TE SCHAGEN PARAPLUIE-OPTOCHT SPROOKJE VOOR DE KINDEREN. Er was eens een reus, die "Bibbelbak heette. Bibbelbab was een booze reus, want hij deed iedereen kwaad. Hij stal de schapen van arme boeren, om zijn groote maag mee te vullen, hij trapte de hooibergen om. om op te slapen en als hij 't 's winters koud had, stak hij een huis in brand om zich aan te warmen. „Och. och", zuchtten de menschen, „waren wij die reus maar kwijt!" Maar niemand dorst hem iets te doen, uit vrees dat hij kwaad zou worden. En Bibbelbab was verschrikke lijk sterk en groot. Hij zou een heel dorp kunnen ver woesten, als hij daar zin in had. Dat hoorde een kabouter, die ergens ver weg woon de. „Ik zal die menschen eens gaan verlossen", dacht hij. Op een morgen ging hij op weg, en s avonds was hij al 'in het dorpje, waarbij de reus woonde, aange komen. Hoe hu dat zoo vlug kon? Wel, hij was erg -klein en mager met lange spillebeentjes waarmee hij zóó vlug kon loopen, dat je zijn beenen niet eens kon onderscheiden. Evenmin als je de spaken van een wiel, dat erg hard draait kunt zien. Daarom heette hij Trippeltrap. Op een omgetrapte hooiberg lag Bibbelbab te sla pen. Hij snorkte zoo hard, dat je het al van ver kon hooren. „Dat is-ie", dacht Trippeltrap, en hij keek eens rond, of hij niets zag, om den reus mee te plagen. Daar zog hij een mierenhoop. Voorzichtig nam hij Öe aarde met de wriemelende mieren in zijn handen en legde ze op den reus zijn borst. Vlug liep hij weg en verschool zich achter een paaltje, om te zien, wat er nu gebeuren zou. De mieren kropen in den hals van Bibbelbab. wan- üeldeA over zijn huik, kropen in zijn neus, in zijn ooren In eens sprong de reus op, stak de vin gers in zijn neus en in zijn ooren, wreef met zijn han den over zijn lichaam, terwijl hij razend van woede op en neer danste. Eindelijk liep hij hard weg naar de beek, en sprong pardoes in het water. Trippeltrap viel om van het lachen, hij spartelde met zijn spillebeenen in de lucht van pret. Toen de reus weg was, nam hij wat van het hook waarop Bibbelbab had gelegen om er een dutje op te doen. Maar hij zorgde wel, dat hij uit de buurt van de mieren bleef! II. Don volgenden dag zocht Trippeltrap de reus weer op. Daar zat hij in een grooten ketel te roeren. Trip peltrap stak zijn neus in den wind. „Schapen soep", dacht hij, „Daar zal je niet veel plezier van be leven, Bibbelbab!" Achter den grooten rug van den reus, plukte hij wel twintig vergiftigde papaverbollen, legde ze op een hoopje en verschool zich achter een grooten steen. Toen de reus even weg ging, kwam hij vlug te voor schijn en gooide alle papaverbollen in de soep. Als de wind kroop hij weerwichter den steen. Bibbelbab roer de nog een poosje, en toen de soep afgekoeld was. stak hij er een groote lepel in en begon te eten. Hij had honger, dat kon Trippeltrap wel zien. O, wat at die rcusïHet duurde niet lang, of de heele ketel was leeg. En Bibbelbab legde zich neer, om op zijn ge mak wat te slapen. Maar wat was dat? Plotseling rees hij overeind, zijn gezicht werd wit. Hij stond op, duw de zijn handen op zijn maag, en begon vreseelijk te steunen. Trippeltrap kreeg bijna meelij met den reus, zoo ziek was hij. Als Bibbelbab niet zoo'n kwade reus was geweest, had de kabouter hem zeker geholpen. Maar nu hield hij zich stil, terwijl de reus zuchtend en kreunend, met de handen tegen zijn maag, naar da beek liep, om wat te drinken. Toen hij akelig bleek terugkwam, legde hij zich op nieuw te slapen. Een gewoon mensch zou dood zijn gegaan van zooveel papaverbollen* maar eea reus wordt er alleen maar ziek van. Bibbelbab sliep zeven dagen lang. Toen hij eindelijk wakker werd had hij pijn over zijn heele lichaam. Waarvan, wist hij niet. Maar Trippeltrap zooveel te beter! Die had, toen de rous lag te slapen, brandnetelblaadjes tusschen zijn kleeren gelegd. Bibbelbab raakte op den duur geweldig uit zijn hu meur, want eiken dag verzon de kleine Trippeltrap nieuwe plagerijen. Nu eens zaten er slakken in den reus zijn schoenen, dan weer staken er splinters door zijn broek en wat Bibbelbab het meest woedend maakte, nooit kreeg hij den deugniet, die het gedaan moest hebben te pakken. Op een goeden dag hoorde Trippeltrap hem brom men: „Als me weer zooiets overkomt, steek ik het heele dorp in brand!" Gauw liep Trippeltrap naar 't dorp en waar schuwde de menschen, dat zij zich gereed moesten maken; er kon van allerlei gebeuren Intuschen dacht hij: Zou er iets te vinden zijn, dat den reus kon wegjagen en hem toch niet boos maakte, zoodat hij het dorp in brand stak? En jawel, spoedig kreeg hij een plan. Bibbelbab woonde in een groot hol. 's Avonds kroop hij er in en dan deed hij een hooge steen voor opening, opdat niemand hem kon lastig vallen. Dien avond deed hij dat ook. Zoodra Trippeltrap hem hoorde, riep hij enkele mannen. „Nu moeten julli" vlug drie groote boomstammen omhakken en die er tegenaan zetten, zoodat de reus morgenochtend de steen niet kan wegkrijgen." De mannen, die wel wis ten, dat Trippeltrap een heel wijze kabouter was. deden zooals hun gezegd was. En toen ze met hun werk klaar waren, zat de steen zoo vast tegen den ingang gedrukt, dat drie Bibbelbabs hem niet van zijn plaats zouden kunnen krijgen. Tegen den morgen hoorden ze een groot lawaai m het hol. Het was Bibbelbab, die uit alle macht tegen den steen drukte en raasde en tierde, omdat hij htim ruot uit den ingang kon krijgen. „Hallo, hallo!" riep hij ten einde raad, „komt er niemand voorbij die me helpen kan met dien steen?" Trippeltrap liet den reus eerst een tijd roepen. Toen zei hij( alsof hij toevallig langs kwam: „Wat is dat hier? Wie maakt er zoo'n leven?" „Wie ben je?" vroeg Bibbelbab. „Ik ben een marskramer, die naar het dorp moet. Maar wat is er aan de hand? Zit er hier iemand op gesloten? „Ja, ik, Bibbelbab, een reus. Ik heb gisteravond deze steen zoo vast in den ingang getrokken, dat hij er niet meer uit wil. Maar ik zal je geen kwaad doen. Ga alleen maar naar het ®orp en vraag aan de men schen, of ze hier willen komen, en met z'n allen den steen weghalen. Zeg hen, dat ik niemand kwaad wil doen." „Echt niet?" vroeg Trippeltrap. „Echt niet, heusch niet, werkelijk niet!" antwoordde Bibbelbab zóó smeekend, dat Trippeltrap en de man nen bijna hardop in den lach schoten. „Nou, dan zal ik ze halen," zei de kabouter. Hij deed net, of hij wegging en een kwartier later zei hij tegen de mannen dat ze nu wel leven mochten maken en de boomstammen weghalen. „Kom er maar uit!" riep Trippeltrap toen, „de steen zal nu wel los zitten!" Bibbelbab drukte van binnen met zijn schouder wat hij kon. en de steen viel naar buiten. De reus kwam naar buiten en zag de mannen staan met de boomstammen nog in hun handen. Daarmee hebben ze den steen losgewerkt, dacht hij, en bedankte hen vriendelijk voor de hülp. „Maar zei hij, „ik ga nu in een andere streek wo nen. Er gebeuren me hier te veel ongelukken. Stel je voor, dat hier niemand langs gekomen was, dan had ik gewoon kunnen doodhongeren!" Nog dienzelfden dag vertrok hij, en nooit heeft iemand meer iets van hem gehoord. Maar de kabouter was ook weg. Dat speet de men schen van het dorp erg, want zij hadden dien go 3- den Trippeltrap nog zoo graag eens willen bedanken! (Nadruk verboden.) Hierboven eenige foto's van den zeer goed geslaagden Parapluie-Optocht, gehouden ter gelegenheid van de Winkelweekfeesten te Schagen. Boven van links naar rechts: Kinderen Bel en Rank (Indische Kindertjes) - Mevr. De Nijs en Jansen (Volendammer gezin. Onder van rechts naar links: „Lycurgus", Damesafdeeling - Schager Kinderzangkoor (Tafereel uit „Hans Drift".) In het midden Club H.V.T. (De 12 maanden van het jaar.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1930 | | pagina 8