Zfe/iAad&i t&iui&zhckt kmnte
BRIEVEN OVER ENGELAND.
C. DE BOER - KAPPER
Steun voor de slachtoffers
van de afsluiting en
drooglegging der Zuiderzee.
„Gebonden" c a f é's.
'n Hardlooper.
V
tisch. Hij leert twijfelen. Niets is beter voor den
mensch dan de twijfel. Een geestelijk sterk levend
mensch inoet door den twijfel been. En door den
twijfel heen tot nieuwe waarheid.
Ik weet wel dat de twijfel zijn verontrustingen
heeft, dat de twijfel niet zonder smart is, want de
menschel echt zich aan het eens geleerde en dus
geloofde en het kan hein pijn doen, wanneer hij
oude geliefde meeningen moet loslaten. Haar ik
weet ook, dat er een bijzondere bekoring is gele
gen in het ervaren dat bij gedurfden twijfel straks
nieuw licht voor ons gaat rijzen.
Want de eerlijke twijfelaar is als een ontdek
kingsreiziger. Hel oude land zegt hij vaarwel om
hel nieuwe te zoeken en er is vreugde in zijn ziel
als hij zij 't nog onbestemd en in verre nevelen
gehuld ?t voor zich opdoemen ziet. Want de
eerlijke twijfelaar is een zoeker en wie ernsti,
zoekt, vindt.
En wat hij vindt is dan het zèlf-verworvone.
„Zeil moet ge het zoeken en zelf moet ge het
vinden," zong zoo terecht onze dichter de Génes-
tet.
Want niets is zóó zeer ons geestelijk bezit dan
wat wc zelf langs den weg van wellicht moeizaam
denken hebben gevonden. En niets kan ons meer
uit de kudde omhoog heffen, ons dus opvoeren
tot persoonlijkheid dan het denken, het kritisch
denken.
Aangeleerde waarheden (die dus ook evengoed
leugens kunnen zijn) zijn kuddewaarheden, die
dikwijls verstarrend werken en den geestelijken
groei, belemmeren.
Verworven waarheden (die óók leugens kunnen
zijn, maar nooit opzettelijke, nooit met heerscher.s
bedoelingen verbreide en dusy nooit massaal-ge-
vaarlijke) zijn persoonlijk gevonden waarheden.
En wie deze laatste zoekt zal worden een waar
lijk vrij mensch, die do normen, waarnaar hij zijn
leven richt, vfhdt in zich zelf. En hij zal ervaren,
dat geestelijke vrijheid d.i. het los-zijn van elk
bindend kerkgeloof en van alke burgerlijk-ge
sanctioneerde zedelijkheid voor een naar waar
achtig monsch-zijn hunkerend wezen een diep
geluk beteekent.
ASTOR.
P.S. Dc secretaresse van den V.C.J.B. te Heerhugo-
waard vraagt mij eenige artikelen te wijden aan Gösta
Berling. Tot mtjn spijt kan ik dit niet doen. Vooral niet
tegenover de andere lezers der S. C., die meerendeels
dit boek niet kennen.
VERZUIMDE KANSEN.
De belanghebbenden meencn, dat zij recht heb
ben op steun, omdat art. 3 van de wet van 1-4 Juni
1918 tot afsluiting en gedeeltelijke droogmaking van
de Zuiderzee eischt, dat er maatregelen genomen
zullen worden
ter tegemoetkoming aan de Zuiderzeevisschers-
bevolking en andere personen, wegens de scha
de, weLke de afsluiting hun mocht berokkenen.
Dit lezende, zou men zeggen, dat de belanghebben
den ongetwijfeld gelijk hebben. Toch zegt de Re
geering: neen.
En zij redeneert aldus:
Wat de wet van 1918 in het aangehaalde artikel
voorschrijft, is uitgewerkt in de Zuiderzee-
s t e u n w c t van 1925. Nadrukkelijk is toen vastge
legd, dat de getroffenen zelf tot plicht bobben de
nadeelen der drooglegging te boven te komen cn dal
<le Overheid hen daarbij zooveel mogelijk
behulpzaam zal zijn. Van recht op schade
vergoeding is geen sprake.
Zeker, zoo stemt dc Regeering toe, dat recht op
schadevergoeding had in dc wet van 1925 kunnen
worden erkend. Het is echter niet gebeurd: Regee
ring en Tweede Kamer-meerderheid wilden niet.
Een amendement-Duys beoogde schadevergoeding
wegens waanlc-ycrmi notering mogelijk te maken,
doch werd varworpen met 49 tegen 15 stem
men.
verschenen was, zou Hazel misschien Ja hebben gezegd,
al was het alleen maar omdat ze er genoeg van kreeg
altijd neen te zeggen. Maar nu was de vergelijking
tusschcn George en Wilbur onvermijdelijk. Daar George
zoo in elk opzicht een man was, kreeg ze op Wilbur een
kijk alsof hij een geldverdien-machine en een wassen
pop uit een modemagazijn was. Deze gedachten speel
den door haar hoofd, terwijl George sprak over het
temmen en teugelen van veulens; het vangen van wilde
stieren, het vinden van honing in de rotsen en boomen
en ook over het temmen van de wüdenis en hoe men
haar dienstbaar maakte aan de behoefte van den pio
nier.
Opeens hoorde Hazel zichzelf zeggen: Ik zou dolgraag
Uw farm eens willen zien, meneer Spragge.
Waarom niet? Moeder zou het eenig vinden om
U te logeeren te hebben en U...
Hij vond het beter om den zin niet af te maken.
Wat zou U doen om me te amuseeren?
Ik zou wat kleur op Uw wangen willen bren-
gen. Kijk eens hier, als ik het met moeder in orde
maak komt U dan bij ons?
Ik... ik zou het misschien wel kunnen doen.
Gcorge's blauwe oogen schitterden.
HOOFDSTUK Hl.
Juffrouw Spragge wordt ongerust.
George reisde den volgenden dag terug naar San
Lorenzo. Hij was tot de overtuiging gekomen dat
Hazel de vrouw voor hem was. Hij noemde haar in
gedachten „schat", en „snoes".
Alles bij elkaar genomen was ze een echte dame.
Hij nam den rammelenden postwagen van San Lorenzo
naar het dorp Aguila en ging naast den koetsier zit
ten, die in zijn goeden tijd (lang geleden) met de zes
had gereden en wel eens door bekende bandieten was
aangehouden. Nu, op zijn ouden dag, reed hij met een
paar ruige knollen voor een gammel wagentje.
Praatzucht was niet een van zijn ouderdomsverschtjn-
selen. Kletsmajoors verachtte hij en hij deed alsof hij
doof was wanneer hij handejsreizigers vervoerde.
Maar hij had eon oprechte genegenheid voor George
Spragge. Hij was cr op voorbereid dat George eens
flinie op stadsmanieren en stadsvolk zou schelden als
altijd, wanneer hij uit San Lorenzo terug kwam.
Maar tot Oom Zed's verbazing en ontzetting scheen
George veranderd. In de eerste plaats droeg hij een
Hierbij is het niet gebleven.
17 Mei 1929 heeft zich het trieste spel ten koste
van de Zuiderzcc-visschers herhaalt.
Aan de orde was toen een voorstel van de heeren
Duijs c.s., dat o.m. bedoelde om toe te kennen
een uitkeering in geld in eens wegens waarde
vermindering van eigendommen lot een bedrag
gelijk staande met de waardevermindering der
op 31 December 1920 aanwezige activa in eenig
Zuiderzeevisscherij of daaraan verwant be
drijf.
Met 60 togen 20 stommen kelderde dit voorstel en
het merkwaardige is, dat van alle partijen, ook van
de Christelijke, alleen dc heer Arts met de voor
stellers meestemde.
Willens cn wetens ontkende dus de Kamer het
recht op schadevergoeding en daarom doet het nu
zoo eigenaardig aan, dat thans uit dc Christelijke
partijen stommen opgaan, alsof dat recht wel zou
bestaan. Generaal Duymaer van Twist, die schijnt
te meenen, dat de Zuiderzeevisschers tot zijn hulp
troepen hOhooren, moge echter bedenken, dat hij ie
gelegenheid om hen te helpen, jammerlijk heeft ver
zuimd. Zijn dierbare woorden kunnen hen niet dienen
als betaalmiddel en bezorgen hun evenmin een an
der middel van bestaan.
Van oen generaal vooral is dit een grove fout. Op
ergerlijke wijze is hij tekortgeschoten in strategie, in
krijgskunst, én in 1925 èn in 1920. Dat zijn eigen be
vordering niettemin is doorgegaan al slapende
misgunnen wij hem niet, doch als hij zich nu hoog
op een paard laat hijschen cn zich zelf nog den
Ridder der visschers waant, dan wagen wij de op
merking dat de geschiedenis rijk is aan Ridders
van de Droevige Figuur!
20 Sepembter 1930.
IN een van mijn voorgaande brieven schreef
ik over de uiterst onbeleefde manier, waar
op wij onze fietstooht van Chesham naar
Londen in een paar aan onzen weg gelegen café's
behandeld werden. Het was, zooals men zich mis
schien herinneren zal, ongeveer twaalf op den mid
dag, en wij verlangden naar een kop koffie of cho
colade, en een boterham. In het eerste café ontvin
gen we een botte weigering om ons te bedienen, en
in het tweede een bediening, die naar het onbeschof
te heel sterk overhelde.
Heel eigenaardig treft het, dat nog geen maand
daarna de oorzaak van deze vreemd schijnende be
handeling mij haarfijn werd uitgelegd in een arti
kel in de Londcnsehe Observer. Het was, alsof ik een
ingezonden stuk aan het blad had gezonden, en dit
nu heel bereidwillig kwam vertellen, hoe de vork in
den steel zat, en dat ik toch vooral den caféhouder
niet al te hard moest vallen in mijn oordeel.
Laat ik beginnen met te vertellen, dat ik eigen
lijk al voor ik het artikel gelezen had, min of meer
van de zaak op de hoogte was. Dat wil zeggen, dat ik
op de hoogte was het systeem van de „gebon
den" herbergen in Engeland, maar ik had verzuimd
dit in verband te brengen met de onbeleefde behan
deling, die wij ondervonden.
Het is mij niet bekend, of in ons land „gebonden"
herbergen gevonden worden. In Engeland moet dit
onpleizierig klinkend woord voor meer dan 90
van de café's geplaatst worden. Op de tien hérbergen,
die je onderweg op je fietstocht tegenkomt, is er dus
nauwelijks een, die „vrij" is.
Waarschijnlijk begrijpt menig lezer al, waarin het
„gebondene" en het „vrije" liggen zal. Bij de „gebon
den" café's is het niet de herbergier, die efgenaar is
van zijn zaak, noch een gewoon particulier. De her
berg is eigendom van deze of gene brouwerij, of, zoo
geen eigendom, zwaar belast met een hypotheek, die
door de brouwerij is verleend. De gevolgen zijn dui
delijk.
Veronderstel, dat een brouwerij, die we de Chesham
Brouwerij zullen noemen, eigenares is van het café
De Volle Maan, of aan den zoogenaamden eigenaar
een zware hypotheek heeft verleend. Niets ligt
haast meer voor de hand, dan dat de brouwerij in het
huurcontract, of in de hypotheeknkte een clausule
heeft laten opnemen, waarbij de huurder of hypo
theekhouder verplicht wordt al zijn bier te betrekken
van de Chesham Brouwerij. Ja, de brouwerij kan
nog heel gemakkelijk een stap verder gaan, en den
herbergier verplichten per jaar minstens zooveel va
ten van hem te betrekken. Blijft de herbergier in
gebreke, doordat zijn klanten niet genoeg drinken,
dan kan de hypotheek worden opgezegd, of de huur
niet worden verlengd.
De herbergier heeft dus steeds een zwaard boven
2ijn hoofd hangen Dat maakt een mensch uit den
aard van de zaak al niet bijzonder vriendelijk ge
stemd. Ziet hij nu een klant zijn inrichting naderen,
dan begroet hij hem natuurlijk reeds met een inner-
lijken juichkreet, die haast tot een uiterlijken over
slaat, wanneer het niet één klant is, die nadert, maar
een klein gezelschap van liefst zes personen tege
lijk.
Verplaats U een oogenblik in zijn toestand. Het
jaar is al meer dan de helft voorbijgegaan. Het aan-
taf vaten bier, dat hij heeft ingeslagen, bedraagt nog
niet de helft van het minimum, dat hem is voorge
schreven, en is bovendien nog lang niet leeggetapt.
Maar komaan, hier is een buitenkansje. Zes vreem
delingen stappen van hun fietsen, waarvan vijf in
elk geval tot den bierdrinkenden leeftijd zijn geko
men. En fietsers, dat weet hij, zijn gewoonlijk voor
zien van een heel gezonden dorst. Hij wrijft zich
reeds in de handen.
„Wat zegt Koffie? Melkchocolade?" De aderen
zwellen op zijn voorhoofd. Het is waar, dat er een
zekere verdienste op zit, wanneer hij aan het ver
zoek voldoet. Enkele stuivers, of dubbeltjes. Maar
worden zijn biervaten daar leeger van? Geen drup
pel! En met een barsch „Nee" stuurt hij zes verbaas
de en dorstige Hollanders weg van zijn deur.
Wij wisten niet, waaraan wij ons blootstelden,
toen wij zoo argeloos van onze fietsen stapten en om
koffie vroegen. Een Engelschman zou het ons niet
graag hebben nagedaan. De Observer schrijft:
„Het gebruik van thee wordt, om het eens heel
zacht uit te drukken, niet aangemoedigd in herber
gen onder het tegenwoordige systeem. Inderdaad,
het zou al een heel stoutmoedige proefneming zijn in
een gewoon café binnen te gaan, en er om een kop
thee te vragen."
En die stoutmoedige proefneming hebben wij tot
twee maal toe gewaagd. De tweede maal zelfs met
succes, hoewel met de noodlge mate van ergernis
van onzen kant. Want wie een pak gaat koopen bij
den kleermaker, of een pond suiker bij den kruide
nier, verlangt niet alleen een pak of suiker, maar
wil tevens nog wel een vriendelijk „goeden mor
gen", of een „dank U wel, mijnheer", gratis op zijn
koop toe ontvangen. Wij zijn dat nu eenmaal zoo
gewend.
Die band van de „gebonden" café's is werkelijk een
heel ergerlijke en verkeerde instelling. Dat hoefde
hij inderdaad niet te zijn. Maar de kwestie is, dat .de
arme herbergier aan handen en voeten gebonden is
door den brouwer, die eigenaar is van zijn inrich
ting. Het is niet alleen, dat die brouwer hem ver
plicht alleen z ij n bier te verkoopen, en daarvan
een bepaalde hoeveelheid minstens te verkoopen. Hij
kan hem bovendien nog in zijn handen stoppen, wat
hij kwijt wil wezen. Ep de herbergier kan geen en
kele klacht uiten over de minderwaardige kwaliteit,
die hem in zijn handen wordt gestopt. Hij kan het
gemopper aanhooren van zijn klanten. Hij kan zijn
klanten zien vertrekken naar een concurrent, maar
andere waar kan hij hun niet leveren.
Maar, zal men zeggen, bij dien concurrent treffen
de klanten het al niet beter. Dat is natuurlijk zoo.
Tenzij er toevallig in de buurt een café te vinden
is, waarvan de eigenaar vrij is. Een herbergier, die
eischen stelt aan zijn brouwers. Een herbergier, die
ANNA PAULOWNA.
Aparte salons voor Dames en Heeren.
Blijvende Haargolf, volledige behande
ling f 10.-, '/2 jaar garantie.
vier, vijf soorten bier schenkt, en den brouwer, die
hem geen puike waar levert, voortaan voorbij gaat.
In dat geval is het lot van den „gebonden" caféhou
der dubbel beklagenswaardig.
De bestaande toestand is heel moeilijk. Hij bestaat
reeds lang, sinds het einde van de achttiende eeuw.
Wettelijk schijnt er weinig aan te doen te zijn. Als
de Wester suikerraffinaderij te Halfweg eigenares is
van eenige kruidenierswinkels te Amsterdam, Haar
lem en andere plaatsen, zal zij ongetwijfeld wel het
recht hebben haar huurders-kruideniers voor te
schrijven alleen Westersuiker te verkoopen. En wan
neer dan de suikerraffinaderij haar waar van zoo
slecht mogelijke kwaliteit maakt, brengt zij de be
treffende kruideniers in een uiterst moeilijke positie.
Toch ziet de Observer nog wel een uitweg. Aange
nomen dat de „band" wettig en dus onbreekbaar is,
dan zou toch zeker wel een bepaling gemaakt kun
nen worden, dat in elk café op een duidelijk zicht
bare plaats een papier was opgehangen, waarop te
lezen stond:
1. Wiens bier in het café verkocht werd;
2. Voor welken prijs dit bier aan dezen caféhou
der werd geleverd, en voor welken prijs hetzelfde
bier werd geleverd aan vrije herbergiers.
Dit zou natuurlijk fnuikend zijn voor den brouw-
wer. Elke klant zou zien, terwijl hij zijn biertje
dronk, dat hem van die of die brouwerij een minder
waardige kwaliteit werd voorgezet voor hoogen prijs,
en de brouwerij zou spoedig de keus hebben tusschen
sluiten, of alleen goede waar te leveren, of desnoods
slechte waar, maar dan tegen lagen prijs.
Een groot gedeelte van de moeilijkheid zou daar
mee weggenomen zijn, hoewel de „band" bleef be
staan. En zoolang die blijft bestaan, moet de ver
moeide en dorstige toerist er zich maar bij neerleg
gen, dat hem óf geen koffie, thee of chocola zal
worden geschonken in den herberg, óf dat hij, in-
plaats van een biscuitje, er een onbeleefde behande
ling bij op den koop toe krijgt.
Als onderdeel van het vlootplan hebben we ook
leeren kennen Minister Deckers' flottielje-vaartuig
voor de West. U herinnert zich nog wat op Curagao
is gebeurd en om nu voor nieuwe schandalen ge
spaard te blijven, moet er dit nieuwe uitvindsel
heen, dat, gewapend met drie kanonnen, de zeeschui
mers zal verdrijven.
Die zeeschuimers komen niet met. ecjltp. oorlogs
schepen en drie kanonnen zijn dus misschien" \v»i
genoeg om hen aan het schrikken te maken.
Met kanonnen pak je echter niemand: dan komt
het op snelheid aan.
U denkt dus: dat flottielje-vaartuig zal een hard
looper worden van geeft hem de ruimte!
In Den Haag denkt men er echter anders over.
Koopvaardijschepen, die niet heelemaal aftandsch
zijn, loopen nog wel een gangetje van 18 mijl cn
het is volstrekt geen wonder, als het sneller gaat. Een
gewoon mensch zou nu verwachten, dat ons flottielje-
vaartuig toch zeker 20 a 24 mijl zou moeten halen.
Neen, zegt Den Haag, 15 mijl is genoeg.
De zeeschuimer 'gaat natuurlijk voor onze kanon
nen op de vlucht; meer verlangen we niet, want wat
zouden we in 's hemelsnaam met hem moeten be
ginnen, indien we konden inhalen?
Zulk gevaarlijk volk breng je toch niet in je huis;
wie weet wat voor ongelukken er zouden gebeuren!
Om te lachen, lezers?
Inderdaad, als het maar niet zoo duur was!
nieuw cheviot pak. Je zou hem hebben kunnen aan
zien voor een handelsreiziger, barstend van verwaand
heid. Op de eerste vraag van den koetsier: „pret gehad
daarginder? (met een verachtelijken nadruk op dit
laatste woord) ftntwoordde George vroolijk: En of.
De oude Byies zei een half uur lang niets, terwijl
George neuriede: Ik verlang naar je hartje, o, zoo
zeer!
Toen de oude stad achter hen lag, bromde Oom Zed
door zijn dikke grijze snor:
Wat hebben ze jouw opgeknapt. Om de dames te
bakoren zeker, of ik weet het niet meer!
Een dame heeft het me helpen uitzoeken, oom.
Dacht ik het niet? Er op uittrekken met een stads
juffer?
Ze wilden me fotografeeren met den vogel. Die is
dood, oom!
Dat verbaast me niets. Van verdriet gestofrven
toen hij jou gezien heeft in deze spullen. Straks vertel
je me nog dat je met een stadsmeisje getrouwd bent
Waarom niet? vroeg George uitdagend. Ik kan
toch niet eeuwig jonggezel blijven. Waarom zou ik niet
kieskeurig zijn. Ik heb een fijn exemplaar uitgezocht,
op en top een dame
Is het zooals je moeder?
George zei haastig: Dat nu juist niet
In mijn oog komt jouw moeder wel zoo de vol
maaktheid nabij als een vrouw maar kan. Is ze knap?
Een bleek gezichtje en een smal figuurtje? Piekfijne
maniertjes en zeker allemachtig vlug en bij de hand in
het praten, maar een eend bij de waschtobbe en bij
het fornuis!
George lachte weer, maar hij raakte toch onder den
indruk. Het drong tot hem door dat zijn moeder ook
zou vragen naar Hazel's huishoudelijke hoedanigheden.
Stel je voor dat Hazel een „eend" aan de waschtobbe
of het fornuis was! Wat dan nog? Zo was slim genoeg
om het te leeren. Het zou voor zijn moeder een genot
zijn, het haar bij te brengen. Hij werd kwaad op zijn
ouden vriend en zei knorrig:
Elk meisje kan zoo knap zijn als maar mogelijk
Is en toch een huishoudster zijn naar alle regelen van
de kunst.
Van dat soort is Samantha er een.
Samantha?
Ik had altijd gedacht dat Samantha en jij het sa
men eens waren. Die is nou juist het ware. Je moeder
beeft haar opgevoed om je vrouw te worden. Daar wordt
ik nou beroerd van dat je dat nooit in de gaten hebt
gehad. Nou ga je naar huis en daar zal je twee brave
harten breken.
XL
Te Aguila stapte George uit de post en trok zijn oude
kleeren weer aan. Hij leende een rijpaard om naar de
vallei te rijden. Onderweg moest hij maar steeds den
ken aan wat Oom Zed gezegd had. De opmerkingen
over Samantha brachten hem uit zijn evenwicht. Saman
tha was inderdaad door zijn moeder opgeVoed om zijn
vrouw te worden. Nu begreep hij ook wat zijn moeder
bedoeld had. toen ze *han zijn vaders graf stonden.
Hij was inwendig boos op haar omdat ze niet ronduit
gesproken had. Als ze dat wel gedaan had, zou het ge
zonde verstand dat uit haar plan sprak, zijn sympathie
hebben gehad en zou hij haar wensch hebben vervuld.
Maar nu was het te laat De zon van Hazel was aan
zijn hemel opgegaan en haar licht kon door niets meer
verduisterd worden.
Inwendig tegenstrevend begroette George zijn nichtje
en vroeg kort hoe ze het maakte.
Samantha antwoordde even kort. Best Heb je je
geld gekregen?
Jawel.
Ook de slangen verkocht?
Van Horne wil er nog meer hebben.
We hebben je al eergisteren verwacht.
Ik ben nog wat blijven hangen.
Het is erg eenzaam als je weg bent.
Maar moeder en Jij schieten toch goed met elAar
op?
O ja. Ben je nog iemand tegengekomen in de stad?
Terwijl ze dat allemaal vroeg, werkte Samantha door.
George deed alsof hy niets hoorde. Hij zei levendig:
Ik ben allemachtig blij dat ik niet in Oakland woon
Hij rolde een sigaret, stak die aan en wandelde de
omheining uit George was „anders". Zijn stem had een
nieuwen klank gekregen, zijn lach kwam niet meer
vanzelf. Begon hij om haar te geven?
Hadden haar gevoelens de zijne doen ontvlammen?
Ondertusschen naderde George de boerderij. Hij
stapte de keuken binnen, vanwaar de lokkende geur van
boonen en spek hem tegemoet kwam. Hij vroeg zich
echter af of boonen met spek als dagelykseh eten Hazel
Goodrich wel bekomen zou! Hij kuste zijn moeder en
ging zitten. Dit was geen moment voor een volledige
bekentenis, maar het pad kon, om zoo te zeggen geëf
fend worden.
Hij zei langs zijn neus weg: Een fijne- reis gehad!
Juffrouw Spragge knikte, terwijl ze antwoordde.
Ik denk dan dat je blij bent dat je weer terug
bent
Hij haalde een verkreukeld exemplaar van de „San
Francisco Chronlcle" uit den zak.
Mijn portret, zei hij, terwijl hij het blad aan zijn
moeder overreikte.
Moeder Spragge veegde haar handen af en zette haar
bril op. Ze keek vol trotsch naar de beeltenis en las op
haar gemak wat er onder stond.
Je staat er op in een nieuw pak!
Ja, mevrouw van Horne heeft me onderhanden
genomen. Het portret waarnaar dit gemaakt is, wordt
omlijst... voor U.
Heb je er ook een voor Samantha laten maken,
mijn jongen? Ze keek hem scherp aan. George voelde
dat hij een kleur kreeg en zei haastig:
Nee hoor.
Dan mag ze het mijne hebben. Het kind heeft geen
enkel portret van je. Ze zou er echt blij mee zijn.
Ik zeg toch dat ik het voor u heb meegebracht.
De uitdaging in zijn stem ging haar niet onopgemerkt
voorbij. Juffrouw Spragge ging naar het fornuis terug,
gehuld in een Indrukwekkend zwijgen.
Wat bedoelt u. moeder?
Ik denk, zei moeder Spragge, dat je heel goed
weet wat ik bedoel.
George keek kwaad toen hij de keuken uitging, want
hy had het onbehagelijke gevoel dat -het thuis ineens
minder prettig was.
In de wildernis worden in den regel de maaltijden
vlug en zwijgend genuttigd. Daarna, als de vaten zijn
omgewasschen en opgeruimd, en de vrouwen haar naai
werk ter hand nemen, worden de belangrijke zaken be
sproken.
George was een heel eind met zijn tweede pijp geko
men, voor zijn moeder en Samantha met hun werk
bij hem kwamen zitten op de waranda. Hij begon zich
langzamerhand weer op zijn gemak te voelen. En dan,
de korte schemering was gevallen, verradelyk blozen
zou dus niet opvallen. Hij verdeed geen tijd met een
lange inleiding.
Juffrouw Spragge hield hoorbaar haar adem in. Sa
mantha boog zich over haar naaiwerk.
Wordt vervolgd.