, een me thode, om bij planten kunstmatig kanker te ver wekken. Verder deed zij de belangrijke ontdekking, dat deze kunstmatig verkregen kanker overerfelijk was. Hiermede leverde zij het eerste feitelijke bewijs voor de erfelijkheid van kanker. Als „proefkonijn tjes" nam zij de bekende tuinplant: het Leeuwen hekje. Emmy Stein maakte gebruik van een sensa- tioneele Amerikaansche ontdekking. Men had daar vliegen aan de werking van X-stralen onderworpen en zoodoende vastgesteld, dat hun nakomelingen een heele serie „familietrekken" hadden. Emmy Stein kwam nu op de gedachte deze proeven eens met radiumstralen te nemen en daarom bestraalde zij het zaad van de Leeuwenbekjes met radium. De planten, die uit dit met radium bestraalde zaad opgroeiden, werden door kanker aangetast. Reeds op den eersten blik bleek het verschil met de nor male planten. Sommigen waren heel klein, anderen daarentegen hadden wonderlijk gevormde bladeren en bloemen. Soms verscheen er een nieuwe kleur, dan weer een groteske vorm. „Radiomorphose" is de naam van dit verschijnsel. Nog merkwaardiger was het beeld, dat men door den microscoop waarnam: de fijne weefsels waren nu geheel verwilderd en verward, gescheurd en door reusachtige cellen scheefgetrokken, monsters van cellen met. vele ker nen. Al deze verschijnselen waren het bewijs van een onbelemmerden, razend snellen groei, van een even vlugge verwildering en verval en tenslotte van een vroegtijdig afsterven. Verschillende kenteekenen van kanker van de verschijnselen, die in de dierlijke weefsels optreden? Een teugellooze groei en een enorm snel verval van krachten. Heelemaal niet ten onrechte noemt daarom deze Duitsche kankeronder zoekster, de door haar middel van radiumbestra- ling veroorzaakte weefselveranderingen „Phytocarci- nome" of plantenkanker. De kunstmatig met kanker besmette planten zijn haast alle onvruchtbaar, terwijl de mannelijke bloe sems gedegenereerd zijn. Daarom moet men door het afsnijden van stekjes zorg dragen voor hun voort bestaan. In sommige uitzonderingsgevallen echter gelukte het ook wel met de natuurlijke methode. En daarbij kwam de groote verrassing voor den dag! De kunstmatige kanker bleek overerfelijk te zijn! Uit de onbestraalde zaden van de aan kanker lijden de planten heeft men planten gekweekt, die dezelf de ziekteverschijnselen vertoonden, als de moeder plant, maar in nog sterkere mate, nog misvormdor. Men heeft weliswaar kunnen vaststellen, dat kanker in één familie dikwijls meer voorkomt, dat bij de laboratoriumexperimenten het eene slacht offer kanker kreeg en het andere niet, maar steeds kwam men tot de conclusie, dat er nog meer noodig was om kanker te veroorzaken, dan alleen een prik keling of beschadiging van cellen door chemische invloeden, slecht voedsel, bestraling of anderzins. Nu echter is het duidelijk bewezen: Kanker is overerfelijk! Aan deze jonge planten kon men het immers waarnemen een kankerlijden zonder di recte oorzaak alleen door de macht der erfelijk heid! Weliswaar is de sprong van het Leeuwenbekje op den mensch groot, doch leven is leven en cel is cel. Professor Klemperer, de bekende geleerde, brengt de resultaten van Emmy Stein's onderzoekingen met de menschen in verband: Hij wijst er op, dat men van nu af aan gezwellen van menschen. die kanker in de familie hadden, moet behoeden legen den invloed van prikkelingen, die een kankerlijden zouden kunnen veroorzaken. De beroemde oude linde, welke vlak bij het station te Osnabrüc-k stond, wordt verwijderd uit verkeers-oog- punten. Napoleon I, die overigens niet er tegen opzag hindernissen uit den weg te ruimen, heeft in een der gelijk geval anders gehandeld. Bij den aanleg van den Simplon-pas liet hij een omweg maken om den merk- waardigen cypres bij Somna in Lombarcije te behou den. Deze boom sdhat men op een onderdom van 3000 jaar, zoodat bij hean vergeleken, de 100-jarige linde van Osnabrück nog den indruk moet maken van een pas geboren kindje. Ook de overige zonder twijfel reeds oude boomen in het Duitsche rijk, waaronder men vooral de eiken in het park van Mecklenburg en den Koningseik bij Vin- kenbrug in de Mark, benevens de linde van het Wur- temburgsche stadje Neuenstadt noemen moet, moeten het in ouderdom afleggen tegen den cypres, welke door Napoleon zoo respectvol behandeld werd, ofschoon de jongste van deze boomen altijd nog 1000 jaar zijn moet Ouder is de eik bij Saintes in Frankrijk, welke reeds 2000 jaren oud is. De holle stam van dezen boom, waar een man gemakkelijk in staan kan, heeft een omvang van 20 M. Men heeft binnenin een kamer ge maakt met een in het hout gesneden bank, een ven ster en een deur. Men heeft den ouderdom kunnen afleiden uit het fejt, dat de stam van den boom jaar lijks slechts 1 a 2 m.M. in dikte toeneemt. Te Fotheringhall in Schotland en op het kerkhof te Braburn in Kent heeft men een paar boomen, welke een omvang hebben van ongeveer 18 meter en welke dan ook minstens 3000 jaren oud moeten zijn. Van den zelfden ouderdom is de plataan in het dal Bujukdere bij Constantinopel. Deze boom moet reeds de stomme getuige geweest zijn van de stichting van de Heilige stad der Mohammedanen. Zoo ziet men ,dat men in Europa reeds boomen heeft van grooten ouderdom, maar niettegenstaande dat heeft men buiten Europa woudreuzen, welker kindsheid moet zijn in den tijd der Pharao's en der Babylonische konin gen. Sommige moeten zelfs nog veel ouder zijn. Onder hen rekent men den Baobab in 't tropische gedeelte van Afrika. De kroon van dezen boom heeft in het gunstige jaargetijde dikwijls een doorsnede van 50 me ter. Men heeft kunnen uitrekenen, dat eenige exemplaren van deze soort een ouderdom moeten hebben van mins- stens 5 eeuwen. Deze geweldige ouderdom moet tot aan het jaar 1867 nog overtrofen zijn door den Drakenboom bij Orotava op Tenerife. Deze prachtige boom is in den herfst van 1867 gevallen bij een geweldigen iorkaan. Volgens de berekeningen van botanici, moet deze boom wel zes eeuwen oud geweest zijn. Dit is wel aan te ne men als men weet, dat de drakenboomen zeer langzaam groeien en dat deze reus een omvang had van 14 meter Toch komen dergelijke reusachtige boomen noch in Europa, noch in Afrika veel voor, men weet, dat Ame rika en speciaal Californië, rijk zijn aan zulke geweldige exemplaren van boomen. Het summum van grootheid en oudheid, wordt bereikt door de reuzenexemplaren van den Californischen mammoetboom. Van deze exemplaren zijn er een flink aantal bekend, welke volgens de geleerden den ouderdom van 6000 jaar en meer bereiken, maar bij hun imposante hoogte van dikwijls 130 meter en den geweldigen omvang er zijn er bekend van 60 meter moet men in aanmerking nemen, dat ze zeer snel groeien. Zoodat er ook deskun digen zijn vast ervan overtuigd, dat deze boomen in werkelijkheid niet veel ouder kunnen zijn dan 2000 jaar Australië heeft wel boomen, n.1. de reuzen gummiboo- men, welke van hoogen ouderdom zijn. Het merkwaar dige van deze boomen is, dat de takken dikwijls eerst beginnen op een hoogte van 100 meter en zich dan nog verheffen ongeveer 50 meter. Er zijn dus exemplaren bij van een hoogte, van om en nabij 150 meter. Dat is ongeveer zoo hoog als de beroemde Dom te Keulen. door PROF. BEHOUNECK, deelnemer aan de verongelukte expeditie van Nobile. Aller aandacht Is thans weer op het Noord poolgebied gevestigd. Prof. Behouneck, de be kende geleerde van de expeditie van Nobile heeft zeer interessante ervaringen gehad op radiotechnisch gebied in het ijsstreken om den Noordpool. Vooral met het oog op de aanstaande vlucht over den Noordpool door de „Graf Zeppelin" zijn zijn gedachten zeer lezenswaardig. DE v.raag of de draadlooze telegrafie als zoo danig van nut geweest is bij de Pool vlucht van het Italiaansche luchtschip „Italia", moet ik zonder voorbehoud bevestigend be antwoorden. Zonder onze draadlooze installatie zou den wij na het vergaan van het luchtschip vermoe delijk nooit uit onze benarde positie bevrijd zijn. Tijdens den oorlog heeft men ondervonden, hoe moeilijk men van uit een vliegtuig waarnemingen kan doen en «lat het vrijwel onmogelijk is een goed verscholen batterij te ontdekken van uit een hoogte van bijv. oftn paar honderd meter. Maar nog moeilij ker valt het herkennen vanuit een vliegtuig in de ijswoestijnen van de Poolstreken, en als wij onze aanwezigheid niet kenbaar hadden kunnen maken door draadlooze signalen, had de Russische ijsbre- ker „Kroasiu" ons niet met zijn vliegtuigen kunnen vinden. Door de vele schaduwen en lichtreüexen van de ijsschollen was een zoo kleine legerplaats als de onze zeer moeilijk van boven uit te ontdekken. De natuurkundige en chemische bijzonderheden der Poolstreken zijn ons goed bekend, maar van de wetten, die daar de atmosferische en electrische toe standen beheerschen, weten wij nog zeer weinig, en er zal nog heel wat wetenschappelijk werk verricht moeten worden, voordat hier alles duidelijk is en voordat wij een basis hebben, waarop systematische verdere studie mogelijk is. Ik heb mijn geheele leven gewijd aan deze onderzoekingen en was daarom ook dadelijk bereid, deel te nemen aan de expeditie van Nobile, zelfs al zette ik daaihij mijn leven op het spel. Ik was de meening toegedaan, dat men voor geen offer terug moet deinzen, als er zich een ge legenheid voordoet, weer eenige kennis van de na tuur te ontworstelen en ervaringen op te doen, die de geheele menscheid slechts van nut kunnen zijn. Op radiotechnisch gebied moesten tijdens den Pool- vlucht waarnemingen en proeven gedaan worden be treffende de verspreiding der radiogolven in hoogere luchtlagen en bovendien moesten de magnetische en electrische toestanden aan den polen van onzen aard bol bestudeerd worden. Toen wij Italië verlieten met de „Italia", onder zochten wij de werking van ons toestel met 80 Volt, waarbij wij zeker 1250 mijlen ver gehoord konden worden. Op de gewone manier onderzochten wij het grondig te land en boven water, wij deden o.a, uit voerige proeven tueschen Rome en Milaan en de zend- zoowel als ontvanginrichting voldeden ten volle aan onze eischen. Daarna stelde ik voor, eerst nog proeven en metingen te doen in Noordelijker streken, bijv. op Spitsbergen of Green Harbour en daar proefstations op te richten. Maar aangezien wij voor theoretische experimenten geen tijd hadden, werd dit nagelaten. En zoo begonnen wij toen onze angel u'kstoeht, zonder dat wij er iets van wisten, hoe ons radiotoestel zou werken in de Poolstreken. Dat er daarbij heel wat veranderen kan, had ik onder vonden tijdens de vlucht van Amundsen, waarbij ik gestationneerd was in King's Bay. De ramp, waar op wij allerminst gerekend hadden, gebeurde en be roofde ons van ons vliegtuig en van ons groote radiozendtoestel. Toen wij elkaar eindelijk op het ijs terug gevonden hadden, was onze geheele hoop op redding gevestigd op een klein zendtoestel voor korte golven met een sterkte van 25 Watt, dat onze mar conist bij de ramp gered had. Wij waren blij, dat er tenminste nog één middel was, waarmee wij onzen nood aan de wereld bekend konden maken. Hierbij kan ik tevens mededeelen, dat ik mij van het kortegolfsysteem zeer veel voorstel,, aangezien daar de draagwijdte grooter is dan bij lange golven. Tot nu toe is weliswaar meestal gewerkt met uit sluitend lange golven, maar hoe meer wij te weten komen van den eigenlijken aard der korte golven, hoe meer wij ze ook met succes zullen gebruiken. Terwijl wij op het ijs min of meer in het duister tastten, begaf ons toestel zich plotseling en ontvin gen wij geen berichten meer. Ik ben nu van mee ning, dat deze storingen veroorzaakt wei-den door de werking van electrisch geladen luchtstroomen, de zoogenaamde Kennelly-Heaviside stroomen. Een goe de ontvangst hangt van twee voorwaarden af, n.1. van de rechtstreeks aankomende golven en van de golven die door deze luchtstroomen weerkaatst wor den. Het samenkomen van beide soorten golven kan tengevolge hebben, dat zij elkaar opheffen en de ont vangst van radiogolven absoluut onmogelijk is. Stre ken waar dit het geval is, worden in de radio-tech niek „blinde zónes" of „blinde vlekken" genoemd. Deze electrisch geladen luchtstroomen liggen op onze breedte op ongeveer 80 K.M. hoogte, maar aan de polen komen zij veel dichter bij den grond en het is volstrekt niet buitengesloten, dat zij daar de opper vlakte der aarde bijna aanraken. Het is dan wel dui delijk, dat daardoor ook de voorwaarden voor de radio in het poolgebied veel ongunstiger zijn. Ik acht het zeer waarschijnlijk, dat wij tijdens onze radiostoringen in zoo'n „blinde zone" geraakt zijn. In het algemeen moet ik zeggen, dat het probleem van de radiostoringen nog verre van opgelost is en dat daarover nog veel gestudeerd zal moeten worden. Het schijnt mij niet juist dat de goede ontvangst uitsluitend afhankelijk is van den atmosferischen toestand. Deze kan integendeel zeer slecht zijn (storm en regen) terwijl de ontvangst toch goed is. De mees te storingen schijnen geen atmosferische, maar elec- tro-magnetische oorzaken te hebben. Onze meteorolo gische stations moeten daarom ook installaties krij gen, waarmee zij niet alleen de atmosferische, maar ook de electrische en magnetische toestanden op de narde kunnen registreeren en bekend maken, evenals dat gebeurt met de weerberichten. Maar dit alles wisten wij nog niet, toen wij strand den op het drijfijs van de Poolzee. Het eenige, wat wij zeer spoedig ondervonden, was dat onze marco nist Biaggi en onze mécanicien Geccioni geen van beiden de verbroken verbinding weer tot stand kon den brengen. Daarna begonnen wij de fout in ons toestel te zoeken en het is een wonder dat het daar door niet beschadigd is. Maar Ceccioni ging aan het werk met kennis van zaken. Daarginds in de ijs woestijn in de ijzige kou en zonder gereedschap maakte hij zich zeer verdienstelijk als radiotechni cus. Hij maakte een schroevendraaier uit een stuk je ijzerdraad de stroohalm waaraan ons leven hing maar ondanks alle toewijding kwam er geen geluid uit het toestel. Wij dachten, dat de fout lag aan de slechte isola tie van onze nood-antenne, die wij daarom bevestig den aan overeind gezette ski's. Maar ook dat gaf niets. Deze wanhopige toestand, waarbij ons radio toestel ons in den steek liet, en dien wij te danken hadden aan electromagnetische storingen, bleef vier volle dagen en nachten voortduren, van 7 tot 10 Juli. Den llden Juli kwam er hulp, nadat het ons met het weer werkende radiotoestel gelukt was, met de ..Krassin" in verbinding te komen. Alles wel beschouwd, moet dus gezegd worden, dat de draadlooze telegrafie voor ons van groot nut is geweest. Maar aan den anderen kant mag men niet over het hoofd zien, dat op dit gebied nog zeer veel gedaan moet worden. Om te beginnen zijn de toestellen nog veel te ingewikkeld en gevoelig en de batterijen ook te zwaar, om ze op expedities te ge bruiken. Verder zijn wij nog al te zeer afhankelijk van storingen, die wij gedeeltelijk nog niet eens kun nen verklaren, en die soms het ontvangen van be richten absoluut onmogelijk maken. Wij hebben ook nu nog lang niet alle bezwaren overwonnen en bezitten daarom in de radio ook nog geen commu nicatiemiddel, waarop onder alle omstandigheden te vertrouwen is. Eerst als dit bereikt is, zal de draadlooze telegrafie ondernemingen als de a.s. pool- vlucht van de „Graf Zeppellin" gevaarloos kunnen maken. (Nadruk verboden.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1930 | | pagina 20