Zfe/iAad&i t&iui&zhckt kmnte BRIEVEN OVER ENGELAND. C. DE BOER - KAPPER Steun voor de slachtoffers van de afsluiting en drooglegging der Zuiderzee. „Gebonden" c a f é's. 'n Hardlooper. V tisch. Hij leert twijfelen. Niets is beter voor den mensch dan de twijfel. Een geestelijk sterk levend mensch inoet door den twijfel been. En door den twijfel heen tot nieuwe waarheid. Ik weet wel dat de twijfel zijn verontrustingen heeft, dat de twijfel niet zonder smart is, want de menschel echt zich aan het eens geleerde en dus geloofde en het kan hein pijn doen, wanneer hij oude geliefde meeningen moet loslaten. Haar ik weet ook, dat er een bijzondere bekoring is gele gen in het ervaren dat bij gedurfden twijfel straks nieuw licht voor ons gaat rijzen. Want de eerlijke twijfelaar is als een ontdek kingsreiziger. Hel oude land zegt hij vaarwel om hel nieuwe te zoeken en er is vreugde in zijn ziel als hij zij 't nog onbestemd en in verre nevelen gehuld ?t voor zich opdoemen ziet. Want de eerlijke twijfelaar is een zoeker en wie ernsti, zoekt, vindt. En wat hij vindt is dan het zèlf-verworvone. „Zeil moet ge het zoeken en zelf moet ge het vinden," zong zoo terecht onze dichter de Génes- tet. Want niets is zóó zeer ons geestelijk bezit dan wat wc zelf langs den weg van wellicht moeizaam denken hebben gevonden. En niets kan ons meer uit de kudde omhoog heffen, ons dus opvoeren tot persoonlijkheid dan het denken, het kritisch denken. Aangeleerde waarheden (die dus ook evengoed leugens kunnen zijn) zijn kuddewaarheden, die dikwijls verstarrend werken en den geestelijken groei, belemmeren. Verworven waarheden (die óók leugens kunnen zijn, maar nooit opzettelijke, nooit met heerscher.s bedoelingen verbreide en dusy nooit massaal-ge- vaarlijke) zijn persoonlijk gevonden waarheden. En wie deze laatste zoekt zal worden een waar lijk vrij mensch, die do normen, waarnaar hij zijn leven richt, vfhdt in zich zelf. En hij zal ervaren, dat geestelijke vrijheid d.i. het los-zijn van elk bindend kerkgeloof en van alke burgerlijk-ge sanctioneerde zedelijkheid voor een naar waar achtig monsch-zijn hunkerend wezen een diep geluk beteekent. ASTOR. P.S. Dc secretaresse van den V.C.J.B. te Heerhugo- waard vraagt mij eenige artikelen te wijden aan Gösta Berling. Tot mtjn spijt kan ik dit niet doen. Vooral niet tegenover de andere lezers der S. C., die meerendeels dit boek niet kennen. VERZUIMDE KANSEN. De belanghebbenden meencn, dat zij recht heb ben op steun, omdat art. 3 van de wet van 1-4 Juni 1918 tot afsluiting en gedeeltelijke droogmaking van de Zuiderzee eischt, dat er maatregelen genomen zullen worden ter tegemoetkoming aan de Zuiderzeevisschers- bevolking en andere personen, wegens de scha de, weLke de afsluiting hun mocht berokkenen. Dit lezende, zou men zeggen, dat de belanghebben den ongetwijfeld gelijk hebben. Toch zegt de Re geering: neen. En zij redeneert aldus: Wat de wet van 1918 in het aangehaalde artikel voorschrijft, is uitgewerkt in de Zuiderzee- s t e u n w c t van 1925. Nadrukkelijk is toen vastge legd, dat de getroffenen zelf tot plicht bobben de nadeelen der drooglegging te boven te komen cn dal <le Overheid hen daarbij zooveel mogelijk behulpzaam zal zijn. Van recht op schade vergoeding is geen sprake. Zeker, zoo stemt dc Regeering toe, dat recht op schadevergoeding had in dc wet van 1925 kunnen worden erkend. Het is echter niet gebeurd: Regee ring en Tweede Kamer-meerderheid wilden niet. Een amendement-Duys beoogde schadevergoeding wegens waanlc-ycrmi notering mogelijk te maken, doch werd varworpen met 49 tegen 15 stem men. verschenen was, zou Hazel misschien Ja hebben gezegd, al was het alleen maar omdat ze er genoeg van kreeg altijd neen te zeggen. Maar nu was de vergelijking tusschcn George en Wilbur onvermijdelijk. Daar George zoo in elk opzicht een man was, kreeg ze op Wilbur een kijk alsof hij een geldverdien-machine en een wassen pop uit een modemagazijn was. Deze gedachten speel den door haar hoofd, terwijl George sprak over het temmen en teugelen van veulens; het vangen van wilde stieren, het vinden van honing in de rotsen en boomen en ook over het temmen van de wüdenis en hoe men haar dienstbaar maakte aan de behoefte van den pio nier. Opeens hoorde Hazel zichzelf zeggen: Ik zou dolgraag Uw farm eens willen zien, meneer Spragge. Waarom niet? Moeder zou het eenig vinden om U te logeeren te hebben en U... Hij vond het beter om den zin niet af te maken. Wat zou U doen om me te amuseeren? Ik zou wat kleur op Uw wangen willen bren- gen. Kijk eens hier, als ik het met moeder in orde maak komt U dan bij ons? Ik... ik zou het misschien wel kunnen doen. Gcorge's blauwe oogen schitterden. HOOFDSTUK Hl. Juffrouw Spragge wordt ongerust. George reisde den volgenden dag terug naar San Lorenzo. Hij was tot de overtuiging gekomen dat Hazel de vrouw voor hem was. Hij noemde haar in gedachten „schat", en „snoes". Alles bij elkaar genomen was ze een echte dame. Hij nam den rammelenden postwagen van San Lorenzo naar het dorp Aguila en ging naast den koetsier zit ten, die in zijn goeden tijd (lang geleden) met de zes had gereden en wel eens door bekende bandieten was aangehouden. Nu, op zijn ouden dag, reed hij met een paar ruige knollen voor een gammel wagentje. Praatzucht was niet een van zijn ouderdomsverschtjn- selen. Kletsmajoors verachtte hij en hij deed alsof hij doof was wanneer hij handejsreizigers vervoerde. Maar hij had eon oprechte genegenheid voor George Spragge. Hij was cr op voorbereid dat George eens flinie op stadsmanieren en stadsvolk zou schelden als altijd, wanneer hij uit San Lorenzo terug kwam. Maar tot Oom Zed's verbazing en ontzetting scheen George veranderd. In de eerste plaats droeg hij een Hierbij is het niet gebleven. 17 Mei 1929 heeft zich het trieste spel ten koste van de Zuiderzcc-visschers herhaalt. Aan de orde was toen een voorstel van de heeren Duijs c.s., dat o.m. bedoelde om toe te kennen een uitkeering in geld in eens wegens waarde vermindering van eigendommen lot een bedrag gelijk staande met de waardevermindering der op 31 December 1920 aanwezige activa in eenig Zuiderzeevisscherij of daaraan verwant be drijf. Met 60 togen 20 stommen kelderde dit voorstel en het merkwaardige is, dat van alle partijen, ook van de Christelijke, alleen dc heer Arts met de voor stellers meestemde. Willens cn wetens ontkende dus de Kamer het recht op schadevergoeding en daarom doet het nu zoo eigenaardig aan, dat thans uit dc Christelijke partijen stommen opgaan, alsof dat recht wel zou bestaan. Generaal Duymaer van Twist, die schijnt te meenen, dat de Zuiderzeevisschers tot zijn hulp troepen hOhooren, moge echter bedenken, dat hij ie gelegenheid om hen te helpen, jammerlijk heeft ver zuimd. Zijn dierbare woorden kunnen hen niet dienen als betaalmiddel en bezorgen hun evenmin een an der middel van bestaan. Van oen generaal vooral is dit een grove fout. Op ergerlijke wijze is hij tekortgeschoten in strategie, in krijgskunst, én in 1925 èn in 1920. Dat zijn eigen be vordering niettemin is doorgegaan al slapende misgunnen wij hem niet, doch als hij zich nu hoog op een paard laat hijschen cn zich zelf nog den Ridder der visschers waant, dan wagen wij de op merking dat de geschiedenis rijk is aan Ridders van de Droevige Figuur! 20 Sepembter 1930. IN een van mijn voorgaande brieven schreef ik over de uiterst onbeleefde manier, waar op wij onze fietstooht van Chesham naar Londen in een paar aan onzen weg gelegen café's behandeld werden. Het was, zooals men zich mis schien herinneren zal, ongeveer twaalf op den mid dag, en wij verlangden naar een kop koffie of cho colade, en een boterham. In het eerste café ontvin gen we een botte weigering om ons te bedienen, en in het tweede een bediening, die naar het onbeschof te heel sterk overhelde. Heel eigenaardig treft het, dat nog geen maand daarna de oorzaak van deze vreemd schijnende be handeling mij haarfijn werd uitgelegd in een arti kel in de Londcnsehe Observer. Het was, alsof ik een ingezonden stuk aan het blad had gezonden, en dit nu heel bereidwillig kwam vertellen, hoe de vork in den steel zat, en dat ik toch vooral den caféhouder niet al te hard moest vallen in mijn oordeel. Laat ik beginnen met te vertellen, dat ik eigen lijk al voor ik het artikel gelezen had, min of meer van de zaak op de hoogte was. Dat wil zeggen, dat ik op de hoogte was het systeem van de „gebon den" herbergen in Engeland, maar ik had verzuimd dit in verband te brengen met de onbeleefde behan deling, die wij ondervonden. Het is mij niet bekend, of in ons land „gebonden" herbergen gevonden worden. In Engeland moet dit onpleizierig klinkend woord voor meer dan 90 van de café's geplaatst worden. Op de tien hérbergen, die je onderweg op je fietstocht tegenkomt, is er dus nauwelijks een, die „vrij" is. Waarschijnlijk begrijpt menig lezer al, waarin het „gebondene" en het „vrije" liggen zal. Bij de „gebon den" café's is het niet de herbergier, die efgenaar is van zijn zaak, noch een gewoon particulier. De her berg is eigendom van deze of gene brouwerij, of, zoo geen eigendom, zwaar belast met een hypotheek, die door de brouwerij is verleend. De gevolgen zijn dui delijk. Veronderstel, dat een brouwerij, die we de Chesham Brouwerij zullen noemen, eigenares is van het café De Volle Maan, of aan den zoogenaamden eigenaar een zware hypotheek heeft verleend. Niets ligt haast meer voor de hand, dan dat de brouwerij in het huurcontract, of in de hypotheeknkte een clausule heeft laten opnemen, waarbij de huurder of hypo theekhouder verplicht wordt al zijn bier te betrekken van de Chesham Brouwerij. Ja, de brouwerij kan nog heel gemakkelijk een stap verder gaan, en den herbergier verplichten per jaar minstens zooveel va ten van hem te betrekken. Blijft de herbergier in gebreke, doordat zijn klanten niet genoeg drinken, dan kan de hypotheek worden opgezegd, of de huur niet worden verlengd. De herbergier heeft dus steeds een zwaard boven 2ijn hoofd hangen Dat maakt een mensch uit den aard van de zaak al niet bijzonder vriendelijk ge stemd. Ziet hij nu een klant zijn inrichting naderen, dan begroet hij hem natuurlijk reeds met een inner- lijken juichkreet, die haast tot een uiterlijken over slaat, wanneer het niet één klant is, die nadert, maar een klein gezelschap van liefst zes personen tege lijk. Verplaats U een oogenblik in zijn toestand. Het jaar is al meer dan de helft voorbijgegaan. Het aan- taf vaten bier, dat hij heeft ingeslagen, bedraagt nog niet de helft van het minimum, dat hem is voorge schreven, en is bovendien nog lang niet leeggetapt. Maar komaan, hier is een buitenkansje. Zes vreem delingen stappen van hun fietsen, waarvan vijf in elk geval tot den bierdrinkenden leeftijd zijn geko men. En fietsers, dat weet hij, zijn gewoonlijk voor zien van een heel gezonden dorst. Hij wrijft zich reeds in de handen. „Wat zegt Koffie? Melkchocolade?" De aderen zwellen op zijn voorhoofd. Het is waar, dat er een zekere verdienste op zit, wanneer hij aan het ver zoek voldoet. Enkele stuivers, of dubbeltjes. Maar worden zijn biervaten daar leeger van? Geen drup pel! En met een barsch „Nee" stuurt hij zes verbaas de en dorstige Hollanders weg van zijn deur. Wij wisten niet, waaraan wij ons blootstelden, toen wij zoo argeloos van onze fietsen stapten en om koffie vroegen. Een Engelschman zou het ons niet graag hebben nagedaan. De Observer schrijft: „Het gebruik van thee wordt, om het eens heel zacht uit te drukken, niet aangemoedigd in herber gen onder het tegenwoordige systeem. Inderdaad, het zou al een heel stoutmoedige proefneming zijn in een gewoon café binnen te gaan, en er om een kop thee te vragen." En die stoutmoedige proefneming hebben wij tot twee maal toe gewaagd. De tweede maal zelfs met succes, hoewel met de noodlge mate van ergernis van onzen kant. Want wie een pak gaat koopen bij den kleermaker, of een pond suiker bij den kruide nier, verlangt niet alleen een pak of suiker, maar wil tevens nog wel een vriendelijk „goeden mor gen", of een „dank U wel, mijnheer", gratis op zijn koop toe ontvangen. Wij zijn dat nu eenmaal zoo gewend. Die band van de „gebonden" café's is werkelijk een heel ergerlijke en verkeerde instelling. Dat hoefde hij inderdaad niet te zijn. Maar de kwestie is, dat .de arme herbergier aan handen en voeten gebonden is door den brouwer, die eigenaar is van zijn inrich ting. Het is niet alleen, dat die brouwer hem ver plicht alleen z ij n bier te verkoopen, en daarvan een bepaalde hoeveelheid minstens te verkoopen. Hij kan hem bovendien nog in zijn handen stoppen, wat hij kwijt wil wezen. Ep de herbergier kan geen en kele klacht uiten over de minderwaardige kwaliteit, die hem in zijn handen wordt gestopt. Hij kan het gemopper aanhooren van zijn klanten. Hij kan zijn klanten zien vertrekken naar een concurrent, maar andere waar kan hij hun niet leveren. Maar, zal men zeggen, bij dien concurrent treffen de klanten het al niet beter. Dat is natuurlijk zoo. Tenzij er toevallig in de buurt een café te vinden is, waarvan de eigenaar vrij is. Een herbergier, die eischen stelt aan zijn brouwers. Een herbergier, die ANNA PAULOWNA. Aparte salons voor Dames en Heeren. Blijvende Haargolf, volledige behande ling f 10.-, '/2 jaar garantie. vier, vijf soorten bier schenkt, en den brouwer, die hem geen puike waar levert, voortaan voorbij gaat. In dat geval is het lot van den „gebonden" caféhou der dubbel beklagenswaardig. De bestaande toestand is heel moeilijk. Hij bestaat reeds lang, sinds het einde van de achttiende eeuw. Wettelijk schijnt er weinig aan te doen te zijn. Als de Wester suikerraffinaderij te Halfweg eigenares is van eenige kruidenierswinkels te Amsterdam, Haar lem en andere plaatsen, zal zij ongetwijfeld wel het recht hebben haar huurders-kruideniers voor te schrijven alleen Westersuiker te verkoopen. En wan neer dan de suikerraffinaderij haar waar van zoo slecht mogelijke kwaliteit maakt, brengt zij de be treffende kruideniers in een uiterst moeilijke positie. Toch ziet de Observer nog wel een uitweg. Aange nomen dat de „band" wettig en dus onbreekbaar is, dan zou toch zeker wel een bepaling gemaakt kun nen worden, dat in elk café op een duidelijk zicht bare plaats een papier was opgehangen, waarop te lezen stond: 1. Wiens bier in het café verkocht werd; 2. Voor welken prijs dit bier aan dezen caféhou der werd geleverd, en voor welken prijs hetzelfde bier werd geleverd aan vrije herbergiers. Dit zou natuurlijk fnuikend zijn voor den brouw- wer. Elke klant zou zien, terwijl hij zijn biertje dronk, dat hem van die of die brouwerij een minder waardige kwaliteit werd voorgezet voor hoogen prijs, en de brouwerij zou spoedig de keus hebben tusschen sluiten, of alleen goede waar te leveren, of desnoods slechte waar, maar dan tegen lagen prijs. Een groot gedeelte van de moeilijkheid zou daar mee weggenomen zijn, hoewel de „band" bleef be staan. En zoolang die blijft bestaan, moet de ver moeide en dorstige toerist er zich maar bij neerleg gen, dat hem óf geen koffie, thee of chocola zal worden geschonken in den herberg, óf dat hij, in- plaats van een biscuitje, er een onbeleefde behande ling bij op den koop toe krijgt. Als onderdeel van het vlootplan hebben we ook leeren kennen Minister Deckers' flottielje-vaartuig voor de West. U herinnert zich nog wat op Curagao is gebeurd en om nu voor nieuwe schandalen ge spaard te blijven, moet er dit nieuwe uitvindsel heen, dat, gewapend met drie kanonnen, de zeeschui mers zal verdrijven. Die zeeschuimers komen niet met. ecjltp. oorlogs schepen en drie kanonnen zijn dus misschien" \v»i genoeg om hen aan het schrikken te maken. Met kanonnen pak je echter niemand: dan komt het op snelheid aan. U denkt dus: dat flottielje-vaartuig zal een hard looper worden van geeft hem de ruimte! In Den Haag denkt men er echter anders over. Koopvaardijschepen, die niet heelemaal aftandsch zijn, loopen nog wel een gangetje van 18 mijl cn het is volstrekt geen wonder, als het sneller gaat. Een gewoon mensch zou nu verwachten, dat ons flottielje- vaartuig toch zeker 20 a 24 mijl zou moeten halen. Neen, zegt Den Haag, 15 mijl is genoeg. De zeeschuimer 'gaat natuurlijk voor onze kanon nen op de vlucht; meer verlangen we niet, want wat zouden we in 's hemelsnaam met hem moeten be ginnen, indien we konden inhalen? Zulk gevaarlijk volk breng je toch niet in je huis; wie weet wat voor ongelukken er zouden gebeuren! Om te lachen, lezers? Inderdaad, als het maar niet zoo duur was! nieuw cheviot pak. Je zou hem hebben kunnen aan zien voor een handelsreiziger, barstend van verwaand heid. Op de eerste vraag van den koetsier: „pret gehad daarginder? (met een verachtelijken nadruk op dit laatste woord) ftntwoordde George vroolijk: En of. De oude Byies zei een half uur lang niets, terwijl George neuriede: Ik verlang naar je hartje, o, zoo zeer! Toen de oude stad achter hen lag, bromde Oom Zed door zijn dikke grijze snor: Wat hebben ze jouw opgeknapt. Om de dames te bakoren zeker, of ik weet het niet meer! Een dame heeft het me helpen uitzoeken, oom. Dacht ik het niet? Er op uittrekken met een stads juffer? Ze wilden me fotografeeren met den vogel. Die is dood, oom! Dat verbaast me niets. Van verdriet gestofrven toen hij jou gezien heeft in deze spullen. Straks vertel je me nog dat je met een stadsmeisje getrouwd bent Waarom niet? vroeg George uitdagend. Ik kan toch niet eeuwig jonggezel blijven. Waarom zou ik niet kieskeurig zijn. Ik heb een fijn exemplaar uitgezocht, op en top een dame Is het zooals je moeder? George zei haastig: Dat nu juist niet In mijn oog komt jouw moeder wel zoo de vol maaktheid nabij als een vrouw maar kan. Is ze knap? Een bleek gezichtje en een smal figuurtje? Piekfijne maniertjes en zeker allemachtig vlug en bij de hand in het praten, maar een eend bij de waschtobbe en bij het fornuis! George lachte weer, maar hij raakte toch onder den indruk. Het drong tot hem door dat zijn moeder ook zou vragen naar Hazel's huishoudelijke hoedanigheden. Stel je voor dat Hazel een „eend" aan de waschtobbe of het fornuis was! Wat dan nog? Zo was slim genoeg om het te leeren. Het zou voor zijn moeder een genot zijn, het haar bij te brengen. Hij werd kwaad op zijn ouden vriend en zei knorrig: Elk meisje kan zoo knap zijn als maar mogelijk Is en toch een huishoudster zijn naar alle regelen van de kunst. Van dat soort is Samantha er een. Samantha? Ik had altijd gedacht dat Samantha en jij het sa men eens waren. Die is nou juist het ware. Je moeder beeft haar opgevoed om je vrouw te worden. Daar wordt ik nou beroerd van dat je dat nooit in de gaten hebt gehad. Nou ga je naar huis en daar zal je twee brave harten breken. XL Te Aguila stapte George uit de post en trok zijn oude kleeren weer aan. Hij leende een rijpaard om naar de vallei te rijden. Onderweg moest hij maar steeds den ken aan wat Oom Zed gezegd had. De opmerkingen over Samantha brachten hem uit zijn evenwicht. Saman tha was inderdaad door zijn moeder opgeVoed om zijn vrouw te worden. Nu begreep hij ook wat zijn moeder bedoeld had. toen ze *han zijn vaders graf stonden. Hij was inwendig boos op haar omdat ze niet ronduit gesproken had. Als ze dat wel gedaan had, zou het ge zonde verstand dat uit haar plan sprak, zijn sympathie hebben gehad en zou hij haar wensch hebben vervuld. Maar nu was het te laat De zon van Hazel was aan zijn hemel opgegaan en haar licht kon door niets meer verduisterd worden. Inwendig tegenstrevend begroette George zijn nichtje en vroeg kort hoe ze het maakte. Samantha antwoordde even kort. Best Heb je je geld gekregen? Jawel. Ook de slangen verkocht? Van Horne wil er nog meer hebben. We hebben je al eergisteren verwacht. Ik ben nog wat blijven hangen. Het is erg eenzaam als je weg bent. Maar moeder en Jij schieten toch goed met elAar op? O ja. Ben je nog iemand tegengekomen in de stad? Terwijl ze dat allemaal vroeg, werkte Samantha door. George deed alsof hy niets hoorde. Hij zei levendig: Ik ben allemachtig blij dat ik niet in Oakland woon Hij rolde een sigaret, stak die aan en wandelde de omheining uit George was „anders". Zijn stem had een nieuwen klank gekregen, zijn lach kwam niet meer vanzelf. Begon hij om haar te geven? Hadden haar gevoelens de zijne doen ontvlammen? Ondertusschen naderde George de boerderij. Hij stapte de keuken binnen, vanwaar de lokkende geur van boonen en spek hem tegemoet kwam. Hij vroeg zich echter af of boonen met spek als dagelykseh eten Hazel Goodrich wel bekomen zou! Hij kuste zijn moeder en ging zitten. Dit was geen moment voor een volledige bekentenis, maar het pad kon, om zoo te zeggen geëf fend worden. Hij zei langs zijn neus weg: Een fijne- reis gehad! Juffrouw Spragge knikte, terwijl ze antwoordde. Ik denk dan dat je blij bent dat je weer terug bent Hij haalde een verkreukeld exemplaar van de „San Francisco Chronlcle" uit den zak. Mijn portret, zei hij, terwijl hij het blad aan zijn moeder overreikte. Moeder Spragge veegde haar handen af en zette haar bril op. Ze keek vol trotsch naar de beeltenis en las op haar gemak wat er onder stond. Je staat er op in een nieuw pak! Ja, mevrouw van Horne heeft me onderhanden genomen. Het portret waarnaar dit gemaakt is, wordt omlijst... voor U. Heb je er ook een voor Samantha laten maken, mijn jongen? Ze keek hem scherp aan. George voelde dat hij een kleur kreeg en zei haastig: Nee hoor. Dan mag ze het mijne hebben. Het kind heeft geen enkel portret van je. Ze zou er echt blij mee zijn. Ik zeg toch dat ik het voor u heb meegebracht. De uitdaging in zijn stem ging haar niet onopgemerkt voorbij. Juffrouw Spragge ging naar het fornuis terug, gehuld in een Indrukwekkend zwijgen. Wat bedoelt u. moeder? Ik denk, zei moeder Spragge, dat je heel goed weet wat ik bedoel. George keek kwaad toen hij de keuken uitging, want hy had het onbehagelijke gevoel dat -het thuis ineens minder prettig was. In de wildernis worden in den regel de maaltijden vlug en zwijgend genuttigd. Daarna, als de vaten zijn omgewasschen en opgeruimd, en de vrouwen haar naai werk ter hand nemen, worden de belangrijke zaken be sproken. George was een heel eind met zijn tweede pijp geko men, voor zijn moeder en Samantha met hun werk bij hem kwamen zitten op de waranda. Hij begon zich langzamerhand weer op zijn gemak te voelen. En dan, de korte schemering was gevallen, verradelyk blozen zou dus niet opvallen. Hij verdeed geen tijd met een lange inleiding. Juffrouw Spragge hield hoorbaar haar adem in. Sa mantha boog zich over haar naaiwerk. Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1930 | | pagina 2