SchagerCourant
Derde Blad.
BRIEVEN
UIT DE RIETHOEVE.
Voor Zelfscheerders
Het verbouwen van graszaden.
BOERDERIJ en XEEHOUDERIJ
Zaterdag 27 September 1930.
73ste Jaargang. No. 8738
VIL
VOR me, op de schrijftafel, staat een mooie
prentbriefkaart van het kasteel „de Cannen
burgh", in de onmiddellijke nabijheid van
het dorp Vaassen, eenige kilometers benoorden Apel
doorn. Forsch en statig rijst *t als 't ware op uit het
breede water, waardoor het is omgeven aan alle zij
den, alléén bereikbaar door een zwaar-gemetselde, op
vier bogen rustende brug. Een middeleeuwsche
burcht, die als een prachtige herinnering uit verre
tijden is blijven bestaan tot in onzen tijd.
Al dikwijls had ik de lust in me voelen opkomen
'dit kasteel te gaan bezichtigen. Eindelijk is het er
van gekomen en het bezoek heeft me zóó voldaan,
dat ik niet kan nalaten er over te schrijven en
ieder die daartoe in de gelegenheid is, op te wekken
mijn voorbeeld te volgen. Dit oude kasteel is thans
ingericht op het ontvangen van logé's en van tijde
lijke bezoekers, maar gelukkig heeft de tegenwoor
dige eigenaar Dr. R. Cleve de gedachte gehad om het
gebouw niet te moderniseeren, zoodat men, daar
verblijvend, zich geheel kan voelen in den sfeer van
vele eeuwen terug. Wel is veel moois verdwenen, o.a.
de goud-leeren behangsels, welke op het laatst der
vorige eeuw voor eenige duizenden guldens werden
verkocht, maar toch vinden wij nog vele meubelen
o.a. prachtige kasten en kisten van zeer hoogen
ouderdom, welke tot den inventaris behooren en ge
heel passen bij het interieur.
Vóór ik tot de beschrijving van het kasteel en zijn
omgeving overga, eerst eenige historische mededee-
lingen.
Het bestond reeds in de veertiende eeuw en bekend
is o.a.. dat het in 't jaar 1372 een aanval had te door
staan van het leger der Heeckerens.
Ieder, die een beetje thuis is in de vaderlandsche
geschiedenis kent den naam van Maarten van Ros-
sem. Als jongens op de lagere school hebben we van
dezen vechtersbaas hooren vertellen. Welnu deze
man, wiens lijfspreuk was „branden en blaken is het
sieraad van den oorlog", heeft op „de Cannenburgh"
gewoond. In de groote hal hangt nog steeds zijn in
olieverf geschilderd portret.
Later is het kasteel in handen gekomen van an
dere eigenaars, nl. de familie Isendoorn, die het be
zeten heeft tot 1881, toen Dr. R. Cleve het zich ver
wierf.
Als de muren van dit geweldige gebouw konden
spreken, zouden ze ons veel kunnen verhalen van
rumoerige tijden, van ruwe zeden en galante avon
turen, van groote en kleine oorlogen, van ridderlijke
daden en kostbare festijnen.
Want hier is gelééfd. Hier heeft de krijgstrompet
geschetterd en heeft de jachthoren geklonken. Hier
zijn edelmannen en edelvrouwen in feestgewaad sa
men geweest. Hier trappelden de rijpaarden, wach
tend om met hunne berijders en berijdsters de ein-
delooze bosschen en de onmetelijke heidevelden van
de heerlijke Veluwe te doorkruisen.
En wanneer wij thans hier vertoeven is 't voor
hem die eenige verbeelding bezit, of hij dit nog eens
weer ziet gebeuren. Met zijn fantasie bevolkt hij 't
oude kasteel en als hij wandelt door 't prachtige
park, langs de groote vijvers, waarlangs de gewel
dige oude beuken staan, dan is 't hem of hij voor
een oogenblik geen kind meer is van de twintigste
eeuw, of hij teruggevoerd is naar 't verleden. Hij
gaat droomen van de wereld, die vèr achter hem
ligt van edelen en ridders, van jonkvrouwen, van
lijfeigenen en hoorigen en het doet hem soms plot
seling vreemd aan, dat hij hier is gekomen met een
auto of een rijwiel en dat hij gekleed is in een mo
dern costuum. Want als we hier verblijven, is de
bestaande wereld voor een poos verdwenen. Het is
zoo zenuwkalmeerend rustig om de stille vijvers. Er
is een stemming van onverstoorden vrede, die wel
dadig inwerkt op den bezoeker, als hij komt uit de
drukke, jachtende wereld. Ik sprak met de'vriende
lijke dame, welke in dit kasteel de zorg voor de keu
ken op zich heeft genomen. En het trof me, dat ze
zeide: „hier komt de mensch weer tot zichzelf en
leert hij denken over zijn leven, hier verdiept hij
zich en wordt innerlijk rijker."
Ik geloof dat zij gelijk heeft.
Mij dunkt: het kan niet anders of een verblijf op
zulk een plaats moet tot ernstige bezinning voeren.
Als ik hier eenigen tijd en pension zou wezen, zou
ik tweeërlei lectuur bij me willen hebben. Ik zou ge
schiedkundige boeken lezen en wijsgeerige werken
bestudeeren. Want ik zou het verleden wenschen te
rug te roepen en ik zou de groote levensvraagstuk
ken willen overdenken.
En ik ben er zeker van, dat ik in de menschen
van het verleden veel zou terugvinden van wat we
nu nog kennen als het wezenlijke van hun leven.
Dezelfde drijfveeren, dezelfde neigingen, dezelfde
hartstochten. De tijden zijn veranderd, de omstandig
heden gewijzigd, maar de mensch is mensch geble
ven, met z'n eeuwige zielsverlangens; zijn diepe be
hoeften, zijn innerlijke nooden, zijn wenschen, ho
pen, gelooven
Maar zóó schrijvend zou ik haast vergeten om u
wat meer van dit merkwaardige kasteel te vertel
len en daar is 't me toch om te doen.
Ik stel u, mijn Westfriesche vrienden, dus voor
om van de hoogte der bespiegeling neer te dalen
naar de vlakte dêr zakelijke beschouwing. En we
gaan samen een wandeling maken naar en door „de
Cannenburgh", Een breed pad voert van den weg
naar een groot voorplein, waar aan weerszijden twee
zeer ruime dienstgebouwen staan, waarin in vroe
gere tijden het-dienstpersoneel woonde en waarin
de paardenstallen zich bevonden. En dan staat daar
voor ons het oude gebouw, waaraan in den loop der
eeuwen wel veranderingen zijn gebracht, maar dat
toch in zijn geheel het oude gebleven is. Over de
reeds genoemde steenen brug gaan wij naar de
deur, die ons toegang geeft tot de prachtige hal.
Vroeger was er natuurlijk met 't oog op de veiligheid
een ophaalbrug. Om de voordeur een steenen lijst
werk en daarboven de familiewapens van Isen
doorn a Blois en zijn echtgenoote van Renesse van
Elderen. Zoodra wij de hal zijn binnengetreden, ge
voelen wij het verleden om ons heen. Daar hangt in
de hoogte het portret van Maarten van Rossem. Ik
kijk er een poosje naar: allerlei gedachten flitsen
dobr me heen. Ik bedenk dat zijn schedel tot 1883
toe hier ter plaatse als een herinnering werd be
waard en dat die schedel thans in Arnhem in een
museum te zien is. Ja, ouwe jongen, dat had je niet
kunnen denken! En nou ben je dood, net zoo goed
als wij eenmaal dood zullen zijn. Je was toch een
brutale rakker, jij, die het waagde om in 1528 met
een paar duizend man op te trekken en Den Haag
te verrassen om met een rijke buit terug te keeren!
Verder vinden we hier nog eenige andere portretten
van latere bewoners, waarvan in het bijzonder dat
van Johan van Isendoorn en Margriet van Ros
sem, omgeven door hunne 13 kinderen (6 zonen en
7 dochters), de aandacht trekt. Hier staat ook een
geweldige ijzeren geldkist met geheim slot.. Het is
me niet bekend of deze er al was in den tijd van
Maarten van Rossem. Zoo ja, dan is 't een goede be
waarplaats geweest voor wat h.ij den Haag wist af
te persen.
Heel mooi is ook de antieke lichtkroon in de hal.
AIS we de hal verlaten, komen we in de zijvertrek
ken, die thans als logeerkamers en zitkamers voor
de pensiongasten dienst doen. In het eerste vertrek
treft mij een prachtige oude schouw. Op een tafeltje
staat een schaakspel, geheel van brons. Het zijn Ba
tavieren en Romeinen en de kasteelen worden door
olifanten voorgesteld. Een oude bijbel doet ons den
ken aan den tijd toen dit boek nog een voorname
plaats in het leven innam. Het is toch jammer dat
het echte goudleerbehang verkocht is. Een klein
stukje dat nog over is, wordt ons vertoond. Nu prijkt
de rest voor een groot deel in een Engelsch huis.
Voor f20.000 n.1. is een Engelschman er eigenaar
van geworden.
Daar staat nog een oud spinet en verderop nog een
met een hoog achtergedeelte. Onze begeleider slaat
eenige tonen aan. Ze klinken wat onzuiver.
O fantasie, o heerlijke fantasie! Ik zie een lief
meisje in den schemeravond aan het spinet in
Noordholland noemen ze zulk een platte piano tegen
woordig heel oneerbiedig een zoutkist! en ze speelt
een romance, het raam staat open en de klanken
ruischen zoo mooi over het stille water en aan den
overkant van de gracht daar wandelt de smachten
de minnaar en hij luistert, luistert
De begeleider verstoort mijn droom. Andere be
zienswaardigheden treffen me: een kast met heel
goed snijwerk, een gesmeed-ijzeren lichtkroon van
bijzondere schoonheid. Daar hangen nog een paar
koperen bedwarmers en daar staat een spinnewiel.
Ik herinner me nog een dergelijke beddepan bij mijn
grootvader van vaderszijde. Welke lieve vrouwen
handen hebben hier vroeger garen gesponnen gedu
rende de lange winteravonden, wanneer in de licht
kroon de vetkaarsen walmden?
Wij gaan verder van 't eene vertrek naar 't andere,
dan de zwaar-eikenhouten trap op naar boven. We
komen in een hoekkamer, waar Maarten van Ros
sem zeven jaar lang een meisje gevangen hield. Het
waren toch voor ons bewustzijn wonderlijke tijden
vroeger. Zoo vinden we ook nog een soort van stee
nen koker, die van heel boven doorliep naar beneden
in een put met water die 7 meter diep was. Daar
werden de misdadigers, d.w.z. zij, die de rechten der
heeren hadden overtreden, in geworpen!
Wij betraden de ridderzaal. Daar staat een oude
wapenkist. Aan den wand een lans die bij tournooien
in gebruik waren. Een kast van ingelegd wortelnoten
hout. Een kastje uit den tijd van pl.m. 1200!
Naast de ridderzaal: de kapel. Hier kwamen zij bij
een om hune godsdienstige behoeften te bevredigen.
Er zal wel anders gepreekt zijn dan in de Niedor-
per kerk. Och, als zoo'n Maarten van Rossem mij
eens had moeten aanhooren! Zou hij me ook hebben
gevangen gezet? Of zou hij me in den put hebben
laten duikelen?
We vinden hier boven verschillende kamers, voor
logé's ingericht. In één daarvan staan een paar
prachtige ouderwetsche ledikanten met snijwerk en
nog van hemels voorzien. Het moet wel een eigenaar
dige sensatie geven om hier te slapen. Ik stel me
voor dat ik droomen zou van tournooien, van rid
ders in harnas, van hoofdsche juffers. En hoe heer
lijk moet hier het ontwaken zijn. Geen straatlawaai,
geen autorumoer, geen snorrende motorfietsen. God
delijke rust. Een verrukkelijk uitzicht naar alle
kanten.
Nu nog even naar boven om van het verre uitzicht
te genieten dat een der torens ons biedt. We staan
ruim 30 M. hoog. Daar ligt Apeldoorn, dè.ar Deven
ter, daar Zutphen ginds spitsen de zes palen van
Radio-Kootwijk de lucht in. We zien over de Gel-
dersche bosschen heen. Hier stonden ze vroeger om
uit te zien of soms een vijand naderde.
Dan naar beneden. Gij moet nl. weten, dat het ge-
heele kasteel gebouwd is op gewelven, waarvan de
vloer even boven het water uitkomt. Die gewelven
vormen verschillende ruime bergplaatsen. Een reus
achtige wijnkelder en voorraadsberging. Een van deze
gewelven was eertijds de slachthal en daarnaast be
vindt zich een vertrek waar het vleesch werd be
waard, hangend aan zware haken. Door een deur,
die op de gracht uitkomt, werd het slachtvee binnen
gebracht.
Hiermede heb ik u 't voornaamste niet alles
van dit merkwaardige kasteel beschreven. We nemen
er afscheid van, maar niet zonder nog even op de
brug te blijven staan, waar de vriendelijke dame, van
wie ik in 't begin vertelde, ons de prachtige karpers,
die hier ongestoord in de kasteelgracht leven, heeft
laten zien. Ze strooit stukken brood in 't water. Van
alle kanten komen ze opzetten. Mijn oude vriend Jan
Peereboom zou hier zijn hart ophalen en genieten.
Er zijn reuzen-exemplaren bij. Ze mogen niet gevan-
Eerst een weinig Purol goed in de
huid wrijven en daarna pas inzeepen.
Dat scheert schoon, zacht en pijnloos.
gen worden. Hengelen is alleen geoorloofd in een paar
andere vijvers, maar zoo zeide de dame, gelukkig
lachend, ze vangen niets: de visschen zijn niet
hongerig, ze worden te goed gevoed.
We loopen, vóór we in de auto stappen, het schit
terend park door. Het is bladstil. Een zwaan drijft
heel langzaam voort door het rimpellooze water,
waarin de geweldige beuken zich spiegelen. Het is
als een mooi, oud sprookje.
„Zullen we gaan?" zegt mijn vroolijke vriend, met
wiens auto ik hier ben geweest.
De droom is voorbij. Het verleden ligt weer achter
ons. Uit de middeleeuwen springen we over eenige
eeuwen heen, in den modernen tijd terug! Maar wat
was 't mooi! De gonzende motor zingt zijn jagende
lied en we snorren den langen weg naar Elburg op,
dwars door de Noord-Veluwe en een ander genot is
ons deel. het genot dat de wijde heidevelden ons bie
den met hun verrukkelijke vèrgezichten.
Mijn brief is af. Alleen nog maar een opwekking.
Menschen,- als ge ooit lust hebt om te toeven in een
heerlijke, rustige omgeving, om u een poos een
kasteelbewoner te weten en los te zijn van de drukke
wereld, om uwe gespannen zenuwen ie óntspannen,
gaat dan naar „de Cannenburg".
Ik groet u allen van harte.
N. I. C. SCHERMERHORN.
De 18000 H.A. grond in de Wieringermeer liggen
droog. Dagelijks werken zware machines en tal van
arbeiders aldaar om de watergangen te maken, op
dat de grond zoo spoedig mogelijk cultuurrijp zal
wezen.
En wat dan? Blijkens de voorloopigc plannen zal
een groot deel dezer gronden worden ingezaaid met
graszaad. Men wil er dus weiland van maken. Mis
schien aankomend jaar al, doch zeker in 1932 zullen
dus groote hoeveelheden graszaad noodig wezen. Nu
zou het kunnen wezen dat deze graszaden uit het
buitenland zouden moeten worden betrokken im
mers in ons -land wordt weinig grasland geteeld,
gewoonlijk niet meer dan 120 a 150 H.A. per jaar,
doch het droog maken van de Zuiderzee is een
nationaal werk. Dit wil zeggen de Regeering heeft
zich op het standpunt gesteld dat alles wat voor
dit werk noodig is, aan materiaal en arbeidskrach
ten, zooveel mogelijk uit Nederland moet afkomstig
wezen. Een zeer juist standpunt.
Zoo denkt er zeker ook over de Voorloopigc Di
rectie voor het in cultuur brengen der Zuiderzce-
gronden. Blijkens een schrijven van deze Directie
wekt zij onze akkerbouwers op om in den vervolge
aandacht te besteden aan den verbouw van gras
zaden, omdat hiervan in de toekomende jaren be
duidende kwantums zullen noodig wezen. Voorloopigc
besprekingen met fijnzaadtelers en handelaren en het
Centraal Bestuur zijn alreeds gehouden en waarora-
trent den verbouw van graszaden nog weinig be
kend is, zullen we belanghebbenden zeker een dienst
bewijzen door over deze cultuur eens het een en
ander mede te deel en. Vooraf ga deze opmerking.
Belanghebbenden moeten zich voor den omvang van
deze teelt niet al te veel voorstellen. Zijn mijn in
lichtingen juist, dan zouden er in het geheel benoo-
digd zijn 90 H.A. graszaad om in de voorloopige be
hoeften die de Zuiderzee stelt te voorzien. Aan het
schrijven van dit artikeltje en nog een volgend, ligt
dan ook een wijdere strekking ten grondslag. De
tijden zijn er naar, dat de akkerbouwer moet omzien
naar gewassen, die de meeste kans bieden op een
loonende opbrengst en om die reden zal er hier of
daar wel een landbouwer wezen, die aan de teelt
van graszaad nu misschien meer aandacht zal schen
ken dan vroeger het geval zou zijn. Als het getij ver
loopt, moet. men de bakens verzetten. En is het niet
eigenaardig: waar in ons land zooveel grasland is
en jaarlijks zooveel graszaad noodig is, dat men dit
zaad voor het grootste gedeelte importeert uit het
buitenland. Zooals gezegd, verbouwen wij jaarlijks
in ons land pl.m. 150 H.A. graszaad. Een gemiddelde
opbrengst per H.A. vinden wij nergens in de Ver
slagen van den Landbouw aangegeven, maar het is
toch wel duidelijk dat de opbrengst van die 150 H.A.
bij lange na niet voldoende is voor den jaarlijkschen
aanleg voor tijdelijke of blijvende weiden in ons
land Daarbij komt nog iets heel bijzonders. Onze
landbouwliteratuur is uitgebreid; van al onze ge
wassen kunnen we daaruit veel naslaan, doch pro
beer niet om in onze landbouwboeken iets te zoeken
van de teelt van graszaden. Ge zult het zeer spora
disch aantreffen. In de Veldbode van 1923 behandelt
dc heer Ter Haar in een drietal hoofdstukken iets
over deze cultuur, maar overigens zijn wij aange
wezen op de Duitsche literatuur om ons op dit ge
bied te oriënteeren.
Het verbouwen van raaigrassen en thimothee voor
eigen behoefte aan zaaizaad, komt in ons land nog
al eens voor. Deze grassoorten worden dan onder
dekvrucht gezaaid, bij voorkeur onder boonen, erw
ten en voederbieten, als deze voor den laatsten keer
gewied worden.- Beter is het natuurlijk om geen
wortelgewas te nemen, maar veldboonen en erwten,
omdat deze wat vroeger dan een wortelgewas het
veld ruimen. Bij erwten moeten wij deze restrictie
maken dat de erwten niet vuil op het veld mogen
staan. Ook dan is erwten geen geschikte dekvrucht.
Na de overwintering kan men in het tweede cultuur
jaar het gewas groen vervoederen of hooien. Maait
men betrekkelijk vroeg af, dan kan men in het twee
de cultuurjaar een goede zaadopbrengst verwachten.
Valt de stand van het gras in het voorjaar van het
tweede cultuurjaar tegen, dan kan men omploegen
en nog een wortelgewas zaaien. Er is dan niet veel
meer verloren dan het zaaigraszaad en ook «lat wel
licht nog niet eens, omdat het jonge gras altijd nog
een kleine groenbemesting levert, waarin nog betrek
kelijk veel gemakkelijk uitspoelbare stikstof is vast
gelegd, die op zwart land gedurende den winter voor
een deel verloren zou zijn gegaan.
In de laatste jaren vestigt men in Duitschland in
de landbouwbladen veel meer dan vroeger de aan
dacht op de graszadenteelt Zouden de Duitschers
ook in dit opzicht weer komen kapen op onze kust.
Ik meen niet dat dit de bedoeling vooreerst zal we
zen; doch Duitschland voert in normale tijden voor
meer dan 28 millioen gulden aan graszaden in, voor
al uit Engeland, Amerika, Frankrijk, Nieuw-Zeeland
en Denemarken. Om de betalingsbalans niet te be
zwaren met dit beduidende bedrag, waaruit zoo sterk
de macht van het kleine spreekt, wordt de Duitsche
landbouwende bevolking opgewekt om ook met het
telen van graszaad in eigen behoeften te voorzien.
Engeland, Amerika en de andere landen die wij
daar zoo juist opnoemden, zijn de leveranciers dus
en zeker zullen deze landen ook een belangrijke ex
port hebben naar ons land. Behoorlijk bijgehouden
statistieken hebben wii dienaangaande niet ter onzer
beschikking.
Voor de teelt van, graszaden zijn alle intensief ge
leide bedrijven geschikt; de teler moet echter veel
kennis hebben van de eisehen die de verschillende
grassen aan den bodem stellen. De meest waarde
volle grassen stellen hooge eisehen aan de cultuur,
indien zij dc grootst mogelijke zaadopbrengst zul
len geven. Op een humusrijken klei- of zavelgrond
gedijen zij het best. Het land moet, practisch gespro-
ken, vrij van onkruid zijn, vooral geen kweekgras be
vatten. Juist deze is de doodsvijandin der goede gras
soorten. Zelfs beemdgras en fioringras, die zelf krach
tige uitloopers vormen, moeten het tegen het kweek-»
gras (Triticum repens) opgeven.
Bij de keuze der te telen grassen moet men reke
ning houden met de plaatselijke omstandigheden,
van bodem en klimaat, maar het is niet verstan*
dig om in één bedrijf meer dan 2 of 3 soorten te ver-,
bouwen; meestal zal dit ook niet mogelijk zijn, daai*/
de verschillende grassen verschillende eisehen aan]
bodem en klimaat stellen. Zwenkgras, kropaar, Ti-i
motheegras, Beemdgras en fioringras verlangen een
matig vochtdgen bodem. Op zeer natten grond kunnen
nog vossestaart, rietzwenkgras en rietgras geteeldi
worden. Goudhaver en Fransch raaygras gedijen het-
best op goeden kalkrijken drogen grond. Op veen!
doen thimothee, fioringras, vossestaart en beemd-»'
gras het goed en op armen drogen zandgrand kan,,
het nog met schapenzwenkgras lukken.
Evenals bij alle zaden is voor het telon van gras-,
land de aanschaffing van het zaaizaad van het. aller»,
grootste belang. Van wien men dat ook betrekt,-van
belang is het, om het vóór het zaaien altijd te laten
onderzoeken op zuiverheid, echtheid en kiemkracht.
Een bepaald soort mag beslist geen andere gras*
zaden bevatten. Gewoonlijk geeft de uitzaai van in',
het eigen land gewonnen zaden al moet men dan
ook in het klein beginnen, nog de beste resultaten,.
De tijd is nu voorbij, maar om zeker te zijn van
zuiver zaaizaad, moet men eigenlijk zelf graszaad,
voor den uitzaai verzamelen, door het met de handj
op de hooilanden in de naaste omgeving te gaan'
plukken. Men heeft dan bij eenige nauwkeurigheidf
van verzamelen de beste waarborgen dat men beslist]
zuiver zaad heeft en niet andei's. In Beieren verschaft
het rijkszaadteeltstation op bepaalde voorwaarden,
zaad voor de zoogenaamde vermeerderingsvelden,
oni daardoor in het hezit van grootere hoeveelheden
betrouwbaar zaad te komen.
Omdat men schoon land moet hebben, zijn velden
waarop hakvruchten als aardappelen en wortelge
wassen hebben gestaan, uitermate, geschikt voor deza
teelt. Ook een zwaar gewas haver is een goede voor
vrucht, vooral wanneer men het gras pas in den
nazomer of in den herfst wil zaaien. Hoofdzaak is,
dit zij hier nogmaals herhaald dat men schoon
land heeft. Met gewassen als erwten cn granen, dia
gauw kunnen vervuilen, zijn als voorvrucht onge
schikt. Een voorraadbemesting met fosforzuur en op
lichtcren bodem ook met kali is zeer gewenseht. Het
met gras te bezaaien perceel bemeste men liefst niet
met stalmest, daar deze natuumiest vaak te veel
onkruiden bevat en verontreiniging van den akker
daarvan het gevolg zou kunnen wezen. Zooals ge
zegd, is op lichteren grond ook een kalibemesting
aan te bevelen, bij voorkeur in 't najaar en anders
in het vroege voorjaar. Grasland heeft een flinke
hoeveelheid stikstof noodig, cn grasland dat men
voor zaadwinning bestemd heeft, hieraan nog meer
behoefte dan gewoon grasland, want men moet een
grasgewas voor zaadteelt niet vergelijken met een
weide, maar veeleer met een graangewas, en daar
bij moet men zeker niet uit het oog verliezen dat
een graangewas éénjarig is cn een grasbestand voor
zaadwinning dikwijls meerjarig is.
Het graszaad wordt gezaaid als de bodem in de bo
venste laag genoeg vocht voor de kieming der gras
zaden bevat, die inaur ondiep gezaaid mogen wor
den. Ken ongelijkmatig opkomen van het zaad geeft
later aan het onkruid gelegenheid om zich te ont
wikkelen. Üp zwaardere gronden verdient rijenteelt
voor graszadencultuur aanbeveling, omdat de grond
dan beter vrij van zaadleverend onkruid kan worden-
gehouden. Is de grond droog in het voorjaar of kan
men door de voorjaarswerkzaamheden den grond
soms niet fijn genoeg verkruimelen en een bekwaam
zaadbed maken, dan stelle men liever het zaaien uit
tot in den herfst. Dit geldt vooral voor de grassoor
ten die snel groeien.
Een voor de hand liggende vraag is deze: moeten
de graszaden onder dekvrucht worden gezaaid of
niet. Zaait men onder dekvrucht, dan moet dit na
tuurlijk in het voorjaar geschieden. Zaait men ma
chinaal, dan kan men bij vierkant liggend land het
graszaad in rijen zaaien, rechthoekig op de rijen der
ondervrucht. Dat de ondervrucht alreeds een hand
breed boven den grond staat is geen bezwaar van
beteekenis. Wij bedoelen natuurlijk hierbij als on-
dervrucht een graangewas.
Wanneer men met het zaaien wacht tot de onder
vrucht alreeds een handbreed boven den grond staat,
heeft men zoo noodig eerst nog gelegenheid om de
dekvrucht behoorlijk te wieden of te schoffelen. Ge
wenseht is het natuurlijk om de ondervrucht niet al
te dik te zaaien en zoo mogelijk vroeg van het land
te halen. Dit komt aan de vocht-, licht- en lucht-
voorziening der jonge grasplantjes ten goede. Wan
neer de jonge plantjes in het allereerste groeitijdperk
last van droogte krijgen, loopt de zaak mis. Zij kun
nen zich dan niet ontwikkelen, het land gaat ver
vuilen enz. enz. Een volgende maal zullen wij nog
maals op dit onderwerp terug komen en dan de
teelt meer in détails behandelen.
w v y